Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V

 

JUNI 1958 - MAART 1961:

EEN HERSTEL VAN VERTROUWEN

 

D. HET PLURALISME VAN DE BERICHTGEVING: DE RELATIE TOT DE POLITIEKE PARTIJEN

 

De parlementsverkiezingen van 1 juni 1958 leverden de CVP een groot electoraal succes op. De partij rijfde een absolute meerderheid binnen in de Senaat, terwijl ze in de Kamer voor een absolute meerderheid slechts twee zetels tekort kwam. De socialisten verloren in de Kamer twee zetels, de liberalen vier. De Volksunie behield haar ene zetel. Aanvankelijk vormde de CVP een homogeen minderheidskabinet, dat na enkele maanden evenwel werd verruimd met de liberalen. Het afsluiten van het schoolpact moest de politieke gemoederen in België (voor lange tijd) tot bedaren brengen.

 

1. De relatie met en de houding tegenover de CVP

 

De CVP bleef de partij waar de krant de meeste plaats voor inruimde. In 1960 bvb. bracht de krant in haar nummer van 19 december verslag uit van zowel een CVP- als een socialistisch en liberaal congres. ¼ van de voorpagina werd ingenomen door het CVP-congres, 1/7 door het BSP-congres. Het liberaal congres kwam op de 1e bladzijde niet eens ter sprake. Op de binnenbladzijden ging de berichtgeving over de congressen verder. Daar werd het relaas van het CVP-congres uitgesmeerd over negen kolommen, dat van de BSP over vijf kolommen en dat van de liberalen over slechts drie kolommen. Deze situatie was exemplarisch voor de aandacht die De Standaard in het algemeen aan de dag legde voor de verschillende politieke partijen: de CVP kreeg de meeste aandacht.

Ze was eveneens de partij tot dewelke de krant zich haast uitsluitend richtte. Haast uitsluitend tot de (Vlaamse) CVP werden oproepen gericht om actie te ondernemen voor of tegen iets. Tot de andere politieke partijen richtte de krant zich met haar eisenpakket niet.

 

De positionering van De Standaard en de CVP tegenover elkaar

In de positie die de krant aannam t.o.v. de CVP trad geen verandering in: ze bleef zich onafhankelijk opstellen van de partij, wat haar niet belette te blijven pleiten voor Vlaams-katholieke eendracht rond de CVP. Tevens maakte De Standaard nog steeds deel uit van de brede katholieke stroming: dit kwam tot uiting in de aandacht die de krant in haar berichtgeving besteedde aan de CVP en de nauw aanverwante katholieke zuilorganisaties, zoals het NCMV, het ACV en ACW, de Boerenbond, etc..

Omgekeerd veranderde wel een en ander: het wantrouwen dat de CVP sinds 1947 t.o.v. De Standaard had gekoesterd, smolt na de parlementsverkiezingen van 1958 weg als sneeuw voor de zon. Luc Delafortrie herinnert zich: “De CVP was De Standaard na de verkiezingsoverwinning van 1958 gunstig gezind: door haar campagnes had de krant immers aan de zege bijgedragen. Voorzitter Theo Lefèvre, Robert Houben e.a. CVP’ers vroegen mij of het hier een definitieve kentering betrof in de houding van De Standaard t.o.v. hun partij. Theo Lefèvre vroeg mij bij een ontmoeting zelfs om te polsen bij Albert De Smaele of hij geïnteresseerd was om gecoöpteerd CVP-Senator te worden.”[50]

Van beide zaken vonden we bevestiging. Zowel Gaby Vandeputte (lid van het nationaal comité van de CVP en vanaf 1958 ook gecoöpteerd Senator voor de CVP) en Jan Verroken (CVP-kamerlid) als Clem De Ridder (secretaris van secretaris-generaal Eduard Amter van het Davidsfonds) hadden inderdaad het aanvoelen dat in de CVP het wantrouwen jegens de krant wegviel na de verkiezingen van 1958[51]. Ze voegden er meteen aan toe dat dit niet het gevolg was van een veranderde opstelling van De Standaard: die bleef naar hun gevoel onafhankelijk van de partij.

In het verslag van de vergadering van het nationaal comité van de CVP van 7 juni 1958 vonden we de naam van De Smaele terug onder de kandidaten voorgedragen door de Vlaamse CVP-vleugel voor het gecoöpteerd senatorschap. Het criterium om kandidaat te zijn, luidde dat men “une personnalité de haute valeur” moest zijn[52].

Albert De Smaele weigerde evenwel de uitnodiging: “Ik had een gemakkelijk voorwendsel: ik had de minimum leeftijdsgrens van 40 jaar nog niet bereikt om Senator te kunnen worden. In feite wenste ik helemaal geen CVP-Senator te worden. Ik kon het tegenover het lezerspubliek toch niet maken: de baas van de Standaard-groep die CVP-partijman wordt. Dat kon in mijn ogen niet. Ik stond op mijn onafhankelijkheid, en op die van de krant. Van de redacteurs verwachtte ik evenmin dat ze politieke functies gingen bekleden. Fons Vanstappen was de enige die dit wel deed: hij werd CVP-gemeenteraadslid te Mechelen.”[53] In 1960 aanvaardde Albert De Smaele wel om zitting te nemen in de CVP-fractie binnen de raad van beheer van de BRT. Hij zou dat twaalf jaar doen. Het sloot nauw aan bij zijn professionele activiteiten als hoofd van een krantenbedrijf, en bond hem geenszins aan de CVP. Michiel Vandekerckhove, eveneens twaalf jaar lid van de beheerraad en tussen 1968-72 zelfs ondervoorzitter, stelt: “De CVP-fractie in de BRT-beheerraad kweet zich zoals het hoort van haar taak. Contacten met de CVP of de Kerk hadden wij in dat verband niet. De fractie stond onafhankelijk van de CVP, en zou geen inmenging geduld hebben.”[54] Dit wordt bevestigd door De Winter: de zgn. CVP-fractie in de raad van beheer van de BRT stond volgens hem volledig los van de partij, en aanvaardde van haar geen orders[55].

Het herwonnen vertrouwen van de CVP en de groeiende status van de krant waren niet louter het gevolg van de houding die De Standaard zich had  aangemeten onder de ‘linkse’ regering. Ze vloeiden ook voort uit de groei van de Standaard-groep, die zich langzaam maar zeker opwerkte tot de grootste Vlaams-katholieke krantengroep en aldus niet langer een quantité négligeable kon zijn voor de CVP. Dat de relatie met die partij sterk verbeterde, viel overigens af te lezen uit de aanwezigheid van de CVP-ministers en -parlementsleden PW Segers, Paul Vanden Boeynants, August De Schryver, Leo Delwaide, Albert De Clerck, en diverse vertegenwoordigers van een aantal andere Vlaamse CVP-ministers op de begrafenis eind september 1960 van Antoinette Gylsen, voorzitster van de raad van beheer van de NV De Standaard. Zij vertegenwoordigden een goed deel van de CVP-top.

In de loop van 1960 werd de relatie nog beter met de oprichting van de zgn. ‘Groep van acht’[56]. Aan de basis van de oprichting ervan lag een flater van de Vlaamse dagbladpers i.v.m. een bepaling in de eenheidswet. CVP-Kamerlid Jan Verroken, stuwende kracht achter de Groep van acht, doet het relaas: “De eerste reacties op de eenheidswet kwamen niet uit Wallonië, maar van de Vlaamse pers. Een aantal artikels uit de wet betroffen de fusie van een aantal gemeenten m.b.t. een aantal zaken. De Vlaamse pers ontwaarde daarin een verdoken poging om de gemeenten rond Brussel aan de hoofdstad toe te voegen. Dat kon echter niet: de eenheidswet bepaalde heel duidelijk dat gebieden waar haard- en standplaatsvergoeding werd uitbetaald van die fusie werden uitgesloten. En die gebieden waren precies de steden van de Brusselse agglomeratie. Ik vreesde dat, als hier rond een polemiek losbrak, men die gemeenten toch wel eens zou kunnen insluiten. Om dit te vermijden nam ik contact op met de Vlaamse pers. Ik stapte op Albert De Smaele toe en legde hem de zaak voor. Ons overleg resulteerde in de onmiddellijke stopzetting van de campagne in de Vlaamse pers.”[57] De Standaard had inderdaad op 14 en 25 november 1960 een gezamenlijke protestmotie afgedrukt tegen het bewuste artikel 86 van de eenheidswet, afkomstig van het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens en het Vlaams Komitee voor Brussel.

Uit het gesprek dat Jan Verroken en Albert De Smaele hadden, vloeide de vraag voort hoe in de toekomst dergelijke misverstanden konden worden vermeden. Volgens Jan Verroken nam Albert De Smaele het initiatief om in het restaurant Les trois canards in Dilbeek de Vlaamse pers uit te nodigen, via Edgar Van Cauwelaert (voorzitter van het Vlaams Komitee voor Brussel en actief lid van het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens), en over deze vraag te debatteren. Manu Ruys was evenals Albert De Smaele op het bewuste diner aanwezig: “Van De Standaard uit stelden wij de vorming voor van een soort task force. Wij stelden voor om vier Vlaamse Kamerleden en vier Vlaamse Senatoren te groeperen in een Groep van acht, die vervolgens kon drukken op de partij, en het manoeuvre bepalen in het parlement. Die Groep van acht moest ook de permanente contacten verzorgen met de pers.”[58] Nu ze de kans kreeg om zich als politieke co-actor te profileren, greep de krant m.a.w. de gelegenheid met beide handen vast om tot de oprichting te komen van een strijdende Vlaamse parlementsgroep, iets waar ze al jaren droomde. Albert De Smaele had in het gesprek met Jan Verroken handig gemanoeuvreerd om tot een debat er rond te komen. Anderzijds waren Vlaamse CVP’ers hierop graag ingegaan: ook zij wensten nauwere banden met de Vlaams-katholieke pers.

Haar voorstel zette de krant in de berichtgeving nog wat kracht bij: ook daar pleitte ze voor de oprichting van een soort ‘Groep van acht’: “Een kleine groep van overtuigde Vlamingen - en die zijn er nog wel - moet de kern vormen, waarrond de meelopers komen die vrezen van lauwheid beschuldigd te worden. Die kern moet een klare politieke gedragslijn én een actieprogramma uitstippelen.”[59]

Het voorstel van De Standaard werd unaniem aanvaard. De vier Kamerleden Alfons Verbist, Gerard Van den Daele, Leo Lindemans en Jan Verroken, en de vier Senatoren Augustus De Boodt, Jos Custers, Aloïs Sledsens en Robert Vandekerckhove gingen een Vlaamse Groep van acht vormen. Op haar werking gaan we hierna dieper in. In elk geval mag nu al duidelijk zijn dat de krant aanstuurde op de vorming van een dergelijke Groep om via een beter contact ook te pogen meer invloed uit te oefenen op de CVP, en zeker de Vlaamse vleugel ervan.

 

De Standaard en interne CVP-kwesties, en het promoten van CVP-politici

De krant mengde zich in de periode 1958-61 niet danig veel in interne CVP-kwesties. Op 2 december 1958 vroeg ze weliswaar de oprichting van een Vlaamse Kamergroep waar pit in zat, maar daar bleef het zowat bij[60]. In de oprichting van de Groep van acht speelde ze uiteraard wel een bepalende rol, maar hier betrof het niet zomaar een inmenging pur sang: via Jan Verroken was de krant uitgenodigd rond deze zaak mee te denken. Van deze gelegenheid maakte ze natuurlijk wel dankbaar gebruik om terug als politiek medespeler op te treden en haar denkbeelden uiteen te zetten en in de praktijk te brengen.

Het mag dan ook niet verwonderlijk klinken dat de leden van de Groep van acht door de krant sterk werden gesteund. Zij vormden immers de kern van de Vlaamse CVP, zij behoorden tot de meest Vlaamsgezinden in de CVP-rangen. Het mag dan ook niet verwonderen dat zij nog vóór de oprichting van de Groep van acht al steun ondervonden van De Standaard. Leo Lindemans, Jan Verroken en Gerard Van Den Daele werden bvb. geloofd om hun opmerkingen over de herziening van de bestuurlijke taalwet; de competentie van Jos Custers inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering werd verdedigd tegen de kritiek van La Libre Belgique in; het pleidooi van Augustus De Boodt voor meer Vlaamse hogere officieren werd op gejuich onthaald. Ook Gaston Eyskens, Jos De Saeger, Theo Lefèvre, Albert De Vleeschauwer, Albert De Gryse, PW Segers e.a. konden op een goede pers rekenen.

Traditiegetrouw was dit minder het geval voor de Franstalige CVP’ers. Charles du Bus de Warnaffe bvb. werd niet positief bejegend, evenmin als Paul Van Zeeland en de conservatieve Waalse katholieken rond hem: de krant verweet deze ‘kliek’ in de loop van 1960 dat ze de CVP wilden hervormen op vooroorlogse leest, en de regering wilden doen vallen. De Brusselse CVP’er Paul Vanden Boeynants daarentegen genoot wel de volle steun van de krant. Ze was uiterst lovend over zijn middenstandsbeleid.

In het algemeen was het zo dat de  krant, hoe kon het ook anders, voornamelijk sympathie had voor de Vlaamse CVP’ers. Tot welke stand ze behoorden, was van minder belang. Het is niet zo dat de krant enkel de zgn. rechtervleugel van de partij steunde. CVP’ers van ACW-stempel zoals Gerard Van Den Daele, Jos De Saeger (deels), Gaston Eyskens en Theo Lefèvre werden volop geruggensteund. De Franstalige CVP’ers, de tweetalige Brusselaar Paul Vanden Boeynants uitgezonderd, genoten veel minder de steun van De Standaard. Zij werden vooral opgeroepen niet dwars te gaan liggen bij het nemen van pro-Vlaamse maatregelen. Deden ze dat toch (wat dikwijls voorviel), dan kregen ze van de krant de wind stevig vanvoor.

 

Het aanzetten van de CVP tot actie

Met de oprichting van de Groep van acht, die de contacten met de pers moest verzorgen en de parlementaire acties en manoeuvres coördineren, kreeg het aansporen tot actie een nieuwe dimensie. Manu Ruys licht toe: “Er waren permanente contacten met de Groep van acht: er heerste tussen ons een vertrouwensrelatie. Zij konden ons gerust hun strategie toevertrouwen in de wetenschap dat wij die niet zouden publiceren in de krant, als ze daarom vroegen. In 101 gesprekken hadden wij het over de te volgen strategie om zekere doelen te bereiken. Om bvb. een wetswijziging te bekomen kon afgesproken worden dat wij er onafgebroken over zouden schrijven om zo het publiek murw te maken, terwijl zij in het parlement zouden interpelleren en vervolgens een wetsvoorstel in de gewenste zin indienen. Over dergelijke tactieken werd haast permanent overlegd gepleegd tussen krant en partij. Op die manier konden wij onze invloed trachten te doen gelden, en konden wij mettertijd onze invloed verhogen.”[61] Overigens betekent dit niet dat De Standaard op die wijze verwerd tot een CVP-krant: een gemeenschappelijke strategie werd pas bewerkstelligd als beide partijen het eens waren over het te bereiken doel. Meer dan eens gebeurde het dat de krant andere belangen verdedigde, en de CVP niet volgde. Tegelijk bleef de krant zonodig kritiek uitoefenen op de CVP, o.m. als de zaken niet vlug genoeg vooruit gingen naar haar zin. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat de Groep van acht niet de ganse CVP uitmaakte, of de ganse partij verbond. Niet al haar wensen werden door de CVP als geheel voor werkelijkheid genomen.

De krant zette de partij in de eerste plaats aan tot actie op Vlaams vlak. In de ganse periode 1958-61 spoorde ze de CVP aan om Vlaanderen recht te doen. De liquidatie van repressie en epuratie, amnestiemaatregelen, geen nieuwe talentelling meer, naleving van de bestaande taalwetten, het nastreven van gelijke taalrollen (in de eerste plaats op buitenlandse zaken en in de diplomatie), een wettelijke vastlegging van de taalgrens, het ongedaan maken van de Vlaamse achterstand op onderwijsvlak, Vlaamse streekeconomie, de aanpassing van de parlementszetels aan het bevolkingscijfer, respect voor de positie der Vlamingen en hun taal in Kongo, de vervlaamsing en vernederlandsing van het leger: het waren alle items waarrond De Standaard de (Vlaamse) CVP tot actie aanspoorde (wat eigenlijk erg logisch was) en de Franstalige CVP’ers opriep om niet dwars te gaan liggen.

Daarnaast eiste de krant actie op een aantal andere gebieden, als daar o.m. waren de hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de Kongopolitiek (de krant eiste het ontslag van Kongominister Léon Petillon), de naleving van het schoolpact (de krant pleitte voor waakzaamheid t.o.v. de liberale onderwijsminister Charles Moureaux) en het sociaal-economisch beleid. Tot slot vroeg ze de partij zorg te dragen voor de landbouw- en middenstandsbelangen.

 

2. De Standaard tegenover socialisme, socialistische politici en de BSP

 

De krant bleef op het standpunt dat ze al sinds 1947 huldigde: de socialistische ideologie deugde niet. Nationalisaties, etatisme en dirigisme werden verworpen, evenals antiklerikalisme. Ze verweet de BSP “crypto-communistisch” en “antidemocratisch” te zijn[62]. In de periode 1958-61 verwierp De Standaard vooral de ‘demagogie’ en de ‘politiek geïnspireerde’ stakingen van de socialisten. Stakingen mochten niet verworden tot een politiek strijdmiddel tegen het wettelijk gezag. Ze pleitte voor een scheiding tussen de partij en de vakbeweging: “Onze oplossing is de scheiding tussen vakbeweging en politiek. De openbare sector moet niet worden uitgebreid maar tot een minimum beperkt. In de private nijverheid mag het recht van vereniging blijven bestaan maar het stakingsrecht moet worden gereglementeerd ten einde te vermijden, dat het van zijn doel zou worden afgevoerd en als een revolutionair wapen tegen het wettig gezag zou worden gebruikt.”[63]

Met de liberalen in de regering vanaf eind november 1958 werd de term ‘linksen’ niet langer gebezigd. De krant hanteerde nu vooral de algemene term ‘de socialisten’. De socialistische partij, haar vertegenwoordigers, de BSP-militanten, de vakbeweging en haar onderscheiden centrales: allen werden door De Standaard onder de algemene noemer ‘de socialisten’ geplaatst. Onderscheid maakte ze vrijwel niet.

Sporadisch benadrukte de krant de verdeeldheid in de socialistische rangen. Zo bvb. na het BSP-congres van september 1959, waarin André Renard en zijn clan lijnrecht tegenover de BSP-top stond. De krant onderstreepte dat de BSP haar troepen blijkbaar niet in de hand kon houden. In maart 1961 wijdde De Standaard een reeks van vier artikels aan de ‘Socialistische verdeeldheid’. Binnenlandredacteur Fons Vanstappen schetste de problemen die zich in de socialistische rangen voordeden n.a.v. het eigengereide optreden van de socialistische vakbondsleider André Renard in de troebelen rond de eenheidswet.

In vergelijking met de CVP werd aan de BSP behoorlijk wat minder aandacht besteed, zeker in de eerste helft van 1959 toen de socialisten haast niet genoemd werden in de politieke berichtgeving. Erna trad wel weer enige verandering in deze situatie in. Dat de aandacht voor de socialisten niet overweldigend was, lag niet alleen aan praktische zaken zoals het ontbreken van redactionele ruimte of het niet ontvangen van socialistische nieuwsbulletins, maar was ook vanuit ideologische motieven ingegeven, zoals we uit passages voorkomend in het boekje Pers Dringend reeds konden afleiden.

De berichtgeving over de socialisten was heel dikwijls negatief gekleurd. Het gebeurde zelden dat socialistische acties of interventies in een positief daglicht werden gesteld. Enkel in de maanden juni en juli 1960 betoonde de krant zich nauwelijks antisocialistisch: de reden daarvoor was dat ze zelf nationale eendracht wenste m.b.t. de Kongokwestie. Later stelde ze zich wel negatief op. De socialisten werd hun houding verweten in de onderhandelingen rond het bereiken van een schoolpact (ze moesten zich soepeler opstellen en zich van hun crypto-communistische methodes ontdoen), de politiek georiënteerde stakingen en het in gang steken en aanwakkeren van agitatie in de mijnsector en die van gas en elektriciteit, de eisen tot nationalisatie en etatisatie, en hun obstructiepolitiek in het parlement. De krant hekelde de houding van de Waalse socialisten die zgz. niet geïnteresseerd waren in de economische heropbloei van het land, maar enkel zoveel mogelijk geld voor de eigen Waalse economie wensten. De houding van de socialisten in de commotie die was ontstaan rond de eenheidswet werd hen evenmin in dank afgenomen.

Wat haar houding op Vlaams vlak betreft, kwam de BSP in de periode 1958-61 onder een waar spervuur vanwege De Standaard te liggen. Voortbouwend op het discours dat ze had ontwikkeld onder de zgn. linkse regering, verweet ze de socialisten in harde bewoordingen dat ze niets deden voor de Vlaamse ontvoogding[64]. In 1959 keerde de krant zich gemiddeld tweewekelijks tegen de inertie van vooral de Vlaamse socialisten, die nu volop en ononderbroken de volle laag kregen. De Standaard verkneukelde zich in het feit dat de socialisten in de oppositie zetelden. Ze riep de CVP zelfs op om de BSP na deze termijn nog eens vier jaar in de oppositie vast te kluisteren. Misschien zouden de Vlaamse socialisten tegen dan hun lesje wel geleerd hebben.

De krant verweet de socialisten hun quasi complete daadloosheid op het vlak van de liquidatie van repressie en epuratie, hun verzet tegen de oprichting van Cultuurraden en een raad voor Wetenschappelijk Onderzoek, hun onverschilligheid tegenover de Vlaamse economische ontwikkeling, etc. Of het met de niet-aflatende kritiek van De Standaard te maken had is een andere vraag, maar feit was in elk geval dat de krant in de loop van de periode 1958-61 stilaan enkele positieve noten kon laten horen over bepaalde Vlaamse socialisten. In het algemeen bleven de Vlaamse socialisten evenwel knechten en loopjongens van hun Waalse broeders genoemd worden.

De meeste individuele BSP-politici en -parlementsleden werden in de berichtgeving op negatieve wijze afgeschilderd. Dit was het geval voor voorzitter Max Buset (een ‘demagogische machtswellusteling’), Marc-Antoine Pierson en Joseph Bracops (die tegen een terugkeer van repressiegetroffene Frans Daels waren, en daarmee de liquidatie van repressie en epuratie bemoeilijkten), Edgard Missiaen (die van geen schoolvrede wilde weten), Frans Detiège (de Antwerpse schepen en socialistisch Kamerlid die een amnestiebetoging trachtte te verbieden), Leo Collard (die tegen de oprichting van Cultuurraden was; als nieuw BSP-voorzitter stelde de krant geen hoge verwachtingen in hem), Edmund Leburton en Edward Anseele (die een serieus deficit achterlieten als minister), Jos Van Eynde (hij werd uitgesloten uit de Kamer wegens onbeschoftheid: dit was geenszins een alledaags feit), Fernand Demany (inzake Kongo), Arthur Gailly (die de oprichting van een staalcomplex in Vlaanderen wilde verhinderen), en Georges Dejardin, Achiel Van Acker en Antoon Spinoy (inzake defensie en de duur van de dienstplicht).

Enkele uitzonderingen kregen nu en dan een positieve pers: de parlementsleden Hendrik Fayat (‘een Vlaming met oog voor Vlaamse belangen’; omwille van zijn artikel over de deficitaire Waalse mijnen; hij pleitte voor een vastlegging van de taalgrens en kantte zich tegen gebiedsroof)[65], Henri Rolin (die bijdroeg tot de voortgang in het dossier van de liquidatie der repressie), Dore Smets (BSP-parlementslid die tegen tweetaligheid was en de uitbreiding van de Brusselse olievlek) en Antoon Spinoy (die verklaarde tegen een nieuwe talentelling en voor de vastlegging van de taalgrens te zijn). Op te merken valt dat het hier haast uitsluitend om Vlaamse socialisten ging: enkel Rolin was een Franstalige. De materies waarvoor ze ‘gelauwerd’ werden betroffen telkens Vlaamse kwesties. De krant trachtte op die wijze misschien meer socialisten over te halen tot een Vlaamse reflex.

Op het einde van de jaren ’50 trad een verbetering in de relaties met sommige socialisten in. Die verbetering viel samen met de groeiende Vlaamse activiteit van de betreffende politici. Het ging o.m. om Max Lamberty en de BSP-parlementsleden Lode Craeybeckx, Hendrik Fayat, Bert Van Hoorick en Antoon Spinoy: vooral met Manu Ruys hadden zij contacten. Tegenover hem uitten zij hun frustraties over links dat onvoldoende besefte wat ze met de Vlaamse Beweging zoal kon doen[66]. Daarnaast waren er contacten, zij het minder frequent en minder hartelijk, met o.m. Achiel Van Acker, Leo Collard en Alfons Vranckx.

 

3. De Standaard tegenover liberalisme, liberale politici en liberale partij

 

Over de houding van de krant tegenover de liberalen valt erg weinig te vertellen[67]. De liberalen kwamen immers nauwelijks voor in de berichtgeving, ook al zetelden ze vanaf eind 1958 mee in de regering. Enkele keren benadrukte De Standaard dat de liberalen zich als trouwe regeringspartners moesten profileren. Daarnaast verscheen sporadisch een uiterst kort verslag over een liberaal congres, meeting, bijeenkomst, etc. Voor de rest hing een waas van stilte rond de liberalen.

Als ze dan al eens in de berichtgeving voorkwamen, was dit meestal nog op een negatieve wijze. De krant wantrouwde liberaal onderwijsminister Charles Moureaux, kantte zich tegen justitieminister Laurent Merchiers, en trapte flink na naar voormalig minister van Koloniën Auguste Buisseret - “Nu pas beseffen wij ten volle, hoe achterlijk het beleid van Buisseret is geweest. Hij heeft bestuurd alsof het vraagstuk van de ontvoogding van de inlanders niet bestond en het er alleen op aankwam de linkse invloed onder de blanke bevolking te versterken!”[68] -, en voormalig minister van Financiën Henri Liebaert, die een vergiftigd financieel geschenk achterliet.

Het is wel zo dat de liberale partij niet erg veel voorstelde op het einde van de jaren ’50, en dat de krant nog niet echt veel contacten met de partij onderhield (in feite haast enkel met Omer Vanaudenhove) waardoor ze misschien niet goed geïnformeerd werd, maar toch kan dit alles onvoldoende als basis dienen ter verklaring voor de in het oog springende ondermaatse berichtgeving over de liberalen. Ook hier speelden ideologische motieven naar alle waarschijnlijkheid mee een rol.

 

4. De Standaard tegenover de Volksunie

 

Net als in de periode 1954-58 nam de krant de Volksunie blijkbaar nog steeds niet au sérieux: volgens Luc Delafortrie zou deze situatie zich slechts wijzigen na de parlementsverkiezingen van 1961[69]. Dat de Volksunie in de periode 1958-61 slechts één parlementslid in haar rangen telde, is hier meer dan waarschijnlijk niet vreemd aan. In elk geval was het zo de Volksunie, ondanks de contacten die er waren, vrijwel niet aan bod kwam in de berichtgeving. Ze werd ook niet bij naam genoemd: als ze al eens een zeldzame keer ter sprake kwam, dan werd ze vaak onder de noemer ‘de Vlaams-nationalisten’ geplaatst. In de periode 1958-61 konden artikels over de Volksunie gerust op beide handen geteld worden!

De Standaard liet zich wel positief uit over de enige Volksunievertegenwoordiger in het parlement[70]. Frans Van Der Elst gaf in haar ogen een betere en zelfverzekerder indruk dan Herman Wagemans, zijn voorganger[71]. In zijn rubriek ‘Van Kamerleden en Senatoren’ sprak Manu Ruys zich als volgt uit over Frans Van Der Elst: “Mr. Van der Elst valt overigens mee. Hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om tussenbeide te komen, daarbij de tactiek van de communistische tandem volgend die eveneens bij elke begroting, bij elk belangrijk wetsontwerp, een eigen standpunt laat horen. De Vlaams-nationalist is wellicht een ietsje te zwaar op de hand, zijn redevoeringen dragen nog te zeer de stempel van de studeerkamer, maar hij is onverstoorbaar, nonchalant, hoffelijk, bijna steeds plezant en waakzaam, en bezit duidelijk een speciaal zintuig voor politieke opportuniteit: allemaal hoedanigheden die van hem een goed parlementair kunnen maken. Slaagt hij erin zich te handhaven in zijn partij, dan kunnen we er nog genoegen aan beleven.”[72]

 

5. Vrije Tribunes in De Standaard

 

Analoog aan de vorige periode waren het ook nu weer in hoofdzaak Vlaamse katholieken die Vrije Tribunes inzonden. Toch viel een zekere verschuiving te noteren: daar waar in 1958-59 vooral Frans Van Mechelen, Jan Hendrickx en Jos De Saeger stukken inzonden, was er vanaf 1960 sprake van een veel grotere diversiteit. Anderzijds was het toch zo dat vele auteurs tot dezelfde groepering behoorden: in 1960 waren het vooral kaderleden van de Bond van Grote Gezinnen en het ACV die een bijdrage instuurden, terwijl daar in 1961 vertegenwoordigers van de werkgeversfederaties en de Vlaamse verenigingen bijkwamen. Blijkbaar was tijd nog niet rijp voor niet-Vlaamse katholieken om een vrije Tribune te schrijven in De Standaard.

 

6. Parlementsverkiezingen van 26 maart 1961

 

Op 23 januari 1961 berichtte De Standaard dat de CVP zich had uitgesproken voor vervroegde verkiezingen. Hieraan verbond de krant dadelijk een stemadvies naar de lezer toe om te stemmen op de CVP, en de echte Vlamingen op haar lijst. Ze vroeg om geen fouten uit het verleden aan te halen in de kiesstrijd, maar om naar de toekomst te kijken. Zelf deed de krant dit in haar artikelenreeks ‘Problemen voor morgen’, die in achttien afleveringen verscheen tussen 28 februari en 21 maart 1961. Het lag in de bedoeling om een synthetisch beeld te scheppen van de politieke, economische en sociale knelpunten. “Aldus menen wij een positieve bijdrage te leveren tot opklaring en verduidelijking van het politiek klimaat dat al te lang werd vertroebeld door enggeestig of blind partijbelang.”[73]

De onderwerpen van de reeks werden besproken en vastgelegd op een tweewekelijkse redactielunch, waarop ook Albert De Smaele aanwezig was. In zijn archief bevinden zich nog handgeschreven nota’s omtrent de reeks[74]. Daaruit leren we dat de te behandelen problemen aan een aantal voorwaarden dienden te voldoen: ze moesten belangrijk zijn voor het land of een bevolkingsdeel, een zo groot mogelijk aantal mensen aanbelangen, en nog niet helemaal rijp zijn zodat ze konden onderworpen worden aan een grondig onderzoek. Een methode werd vooropgesteld om de problemen aan te pakken: de diverse redacteurs dienden het probleem eerst te bestuderen en ermee vertrouwd raken. Vervolgens werden ze verondersteld erover te gaan spreken met diverse personen, groepen, instellingen, etc. Deze gesprekken moesten worden vastgelegd in een persoonlijk verslag. Steunend op de verzamelde gegevens dienden ze aan te geven in welke richting de oplossing best kon gaan. Eventueel kon vervolgens een tweede keer individueel gepraat worden met groepen of personen, waarbij de argumentatie voor een oplossing voorzichtig naar voor kon worden gebracht. Op die wijze moesten de problemen kunnen ‘rijpen’ vooraleer ze tot een oplossing kwamen. Deze handgeschreven notities van De Smaele lichten opnieuw een tip van de sluier m.b.t. de wijze waarop de krant invloed trachtte uit te oefenen. Opnieuw betreft het hier een samenspel tussen artikels in de krant en gesprekken in de coulissen.

Welke knelpunten kwamen aan bod: de noodzaak van een beter contact tussen overheid en beroepsorganisaties als basis voor een sociale politiek, een hervorming van het stelsel van de maatschappelijke zekerheid (nu vormde het een melkkoe voor parasieten), de ziekte- en invaliditeitsverzekering diende op een andere leest geschoeid wilde men een ware politiek van volksgezondheid voeren, een gezond middenstandsbeleid, een stijging van het levenspeil der grote gezinnen via een gecoördineerde gezinspolitiek, een dynamische land- en tuinbouwpolitiek, orde en samenwerking in het Vlaams-Waalse huishouden, culturele autonomie en de splitsing van de kaders en begroting van de departementen Culturele Zaken en Nationale Opvoeding, twaalf verbeteringen aan de fiscaliteit, een sanering van de staat via betere werking rijksdiensten, een geprogrammeerde expansie via een economisch plan, de oprichting van gedecentraliseerde investeringsmaatschappijen, een herziening van het wetenschappelijk onderzoek en de oprichting van een nationaal centrum voor de studie van industriële projecten, een omschakeling van het energiebeleid: petroleum en gas i.p.v. steenkolen, de uitvoering van het schoolpact en de doorvoering van de hervormingen, een gecoördineerd overheidsbeleid m.b.t. de jeugd en een subsidiëring van het jeugdwerk, een lange termijnpolitiek voor het herstel van de rijksbegroting, en een Belgische deelname aan het bilaterale programma voor technische hulp.

Naast deze objectieve artikelenreeks stelde de krant enkele andere eisen voorop, specifiek naar de CVP gericht. Ze eiste een verjonging van de partij en de plaatsing van echte en strijdende Vlamingen op de lijsten. In de aanloop naar de verkiezingen besteedde De Standaard overigens overwegend aandacht aan de CVP, hoewel ook het kiesprogramma van socialisten en liberalen in de krant werd vermeld. Dit hield een nieuwe stap in naar een grotere mate van pluralisme in de berichtgeving: voorheen kwamen de programma’s van andere partijen dan de CVP nooit aan bod.

Niettemin bleef ze haar lezers oproepen een CVP-stem uit te brengen. Een stem op de VU werd bestempeld als een verzwakking van de Vlaamse macht, en dus verworpen. De Standaard erkende dat de Volksunie een programma had dat sympathiek oogde, en dat voorzitter Frans Van Der Elst een ernstig en innemend man was, maar een stem op een dergelijke kleine partij haalde niets uit. Wat kunnen één of enkele vertegenwoordigers in het parlement uitrichten, zo vroeg ze zich af. Ze stelde dat de VU in zeven jaar in het parlement niets had verricht: dit was gewoon onmogelijk voor een partij met slechts één vertegenwoordiger. Eerder had De Standaard de VU al getypeerd als een “fataal machteloze splinterpartij”[75]. Bovendien versterkte een stem op de VU de linkse Walen, waarop de krant heel wat kritiek uitoefende n.a.v. de rol die zij gespeeld hadden in de troebelen rond de eenheidswet. In de weekendeditie van 25-26 maart, datum van de verkiezingen, verscheen een advertentie van de CVP in De Standaard. Toch dient het aangestipt dat, anders dan in het verleden, de krant veel minder opriep om op de CVP te stemmen: slechts een vijftal keer gebeurde dit.

Een persoonlijk initiatief van Albert De Smaele in deze verkiezingsperiode - geen enkele redacteur had er immers weet van, zo vertelden ze ons - betrof een belofte tot steunverlening aan Ludovic Moyersoen, de Aalsterse CVP’er die in feite een overbuur was van Albert De Smaele in Aalst. In een brief van Ludovic Moyersoen aan De Smaele lezen we immers: “U waart zo vriendelijk me te vragen wat U zoudt kunnen doen om mijn kandidatuur te steunen.”[76] Ludovic Moyersoen liet zich dit uiteraard geen twee maal zeggen, en deed enkele concrete suggesties. In de eerste plaats kon de krant bvb. een oproep richten tot de CVP om selectief tewerk te gaan bij de definitieve lijstensamenstelling, en er niet teveel mediocriteiten op te plaatsen. Voorts kon De Standaard wijzen op de wijze waarop Ludovic Moyersoen zich van zijn taken kweet, niet het minst in Aalst, waar hij zich naar eigen zeggen inzette voor de economische expansie. 

In de berichtgeving was van speciale aandacht voor Ludovic Moyersoen niet veel te merken. Hierover ondervraagd kon Albert De Smaele zich hiervan zich slechts vaag iets herinneren: “Steunverlening hield geenszins in dat wij gratis drukwerk voor hem zouden hebben gemaakt. Zoiets deden wij nooit. Het zou wel kunnen dat er een aantal lovende artikels verschenen over Ludovic Moyersoen. Overigens was dit een werkwijze die toentertijd wel meer voorkwam: niet alleen Moyersoen kon rekenen op onze steun in verkiezingstijden.”[77] De vraag stelt zich trouwens of en hoe Albert De Smaele de redactie zou overtuigd hebben om Ludovic Moyersoen in een positief daglicht te stellen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 

 

[49] Interview Lode Bostoen 7/6/99.

[50] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[51] Interviews Gaby Vandeputte 17/8/99, Jan Verroken 1/6/99 en Clem De Ridder 8/6/99.

[52] Verslagen van de vergadering van het nationaal comité van de CVP 7/6/58 en 21/6/58. Archief CVP, 2.1.18 Nationaal comité CVP: notulen, vergaderstukken, briefwisseling, nota’s januari – december 1958.

[53] Interview Albert De Smaele 28/4/99. De vraag waarom de CVP Albert De Smaele, die nog geen 40 jaar was, voorstelde om gecoöpteerd Senator te worden, blijft open. Wist de CVP niet dat De Smaele nog geen 40 was? Wilde men hem toch eens polsen? Was het een poging om enige goodwill los te weken?

[54] Interview Michiel Vandekerckhove 21/6/99. Uiteraard moet deze verklaring met de nodige reserves worden benaderd, aangezien Vandekerckhove ook deel uitmaakte van de raad van beheer.

[55] De Winter, Evolutie van de particratie, 250 e.v.

[56] Zie hiervoor een in april 2002 te verschijnen artikel van W. Beke en K. Van Nieuwenhuyse, “Vlaamse actie binnen de CVP/PSC: de Groep van acht (1960-1968)”, Res Publica. Witte, “Hertoginnedal”, 20-21. Jonckheere, jan Verroken, 210-211. Jan Verroken, Twintig jaar Vlaamse weerbaarheid, 95-97.

[57] Interview Jan Verroken 1/6/99.

[58] Interview Manu Ruys 17/11/99.

[59] De Standaard (6 december 1960).

[60] Over de Vlaams-Waalse verhoudingen binnen de CVP, zie De Staercke, De Vlaamse vleugel, 102-109.

[61] Interview Manu Ruys 17/11/99. Een aantal CVP-betrokkenen (o.m. Jan Verroken) bevestigden ons deze stelling van Ruys.

[62] De Standaard (resp. 9 juli 1958 en 23-24 april 1960).

[63] De Standaard (28 november 1958).

[64] Voor de houding van de socialisten, zie Coninckx, “Brussel en de socialisten”, 338 e.v.

[65] Ook Pieter Geyl was de aandacht van De Standaard voor Fayat opgevallen. In een brief aan Fayat van 14 maart 1960 schreef hij: “Waarde Fayat - ge begrijpt dat ik de ontwikkeling van de strijd om de talenregeling [volks- en talentelling wordt bedoeld – KVN] met gespannen belangstelling volg. Ge weet dat ik De Standaard lees, en ik heb opgemerkt dat gij daarin telkens, en nu weer, genoemd wordt.” Van Hees en Willemsen, Geyl en Vlaanderen III, 447.

[66] Crols, “Interview met Manu Ruys”, Ons Leven (jg. 108) nr. 4.

[67] Over de liberalen in die periode, lees Stengers, “De confrontatie”, 130-132.

[68] De Standaard (19 januari 1959).

[69] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[70] Van Der Elst, Twintig jaar Volksunie, 46.

[71] De Standaard (5 juli 1958).

[72] De Standaard (14-15 maart 1959).

[73] De Standaard (28 februari 1961).

[74] Handgeschreven notities ‘Problemen voor morgen’. Archief Albert De Smaele, map ‘redactie De Standaard/Het Nieuwsblad: instructies, studies, evaluaties, bedrijfscultuur, ...’.

[75] De Standaard (resp. 16 maart 1961 en 10 april 1959).

[76] Brief Ludovic Myersoen aan Albert De Smaele 17 februari 1961. Archief Ludovic Moyersoen, 7.2.6/1 ‘wetgevende verkiezingen 26/3/61.

[77] Interview Albert De Smaele 6/6/00.