Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VIII

 

APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT

 

B. EXPANSIE VAN DE STANDAARD-GROEP

 

1. Structuur en raad van beheer

 

Op 22 december 1968 overleed Karel De Baerdemaecker, de voorzitter van de raad van beheer van de NV De Standaard, op 84-jarige leeftijd. Een nieuwe voorzitter werd niet aangesteld[25]. In hetzelfde jaar 1968 nam André Vlerick, professor aan de Gentse universiteit en schoonbroer van Albert De Smaele, noodgedwongen ontslag uit de raad van beheer, omdat hij staatssecretaris voor Vlaamse Streekeconomie was benoemd in de nieuwe regering-Eyskens[26]. Hij liet zich vervangen door zijn vrouw Cécile Vlerick-Sap. Via haar bleef André Vlerick de ontwikkelingen in de Standaard-groep volgen, met argwaan. Via zijn vrouw stelde hij een aantal kritische vragen m.b.t. de uitbreiding van de groep, in hoofdzaak over de financiële structuur en de nieuwe investeringen. Vlerick vreesde immers dat “de familiale kapitaalstructuur te zwak is. Het eigen vermogen staat voor hem niet langer in verhouding tot de geleende middelen en dit zou tot een onhoudbare situatie leiden. Het is een onorthodox beleid.”[27] Toereikende antwoorden op zijn vragen werden André Vlerick niet verschaft. Dit vormde de aanleiding voor hem om in 1972 al zijn aandelen in de groep te verkopen. De andere leden van de familie Sap, vooral Jan Piers, namen de aandelen over. Volgens Gaston Durnez kwam de meerderheid van die aandelen later, zonder dat hieraan ruchtbaarheid werd gegeven, in handen van Albert De Smaele[28]. Cécile Vlerick-Sap nam ontslag uit de raad van beheer van de NV De Standaard. In januari 1973 nam Jan Duplat (de voormalige beheerder van Het Nieuws van den Dag die na de overname van de krant door de Standaard-groep zitting kreeg in de raad van beheer van de NV De Standaard) officieel ontslag uit de raad van beheer: naar eigen zeggen werd hij te oud om met voldoende kennis van zaken nog de uitbreiding van de groep te volgen. Hij ruimde dan ook liever baan voor “een veel jongere beheerder met durf en aanpak in financiële zaken van internationaal formaat.”[29] Albert De Smaele had het na het verdwijnen van Cécile Vlerick-Sap helemaal alleen voor het zeggen. Zij was de enige die, op ingeven van haar man, kritische vragen stelde over de uitbreiding van de groep. Volgens Hugo De Ridder zouden de vergaderingen van de raad van beheer na haar ontslag als volgt zijn verlopen: “Het was Jan Piers, beheerder van de NV De Standaard, die mij dat vertelde. De beheerders kwamen binnen in de raadszaal, en op tafel lagen een twintig papieren om door iedereen te ondertekenen. Ze waren zo geschikt dat je ze niet kon lezen, enkel de plaats waar de handtekeningen moesten komen was zichtbaar. Na de ondertekening gingen de beheerders op restaurant.”[30]

In de structuur van de groep, op directieniveau, veranderde in 1969 één en ander. Hubert Fonderie werd in mei directeur van de financiële en juridische diensten[31]. Een nieuwe directeur, enkel verantwoordelijk voor personeelszaken, werd aangesteld. Daarnaast werd een nieuwe directie opgericht: de directie bij de directie-generaal. De directeur van deze dienst werd belast met de verantwoordelijkheid voor een goede gang van zaken in de diensten van de directie-generaal, samengesteld uit Albert De Smaele en zijn medewerkers. In de jaren ’70 werden, parallel aan de uitbreiding van de Standaard-groep, nog meer nieuwe directeurs aangesteld: o.m. een directeur NV Suncomfort (N. Albertijn) en een directeur technische diensten Groot-Bijgaarden (J. Janssen)[32].

In de directieraad werd gehandeld over heel uiteenlopende onderwerpen: de doelstellingen voor elk jaar, de oplage cijfers en de verbetering ervan, verzekeringen, loonbarema’s, de kosten van grondstoffen, kleurendruk, de personeelsbezetting, de infrastructuur en gebouwen, het machinepark, buitenlandse studiereizen, de organisatiestructuur van het bedrijf, het rendement, de paritaire besprekingen, de arbeidsduur, de opleiding en taakomschrijving van de medewerkers, de promotiecampagnes, etc. Een verbetering van de rendabiliteit stond eveneens op de agenda. Net zoals in de schoot van de redactie werd dus ook op directieniveau nagedacht over een betere coördinatie van de werkzaamheden en tussen de verschillende directies, en over een verhoging van de kwaliteit[33].

 

2. Expansie van de Standaard-groep [34]

Verdere persconcentratie en polemiek er rond[35]

In 1969 deden in het perswereldje hardnekkige geruchten de ronde als zouden de NV De Vlijt en de NV De Standaard samen een nieuw weekblad publiceren, terwijl laatstgenoemde daarnaast een oude illustratie van eerstgenoemde in exploitatie zou nemen. Op 18 december 1968 was in de raad van beheer van de NV De Standaard reeds gesproken over plannen m.b.t. de uitgave van een nieuw weekblad. Het zou TV-programma’s en begeleidende commentaren brengen, en ondergebracht worden in een nieuwe juridische structuur. Op 2 mei 1969 dan richtten de NV De Standaard en de NV De Vlijt samen een nieuwe firma op, de NV Perexma (afkorting voor Persexploitatiemaatschappij). Haar doel werd bepaald als ‘het drukken, uitgeven en verspreiden van tijdschriften en alle mogelijke periodieke uitgaven in alle talen en in alle landen, bij middel van alle media en onder alle vormen, en door aanwending van alle technieken, zowel grafische als audiovisuele, verder het stellen van alle daarmee verbandhoudende reclame en publiciteitsverrichtingen’. Overeengekomen werd dat het nieuwe weekblad zou worden gezet bij de NV Periodica en gedrukt bij de NV De Vlijt. Op 10 juni 1969 verscheen voor het laatst het weekblad Zondagmorgen. Het werd vervangen door de nieuwkomer TV-Ekspres, het weekblad van de NV Perexma. Tevens werd tussen beide voornoemde NV’s overeengekomen dat de NV De Standaard voor een periode van tien jaar de exploitatie van het weekblad Zie voor zijn rekening zou nemen, mits betaling van een jaarlijkse huurprijs.

Dergelijke acties kaderden in de strategie van persconcentratie zoals Albert De Smaele die hanteerde. In zijn ogen konden kleine persondernemingen nooit lang overleven in deze tijd van stormachtige ontwikkelingen. “De concentratie is onvermijdelijk om technologische en om industrieel-economische redenen: de overblijvende bedrijven zullen niet enkel een commerciële positie versterken, maar tevens hun onafhankelijkheid. Dat betekent, dat zij veel minder te beïnvloeden zullen zijn. Mogelijke nadelen worden dus beslist gecompenseerd door de voordelen.”[36] Eventueel kon in zijn ogen wel een rem op trustvorming gecreëerd worden. Maar in elk geval zouden kleine kranten met weinig lezers en eventueel schulden moeten verdwijnen.

De Smaele stond met deze visie niet alleen. Tijdens de jaren ’60 vonden heel wat concentratiebewegingen plaats in de Belgische dagbladpers[37]. In 1966 bvb. nam de NV Rossel (de uitgever van Le Soir) de kranten La Meuse (Luik) en La Lanterne (Brussel) over, en verwierf het 50% van Sobeledip, de eigenaar van Le Matin (Antwerpen), La Métropole (Antwerpen) en La Flandre Libérale (Gent). Nog in 1966 verwierf La Dernière Heure de controle over L’Avenir du Tournaisis. In 1967 slorpte La Libre Belgique de Gazette de Liège op. In 1968 verwierf de NV Rossel een meerderheidsparticipatie in de krantengroep rond La Nouvelle Gazette. Nog duidelijker kan de algemene concentratiebeweging in de Belgische pers worden afgelezen van de evolutie van het aantal persbedrijven: waar in 1950 34 persbedrijven 49 krantentitels uitgaven, slonk dit aantal in 1970 tot negentien persbedrijven die nog 42 krantentitels uitgaven[38].

