Alphonse O'Sullivan en de betrekkingen tussen België en het Habsburgse rijk van Solferino tot Sadowa (1859-1866). (Frederic Eelbode)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

Het Congres van Wenen poogt het Europese evenwicht van vóór 1789 met conservatieve middelen te restaureren. De zogenaamde restauratie draait uiteindelijk uit op een transformatie. De internationale politiek van de negentiende eeuw is de puberteit van de Europese diplomatie; pas in de twintigste eeuw lijkt een volwassen internationale constellatie tot stand te zijn gekomen. Het ontstaan van België is een inbreuk op het Europees Concert maar geen aantasting van de Europese status-quo. De onafhankelijkheid van België en zijn internationaal statuut worden na diplomatiek overleg tussen de grootmachten geregeld. Na de revolutie van 1848 en de Krimoorlog wagen ook andere volkeren hun kans om correcties van het Europees Concert te realiseren. Het nationaliteitenbeginsel wordt door het Second Empire gepromoot en boekt successen op het einde van de jaren 1850. Dit opent perspectieven voor het revisionisme. Onder leiding van capabele Realpolitiker wordt de conservatieve constellatie van het Verdrag van Wenen ernstig aangevreten en verliest Oostenrijk zijn sleutelrol als bewaker van het Europees Concert. Solferino en Sadowa liggen op de kaart slechts een boogscheut van elkaar maar voor de Oostenrijkse geschiedenis betekenen ze een wereld van verschil.

De Belgische houding tegenover het Habsburgse Rijk tussen 1859 en 1866 is ambigu en aan schommelingen onderhevig. Een eenduidig Belgisch buitenlands beleid is niet te definiëren. De visies van de regering, de politieke partijen, de koning en O'Sullivan zijn uiteenlopend en kennen een duidelijke evolutie. Als de ster van Napoleon III op het einde van de jaren 1850 in het zenit staat, zoekt België toenadering tot Oostenrijk. Goede relaties met de Donaumonarchie kunnen een bescherming tegen buitenlandse aanvallen betekenen: Oostenrijk is dé Europese conservatieve mogendheid bij uitstek. België en het Habsburgse Rijk hebben parallelle belangen bij het behoud van de Europese vrede. Oostenrijk is na de revolutie van 1848 op binnen- en buitenlands vlak echter verzwakt en in de jaren tussen 1859 en 1867 ondergaat het imperium wezenlijke nederlagen. Vooral nadat Frankrijk de greep op de gebeurtenissen in Italië verliest, onstaat de vrees voor een algemene Europese oorlog. O'Sullivan wijst op de implicaties van een verzwakt Oostenrijk en de nakende Duitse eenmaking. De non-interventie van de andere grootmachten en Groot-Brittannië in het bijzonder, doet de vrees ontstaan dat België opnieuw het slagveld van Europa zal worden. Met de opmars van Bismarck en het begin van de Duitse eenmaking neemt deze vrees nog toe.

Vooral de koning is niet gerust in de Napoleontische ambities, en de dynastieke huwelijken tussen Coburgers en Habsburgers verzekeren Leopold van een onmiddellijke toegang tot de Hofburg. In Wenen bevindt zich ook Alphonse O'Sullivan. Hij is een trouwe medewerker van de koninklijke familie en heeft in Wenen een aanzienlijke reputatie. België is een moderne burgerstaat en de liberalen hebben een parlementaire meerderheid. De industriële ontwikkeling van de jonge staat is enorm en op de export gericht. De Belgische minister in Wenen is een actieve speler op de Habsburgse financiële markt. Vanuit politiek perspectief zijn de liberalen geneigd de liberaal-nationale erupties in Europa te steunen maar ze houden het bij neutrale standpunten. De tegenkanting van de vorst, de katholieke oppositie en bovenal de mogelijke gevaren voor de Belgische onafhankelijkheid werpen een dam op tegen een ideologisch getint beleid. Bovendien heeft België, als multinationale staat zonder eigen taal, de constante drang om zich als natie te bewijzen.

