Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V

 

JUNI 1958 - MAART 1961:

EEN HERSTEL VAN VERTROUWEN

 

Naar het einde van de jaren ’50 toe begon zich een kentering voor te doen in de externe relaties van De Standaard, wat gevolgen met zich meebracht voor de kwaliteit van haar berichtgeving. Het leek erop als was ze zich in steeds ruimere kring aanvaardbaar aan het maken. In Vlaamse CVP-kringen begonnen positieve geluiden over de krant te weerklinken. De financiële opgang van de Standaard-groep zal hier mee niet vreemd aan zijn geweest. Op politiek vlak stond de overgang van de jaren ’50 naar de jaren ’60 synoniem voor - opnieuw - een woelige periode. Na de betrekkelijke rust die het schoolpact met zich meebracht, verhitten de gemoederen al weer vlug m.b.t. de talentelling en de eenheidswet. Ook de Kongocrisis zorgde voor heel wat beroering.

 

A. DE REDACTIE

 

Organisatie en samenstelling

Eens te meer vond een ‘wisseling van wacht’ plaats in de redactie in de periode 1958-61. Politieke commentatoren Elie Serruys en Bert D’haese zegden beiden de krant definitief vaarwel. Hiermee verdwenen a.h.w. twee vertegenwoordigers van een tijdperk. Manu Ruys en Luc Vandeweghe kwamen nu definitief op het voorplan. Redactiesecretaris Remi Saen, ook al een ‘monument’, en J.G.R. Van Dijck, die de televisierubriek verzorgde, verdwenen. Jan Grauls, verantwoordelijke vanaf 1959 voor een taalrubriek, overleed begin februari 1960. Philip ‘Miel’ Wouters, tot dan verantwoordelijk voor de Gentse berichtgeving van De Standaard, verhuisde in 1959 naar de centrale redactie in Brussel. Op 1 maart 1960 trad Huib Dejonghe (tot dan werkzaam als hoofdredacteur van Film en Televisie, het ledenblad van de Katholieke Filmliga) toe tot de redactie, als eerste voltijdse omroepjournalist (belast met berichtgeving over radio en televisie) in Vlaanderen. Rik Van Moll kwam over naar De Standaard na de overname in 1959 van De Gentenaar-De Landwacht.

Naast de centrale redactie in Brussel beschikte De Standaard ook over een aantal stedelijke redacties. Hoger zagen we reeds hoe de Antwerpse redactie werd versterkt na de overname van Het Handelsblad. Hetzelfde deed zich voor in Gent, waar na de overname van De Gentenaar de plaatselijke redactie werd uitgebreid. In andere steden zoals bvb. Brugge beschikte de krant over plaatselijke correspondenten.

In 1960 onderging de formele organisatie van de redactie een wijziging toen Luc Vandeweghe benoemd werd tot directeur van de redactie. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de ganse redactie[1]. Hij moest de redactionele ploeg animeren, binnen de lijnen houden, conflicten oplossen, vergaderingen bijwonen op de redactie evenals met de andere directeurs van de Standaard-groep, kandidaat-redacteurs interviewen en beoordelen, administratieve orde scheppen, klachten behandelen, etc. Daarnaast bekleedde hij de functie van chef buitenland. Manu Ruys’ officiële functie bleef chef binnenland.

 