De concentratiebeweging van de Standaard-groep zorgde niettemin voor grote beroering in de Vlaamse pers- en uitgeverswereld, zeker toen geruchten de ronde begonnen te doen als was Albert De Smaele van plan om de Gazet van Antwerpen  over te nemen. Albert De Smaele werd in brede kring de Vlaamse Alex Springer genoemd, naar de illustere Duitse persmagnaat. Ook vergelijkingen met de Amerikaan Hearst en de Fransman Hersant waren niet uit de lucht. Brede polemieken werden gevoerd over persconcentratie en de grenzen die eraan moesten worden gesteld. In Gent en Leuven werden colloquia en panelgesprekken georganiseerd[39], terwijl in de pers zelf Het Volk het voortouw nam in de discussie. Politiek commentator van de krant Emiel Van Cauwelaert waarschuwde in zijn columns meermaals voor de gevaren van trustvorming[40], evenals hoofdredacteur Jos Van Eynde van Volksgazet. Ook De Nieuwe, Raak, Vrij Nederland, De Volksunie, De Rode Vaan, etc. gingen fel tekeer (de persvrijheid werd bedreigd), en zelfs de CVP-jongeren tekenden op een CVP-congres protest aan tegen de steeds groeiende concentratie[41].

Het principe van de persvrijheid werd ingeroepen om de concentratie tegen te gaan en te veroordelen. Ten onrechte, aldus Albert De Smaele: “De persvrijheid heeft daar niets mee te maken. In ons rechtsbestel is het begrip vrijheid persvrijheid een negatief begrip: de grondwet voorziet dat er geen censuur door de overheid mag worden uitgeoefend en dat niemand voor het uitdrukken van zijn opvattingen mag worden vervolgd en gestraft, tenzij hij schade zou berokkenen aan anderen of de grondinstellingen van de staat zou ondermijnen. Misschien zou aan het begrip persvrijheid een andere inhoud moeten worden gegeven, maar dit is nog niet gebeurd en is ook niet gemakkelijk te formuleren. Men zou kunnen stellen dat de positieve betekenis in het begrip persvrijheid kan omschreven worden als het recht van het individu op een goede en objectieve informatie waaraan elkeen in onze zo ingewikkeld geworden maatschappij nood heeft. (...) Maar men kan daaruit niet concluderen dat eenieder bijgevolg het recht zou moeten hebben en dat hem door de gemeenschap de mogelijkheid zou moeten worden gegeven om een krant uit te geven... of zelfs een boek. Indien niet voldoende individuen belangstelling hebben voor een bepaalde krant, zodat ze niet genoeg inkomsten heeft om te bestaan, moet de gemeenschap die krant niet in leven houden met gelden van de gemeenschap. Het is niet omdat er nu minder kranten zijn ons land dan veertig jaar geleden dat er minder persvrijheid zou zijn in de juiste betekenis van het woord, of dat het publiek slechter zou zijn geïnformeerd of gevormd, wel integendeel.”[42]

In de marge van de discussies rond de persconcentratie kende Albert De Smaele een felle twist met Jos Van Eynde, die zelfs leidde tot een proces. Het socialistisch kopstuk en tevens de hoofdredacteur van Volksgazet schreef, uitvarend tegen ‘het recht van de sterkste’ in de ‘krantenjungle’: “Wij beleven ook het eigenaardig verschijnsel dat iemand die graag de press lord of tsaar van de Vlaamse katholieke pers, de Alex Springer van Nederlandstalig België zou willen worden, plots over reusachtige kapitalen schijnt te beschikken, dan wanneer hij enkele jaren geleden vruchteloos bij wijlen Antoon Spinoy (socialistisch minister van Economische Zaken – KVN) kwam aankloppen om via de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid in de gelegenheid te worden gesteld schulden ten belope van tientallen miljoenen te betalen.”[43] Omwille van deze ‘nijdige insinuaties’ op financieel vlak spande Albert De Smaele een proces aan tegen Jos Van Eynde. Voor de burgerlijke kamer van de Antwerpse rechtbank kreeg De Smaele gelijk: met de balansen in de hand kon Albert De Smaele aantonen dat zijn onderneming altijd gezond was geweest, en dat in het artikel van Jos Van Eynde ‘niet de juiste weergave voorkomt van de werkelijke toestand’.

Op een ander vlak haalde Jos Van Eynde evenmin zijn slag thuis. In hetzelfde hierboven geciteerde artikel haalde hij een ander in zijn ogen ontoelaatbaar feit aan. Voor hem kon het niet langer door de beugel dat Albert De Smaele (evenals Albert Maertens, directeur van Het Laatste Nieuws) lid bleef van de raad van beheer van de BRT, nu hij een televisieblad ging uitgeven[44]. Dit betrof een onaanvaardbare onverenigbaarheid: De Smaele zou zijn functie in de BRT wel eens kunnen verwarren met zijn belangen als uitgever van gespecialiseerde televisieweekbladen[45]. Ook in het parlement klaagde Jos Van Eynde - hij was immers socialistisch Kamerlid - deze toestand aan[46]. Terwijl Albert Maertens dadelijk een ontslagbrief stuurde naar de Kamervoorzitter[47], schreef Albert De Smaele die naar de voorzitter van de raad van beheer van de BRT. Die had hem immers als gecoöpteerd lid aangesteld: het parlement was in zijn benoeming niet tussengekomen. Albert De Smaele verklaarde dat zijn ontslag enkel kon geschieden onder de voorwaarde dat de raad van beheer er inderdaad toe besloot dat er een onverenigbaarheid bestond tussen het uitgeven van tijdschriften met TV-programma’s erin en het ambt van beheerder van de BRT. Dit gebeurde niet: Albert De Smaele bleef dan ook lid van de raad van beheer van de BRT tot in 1972, tijdstip waarop zijn tweede mandaat van zes jaren verstreek.

 

Uitbreiding naar Frankrijk en in de toerismeindustrie

Hoger zagen we reeds hoe in 1953 onder leiding van Albert De Smaele de SA Unide werd opgericht in Frankrijk. In 1969 verkochten de Editions de Montsouris in Parijs drie van hun weekbladen aan hun Franse collega Editions Dargaud. Dargaud sloot daarop een akkoord af met Albert De Smaele, waarbij eerstgenoemde de exploitatie van de drie bladen afstond aan de SA Unide. Een goed jaar later barstte tussen beide heren evenwel een conflict los. Als gevolg daarvan volgde Albert De Smaele Dargaud op als Président-Directeur-Général van SA Unide en verwierf bovendien 90 % van het kapitaal van de onderneming.

In de loop van 1971 dan raakte de Editions de Montsouris in grote moeilijkheden. Albert De Smaele zag zijn kans schoon, en kocht onmiddellijk 70 % van de aandelen op via de SA Unide[48]. Met deze overname bezat de Standaard-groep nu één van de belangrijkste offsetdrukkerijen van Europa, terwijl ze voorheen enkel helio- en typodrukkerijen telde!

André Vlerick, via zijn vrouw Cécile Vlerick-Sap vertegenwoordigd in de raad van beheer van de NV De Standaard, was het met al deze investeringen in Frankrijk niet eens. “Zijn (Albert De Smaele – KVN) Franse maîtresse zal hem nog wurgen!”, zou hij ooit zelfs hebben verklaard. Voor Albert De Smaele daarentegen “zijn de ontwikkelingen in Frankrijk een normaal uitvloeisel van de activiteiten in eigen land. Nadat de Vlaamse markt is bewerkt met kranten en weekbladen, volgt voor hem de normale uitbouw naar Franstalig België en vandaar is het maar een stap naar Frankrijk. Voordelen uit schaalvergroting, hetzelfde materiaal kunnen gebruiken voor verschillende bladen, een bundeling van de advertentiewerving en het zo ontstane gewicht gebruiken om betere voorwaarden te bedingen bij de leveranciers, zijn de achterliggende overwegingen. De verhoging van de tewerkstelling, meer omzet en meer aanzien zijn afgeleide voordelen.”[49]

Ook in niet-mediaondernemingen begon Albert De Smaele begin de jaren zeventig zwaar te investeren: meer bepaald in de toeristische sector[50]. Zo nam de Standaard-groep 98 % van de aandelen van Suncomfort over, 28 % van Airco en een groot deel van Holiday Investment. Via Suncomfort ging De Smaele een samenwerkingsakkoord aan met Centrair en Airtour, waardoor de NV International Touroperator werd gevormd, die al snel uitgroeide tot een belangrijke touroperator. De reden voor investeringen in de toerismesector luidde als volgt: “Het massatoerisme begon in de jaren ’70 opgang te maken. Wij hadden erg veel lezers, waarvan velen op reis gingen. We stelden ons de vraag waarom we deze mensen geen goede reizen ter beschikking zouden stellen. Via de krant konden we hen gemakkelijk bereiken, op publicitaire wijze.”[51]

Volgens Els de Bens “investeerde de Standaard-groep ook in het diepvriesinstallatiebedrijf Friac”[52]. Volgens onze inlichtingen klopt dit evenwel niet. Het is wel zo dat de familie De Smaele aandelen had in het bedrijf, dat opgericht was door eigen familieleden. Deze aandelen had Albert De Smaele evenwel ten persoonlijken titel: dit had niets te zien met de Standaard-groep.