 Doorheen de periode 1859 tot 1866 sympathiseert de koning met het Habsburgse Rijk. Zijn austrofiele gevoelens stoelen ten dele op persoonlijke redenen maar bovenal op zijn conservatieve gedachtengang. Leopold I is de Habsburgers genegen omwille van familiale banden (hij is naar keizer Leopold II genoemd) en hij heeft aanzienlijke bezittingen in Hongarije. Daarnaast beschouwt de koning de Donaumonarchie als de sluitsteen van het Europese evenwicht. Hij heeft tegen Napoleon I gestreden en het Congres van Wenen sluit aan bij zijn politieke opvattingen. Zijn argwanende houding tegenover Napoleon III hangt hiermee samen. Terwijl een meerderheid van het diplomatieke establishment met de staatsgreep van Louis-Napoleon is opgezet, vreest de vorst voor mogelijke expansieplannen van Bonaparte. De gebeurtenissen in Italië interesseren hem des te meer aangezien zijn dochter Charlotte en schoonzoon Maximiliaan het beleid daar in handen hebben. Leopold ziet zich in zijn anti-Napoleontische gevoelens bevestigd. Hij vreest voor een algemene Europese oorlog en onderneemt demarches. Hij schrijft brieven naar verschillende staatshoofden maar zijn voorstellen worden genegeerd. De Pruisische onwil om de Habsburgers in Italië te steunen, veroordeelt hij scherp. Ondanks zijn aversie van de Italiaanse eenheidsstaat moet hij het koninkrijk Italië erkennen. Andere inbreuken op het Europees Concert, zoals de Poolse opstand en de Deense oorlog, veroordeelt hij eveneens. Iedere aantasting van de status-quo tussen de grootmachten kan België fataal worden. Hij schrijft ook naar zijn nicht Victoria om de Britse garantie voor de Belgische integriteit formeel te doen bekrachtigen. De diplomatieke rol van Leopold is echter grotendeels uitgespeeld.

 De koning schuift zijn anti-Napoleontische sentimenten tijdelijk terzijde bij de troonsbestijging van Maximiliaan en Charlotte. Naast gunstige economische perspectieven voor België, opent de restauratie van het Mexicaanse keizerrijk perspectieven voor de dynastie. Zijn dochter is met de aanvaarding van de troon grondlegster van een nieuwe dynastie. Een stevige positie van de Coburgers aan zoveel mogelijk hoven kan de monarchie en het land enkel ten goede komen, redeneert de vorst. De vacante Griekse troon poogt hij eveneens door een familielid te laten innemen. Deze poging mislukt onder meer omdat Bismarck niet met Leopolds bemoeienissen is opgezet. De Belgische koning is hem een blok aan het been. Niet enkel in het buitenland wordt Leopold op het einde van zijn leven als een conservatieve dwarsligger gezien, ook in eigen land krijgt hij steeds meer kritiek. Tussen de regering en het hof ontstaan talrijke meningsverschillen. Ondanks deze strubbelingen beseft het politieke establishment dat de consolidatie van België in belangrijke mate aan de vorst is te danken. Zijn bemoeienissen in de Grande Politique leiden tot ergernissen maar op het einde van zijn dagen besteden de beleidsmakers veel aandacht aan de gezondheidstoestand van de vorst. In een periode van internationale spanning zou zijn dood ernstige gevolgen voor het voortbestaan van de staat kunnen hebben. De troonsbestijging van Leopold II verloopt evenwel zonder het minste probleem en het nieuwe staatshoofd volgt in grote mate de beleidslijn van zijn overleden vader.