Redactionele overlegstructuur

Op het einde van de jaren ’50 en het begin van de jaren ’60 veranderde heel wat op het vlak van het overleg binnen de redactie. Het jaar 1958 bracht een belangrijke kentering mee in de overlegstructuur van de redactie. Waar voorheen de standpunten in eerste instantie werden vastgelegd in de besprekingen der technische commissie, gebeurde dat nu tijdens tweewekelijkse redactielunches, waarop de rubriekleiders en sommige redacteurs (politiek) binnenland samen met directeur-generaal Albert De Smaele de politieke en redactionele situatie bespraken, en initiatieven konden voorstellen of beoordelen[2]. Uiteraard gebeurde dit nog steeds met de basisideologie van de Standaard-groep in het achterhoofd. De redactielunches vonden gewoonlijk plaats in restaurant La Cicogne d’Alsace aan de Jacqmainlaan. Aanwezig in de jaren 1958-61 waren daar: Albert De Smaele, Manu Ruys, Luc Vandeweghe, Fons Vanstappen, Gaston Durnez, Luc Delafortrie, en Elie Serruys (die echter vrij vlug afviel: hij verliet nl. de krant in 1959). Naar eigen zeggen werd Louis De Lentdecker op die redactielunches heel sporadisch ook uitgenodigd[3]. De aanwezige rubriekleiders en (politieke) redacteurs werden geacht de andere redacteurs van hun afdeling in te lichten omtrent de ingenomen standpunten, zowel op politiek als op redactioneel vlak. Op die manier werd de eensluidendheid in de berichtgeving verzekerd.

Naast deze tweewekelijkse redactielunches waren er uiteraard de dagelijkse besprekingen binnen de onderscheiden afdelingen, was er het dagelijks overleg over wat in de krant zou komen, en waren er persoonlijke gesprekken tussen diverse redacteurs. In deze gesprekken werd over van alles van mening gewisseld. Op het moment dat een rubriekleider zijn mening uitte op een tweewekelijkse redactielunch, had hij dikwijls de ideeën van zijn ‘ondergeschikten’ al kunnen aanhoren en er eventueel rekening mee houden in het vormen van zijn eigen opinie. Op die manier werden opinies niet zomaar van bovenaf opgelegd en verspreid, maar konden de gewone redacteurs ook hun zegje doen.

Vooraleer de redacteurs hun opinie vormden en kenbaar maakten, gebeurde het vaak dat ze die eerst toetsten aan de gedachten van de buitenwereld, aan mensen die buiten de krant stonden. Manu Ruys getuigt daarover: “In feite was er zowel binnen als buiten de krant sprake van een permanente dialoog. Als redacteur moest je trouwens permanent openstaan voor alles wat besproken werd of hangende was. Zelf knoopte ik graag een gesprek aan over een bepaald onderwerp met mensen van wie ik wist dat ze een rol speelden in het dossier, of er een grondige kennis van bezaten. In elk dossier waren er wel enkele sleutelfiguren waarmee ik dialogeerde, informatie ruilde en van mening wisselde. Over het Kongovraagstuk praatte ik bvb. met Jef Van Bilsen, over de kwestie-Leuven met Piet De Somer, Raymond Derine e.a. Het was werkelijk een permanente dialoog. Op de redactielunches werd vervolgens de politieke lijn van de krant vastgelegd.”[4]

Over de precieze rol van Albert De Smaele in deze nieuwe overlegstructuur, schreef Manu Ruys in zijn memoires dat de directeur-generaal na oktober 1960 “nooit meer heeft ingegrepen. Hij had het zo druk gekregen met zijn uitdijende persbedrijf, dat hij de redactie niet meer van dichtbij kon volgen.”[5] Hugo De Ridder van zijn kant echter verklaarde dat De Smaele hem in 1966 aanmaande om niet langer over travaillisme te schrijven, wat een rechtstreekse inmenging in redactionele aangelegenheden inhield[6]. Hierover ondervraagd, stelde Manu Ruys dat Albert De Smaele niet drukte op de redactie, in die zin dat hij geen dwingende orders gaf. Wel discussieerde hij mee op de redactielunches, en gaf hij ook heel duidelijk zijn mening te kennen, zonder ze evenwel op te leggen. Bovendien was er minimum wekelijks een gesprek onder vier ogen tussen Manu Ruys en Albert De Smaele - directeur van de redactie Luc Vandeweghe was hier niet bij: hij volgde immers de internationale politiek, en niet zozeer het binnenlandse politieke gebeuren -, handelend over de politieke ontwikkelingen van het ogenblik. Hierin werd niet alleen informatie uitgewisseld - naast Ruys had immers ook De Smaele politieke contacten: hij maakte die evenwel niet altijd kenbaar t.o.v. de redactie[7] -, maar ook gediscussieerd over het in te nemen standpunt, of de te volgen weg. Het was dus niet zo dat de redactie volledig onafhankelijk kon werken: Albert De Smaele liet zijn stem heel duidelijk weerklinken. Alleen legde hij geen dictaten op. Deze voorstelling van zaken wordt trouwens beaamd door o.m. Hugo De Ridder, Lode Bostoen e.a. redacteurs die in de loop der jaren de rangen der redactie kwamen versterken en deelnamen aan de tweewekelijkse redactielunches.