 

De NV Standaard Boekhandel[53]

Met de NV Standaard Boekhandel, die deel uitmaakte van de grote Standaard-groep, ging het in de jaren ’60 en ’70 voor de wind. Ze stond onder de leiding van Antoon Sap, de zoon van wijlen Gustaaf Sap. In 1964 richtte hij in Nederland een distributiemaatschappij op, aanvankelijk Het Karveel geheten, maar later omgedoopt tot Standaard uitgeverij en Distributie. In 1967 bracht Antoon Sap de uitgeverijafdeling onder in een aparte maatschappij, de NV Scriptoria, werkend onder de handelsbenamingen Standaard Uitgeverij, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij en Editions Erasme. Vervolgens ging antoon Sap verder de expansieve toer op: in 1969 nam de NV Scriptoria een participatie in de Agence Belge des Grandes Editions (Brussel), en in 1970 werd de Hoofdstadboekhandel in Amsterdam overgenomen en omgedoopt tot Standaard Boekhandel Nederland. In 1971 nam de NV Standaard boekhandel de Nederlandse uitgeverij Moussault over, in 1972 volgde P.N. Van Kampen & Zoon, in 1973 vervoegde de Internationale Uitgeversmaatschappij Het Wereldvenster de groep, en in 1974 tenslotte richtte de NV Standaard Boekhandel samen met de Nederlandse Meijer Pers de Uitgeverij Ideeboek in Amsterdam op. Ook buiten de boekenwereld had Sap zich intussen aan investeringen gewaagd. In 1971 kocht hij met zijn groep drie reisbureaus en voegde ze samen tot de middelgrote onderneming Intra-mundi. Iets later lijfde hij ook het reclamebureau Ladislas Claikens Partners NV bij de groep in.

 

Een beeld van de Standaard-groep onder Albert De Smaele [54]

In 1975 telde de Standaard-groep 2600 medewerkers in België en 1100 in het buitenland, verdeeld over veertien vennootschappen, die samen een omzet realiseerden van drie tot vijf miljard frank. Jaarlijks bedroeg het investeringsbedrag van de Standaard-groep zo’n 200 miljoen BEF. De boekhoudkundige winsten van de NV De Standaard, de NV Periodica en de NV Mirax bedroegen[55]:

 

Tabel 14: Boekhoudkundige winsten NV De Standaard, NV Periodica en NV Mirax 1968-74

 

NV De Standaard

 

NV Periodica

NV Mirax

1968

5 841 232 BEF

 

5 158 674 BEF

917 740 BEF

1969

5 501 756 BEF

5 192 717 BEF

589 554 BEF

 

1970

5 606 475 BEF

 

1 610 819 BEF

416 269 BEF

1971

5 435 965 BEF

 

2 328 918 BEF

508 994 BEF

1972

 

5 323 790 BEF

1 216 782 BEF

55 200 BEF

1973

 

6 501 392 BEF

1 176 290 BEF

349 559 BEF

1974 [56]

 

5 077 939 BEF

- 33 779 765 BEF

- 146 047 BEF

 

Een overzicht van de vennootschappen behorend tot de Standaard-groep:

 

BELGIË

 

NV DE STANDAARD (Brussel)

NV HET HANDELSBLAD (Antwerpen)

Uitgevers van dagbladen

De Standaard, Het Nieuwsblad, De Gentenaar, De Landwacht en Het Handelsblad

 

Uitgevers van weekbladen

Ons Volk, Zie Magazine en Ons Volkske

 

NV PEREXMA (Antwerpen)

Uitgevers van weekblad

TV-ekspres

 

NV MIRAX (Brussel)

Uitgevers van weekbladen

Chez nous-België, Chez nous-France, Junior-België en Junior-France

 

NV GROEP 1 – DAGBLADEN

Reclamewerving en -tarifering voor de Standaard-dagbladen

 

NV GROEP 1 – WEEKBLADEN

Regie van Ons Volk, Chez nous-België, Le Patriote/Nouvel Illustré, Zie Magazine, TV Ekspres, Ouders van Nu

 

NV STANDAARD BOEKHANDEL (Antwerpen)

Boekhandelaars met zestien vestigingen in België

 

NV SCRIPTORIA

Bestaande uit Standaard-uitgeverij, Standaard-wetenschappelijke uitgeverij en Editions Erasme.

Uitgevers en distributie van boeken in België

 

NV PERIODICA (Brussel)

Drukkers van weekbladen

Chez nous-België, Chez nous-France, Ons Volk, Zie Magazine, L’Echo de la Mode, Ons Volkske, Junior-België, Junior-France, Tintin-België, Tintin-France, Kuifje, 20 Ans, Zack, Confidences, Femme Moderne, Le Journal de Mickey, De Bond, E-3 en Flamingo-Magazine.

 

Drukkers van dagbladen Standaard-groep

Computer-photosetting

à drukkerij Brussel: dagbladen en hoogdrukrotatie

     drukkerij Kobbegem: koperdiepdrukrotatie

     drukkerij Groot-Bijgaarden: offsetrotatie

 

NV HELIOSIMP (Groot-Bijgaarden)

Koperdiepdrukrotatie

 

NV INTRAMUNDI (Antwerpen)

Reisagenten met vijf vestigingen in België: Antwerpen, Gent, Genk, Mechelen en Sint-Niklaas.

 

NV SUNCOMFORT (Brussel)

Internationale reisorganisators

 

NV INTOP-INTERNATIONALE

Tour Operators

Holdingvennootschap

Airtour, Suncomfort en Centrair

 

FRANKRIJK

 

SA UNIDE (Parijs)

Uitgevers van tijdschriften

L’Echo de la Mode en Mon Ouvrage

 

Distributie van

L’Echo de la Monde, Chez nous-France, Junior-France en Femme Moderne

 

SA INTERDECO (Parijs)

Excelsior Publicité

Intermail

Zaakwaarnemers van de Standaard-groep in Frankrijk

Reclameregie van door NV Mirax en SA Unide in Frankrijk uitgegeven of in omloop gebrachte publicaties

(Hebdos I & Mon Ouvrage), 20 Ans, Mlle Age Tendre + combinatie, Confidences, Femme Moderne + combinatie, Science et Vie, Action Automobile, etc.

 

SA DES EDITIONS DE MONTSOURIS (Parijs)

Drukkers van tijdschriften

Mon Ouvrage, L’Express, Pif, L’Humanité-Dimanche, etc.

 

DRUKKERIJ MASSY

Offsetrotatie

 

SA IMPRIMERIE DE CHATELAUDREN

Drukkerij – knippatronen

 

NEDERLAND

 

NV STANDAARD BOEKHANDEL (Amsterdam)

Boekhandelaar met negentien vestigingen in Nederland

 

NV STANDAARD UITGEVERIJ EN DISTRIBUTIE (Etten-Leur)

Uitgevers en distributie van boeken in Nederland

 

Vanwaar dit groot aantal vennootschappen? Volgens Albert De Smaele betrof het alleszins “geen poging om allerlei minder fraaie dingen op het getouw te kunnen zetten, maar het gevolg van beleidsorthodoxie. Van bij de aanvang heeft hij de scheiding van de diverse activiteiten voorgestaan. Er mag geen vermenging zijn tussen het uitgeversbedrijf en de drukkerij. Vandaar enerzijds de NV De Standaard als uitgeefster van de kranten en de NV Periodica, als het drukbedrijf. Omdat geen Franstalige publicaties kunnen ondergebracht worden in vennootschappen die Vlaamse weekbladen uitgeven, worden hiervoor speciale vennootschappen opgericht en net hetzelfde gebeurt als men zich op de Franse markt begeeft. Vermits reclamestrategie nog totaal wat anders is dan het uitgeven of drukken, ontstaan ook hiervoor aparte vennootschappen. Niets abnormaals dus wat betreft de opbouw van het imperium. Al de activiteiten zijn anderzijds wel op elkaar afgestemd, zodat de beschuldiging, dat hij zich met te zeer uiteenlopende zaken bezig hield, volgens De Smaele niet kan weerhouden worden.”[57]

 

3. Technologische innovaties

 

In de jaren ’70 breidde de Standaard-groep haar drukcapaciteit gevoelig uit. De bestaande drukkerijen werden uitgebreid en gemoderniseerd, en nieuwe drukkerijen werden aangeschaft. De informatisering van het drukproces ging verder.