 Leopold II onderhoudt contacten met de Britse vorstin en andere invloedrijke familieleden. Het bewaren van de nationale onafhankelijkheid is eveneens een rode draad in het beleid van de jonge koning. Als kroonprins en later als koning stelt hij zich niettemin avontuurlijker op dan zijn vader: de Belgische grenzen dienen verruimd te worden, zowel binnen als buiten Europa. De troonsbestijging van zijn zus is hij uiterst genegen maar vindt hij onvoldoende. Hij laat zich grondig informeren over de mogelijkheden om de Belgische vlag op de vijf continenten te doen wapperen. Onder andere O'Sullivan verleent hem daaromtrent informatie. De minister in Wenen heeft het eerste handelscontract tussen België en het Osmaanse Rijk ondertekend en op doorreis naar Constantinopel heeft de prins enkele gesprekken met O'Sullivan. De diplomaat geeft aanwijzingen betreffende de Griekse eilanden. Net zoals Leopold hoopt O'Sullivan op territoriale winst voor België, in den vreemde zowel als aan de Belgische grenzen. De prins en de diplomaat willen van het revisionisme gebruik maken om de verdragen van 1839 te wijzigen, Luxemburg en het Rijnland staan bovenaan het verlanglijstje. Demarches in die richting lopen op niets uit.

 De Belgische publieke opinie ligt niet wakker van gebiedsuitbreiding, integendeel. De voorstellen van de hertog van Brabant worden in het Parlement laconiek onthaald en stuiten op verzet. Tot ergernis van de koning en zijn zoon heeft de Belgische bevolking geen behoefte aan buitenlandse avonturen. In die zin vindt het expeditieleger als wacht voor keizerin Charlotte nauwelijks bijval. De regering heeft de handen vol met binnenlandse problemen en besteedt weinig aandacht aan het verwerven van een kolonie of een uitbreiding van het territorium. Als uitzondering op deze regel lijkt Rogier wel brood te zien in de oprichting van een Belgisch-Rijnlands koninkrijk. Later, in 1867, doen de koning en enkele regeringsleden pogingen om Luxemburg en België te herenigen. De expansieplannen boeken evenmin succes. De prestigieuze jubileumfeesten in 1860 moeten de Belgische natie ophemelen en de loyauteit van de bevolking aan de vorst en het vaderland bekrachtigen. Zowel binnen als buiten de grenzen vindt dit initiatief veel bijval. Minister de Vrière stuurt hierover een verslag naar de geaccrediteerden in het buitenland. De Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken feliciteert O'Sullivan met de unanieme uiting van loyauteit aan de dynastie en van het patriottisme van de Belgen.

 In de Wetstraat heerst nochtans zelden peis en vree. De liberalen hebben en houden het overwicht in het Parlement maar de katholieken voeren een sterke oppositie. De regering sympathiseert met de Italiaanse vrijheidsstrijders maar stuit naast koninklijk op katholiek verzet. De katholieken zijn tegen een Italiaanse eenheidsstaat gekant omwille van de consequenties voor de wereldlijke macht van de paus. De katholieken sympathiseren daarentegen met de Polen die naar de onafhankelijkheid streven: een onafhankelijk Polen zou de oprichting van een katholieke staat impliceren. Dit is omgekeerd voor de liberalen reden genoeg om hun enthousiasme voor de Poolse opstandelingen te temperen. Het Mexicaans avontuur wordt op een gelijkaardige manier onthaald. De liberalen sympathiseren met de yankees en zijn niet op de restauratie van het Mexicaans keizerrijk gebrand. De katholieken zijn een Mexicaans rijk met een katholiek keizerspaar wel goed gezind. Ondanks deze levensbeschouwelijke tegenstellingen is het Belgische buitenlands beleid gereserveerd en eerder kleurloos: de Belgen volgen de opvattingen van de grootmachten. Vanaf de Deense oorlog wordt de spanning in Brussel acuter. De Deense oorlog en de Britse afzijdigheid versterken de angst op een algemene Europese oorlog en op negatieve gevolgen voor België. Naast een sterk Frankrijk heeft België nu ook met een sterk Pruisen af te rekenen.