 

Tegenstelling binnenland - buitenland

Einde 1961 verscheen de brochure De Standaard tegenover het communisme. Ze werd gepubliceerd door een groep Oost-Vlaamse katholieken, die over een periode van twee maanden (15 februari tot 12 april 1961) in de artikels van buitenlandredacteurs Hendrik Van Moll, Karel Van der Mueren en E. Troch (= Luc Vandeweghe) de houding van de krant tegenover het communisme had onderzocht. De groep was sterk tegen de communisten gekant, die ervan werden beschuldigd zich de vestiging van een communistische wereldheerschappij tot doel te hebben gesteld. Ze stelden dat men als katholiek voorstander mocht zijn van een coëxistentie met de communistische wereld - om militaire agressie te vermijden -, maar nooit zijn principes, waakzaamheid en strijdbaarheid mocht laten varen. Deed men dit wel, “dan is er geen spraak meer van coëxistentie maar van verraad tegenover ons eigen ideaal en van lafheid tegenover de Kerk en tegenover ons volk”. In hun ogen schoot “een katholiek journalist, die in een katholieke krant geen getuigenis durft af te leggen van zijn geloof en overtuiging, op deerlijke wijze tekort aan zijn beroepsplicht en roeping. En een niet-katholieke journalist zou moeten weten, dat hij in een katholieke krant niet op zijn plaats is, als de directie van het blad dit niet schijnt te weten.” [8] Impliciet werd met deze uitspraak in eerste instantie Troch geviseerd. Hij werd ervan beschuldigd in de kaart te spelen van het internationaal communisme. De Standaard werd ‘bewust crypto-communistisch’ genoemd: een zware beschuldiging in tijden van Koude Oorlog.

De groep katholieken sprak haar verwondering uit over de verschillende koers die de redacties binnen- en buitenland vaarden: “Men vraagt zich soms af, of De Standaard die voor de buitenlandse politiek in feite in de kaart speelt van het internationaal communisme, die echter rechts en conservatief aandoet voor binnenlandse aangelegenheden, wel één lijn volgt.”[9] Meteen gaf ze nieuw voedsel aan de these die over de krant de ronde deed: “zwart van binnen, rood van buiten”. Er werd beweerd dat de krant op binnenlands vlak een rechtse koers vaarde, maar op buitenlands vlak een linkse.

De vraag stelt zich nu uiteraard in hoeverre de buitenlandberichtgeving effectief links georiënteerd was. Wegens tijdsgebrek bleek het ons onmogelijk om de ganse buitenlandberichtgeving dag aan dag door te nemen. We beperkten er ons toe om drie werken van E. Troch door te nemen, die een selectie bevatten van beschouwende en opiniërende artikels die onder zijn naam in De Standaard waren verschenen[10]. Zij geven een representatief beeld van de ideeën en stellingen die de chef buitenland van de krant opperde in een periode waarin de Koude Oorlog op zijn hoogtepunt was, met de Berlijnse muur, de rakettenkwestie (Cuba en Turkije), de oorlog in Vietnam, de Kongocrisis etc.