Drie jaar na de invoering van de computer in de zetterij volgde een nieuwe, nog ingrijpender omwenteling, in de drukkerij aan de Jacqmainlaan te Brussel. In 1970 werd de fotografische krant ingevoerd. Typisten “maakten van de redactionele en andere teksten, via een elektronische IBM-schrijfmachine, een ponsband en die band werd, samen met de correcties, aan de computer doorgespeeld. Die zette het machineschrift om in magnetische impulsen die bliksemsnel konden worden ‘gedigitaliseerd’ ofte opgeroepen. Het resultaat was een gedrukte tekst op fotografisch papier, een tekst die er meteen uitzag zoals hij in de krant moest verschijnen.”[58] Het tijdperk van de zetmachines met de loden platen werd vaarwel gezegd. Deze nieuwigheid oogstte trouwens grote belangstelling in binnen- en buitenland. Uit Duitsland, Frankrijk, Engeland, de Verenigde Staten en Nederland kwamen krantenmensen de nieuwe installaties bezichtigen.

Op 1 april 1972 ging de Standaard-groep nog een stap verder. Van dan af gebeurde het ponsen door twee uiterst snelle lezers, twee ‘Autoreader ECRM’ uit Boston. Die waren speciaal voor de Standaard-groep gebouwd, en werden in de Verenigde Staten al gebruikt door o.m. de Los Angeles Times. Deze optische lezers zorgden ervoor “dat de hele krant in maximum drie uur kon worden geponst. Vroeger had men 63 mensen nodig om 800000 lettertekens per dag in lood te produceren, met dertien linotypes waarvan er acht geautomatiseerd waren. Nu zetten 50 ponsers meer dan het dubbele van dit volume.”[59] De invoering van de optische lezers bracht ook met zich mee dat typografisch geschoolde krachten feitelijk overbodig werden. Via onderhandelingen met de vakbonden kon evenwel een bevredigende sociale regeling worden uitgewerkt voor de werknemers in deze dienst.

In de drukkerij te Kobbegem, in 1954 opgericht met als doel het drukken van de weekbladen van de Standaard-groep, werd inmiddels niet stilgezeten[60]. Begonnen met één rotatiepers kocht de NV Periodica in 1969 twee Helio-Klischographen aan, een aantal dat in 1974 zou worden verdubbeld. In 1972 begon men grote verbouwingswerken: een verdubbeling van de bestaande brochageruimte, een in hoogte regelbaar laadplatform, een nieuwe kantoorruimte, een snipperopzuigtoestel, een nieuw centraal magazijn, een nieuwe refter voor het personeel, en een uitbreiding van de rotatiezaal. In die rotatiezaal zou immers een in Engeland gekochte Frankenthalermachine worden geïnstalleerd. In augustus 1974 draaiden te Kobbegem niet minder dan vijf rotatiepersen, die in 1975 met nog eens twee werden aangevuld.

In 1972 nam de NV Periodica twee drukkerijen over[61]. Een eerste was de NV Ciel-Wils uit Merksem. Kort na de overname werden alle activiteiten van de firma evenwel stilgelegd. Een tweede was de NV Heliosimp, een in 1964 opgerichte heliodrukkerij in Groot-Bijgaarden. In de raad van beheer van de NV Heliosimp namen, naast afgevaardigd beheerder Albert De Smaele en zijn twee zwagers Jan Piers en Antoon Sap, twee vertegenwoordigers van de Bank Brussel Lambert (BBL) zitting, wat volgens Gaston Durnez “wijst op financiële bindingen van beide groepen”[62]. De BBL ging participeren in het kapitaal van de Standaard-groep.

Nog in Groot-Bijgaarden besloot de NV Periodica tot de oprichting van een volledig nieuwe drukkerij. Reeds in de tweede helft van de jaren zestig was het immers duidelijk geworden dat, ondanks de uitbreiding en modernisering van de drukkerij aan de Jacqmainlaan, een volledig nieuwe technische installatie zou nodig zijn voor het drukken van de kranten. De bestaande rotatiepersen konden de groei van het bedrijf niet volgen, en konden geen kwalitatief zeer hoogstaande vierkleurendruk waarborgen. Bovendien liep De Standaard steeds een nieuwsachterstand op, gezien het feit dat deze krant nogal vroeg op de avond moest worden gedrukt, om vervolgens plaats te maken voor de grotere oplage van Het Nieuwsblad.

De keuze voor de vestigingsplaats van de nieuwe drukkerij viel op een terrein in Groot-Bijgaarden, gelegen vlak naast de NV Heliosimp, die in het nieuwe geheel zou worden geïntegreerd[63]. Dit lag binnen een redelijke afstand van het postsorteercentrum Brussel X, lag vlakbij de uitvalswegen naar de verschillende Vlaamse provincies, was groot genoeg voor eventuele verdere uitbreiding later, en lag niet zodanig ver van de Jacqmainlaan. In 1972 begonnen de bouwwerkzaamheden in Groot-Bijgaarden. In een eerste fase moest een drukkerij worden gebouwd voor vier rotatiepersen. Voor een latere fase waren gepland: een rotatiezaal met papiermagazijn, een hal voor de verzendingsdienst plus garage en een zijgebouw voor de bijkomende diensten, alledrie verbonden door een centrale gang.

Op 12 juli 1973 begon de bouw van de gloednieuwe Koebau-Commander rotatiepers. Nog geen jaar later, in de nacht van 18 op 19 februari 1974, rolden de eerste offsetexemplaren van De Landwacht en De Gentenaar (voorlopig de enige twee titels van de groep die daar werden gedrukt) uit de machine. De Koebau-Commander “kon per uur 60000 krantenexemplaren van 24 bladzijden drukken, of 30000 van 46 bladzijden, met mogelijk recto-verso vierkleurendruk. Allerlei technische snufjes zorgden voor een betere en snellere service.”[64] Wat later werd ook een tweede dergelijke rotatiepers in gebruik genomen.

 

4. Oplage

 

Op het einde van de jaren ’60 moest de Standaard-groep haar koppositie, qua oplage, terug afstaan aan de groep rond Le Soir. Daar waar de Standaard-groep een gezamenlijke oplage van 326 141 exemplaren bereikte, bedroeg die van laatstgenoemde groep maar liefst 456 094 exemplaren[65].

Ze bleef wel de grootste oplagecijfers behouden in Vlaanderen[66]. In 1968 telde de groep rond Het Laatste Nieuws een oplage van 300 201 exemplaren, de groep rond Het Volk 217 498 exemplaren, de groep rond Gazet van Antwerpen 193 186 exemplaren, en de krant Het Belang van Limburg 61 227 exemplaren. De oplage van de twee socialistische kranten bedroeg samen 116 300 exemplaren.

De oplage van de kranten van de Standaard-groep bleef stijgen in de jaren ‘70, tenminste t.e.m. 1973. Haar koppositie in Vlaanderen bleef ze behouden. O.i.v. de economische crisis daalde de oplage in 1974 en 1975[67]:

 

Tabel 15: Oplage kranten Standaard-groep 1971-75

1971

 

333 499

308 546

1972

 

333 601

307 537

1973

 

340 148

314 311

1974

 

331 345

302 043

1975

 

318 403

291 207

 

Volgens Albert De Smaele werd de haast voortdurende stijging van de oplage der Standaardbladen bereikt door “het invoeren van nieuwe journalistieke opvattingen en normen en de toepassing van de meest nieuwe technieken in de krantendrukkerijen. De kranten hadden de beste tekenaars, de eerste en steeds de beste karikatuurtekenaars, de eerste en veruit de best uitgewerkte en voorgestelde televisieprogramma’s, de eerste en meest gevarieerde en beste reportages, de beste sportrubrieken. De groep was veruit de eerste in het land maar ook in Europa en wellicht in de wereld voor het toepassen van elektronica in het zetwerk van de hele krant.”[68]

 

5. Reclamewerving [69]

 

Op de oprichting van Groep 1 begin 1968 kwam vanuit verschillende hoeken kritiek, niet het minst van bij de socialisten, die vreesden voor een monopolisering van de pers. Tevens poogden verscheidene kranten weerwerk te bieden tegen Groep 1. Zo werd op 18 juni 1968 de Unie van Belgische Dagbladen opgericht[70]. Daartoe behoorden: de groep Rossel (Le Soir, La Meuse, etc.), de groep Vers l’Avenir, de groep Het Volk en de groep Hoste (Het Laatste Nieuws). Anders dan in Groep 1 zaten in deze Unie zowel Vlaamse als Franstalige kranten in, en vrijzinnige evenals christen-democratische. Het samenwerkingsverband hier bleek in de praktijk echter niet zo goed te werken: in feite was het eerder van psychologische aard. Ook de socialistische pers verenigde zich: in mei 1969 werd de Unie van Socialistische Dagbladen opgericht[71]. Deze Unie splitste zich echter al vlug op: een deel ging naar de Belgische dagbladunie, terwijl een ander deel zich aansloot bij La Générale Publicitaire.

Groep 1 nam de zaken inmiddels serieus op. In het eerste weekend van december 1968 bvb. organiseerde de groep internationale studiedagen handelend over reclame in het algemeen, en pers- en TV-reclame in het bijzonder. Albert De Smaele drukte sterk zijn stempel op deze studiedagen: hij coördineerde de gedachtewisseling en gaf een synthese waarin voornamelijk twee thema’s aan bod kwamen. Het eerste luidde dat pers, adverteerders en bedrijven meer dan ooit moesten samenwerken met het oog op een wijziging in de mentaliteit van de Belgen tegenover reclame. Het tweede thema handelde over TV-reclame en een eventuele persparticipatie hierin, als een vorm van schadeloosstelling. Daarop komen we evenwel later terug.

In 1971 ging men nog een stap verder wat grote reclamesamenwerking betreft. Groep 1 ging op 16 februari van dat jaar - nadat Drion de Chapois van de Rappel du Charleroi Albert De Smaele en Maurice Brébart van La Dernière Heure met elkaar in contact had gebracht[72] - immers samenwerken met de Régie Générale de la Presse (die o.m. La Libre Belgique, La Dernière Heure en de Rappelgroep verenigde): samen vormden ze vanaf dan de ‘Groep Nationaal’. Deze groep representeerde qua reclametarieven zestien kranten van verschillende strekking. Deze fusie bracht tevens het begin van samenwerking met zich mee tussen De Smaele en eigenaar van La Dernière Heure Maurice Brébart. Hun gezamenlijke pogingen om ook Philippe de Thysebaert, de directeur van Vers l’Avenir, bij het samenwerkingsakkoord te betrekken, mislukten[73].

Naast de samenwerkingsakkoorden met andere groepen bleef de Standaard-groep ook eigen initiatieven ontplooien. In 1974 richtte de groep de NV Groep 1 Weekbladen op. Daarin verenigd werden Ons Volk, Zie, TV-Ekspres-TV-strip, Chez Nous, Le Patriote en Le Nouvel Illustré (van La Libre Belgique). Nog een jaar later werd de Groep 1 Dagbladen, die tot op dat ogenblik geen vennootschapsstructuur kende, opgericht als een NV.

 

6. Commerciële invloeden en druk van het advertentiewezen op de berichtgeving

 

Met de uitbreiding van de Standaard-groep nam tevens het gevaar toe van commerciële druk op de berichtgeving van de kranten van de groep. Een verhaal dat in dat verband telkens de ronde doet, betreft de druk die Albert De Smaele zou hebben uitgeoefend op de berichtgeving in De Standaard over Spanje en het regime van Franco. De Smaele had zijn imperium begin de jaren zeventig uitgebreid met een aantal touroperators, waaronder de internationale reisorganisatie NV Suncomfort die vooral reizen naar Spanje organiseerde. In dat land was de dictator Franco sinds 1936 aan het bewind. In De Standaard vielen hem en zijn land geregeld negatieve berichtgeving te beurt: zijn regime lag geregeld onder redactioneel vuur. Het was hier dat De Smaele zou hebben ingegrepen omdat de kritiek interfereerde met zijn belangen in Suncomfort. Hij zou zijn redacteurs hebben aangemaand in wat meer bedekte termen te schrijven over Spanje. Volgens Manu Ruys was deze “ingreep met betrekking tot het Francoregime een eenmalig, marginaal feit”[74].

Albert De Smaele ontkent dit verhaal: “Spanje was een land vol zon, waar de prijzen erg goedkoop waren. Gevaarlijk was het er niet (in de zin van terrorisme), anders zou ik de lezers niet hebben aangeraden erheen te gaan. Ik zie niet in waarom ik zou ingegrepen hebben in de berichtgeving: de mensen gingen sowieso graag naar Spanje.”[75] Lode Bostoen herinnert zich het volgende: “Ik herinner mij dat hij op een redactielunch zijn wrevel uitte over een stuk over Spanje en Franco. Hij zei genuanceerd dat een artikel op die wijze niet kon geschreven worden. Hij zei helemaal niet iets in de zin van ‘nog één keer en je wordt ontslagen’. Ik denk dat De Smaele de onderdanigheid onderschatte die er toen nog bestond. Als hij zei dat hij iets niet graag las, dan stond dat er voor ons a.h.w. aan gelijk dat het strikt verboden was er nog over te schrijven. Waarschijnlijk bedoelde De Smaele het niet als druk.”

Volgens Paul Staes, indertijd medewerker van Het Nieuwsblad (en in de jaren ’80 en ’90 Agalev- en CVP-politicus), greep Albert De Smaele in de zaak van het duwvaartkanaal in de Kempen in. De aanleg van dat duwvaartkanaal kaderde in de concurrentiestrijd tussen de havens van Antwerpen en Zeebrugge. Hij verhaalt: “Ik publiceerde er een artikelenreeks over. De ruimtelijke impact van dat kanaal van 32 km. lang en 120 meter breed was niet min (...). Mijn broer Johan, verslaggever bij de Gazet van Antwerpen, nam het thema over en publiceerde er een volledige weekeindpagina over die insloeg als een bom. (...) Het duwvaartkanaal lag open en bloot op de weegschaal van de democratie, zeer tot ongenoegen van de heersende politieke macht. Ik was zelf nog zo naïef te denken dat ik journalistiek een goede beurt had gemaakt, totdat ze mij van hogerhand duidelijk maakten wat het verschil was tussen objectieve en opportune berichtgeving. Leo Delwaide (de Antwerpse havenschepen – KVN) bleek immers een goede bekende van grote baas Albert De Smaele. (...) Ik was wellicht een ‘pion van Zeebrugge’, en ik ging alvast in tegen de lokale, gevestigde machten en dat is zéér vervelend voor een lokale editie. (...) Hoe sterk is de eenzame journalist? En De Smaele sloeg met zijn vuist op zijn Brusselse bestuurstafel en zei: ‘Dat moet gedaan zijn met die Staes’.”[76]

Albert De Smaele zelf ontkent ook dit verhaal: hij doet het als ongeloofwaardig af[77]. Hierin treden diverse door ons geïnterviewde redacteurs hem bij. Allen benadrukten ze dat Paul Staes als journalist op dat ogenblik tekort schoot, en meermaals om het schrijven van subjectieve artikels werd berispt. Het verhaal over het duwvaartkanaal rekenden ze hier ook bij: de artikelenreeks van Paul Staes, die in de regionale bladzijden van Het Nieuwsblad verscheen, bevatte volgens hen diverse elementen in strijd met de waarheid en objectiviteit. Als Albert De Smaele al ingreep, lag het volgens hen eerder daaraan dan aan druk van Leo Delwaide[78].