 Zowel de koning als de regering kunnen geen officiële standpunten innemen. De koning ageert wel buiten de neutraliteitspolitiek om. Leopolds optreden is echter een anachronisme geworden in een tijd waarin politici zoals Napoleon III, Cavour, Bismarck en Lincoln de internationale scène beheersen. De liberalen binden in en ondanks hun sympathie voor de moderne strevingen van de jaren 1860 houden ook zij het bij de strikte neutraliteit. De internationale conflicten laten de publieke opinie grotendeels koud. In die zin is een ideologisch getint standpunt van België niet aan de orde. De regering blijft formeel aan de neutraliteit vasthouden en is van plan om die militair te beschermen. Op voorstel van het hof wordt aan een verdedigingsgordel rond Antwerpen gedacht. Deze stuit op hevig verzet, voornamelijk van katholieke zijde. Rond de erkenning van het Italiaanse koninkrijk wordt een compromis gevonden. De economische belangen in Italië worden te belangrijk geacht en de staat wordt erkend zonder een waardeoordeel over zijn totstandkoming uit te spreken. Hetzelfde principe wordt gehanteerd voor de erkenning van Mexico. Uit de afkoop van de Scheldetol blijkt eveneens de waarde die aan de economische belangen wordt gehecht.

 De oude O'Sullivan woont reeds een dertigtal jaar in Wenen. In de loop van die jaren heeft hij een grote affiniteit met Oostenrijk ontwikkeld. Hij sympathiseert met het Habsburgse Rijk als zijn tweede Heimat en als garant voor het Europees Concert. Ondanks de tegenkanting van Metternich tegen de Belgische staat blijkt de Belgische onafhankelijkheid en het verdrag van 1839 minder schadelijk dan aanvankelijk gedacht. O'Sullivan benadrukt zijn gehechtheid aan de internationale verdragen meer dan eens. Het is opmerkelijk hoe zijn persoonlijke appreciatie wijzigt in de loop van de Italiaanse eenmaking. In eerste instantie is hij relatief gerust in een mogelijk conflict tussen Oostenrijk en Piëmont-Sardinië. Na de Krimoorlog leeft de opvatting dat er beperkte oorlogen kunnen worden gevoerd zonder implicaties voor de vrede in Europa. O'Sullivan is niet akkoord met de politiek van Turijn maar is evenmin rabiaat tegen een confederatie van Italiaanse staten gekant. De minister toont een zekere sympathie voor Napoleon III; een Italiaanse confederatie hoeft de Habsburgse suprematie over Lombardo-Venetië niet uit te sluiten. Als Napoleon zich uit de strijd terugtrekt en een verdrag met Frans Jozef sluit, toont hij zich tevreden: het Verdrag van Zürich bevat solide garanties voor een hernieuwd evenwicht. De wending in het verloop van de gebeurtenissen overvalt hem, net als de rest van de wereld en hij keurt ze af. Als Garibaldi en Cavour de Italiaanse eenmaking in een stroomversnelling brengen en Napoleon van kamp verandert, herziet de diplomaat zijn mening. De uitroeping van de Italiaanse eenheidsstaat komt zonder diplomatiek overleg tot stand en is volledig in strijd met de regels van het Europees Concert. In die zin steekt hij een beschuldigende vinger uit naar Groot-Brittannië en uit hij ook zijn vrees voor het behoud van de Belgische grenzen. In zijn diplomatieke rapporten raadt hij de minister aan de neutrale koers verder te zetten.

Londen steunt de Italiaanse nationalisten niet direct maar legt ze evenmin een strobreed in de weg, O'Sullivan begrijpt dit niet. De houding van de andere grootmachten poogt hij te begrijpen. Het Second Empire steunt de Italianen omdat Italië volgens Napoleon een satellietstaat van Frankrijk zal worden. De Bonapartes zijn daarenboven de aartsvijanden van de Habsburgers. Rusland zint op revanche na de nederlaag tijdens de Krimoorlog waardoor Oostenrijk kop van jut is in Sint-Petersburg. De Pruisische neutraliteit vloeit voort uit de Oostenrijks-Pruisische rivaliteit in de Duitse Bond. De Donaumonarchie is internationaal geïsoleerd en de andere mogendheden hebben hun eigen doelen. De onthouding van Groot-Brittannië op het vasteland beschouwt hij als een ernstig gevaar. In tegenstelling tot de mening die in Brussel leeft, is hij niet door Frankrijk beangstigd, integendeel, de Fransen openen perspectieven voor een uitbreiding van het Belgisch grondgebied. Tijdens de Krimoorlog is al gebleken dat de diplomaat met de koninklijke familie plannen in die zin beraamt. In zijn diplomatieke rapporten is van deze problematiek evenwel nooit sprake.