E. Troch sloot zich niet aan bij de mentaliteit zoals die heerste onder de overgrote meerderheid der buitenlandjournalisten van de West-Europese kranten, die alle gebeurtenissen versloegen en becommentarieerden door de ogen van de Verenigde Staten. Ze hadden een VS-bril op, en dat kleurde sterk af op hun versie van de gebeurtenissen. Troch van zijn kant wenste een neutralistisch en niet-ideologisch standpunt in te nemen. Hij wenste de gebeurtenissen te zien en te kaderen in de machtsstrijd tussen de twee wereldmachten (de USSR en de VS), zonder enige vooringenomenheid tegenover die twee grootmachten. Of zoals hij later stelde: “Ideologie is slechts camouflage (...). Onder de ideologie liggen de belangen, de geografische en de economische, en die wegen nogal wat zwaarder. Aan berichtgeving doe je dus niet vanuit een overtuiging, maar door feiten op te sporen.”[11]

Dit leidde tot een in die dagen erg onconventionele berichtgeving. Zo stelde hij in diverse artikels dat de atoombommen op Japan niet werden gedropt om de oorlog vroeger te beëindigen (integendeel zelfs: de eis van de VS tot onvoorwaardelijke overgave gekoppeld aan het aftreden van de Japanse keizer had tot doel de oorlog aan te laten slepen tot een eerste atoombom gebruiksklaar was), maar een doelbewuste atomic diplomacy inhielden: van meet af aan hadden ze tot doel de Russen af te schrikken. De verantwoordelijkheid voor de bewapeningswedloop legde hij dan ook bij de VS[12]. I.v.m. de Amerikaanse houding tegenover Fidel Castro schreef E. Troch eind juli 1959 “dat de Noord-Amerikanen maar niet konden begrijpen dat Castro een meerderheid van de Cubanen vertegenwoordigde. Een meerderheid die naar sociaal-economische hervormingen snakte.”[13] Hij waarschuwde voor een terugkeer naar de ‘oude kanonneerbootpolitiek’ tegenover Cuba. Troch was, samen met enkele socialistische bladen, één van de enigen die begrip opbracht voor de politiek van niet-gebondenheid die Fidel Castro aanvankelijk nastreefde. Deze en andere stellingen in dezelfde lijn baarden toentertijd erg veel opzien, en leidden ertoe Troch te bestempelen als crypto-communist.

I.p.v. de traditionele zienswijze te volgen trachtte hij zich zo neutralistisch mogelijk op te stellen. Omdat de pro-Amerikaanse standpunten al genoegzaam bekend waren, ging hij er erg vlug aan voorbij, en focuste vooral op neutralistische of pro-Russissche elementen. Op die manier trok hij de situatie zelf wat scheef en haalde hij een berg kritiek over zich. Daarnaast is het zo dat hij soms iets te mild was voor de USSR, daar waar hij de VS wel hard aanpakte. Of zoals Gaston Durnez - die meent dat het ‘socialiserende gedachtegoed’ van Troch niet mag worden onderschat[14] -  het verwoordde: “Troch zag de levensgrote balk inderdaad vaak in het Westerse oog en ontwaarde bij de anderen niet veel meer dan splintertjes. Bij de lectuur van zijn boek krijg je vlug de indruk dat hij de goede trouw van de Russen en hun bondgenoten graag op voorhand aannam, terwijl het Westen altijd kritisch, zoniet wantrouwig werd bejegend.”[15] Samenvattend kan worden gesteld dat Troch zich niet aansloot bij de overheersende pro-Amerikaanse argumentenstroom, maar zich op een neutralistisch standpunt trachtte te plaatsen, waarbij hij echter iets teveel sympathie betoonde voor de USSR. Dit laatste werd heel sterk uitvergroot, doordat Troch nooit uitvoerig inging op de pro-Amerikaanse argumentatie, en doordat de lezer zich nogal onwennig moet hebben gevoeld bij de lectuur van de artikels van Troch, die helemaal niet strookten met wat hem/haar altijd al was voorgespiegeld m.b.t. de Koude Oorlog en de relaties tussen het Westen en het communisme. Aldus ontstond de mythe van De Standaard als ‘zwart van binnen, rood van buiten’. Deze zienswijze lijkt ons evenwel sterk overdreven: ze dient zeer te worden gerelativeerd.

Op zijn critici reageerde E. Troch als volgt: “Degenen die het nuchter tegen elkaar afwegen van machtsfactoren en het zakelijk analyseren van de internationale betrekkingen gelijkstellen met verraad aan kerk, God of vaderland, gedragen zich op het terrein der buitenlandse politiek als onvolwassenen. De beginselvastheid waarmee zij aan ketterjagerij doen, is hier even funest als de geestelijke blindheid waaruit die beginselvastheid voortkomt. Zij hébben geen gelijk en zij zullen ook geen gelijk krijgen.”[16] Opnieuw doelde hij hier op het feit dat de internationale betrekkingen niet louter vanuit ideologisch standpunt mochten worden gezien, maar integendeel economische en geopolitieke motieven een veel belangrijker rol speelden.

In de hetze rond zijn persoon en denkbeelden werd E. Troch volop gesteund door de directie van de Standaard-groep[17]. Zo dreigde Albert De Smaele met een proces tegen de groep katholieken zo die hogervermelde brochure zouden uitgeven. Uiteindelijk kwam het tot een compromis: ze konden hun brochure verspreiden, maar moesten er wel een repliek vanwege de Standaarddirectie aan hechten. Het antwoord werd door Albert De Smaele zelf geschreven. Het luidde dat De Standaard “er steeds naar gestreefd heeft haar lezers een verantwoorde en zo degelijk mogelijke voorlichting op buitenlands gebied te verschaffen ten einde hen in staat te stellen zich een juist inzicht te vormen in de problemen der internationale politiek.” Voor de katholieke zaak minder gunstige elementen wilde de krant daarbij niet uit de weg gaan of verdoezelen, dat was ze haar lezers verplicht. Op de kritiek als was de krant crypto-communistisch, wilde ze niet ingaan: “Dat sommige personen het nodig oordelen een katholiek uitgeversbedrijf op dergelijke wijze te moeten verdacht maken is bijzonder symptomatisch voor een bepaalde groep katholieken die, onder een anticommunistische dekmantel hun giftigste pijlen afschieten op geloofsgenoten die niet helemaal denken zoals zij.”[18] De krant beschuldigde hen er m.a.w. van intolerant te zijn t.o.v. afwijkende meningen. Ze betreurde dit ‘bedenkelijk en voor de katholieken hoogst schadelijk’ verschijnsel.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 


[1] Durnez, “Luc Vandeweghe: een open krant maken”, De kleine krant 12 (1972) 14-15.

[2] De redactielunches vonden wel degelijk tweewekelijks plaats, en niet wekelijks zoals Delafortrie beweerde, of maandelijks zoals Ruys schreef in zijn memoires (p.70). De andere betrokkenen bevestigden dat het om tweewekelijkse lunches ging, wat gestaafd wordt door de verslagen waarover wij beschikken vanaf einde oktober 1967.

[3] Interview Louis De Lentdecker 8/9/99.

[4] Interview Manu Ruys 17/11/99.

[5] Ruys, Een levensverhaal, 287.

[6] De Ridder, Geen winnaars in de Wetstraat, 246.

[7] De vorming van de regering-Lefèvre verstrekt in dit verband een sprekend voorbeeld.

[8] De Standaard tegenover het communisme, 47 en 49. Een exemplaar van deze brochure is te vinden in het Archief De Standaard (ARAB).

[9] De Standaard tegenover het communisme, 64.

[10] Het gaat om de werken: Amerika – Rusland – China, 4 miljard gijzelaars en De grote dooi.

[11] De Standaard (16 februari 1979).

[12] Zie o.m. De Standaard (11 augustus 1970). Ook in de jaren ’50 en ’60 verkondigde hij deze stelling reeds in verscheidene artikels.

[13] Buyse, “Cuba, België en de Koude Oorlog”, 119.

[14] Interview Gaston Durnez 26/4/99.

[15] Durnez, De Standaard II, 280.

[16] Troch, 4 miljard gijzelaars, 24.

[17] Interview Albert De Smaele 18/2/99. De praktijk staafde deze bewering.

[18] Het antwoord van De Smaele op de brochure besloeg nauwelijks 1 blz. We vonden het terug in het Archief Durnez.