Hugo De Ridder van zijn kant kreeg naar eigen zeggen met Albert De Smaele af te rekenen in de zaak van de toelagen ten belope van een half miljard door socialistische ministers toegekend aan bepaalde industrieën (einde 1974). De Waalse christen-democratische minister André Oleffe vroeg hem deze zaak te laten rusten, wat de Hugo De Ridder ook zou doen, vanwege de erg slechte gezondheidstoestand van de minister enerzijds, en omdat zijn bronnen opdroogden en de ganse pers een spervuur op hem opende anderzijds[79]. Inmiddels had evenwel ook Albert De Smaele druk uitgeoefend op zijn journalist. Volgens Hugo De Ridder had dit te maken met de financiële zorgen van de krant: “De Smaele had net zelf een lening aangevraagd bij de NMKN, terwijl in mijn stukken enkele dubieuze NMKN-leningen aan FN werden aangeklaagd. De Smaele raadde mij aan een jurist te raadplegen vooraleer ik verder schreef. Maar hij verbood me niets: hij legde geenszins een verbod op om hierover verder te schrijven. Wel wilde hij het voorzichtig en veilig spelen.”[80]

Geen der drie bovenvermelde voorbeelden geeft dus ondubbelzinnige indicaties dat Albert De Smaele rechtstreeks zou ingegrepen hebben in de berichtgeving vanuit commerciële invloeden of onder druk van de adverteerders. Volgens Lode Bostoen “zou De Smaele dit nooit hebben geduld”[81]. Manu Ruys verklaarde, het geval van de Spanjeberichtgeving niet te na gesproken, zich geen enkele interventie van De Smaele te kunnen herinneren geïnspireerd door commerciële motieven. Hugo De Ridder beaamde dit[82]. Albert De Smaele zelf verklaart hierover: “Inmenging van de advertentieafdeling in de redactie kon in principe niet: hierover bestonden duidelijke afspraken. Gebeurde het toch, dan werden de afspraken niet nageleefd. Bovendien mag de invloed van de adverteerder op de krant niet overschat worden, tenminste niet voor wat grote kranten betreft. Bij ons ondernam haast geen enkele adverteerder een poging tot beïnvloeding.”[83] Gaston Durnez tot slot haalde een (weliswaar klein) tegenvoorbeeld aan, waarbij Albert De Smaele, ondanks commerciële belangen, niet ingreep. In 1963 verscheen bij de NV Standaard Boekhandel een studie getiteld De communistische landen in de Belgische pers. Kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse van de Nederlandstalige en Franstalige kranten in België. Dit werk kreeg in De Standaard een negatieve recensie. Gaston Durnez besluit daaruit: “De kritiek in de krant was dan ook een voorbeeldje van het feit dat redactionele onafhankelijkheid ook tegenover een zusterbedrijf mogelijk kon zijn.”[84]

 

7. Moeilijkheden voor de pers en overheidssteun

 

Zoals hierboven reeds vermeld (m.b.t. de studiedagen van Groep 1 in Lissabon) was in de tweede helft van de jaren zestig heel wat te doen rond de vrees voor een ‘reclamemonopolie’ van de televisiezender BRT-RTB: gevreesd werd dat de reclame haar intrede zou maken op de BRT-RTB-televisie[85]. Het probleem luidde als volgt:  “Voor haar bestaan en ontwikkeling is de pers afhankelijk van die inkomsten (uit advertenties) en het lijdt geen twijfel dat commerciële eterreclame haar een aanzienlijk deel van die essentiële inkomsten zal ontnemen.”[86] De BRT-RTB, opgericht en in stand gehouden nota bene met gemeenschapsgeld en dus niet onderhevig aan de normale economische en bedrijfsconjunctuur, zou de geschreven pers een deel van haar inkomsten via haar monopolie op televisiereclame ontnemen, zo luidde de redenering. Daar moest volgens de geschreven pers, met Albert De Smaele en de Standaard-groep op kop, iets aan gedaan worden.

Een duurzame oplossing voor het probleem bestond er volgens De Standaard in “dat de exploitatie van de eterreclame zou worden toevertrouwd aan de hele schrijvende pers, mits vanzelfsprekend de belangen van het publiek, van de BRT-RTB, van de adverteerders en van het Rijk worden gewaarborgd. Daarbij zou het de voorkeur verdienen dat de normen voor de toekenning en de verdeling van de zendtijd, het bepalen van de prijs alsook de normen die van moreel, cultureel en esthetisch oogpunt moeten worden nageleefd, in volle onafhankelijkheid kunnen worden vastgelegd door een voor dit doel speciaal opgericht organisme. De exploitatie zelf zou dan bij wijze van een concessie aan de gehele pers worden toevertrouwd.”[87] Naast de pure noodzaak hiervan - wilde de overheid de pers in leven houden - pleitten ook een aantal juridische argumenten hiervoor, aldus nog de krant. Enerzijds artikel achttien van de grondwet (persvrijheid) en anderzijds de wet van 27 mei 1960 over bescherming tegen misbruik van economische macht. De staat mocht door het ene niets ondernemen dat rechtstreeks tot gevolg had dat het voortbestaan van de pers werd bedreigd. Het tweede hield in dat geen gebruik mocht worden gemaakt van een economische machtspositie om het normale spel van de concurrentie te vervalsen of te beperken[88].

In 1973 werd de krant met een groter en dringender probleem geconfronteerd. Op 6 oktober 1973, de belangrijkste joodse vastendag Jom Kippoer, begon immers de vierde Arabisch-Israëlische oorlog. Egypte en Syrië zetten toen met een overweldigende troepenmacht een verrassingsoorlog in tegen hun buurland Israël. Nog geen drie weken later, op 23 oktober om precies te zijn, keurde de VN-veiligheidsraad een resolutie goed waarin een staakt-het-vuren werd bevolen. Inmiddels hadden de Arabische landen reeds een olieboycot afgekondigd tegen de Verenigde Staten en Nederland, de twee meest bevriende landen van Israël. Pas op 18 maart 1974 werd het embargo opgeheven. Tevens verviervoudigde de OPEC op het einde van 1973 haar olieprijzen. Uiteraard bracht dit rampzalige gevolgen met zich mee voor de economie van de Westerse industrielanden: inflatie, stijging van de consumptieprijzen en werkloosheid.

In België veroorzaakte de stijgende levensduurte een enorme klim van de lonen, daar die gekoppeld waren aan de index van prijzen en lonen. Telkens de consumptieprijzen stegen, moest simultaan een aanpassing worden doorgevoerd aan het loonpeil. Ons land verkeerde in een opwaartse loon-prijs-spiraal, die de grafische sector meer nog dan andere sectoren trof. De loonkost steeg er in twee jaar tijd met 33 à 34 %. Daar kwam nog bij dat de papierprijzen de pan begonnen uit te swingen. Tussen 1974 en 1976 steeg het dagbladpapier van 7,5 naar 13,5 frank per kg., terwijl het heliopapier (voor weekbladen) in prijs verdubbelde: van acht naar 16,5 frank per kg. Als gevolg van de crisis daalde ook drastisch het budget dat de bedrijven vrijmaakten voor reclame en adverteren.

Voor de Belgische krantenbedrijven was de combinatie van deze drie factoren een ware ramp. De Standaard moest bvb. halfweg mei 1974, vanwege papierschaarste, een dunnere krant dan normaal uitgeven[89]. Belangrijker was dat op twee jaar tijd tweemaal een prijsverhoging van twee frank per nummer moest worden doorgevoerd, om aan de stijgende kosten van het krantenbedrijf het hoofd te kunnen bieden. Als reden gaf de krant bovengenoemde drie factoren op, die uiteindelijk de directe oorzaak (of volgens André Vlerick aanleiding: de ware oorzaak zocht hij in de ongezonde structuur en expansie van de groep) zouden vormen voor de fatale moeilijkheden waar de Standaard-groep begin 1976 in verzeild raakte. Op een directievergadering in juni 1974 stelde Albert De Smaele, naast de verhoging van de prijzen, een pakket kostenbesparende maatregelen voor: een rationeler gebruik der grondstoffen, de afschaffing der nachtploegen in de heliodrukkerijen, een vermindering der overuren door een betere coördinatie tussen redactie en drukkerij, een vermindering van de werken die buitenshuis dienden te worden uitgevoerd, een verhuizing van de documentatiedienst, en een grondige opvolging en vermindering van de personeelsbezetting[90]. Ondanks deze maatregelen leed de NV Periodica in 1974 een boekhoudkundig verlies van 33 779 765 BEF. De NV Mirax leed 146 047 BEF verlies.

Ook de Franse tak van de Standaard-groep kreeg met zware problemen af te rekenen. “De crisis in de drukkerijsector als gevolg van de dalende reclame-inkomsten zet in 1974-75 Frankrijk op zijn kop en de Franse overheid grijpt in door een politiek te voeren waarbij in Frankrijk uitgegeven publicaties ook in dat land moeten gedrukt worden. Albert De Smaele zal er dankzij directe contacten met Valéry Giscard d’Estaing, de toenmalig minister van Financiën, voor zorgen dat een voor hem en zijn groep, gunstige oplossing wordt gevonden.”[91]

Trachtte Albert De Smaele met de bevoegde overheden te onderhandelen, tegen formele en officiële overheidssteun was hij ten zeerste gekant. De Standaard-groep had altijd al wantrouwig gestaan tegenover overheidssteun, die ze dikwijls als inmenging omschreef[92]. In 1948 bvb. keerde De Standaard zich tegen een eventuele nationalisatie van Belga. De krant toonde zich voorstander van een coöperatie in dit verband: de (grote) persgroepen moesten een coöperatie oprichten om zo Belga in beheer te hebben[93]. In 1950 en 1965 ageerde de krant tegen eender welke staatsinterventie in de pers: de nieuwsgaring en -verspreiding moest vrij en onafhankelijk kunnen gebeuren. In 1970 herhaalde De Standaard dit pleidooi: ze keerde zich tegen verstaatsing van de sector der communicatiemedia, door het ter beschikking stellen van openbare financiën om kranten in leven te houden. De krant zou geen overheidscontrole op haar berichtgeving dulden[94]. Een voorstel van de CVP-jongeren in dit verband, om een voogdijraad voor controle op pers en informatieverstrekking op te richten, verketterde ze helemaal[95].

Als gevolg van de moeilijkheden waarmee het perswezen in 1974 te kampen had, weerklonk de roep om overheidssteun echter opnieuw. Begin 1974 behandelde de Kamer een wetsontwerp ‘betreffende de toekenning van een rechtstreekse tegemoetkoming aan de dagbladpers’. De Standaard repliceerde hierop categoriek: “De meeste kranten hebben nooit gevoeld voor directe overheidshulp. Het is slechts op uitdrukkelijk verzoek van de socialistische pers, die de rijkssteun nodig heeft om in leven te blijven, dat de andere kranten, om redenen van solidariteit, bereid werden gevonden met de regering over het probleem van gedachten te wisselen. Daarbij stond een principiële opvatting voorop: er kan geen sprake zijn van een directe hulp vanwege het Rijk.” [96]

Wat wel verantwoord kon zijn volgens de Standaard-groep en de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers was dat de geschreven pers compensaties zou krijgen voor de schade die ze zou lijden door het BRT-RTB monopolie, alsook dat de geschreven pers een vergoeding zou ontvangen aan reclametarief voor allerlei officiële mededelingen en andere vormen van ‘reclame van openbaar nut’. De Standaard bezwoer zich in elk geval onverzettelijk te kanten tegen elke directe overheidssteun aan kranten: ze zou zich niet blijven solidair opstellen met de zwakke kranten mocht de rechtstreekse overheidssteun er komen!

In de parlementaire coulissen trachtte de Standaard-groep haar mening door te drukken. Dit leiden we af uit een verslag van een beheerraad waarin te lezen valt: “Betreffende de maatregelen door de regering voorzien voor hulp aan de pers, wordt aan de raad medegedeeld dat zowel de eerste minister als een aantal CVP-leden van de regering akkoord gaan met een wijziging van de formulering van het wetsvoorstel zoals dit door de commissie van de Kamer werd uitgewerkt. De terminologie ‘hulp aan de pers’ en de tussenkomst van syndicale en journalistenorganisaties zou worden uitgesloten. Door de directeur-generaal werd een nieuwe tekst uitgewerkt die aan de betrokkenen officieus werd medegedeeld.”[97]

Op 28 november 1974 kwam De Standaard onder de titel ‘Pers en overheid’ op de zaak terug. De Kamer zou die dag de financiële tegemoetkoming voor kranten goedkeuren, om de verscheidenheid van de opiniepers te handhaven. Aanvankelijk was er dus sprake geweest van rijkssteun, maar omdat o.m. de Standaard-groep die idee verwierp, waren de politici zo verstandig geweest het naderhand te gaan hebben over ‘compensaties’ voor de reclame van radio en TV. Eind november gaf de overheid aan haar steun echter nog een andere reden: de verscheidenheid van opiniepers moest gehandhaafd worden. De socialistische en een deel van de christen-democratische pers mocht niet verdwijnen[98].

Met deze evolutie bleef De Standaard hoe dan ook niet gelukkig. Het probleem van de verhouding pers - overheid moest in haar ogen, door de evolutie van de economische situatie van de kranten, in een breder perspectief worden geplaatst. Volgens de krant ging de overheid een weg op die noodlottig zou kunnen worden voor de verscheidenheid in de pers. Het toegekend krediet zou straks immers toch helemaal worden opgeslorpt door de verhoging van de posttarieven. Economische zaken voerde, aldus de krant, een prijsbeleid dat het bedrijfsleven ertoe dwong te snoeien in het reclamebudget. Daar bovenop dacht de regering er nog aan om de post op zaterdag af te schaffen. Ook de kwestie van de TV-reclame was nog steeds hangende. “Het wordt tijd dat de overheid, samen met de vertegenwoordigers van de pers, het hele dossier ter studie neemt en daarbij ook klare taal spreekt over de onverantwoorde privilegies van radio en televisie. Alleen zo’n grondig onderzoek kan een blijvende en bevredigende regeling naderbij brengen.”[99]

Ondanks het protest van De Standaard werd op 23 januari 1975 toch een wet houdende staatssteun aan de pers in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Daarin was besloten enkel steun toe te kennen aan ‘dagbladeenheden’, een nieuw ingevoerd begrip. Daardoor werden enkel de gezamenlijke titels van een bepaalde krantengroep erkend, en niet de afzonderlijke titels. De wet was “aanvankelijk slechts geldig voor twee jaar en zou nadien door een nieuwe wet moeten worden vervangen. Voor het jaar 1973 werd een bedrag ter beschikking gesteld van 100 miljoen frank, in 1974 werd dat verdubbeld. Jaarlijks werd het krediet uitgetrokken op de begroting van de diensten van de eerste minister. Het werd verdeeld als volgt: 45 % voor de Nederlandstalige en 45 % voor de Franstalige pers, zes % voor het persagentschap Belga, en zes % voor het Duitstalige dagblad Grenz-Echo.”[100]

Bepaalde politici wilden echter nog verder gaan in het behouden van de verscheidenheid van de opiniepers, dat al als mom diende voor de hierboven genoemde uitgevaardigde wet. Sommige Kamerleden pleitten zo bvb. voor het publiceren in de pers van objectieve verslagen over de vergaderingen van Kamer en Senaat. Het opnemen van de parlementaire verslagen zou stroken met de bedoeling van deze wet. De bevoegde parlementaire commissie zou er volgens de bronnen van De Standaard positief tegenover gestaan hebben. “De strekking die hier tot uiting is gekomen, is in hoge mate verontrustend.”, reageerde de krant, “Het komt hierop neer, dat de wetgever met financiële drukking de pers tot het publiceren van bepaalde verslagen zou verplichten. Het staat de Kamer natuurlijk vrij hun teksten als betaalde advertenties te doen plaatsen. Iets anders ware, dat men de pers zou dwingen zg. objectieve redactionele verslagen op te nemen en die verplichting te doen afhangen van financiële voorwaarden.”[101] Tevens maakte De Standaard van de gelegenheid gebruik om nogmaals te reageren tegen een mogelijk monopolie voor de BRT-RTB. “In dat perspectief is een financiële compensatieregeling voor de kranten verantwoord. Maar dat geeft het parlement of de regering nog niet het recht de pers te dwingen redactionele informatie te publiceren, waarvan de objectiviteitnormen zouden worden vastgelegd door de overheid. De volgende stap zou dan zijn: rijksvoorlichting én perscensuur.”[102]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[25] Interview Albert De Smaele 25/3/99.

[26] Zie voor Vlerick: Van De Voorde, André Vlerick, een minister-manager.

[27] Crauwels, De redders van De Standaard, 8.

[28] Durnez, De Standaard II, 481.

[29] Brief Jan Duplat aan Albert De Smaele 21/3/72. Archief De Standaard, map ‘beheerders’. In deze brief gaf Duplat zijn voornemen tot ontslag bekend.

[30] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Albert De Smaele bevestigt dit verhaal niet: we geven het dan ook onder voorbehoud.

[31] De Preter, “Het vele raadselachtig werk van Hubert Fonderie”, De kleine krant 12 (1972) 14-15.

[32] Nota ‘lijst der functies met hun titularissen’ 29/1/75. Archief Gaston Durnez, map ‘Verslagen directie De Standaard 1965-76 en interne nota’s directie en administratie’.

[33] Zie voor dit alles: Archief Gaston Durnez, map ‘Verslagen directie De Standaard 1965-76 en interne nota’s directie en administratie’.

[34] Grotendeels gebaseerd op Durnez, De Standaard II, 427-430.

[35] Zie ook Luykx, Ontwikkeling, 63-76.

[36] De Standaard (31 mei 1968).

[37] Zie hiervoor Luykx, Ontwikkeling; alsook De Bens, De pers in België.