De diplomaat is een zeker revisionisme niet ongenegen. Tijdens de Poolse opstand bewijst hij zich een voorstander van een onafhankelijk Polen. De grootmachten zouden op een congres een Poolse eenheidsstaat tot stand moeten brengen. Deze staat zou naast een tegemoetkoming aan de binnenlandse nationalisten ook een functie als bufferstaat hebben. Polen ligt tussen Rusland, Pruisen en Oostenrijk en dit zou de spanning tussen deze drie staten kunnen ontzenuwen. De Polen hebben in de ogen van O'Sullivan recht op een eigen staat want, in tegenstelling tot de Italianen, hadden zij in het verleden al een eigen glorieus koninkrijk. De Duitse eenmaking lijkt O'Sullivan onvermijdelijk. Zijn kritische houding tegenover Bismarck hangt samen met zijn Oostenrijkse oriëntatie. Hoewel hij in 1859 tevreden is over het feit dat Pruisen niet met Frankrijk in zee gaat, koestert hij geen illusies. De Habsburgse participatie aan de Deense oorlog lijkt hem een misstap. Het keizerrijk zou zich meer met de kleine Duitse vorstendommen moeten liëren in plaats van kost wat kost Pruisen te vriend te willen houden en het op die manier pogen te domineren.

De visie van O'Sullivan op de binnenlandse problemen van het Habsburgse Rijk sluit nauw aan bij deze van de Oostenrijkse liberalen. Als man van de noblesse de robe heeft hij sociaal gezien meer affiniteit met de bourgeoisie dan met de Habsburgse aristocratie. De Industriële Revolutie en de daarmee gepaard gaande bloei van de haute finance wil de hoge burgerij in politiek medezeggingsschap omzetten. Een vorm van volksvertegenwoordiging lijkt de diplomaat een goed idee. Het Hongaarse en Poolse aristocratisch verzet wordt door O'Sullivan ten zeerste bekritiseerd. De belangrijkste eis van de liberalen is het toezicht op de miserabele staatsfinanciën en hier sluit O'Sullivan zich volledig bij aan. Het parlementarisme kan daarnaast ook een oplossing voor de nationaliteitenstrijd in het rijk bieden. De diplomaat is voorstander van de gelijkheid tussen de verschillende volkeren maar hij is tegen de suprematie van de Duitse Oostenrijkers en vooral van de Magyaren gekant. Een oplossing voor dit probleem zou eveneens in een volksvertegenwoordiging opgelost kunnen worden. De constitutie van het Oktoberdiploma verwerpt hij radicaal. Aanvankelijk toont hij zich enthousiast over die van het Februaripatent maar na ze grondig te hebben bestudeerd, is hij hierover evenmin tevreden. O'Sullivan hekelt het Hongaars separatisme en toont zich op het einde van zijn leven tevreden over de verzoeningspogingen van de kroon, de Ausgleich maakt hij echter niet meer mee.

O'Sullivans zwager is een Weense baron de finance en naast diplomatieke kringen bezoekt de Belgische minister ook de financiële middens. Zijn connecties komen Langrand-Dumonceau ten goede. Als deze schalkse Belgische homo novus een financieel imperium uitbouwt, profiteert ook O'Sullivan. De diplomaat vult zijn relatief karige gage met kapitalistische winst aan. De positieve geruchten over Oostenrijk die O'Sullivan in Brussel poogt te verspreiden, houden ongetwijfeld verband met het verlangen een gunstig kader voor de entrepreneur te scheppen. Nieuwe investeerders komen niet alleen Langrand maar ook O'Sullivan ten goede.