[38] Luykx, Ontwikkeling, 25 e.v.

[39] Zo werd in april 1970 in Gent o.m. een colloquium gehouden over ‘Persconcentratie in België, haar mogelijkheden en grenzen’. Deelnemers waren W. Cabus (hoofdredacteur Het Volk), Albert De Smaele, Lode Hancké (redacteur Volksgazet), professor Kluyskens en F. Strieleman (hoofdredacteur De Nieuwe Gazet).

[40] Het Volk (19, 22 en 24 mei 1969).

[41] De krant reageerde op de vrees van de CVP-jongeren als volgt: “In een gezond en stevig bedrijf, waar directie en redactie op elkaar ingespeeld zijn en beseffen dat hun wederzijdse belangen gelijklopen, kan een soepele en goede verstandhouding heel wat meer resultaten opleveren dan bepaalde vormen van institutionalisering. Ook deze redactie houdt sterk aan het recht van het publiek op informatie. Zij heeft tevens oog voor de eisen van het persbedrijf en staat daarom een organisatie voor, waarin financiële en morele belangen niet met elkaar in botsing komen. Zij beschikt ook over voldoende ervaring en beroepstrots om bepaalde adviezen, die vooral verstrekt worden om verwarring en onenigheid te zaaien, rustig naast zich te mogen leggen.” De Standaard (17-18 mei 1969).

[42] Nota Albert De Smaele ‘persconcentratie’ ongedateerd. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[43] Volksgazet (17 mei 1969).

[44] Volgens Albert Maertens “bood van Eynde later zijn excuses aan. Hij verklaarde mij dat het vooral in zijn bedoeling lag om De Smaele te treffen”. Interview Albert Maertens 2/7/99.

[45] Aan Albert Maertens werd verweten dat Het Laatste Nieuws startte met een stripverhalenreeks van Batman op een ogenblik dat analoog hieraan een tefenfilmserie op de BRT begon. Bal, De mens is wat hij doet, 327-328.

[46] Parlementaire Handelingen Kamer, zittingsjaar 1968-69. De interpellatie vond plaats op dinsdag 24 juni 1969, de stemming over de eruit voortvloeiende moties op woensdag 25 juni 1969.

[47] “Bij brief van 26 juni geeft de h. Maertens zijn ontslag als werkend lid van de raad van beheer van de BRT (Nederlandstalige uitzendingen)”. Parlementaire Handelingen Kamer, zittingsjaar 1968-69 (26 juni 1969), 55.

[48] En niet via de NV Heliosimp, zoals Els de Bens verkeerdelijk beweert (p. 269): de NV Heliosimp zou pas in 1972 door de NV Periodica worden overgenomen en tot de Standaard-groep gaan behoren.

[49] Crauwels, De redders van De Standaard, 9.

[50] De Bens, De Pers in België, 269.

[51] Interview Albert de Smaele 25/3/99.

[52] De Bens, De Pers in België, 269.

[53] Durnez, De Standaard II, 433-437.

[54] Document ‘Standaard Internationaal’ 1975. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[55] Verslagen door de NV Accountex. Archief De Standaard, losse stukken.

[56] Op de rode cijfers van de NV Periodica en de NV Mirax in 1974 komen we verder terug.

[57] Crauwels, De redders van De Standaard, 11.

[58] Durnez, De Standaard II, 254.

[59] Durnez, De Standaard II, 255. Zie ook Wouters, “Het lood is dood, leve film en computer!”, De kleine krant, 12 (1972) 2-11.

[60] Durnez, De Standaard II, 255-256.

[61] Op basis van Durnez, De Standaard II, 256-257.

[62] Durnez, De Standaard II, 256.

[63] Volgens Maurice Brébart, de eigenaar van de NV Heliosimp, sneed de Bank van Lambert de kredieten van de NV af. Een overname drong zich op. De Smaele was degene die ervoor tekende. Op die wijze nam Max Litvine van de Bank van Lambert zitting in de NV Heliosimp en tegelijk in de NV Periodica. Interview Maurice Brébart 9/7/99.

[64] Durnez, De Standaard II, 257.

[65] De NV Rossel, de uitgever van de krant, had in 1966 immers twee kranten, La Meuse en La Lanterne aangekocht. In 1968 verwierf de NV Rossel de meerderheid der aandelen van de krantengroep La Nouvelle Gazette. ‘Concentratieverschijnsel in de Belgische pers’. Archief Albert De Smaele, los stuk. Zie ook Van Der Biesen, “De dagbladpers”, 216-217.

[66] Van Der Biesen, “De dagbladpers”, 216-217.

[67] Het eerste cijfer stelt de oplage voor, het tweede cijfer de verspreiding (d.i. de oplage minus de onverkochte exemplaren). De cijfers voor 1971 haalden wij uit De achterkant van het nieuws, 48. De cijfers van 1972 t.e.m. 1975 komen uit Crauwels, De redders van De Standaard, 84.

[68] ‘Nota i.v.m. de evolutie van de Standaard-groep’, door Albert De Smaele, ongedateerd. Archief Albert De Smaele, los stuk. Deze verklaring, niet gespeend van overdrijving, bevat niettemin een kern van waarheid. In Vlaanderen bvb. stond De Standaard alleszins op eenzame hoogte op bijna alle voornoemde vlakken.

[69] In hoofdzaak op basis van Durnez, De Standaard II, 421-431. Zie ook Gol, Le monde de la presse, 132 e.v. De Bens, De pers in België, 180-181. Luykx, Ontwikkeling, 130-137.

[70] De Bens, De Pers in België, 180.

[71] De Bens, De Pers in België, 181.

[72] Interview Maurice Brébart 9/7/99.

[73] Interview Maurice Brébart 9/7/99.

[74] Durnez, De Standaard II, 485.

[75] Interview Albert De Smaele 25/3/99.

[76] Staes, De zachtgekookte eitjes, 29-30. Zie ook Verstraeten, Pers en macht, 83-86.

[77] Interview Albert De Smaele 25/3/99.

[78] Op vraag van enkele van de geïnterviewden, die vroegen om hun privacy in dit verband te respecteren, geven wij hier niet de namen van de redacteurs die hierover uitspraak deden.

[79] De Ridder, De keien van de Wetstraat, 30-31. Zie ook De Ridder, Geen blad voor de mond, 68-73.

[80] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[81] Interview Lode Bostoen 7/6/99.

[82] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[83] Interview Albert De Smaele 25/3/99 en 6/6/00.

[84] Durnez, De Standaard II, 287.

[85] Barclay, “Vers la TV publicitaire”.

[86] De Standaard (6 juni 1969).

[87] De Standaard (6 juni 1969).

[88] Zo luidde in het kort de argumentatie van De Smaele en zijn krantengroep inzake persparticipatie in TV-reclame. Omwille van politieke manoeuvres kwam hiervan lange jaren echter niets terecht. Het was feitelijk pas op het einde van de jaren tachtig dat bovenvernoemde voorstellen in de praktijk werden gebracht, toen wettelijk werd vastgelegd dat krantenuitgevers aan Waalse zijde voor 31 % en aan Vlaamse zijde voor minstens 51 % in de nieuw op te richten commerciële televisiezenders (o.m. VTM) moesten participeren.

[89] De Standaard (14 mei 1974).

[90] Verslag directievergadering 1/6/74. Archief Gaston Durnez, map ‘Verslagen directie De Standaard 1965-76 en interne nota’s directie en administratie’.

[91] Crauwels, De redders van De Standaard, 10.

[92] Zie o.m. Luykx, Ontwikkeling, 11-14. Boone, Krantenpluralisme. De Bens, De pers in België, 237 e.v.

[93] De Standaard (20 maart 1948).

[94] De Standaard (27 maart 1970).

[95] De Standaard (22 december 1970).

[96] De Standaard (15 januari 1974).

[97] Verslag van de raad van beheer van de NV De Standaard 17/1/74. Archief De Standaard, kaft ‘dhr. Sap’. Voor het overige vonden we in het archief van de NV De Standaard nauwelijks verslagen van vergaderingen van de raad van beheer terug.

[98] Het wetsontwerp houdende ‘de rechtstreekse tegemoetkoming aan de pers’ werd een wetsontwerp ‘ter bevordering van de verscheidenheid in de opiniedagbladpers’. Parlementaire Handelingen Kamer, zittingsjaar 1974-75, 419-430.

[99] De Standaard (28 november 1974).

[100] De Bens, De Pers in België, 243.

[101] De Standaard (29 mei 1975).

[102] De Standaard (29 mei 1975).