Er kan gesteld worden dat O'Sullivan niet vies is van een zeker opportunisme. Zijn depêches naar Brussel gaan niet in tegen de visie van de regering, hij uit bijvoorbeeld geen expliciete mening omtrent de erkenning van het Italiaanse koninkrijk en hecht veel belang aan de neutraliteit. De diplomatieke rapporten zijn meestal een accurate weerspiegeling van zijn perceptie van de feiten. Zijn persoonlijke appreciatie is getemperd. Hij gaat niet in tegen de mening van de minister maar ook niet tegen de visie van de koning, die de depêches leest. Als Rogier minister wordt, valt ook een iets liberalere teneur in de rapporten op. Tegenover de hertog van Brabant stelt de minister in Wenen zich openlijk revisionistisch op en onderschrijft de expansieplannen van de kroonprins. Hij gelooft in de mogelijkheden voor een uitgebreider België. In de politieke correspondentie primeert het politieke aspect alleszins op het economische. De commerciële mogelijkheden van de Donaumonarchie zijn een persoonlijke dada van O'Sullivan maar in zijn depêchen laat hij bijvoorbeeld het thema Langrand onaangeroerd. Het lijkt alsof de minister in Wenen de verdeeldheid binnen de Belgische diplomatieke kringen juist aanvoelt en zich ten opzichte van niemand wil compromitteren.

Samengevat kan worden gesteld dat er in de jaren 1859-1866 nauwelijks van een Belgisch buitenlands beleid sprake is. De actoren van de buitenlandse politiek zijn onderling verdeeld. De regering houdt er andere standpunten dan de koning op na en heeft af te rekenen met scherpe kritiek van de katholieke oppositie. Daarenboven ligt het lot van België als kleine mogendheid tussen de grootmachten volledig in hun handen. De garanten van de integriteit van het Belgisch territorium lijken niet langer aan het dogma van de Belgische onafhankelijkheid vast te houden. Frankrijk en Pruisen zoeken kost wat kost naar gebiedsuitbreiding, Oostenrijk blijkt een papieren tijger en Rusland is aan het herstellen van de Krimoorlog. Enkel Groot-Brittannië blijft nog over als mogelijke beschermer maar lijkt niet geneigd te zullen tussenkomen in het geval van een conflict en doet geen officiële beloften in die zin. De irredentistische droom van een paar enkelingen haalt het niet op de makke neutraliteitspolitiek van de meerderheid.

Ondanks de ideologische verwantschap met de liberalen en nationalisten in het buitenland vreest de regering voor repercussies voor het Belgisch grondgebied en de economische belangen in het buitenland. Haar standpunt is eveneens door de conservatieve houding van de koning bepaald. Bij Leopold I en Leopold II kunnen duidelijke beleidslijnen worden getraceerd: de vorsten ageren en pogen het internationaal klimaat tevergeefs te beïnvloeden, ten voordele van België, de dynastie en de Europese vrede in het algemeen. De regering reageert. Ze houdt haar handen af van de internationale politiek en poogt de vorst in toom te houden, net zoals de koning de liberale regering in toom poogt te houden. De ideologische drijfveren van de Wetstraat en van het paleis staan diametraal tegenover elkaar. De gemeenschappelijke aandacht voor de Belgische economie en de zorg voor het overleven en de veiligheid van de staat brengt hen samen. De staat is op politiek vlak een onbeduidende mogendheid maar op industrieel gebied staat België aan de top. De behartiging van Belgiës economische belangen maakt het mogelijk om binnenlandse compromissen te sluiten. De crisissfeer binnen het Belgisch diplomatiek establishment blijkt achteraf onnodig maar was toch gegrond. De tamme afzijdigheid van internationale conflicten blijkt met andere woorden niet eens een slecht antwoord op de internationale druk te zijn geweest.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende