Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK III

 

MEI 1947 - APRIL 1954: DE MOEIZAME HEROPBOUW VAN HET KRANTENBEDRIJF

 

F. DE STANDAARD TEGENOVER DE REGERINGSVORMING EN REGERING

 

1. De Standaard tegenover de regering-Spaak (tot 27 juni 1949)

 

Algemeen

Bij het verschijnen van het eerste nummer van De Standaard, was een rooms-rode regering aan de macht o.l.v. Paul-Henri Spaak. Veel contacten zou de krant met leden van dit kabinet niet hebben, om redenen die hoger reeds werden aangehaald[199]. Contacten waren er eigenlijk enkel met financiënminister Gaston Eyskens (jegens wie de krant niet altijd even hartelijk was), en minister van Volksgezondheid en Gezin Alfons Verbist (die minister bleef tot 27 november 1948). Pogingen tot invloed werden dan ook in hoofdzaak via de berichtgeving in de krant ondernomen, en niet via persoonlijke contacten.

De krant kon zich met de bestaande coalitie verzoenen: er bestond immers toch geen andere mogelijkheid. Samenwerking van de CVP met de BSP kon, zij het enkel op pragmatische basis. De Standaard hield de CVP voor op haar hoede te zijn: ze mocht niet meedoen in de ‘dupepolitiek’ van de BSP, die in de regering haar eigen punten realiseerde, en de CVP belette de hare te realiseren. De krant drong er bij de CVP op aan dat ze zich meer zou profileren in de regering. Op sociaal-economisch vlak bvb. moest ze zich losmaken van de BSP en de nationalisatie- en etatisatiepolitiek aanvechten: zoniet zou ze sterk verzwakken. De samenwerking tussen CVP en BSP moest herzien worden. De CVP was immers de grootste regeringspartij, en moest er zich dan ook naar gedragen. Ze moest zelf de premier leveren, en de hete hangijzers aanpakken en oplossen: de koningskwestie, het vrouwenstemrecht, repressie en epuratie, het ontwerp op structuurhervormingen (ondernemingsraden) etc.[200]

De regering-Spaak kende een woelig bestaan[201]. Meer dan eens hing haar lot aan een zijden draadje. Zo bvb. in april 1948. De Standaard pleitte toen voor een wijziging in de regering. “Zonder spijt zouden wij de heren Huysmans, Troclet (die systematisch de christelijke arbeidersbeweging negeert) en Vermeylen (wiens schandalige benoemingen in de Raad van State nog vers in het geheugen liggen) uit het ministerie zien verdwijnen.” Van Georges Moens de Fernig had de krant in 1947 al het ontslag geëist[202]. De krant eiste dat de gewijzigde regering qua samenstelling en programma “het waarachtig gelaat van ons volk zou weerspiegelen en niet de geheime kuiperijen van sectaire en duistere groepen”[203]. Opnieuw eiste de krant dat de CVP de premier zou leveren.

Op 4 mei 1948 barstte de crisis effectief los. De Standaard stak de CVP een hart onder de riem: ze moest niet bang zijn voor een Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen, in heel Europa was rechts immers aan de winnende hand[204]. Zover kwam het evenwel niet: Paul-Henri Spaak werd terug formateur benoemd en op 15 mei ging de regering ongewijzigd verder. Inmiddels had De Standaard op een belangrijk punt toegegeven: op 11 mei, toen Paul-Henri Spaak formateur benoemd werd, schreef ze dat de socialistische voorman inderdaad misschien wel de meest aangewezen persoon was om de regering te leiden.

De regeringsmotor sputterde verder, en eind november was het opnieuw raak: alweer volgde een regeringscrisis[205]. De krant, die een coalitie met de BSP prefereerde boven een samengaan met de liberalen (die veel te onbetrouwbaar waren) herhaalde haar stelling dat de CVP zich als grootste partij ook de sterkste moest tonen. Ze mocht bvb. niet toegeven aan de BSP die alle belangrijke portefeuilles opeiste. Als de BSP justitie opeiste, moest de CVP binnenlandse zaken voor zich nemen. De socialisten wilden immers alle ‘benoemingsdepartementen’ aan zich voorbehouden. De krant pleitte verder voor een vermindering van het aantal ministers en voor het nastreven van een begrotingsevenwicht.

Deze keer, in tegenstelling tot in mei,  wijzigde Paul-Henri Spaak zijn regering wel. De krant was met de wijzigingen niet gelukkig: slechts zeven Vlamingen maakten deel uit van het nieuwe kabinet en Henri Moreau de Melen werd justitieminister. Hoe eerder deze regering plaats maakte voor een andere, hoe liever voor De Standaard. De regeringsverklaring werd als onvoldoende bestempeld, en de regering zelf als onbekwaam voor het oplossen van de prangende problemen: de repressie, overheidsfinanciën en werkloosheid.

In de loop van 1949 bleef de krant hameren op een dringende en noodzakelijke uitgaven bezuiniging door de regering-Spaak: de zgn. verspilzucht van de socialisten werd zwaar op de korrel genomen. Bovendien moest ze iets beginnen doen aan de werkloosheid in Vlaanderen, en een actieve gezinspolitiek voeren. De aanpassing van het aantal parlementszetels aan de resultaten van de volkstelling (resultaten vielen uit in Vlaams voordeel) en de strijd tegen het communisme waren eveneens strijdpunten. In dit laatste bracht De Standaard wel begrip op voor de moeilijke situatie waarin premier Spaak verkeerde: enerzijds had zijn partij af te rekenen met communistische druk, en anderzijds stond hij aan het hoofd van een BSP-CVP-coalitie. Niemand in de BSP was dan ook voor 100% tevreden over de figuur Paul-Henri Spaak.

 

Het economisch beleid van de regering-Spaak: structuurhervormingen NBB en NMKN en fiscaliteit

Financiënminister Gaston Eyskens moest het in de loop van 1948 zwaar ontgelden: volgens de krant hield hij er een eigen moraliteitsbesef op na. Hij werkte i.o.v. de regering aan een structuurhervorming van de Nationale Bank van België[206]. Het ontwerp voorzag in een nauwer aanleunen bij de politieke openbare macht en meer onafhankelijkheid tegenover privé-machten. De Standaard kantte zich tegen dit ontwerp dat volgens haar een verkapte nationalisatie inhield. De Nationale Bank mocht geen ‘slaafs instrument in de handen van de regering’ worden. Bovendien moest voorkomen worden dat de BSP zomaar aan de geldvoorraden kon zitten. Gezien hun eeuwige geldhonger zouden ze de hele voorraad opdoen, klonk het. Eyskens hield in het ontwerp enkel rekening met het voordeel van de regering en met de begroting. Dat het ontwerp een nationalisatie inhield, stoorde hem blijkbaar niet[207]. Naast dat op de Nationale Bank verwierp De Standaard ook het ontwerp op structuurhervormingen binnen de NMKN. Ook hier zou de staat het overwicht krijgen op de vrije aandeelhouders: opnieuw was er dus sprake van nationalisatie, aldus de krant[208].

Ook de fiscale politiek van Gaston Eyskens kon niet door de beugel[209]: blijkbaar redeneerde hij dat de belastingen mogen worden verdubbeld, als de staatsuitgaven ook maar werden verdubbeld, luidde het. Maar: 1) Het nationaal inkomen is geringer dan voor de oorlog. 2) Niettegenstaande dat zijn de belastingen toch verdubbeld. 3) Behoudens een vermindering van de staatsuitgaven zal de fiscaliteit nog verzwaren. Standaard-medewerker Albert Tiberghien (die de fiscale rubriek verzorgde) wenste Gaston Eyskens proficiat om zijn wil om het volk uit te zuigen[210]. Toen Eyskens zijn fiscale hervorming (het nieuwe wetboek der inkomstenbelasting) voorstelde was het opnieuw prijs in De Standaard: ‘veel geblaat, weinig wol’, zo becommentarieerde Tiberghien het ontwerp[211].

Omtrent deze zaken had Albert De Smaele naar eigen zeggen enkele keren een bespreking met financiënminister Gaston Eyskens[212]. Daarin legde hij hem de bezwaren en de bekommernissen van de krant uit. Eyskens bleef echter, wat de structuurhervorming van de NBB betreft, op zijn standpunt dat het “een anachronisme was dat de overheid zo weinig zeggenschap had in een instelling (NBB) die een uitermate belangrijke rol speelde in het financiële beheer van het land”[213]. In zijn memoires komt Gaston Eyskens terug op deze episode: hij heeft het er o.m. over dat “in die kranten (o.a. De Standaard en La Libre Belgique) geregeld artikels verschenen waarin de hervormingen heftig werden bestreden en steevast als nationalisaties werden voorgesteld.”[214] Aan Albert Tiberghien verweet Eyskens ‘scherpe persoonlijke aanvallen’: “Hij betitelde mijn fiscale beleid als ‘misdadig’.”[215]

Overigens is het zo dat het “trouwens opvalt dat hij (Gaston Eyskens – KVN) in deze memoires veel aandacht besteedt aan perscommentaren omdat zij het politieke klimaat mee bepalen. Geregeld laat hij ook blijken dat de reacties in de kranten en weekbladen op zijn beleid hem niet ongevoelig lieten. Af en toe is er ook een aanwijzing (...) dat Gaston Eyskens bij de pers steun zocht.” Nochtans is het zo dat “Gaston Eyskens zich afstandelijk en gereserveerd opstelde tegenover journalisten. (...) Hij hield zich meestal op de vlakte. Loslippigheid tegenover de pers kon volgens hem de complexe besluitvorming alleen bemoeilijken.”[216] Reeds zagen we dat er in 1949 al - zij het misschien eerder sporadische - contacten waren tussen Gaston Eyskens en Albert De Smaele. Uit het vervolg zal blijken dat Eyskens nauwe contacten zou gaan onderhouden met De Smaele en enkele redacteurs van De Standaard, en dat hij zich daarbij niet altijd ‘afstandelijk en gereserveerd’ opstelde, doch integendeel wel degelijk steun zocht bij hen. Dit wordt trouwens bevestigd door zijn medewerker John Van Waterschoot, die het heeft over het feit dat Gaston Eyskens “met enkele belangrijke politieke redacteurs uit de Vlaamse en Franstalige pers regelmatige en vertrouwelijke gesprekken had om de duiding van zijn politiek te vergemakkelijken”[217].

 

2. De Standaard tegenover de regering-Eyskens (11 augustus 1949 – 6 juni 1950)

 

De telling van de stemmen na de verkiezingen van 1949 resulteerde in een puike overwinning voor de CVP: de partij behaalde de absolute meerderheid in de Senaat; in de Kamer kwam ze twee zetels tekort voor een absolute meerderheid. De Standaard toonde zich erg verheugd over het resultaat, niet het minst ook over dat van de verruimers en van Jan Verroken in Oudenaarde (die evenwel nog geen parlementslid werd: dat zou pas t.g.v. de volgende verkiezingen in 1950 het geval zijn). Ze noemde het enerzijds jammer dat de CVP de absolute meerderheid niet haalde, omwille van scheurlijsten die her en der toch waren ingediend, maar stelde anderzijds dat dit voor de CVP een aanmoediging kon zijn: als ze Vlaanderen recht deed zou ze nog stemmen bijwinnen en zo een volgende keer zeker de absolute meerderheid behalen.

In elk geval moest de CVP, gezien de klinkende overwinning, haar eigen programma ten uitvoer brengen, de premier leveren en een goede regering samenstellen. De syndicale vleugel binnen de partij mocht daarbij geen ‘monopoliepositie’ trachten in te nemen en alles willen bepalen. De krant herhaalde nogmaals haar eisen: Vlaanderen recht doen, van de koningskwestie een prioriteit maken en de zaak oplossen (lukte dit niet, dan moest de CVP maar de Kamer ontbinden, en zorgen dat ze bij de nieuwe verkiezingen een absolute meerderheid behaalde), aandacht betonen voor middenstand, boeren, arbeiders en grote gezinnen. De CVP mocht in elk geval niet zwichten voor ‘linkse chantage’, o.m. rond het referendum over de koningskwestie (het wel of niet houden ervan, vooropgestelde percentages, etc.), en een Vlaamse katholiek op het ministerie van Justitie plaatsen.

Aanvankelijk kreeg Paul Van Zeeland van de koning een kans om een regering op de been te brengen. Zijn pogingen liepen echter vast, waarna Gaston Eyskens formateur werd. Toen ook diens pogingen niet vlotten, raadde De Standaard hem aan over te gaan tot de vorming van een extraparlementair zakenkabinet dat de lopende zaken moest regelen. Zo kon het parlement in verlof, en kon de koningskwestie in de herfst aan de orde komen. Lukte dit niet moest besloten worden tot een Kamerontbinding en gestreefd worden naar de vorming van een homogene CVP-regering na de verkiezingen.

Eyskens bleef echter volharden en op 11 augustus 1949 berichtte de krant over de vorming van een rooms-liberale regering o.l.v. Gaston Eyskens. Ze had evenwel geen vertrouwen in dit kabinet, dat de hete hangijzers gewoon opschoof. Een lang leven zou ze niet beschoren zijn, zo voorspelde De Standaard. Bovendien schoot het programma van de nieuwe regering tekort, o.m. op het vlak van onderwijs, koningskwestie, repressie en epuratie, en Vlaamse problematiek. De samenstelling van het kabinet kon de krant al evenmin bekoren: zgn. slechts vier van de dertien ministers waren echte Vlamingen!

Naast de berichtgeving in de krant vonden gedurende de periode van de regeringsformatie geen parallelle gesprekken plaats in de coulissen. Zo ver reikte de invloed van de krant nog niet, en zo goed waren evenmin al de contacten van Standaard-mensen met de beleidsmakers[218].

Toch waren er enkele contacten met ministers, eenmaal de regering gevormd. Eyskens was al een bekende van De Standaard, terwijl ook met Albert De Vleeschauwer (minister van Binnenlandse Zaken) en PW Segers (minister van Verkeerswezen) relaties bestonden of werden aangeknoopt, niet enkel door de redacteurs maar ook door Albert De Smaele[219]. Erg intens waren ze evenwel nog niet, en of er invloed van kon uitgaan is dan ook zeer de vraag.

De krant riep de regering op de Waalse kolenmijnen te saneren (en in elk geval tot een vermindering der subsidies over te gaan) of te sluiten. Reeds onder de regering-Spaak had ze hiervoor gepleit. De reden ervoor luidde: “Slechte economische toestanden hebben onvermijdelijk vroeg of laat hun terugslag op de sociale toestanden. Een industrie die met verlies werkt, kan onmogelijk verdere verbetering van de toestand harer werklieden nastreven. Zij zal er zelfs ten andere niet eens aan denken, zodat in feite de werklieden de eerste slachtoffers worden van dergelijke economische wantoestanden.”[220] Begrotingsevenwicht en bestrijding der werkloosheid waren twee andere hot items.

Het hoogst op de agenda stond evenwel de koningskwestie. Zeker in 1950 overheerste die alles, zelfs de economische politiek. Voortdurend handelde de berichtgeving in De Standaard over het referendum, de terugkeer van de koning, de ‘stakingswandaden’, de ‘chantage’ der socialisten en liberalen etc. Pas vanaf september 1950, wanneer de storm der koningskwestie enigszins luwde, zou het sociaal-economische terug meer op de voorgrond treden.

Op 18 maart diende de regering-Eyskens als gevolg van de impasse in de koningskwestie haar ontslag in[221]. De Standaard raadde de CVP aan, in het geval de liberalen geen regering meer wilden vormen, de Kamer te ontbinden, en voor een absolute meerderheid te gaan. In elk geval mocht ze zich niet laten doen: ze was de sterkste partij en moest haar eigen programma ten uitvoer brengen.

 

3. De Standaard tegenover de homogene CVP-regeringen [222]

 

Zoals verhoopt behaalde de CVP bij de parlementsverkiezingen van 1950 wél de absolute meerderheid in de Senaat zowel als in de Kamer. De Standaard was hierover uitermate verheugd, en evenzo was ze blij met de prachtige persoonlijke score van de CVP’ers Leo Delwaide, Jan Verroken etc. De krant pleitte - uiteraard - voor de vorming van een homogene CVP-regering. De CVP moest de haar geboden kans grijpen en werk maken van de uitvoering van haar programma.

M.b.t. de samenstelling van de respectievelijke homogene kabinetten uitte De Standaard telkenmale kritiek op de magere Vlaamse vertegenwoordiging erin. Volgens de krant dienden meer Vlamingen in de regering te zetelen. Anderzijds liet ze zich wel positief uit over de aanwezigheid van een aantal jonge beloftevolle Vlamingen in het kabinet, zoals Andries Dequae en Alfred De Taeye.

In de vorming van de drie onderscheiden homogene CVP-regeringen deden Standaard-mensen geen poging om tussen te komen in de coulissen. De enige invloed die ze trachtten uit te oefenen verliep via de berichtgeving in de krant. Dit nam niet weg dat De Standaard met een aantal regeringsleden goede contacten onderhield. Zowel met Albert De Vleeschauwer, Gaston Eyskens, PW Segers, Alfred De Taeye en Andries Dequae, als met August De Boodt en Gerard Van den Daele waren er contacten. Dit was ook het geval voor Ludovic Moyersoen, justitieminister in de regering-Pholien. Dit blijkt o.m. uit zijn agenda’s, waarin verscheidene afspraken staan genoteerd met Bert D’haese, één ervan nog geen twee weken na het aantreden van het nieuwe kabinet[223]. Ook Albert De Smaele had contacten met Moyersoen, die net als De Smaele en D’haese uit Aalst afkomstig was. Daarnaast had De Smaele naar eigen zeggen contacten met premier Joseph Pholien. Met eerste ministers Duvieusart en Van Houtte waren er geen betrekkingen.

Van de regering-Duvieusart verwachtte de krant dat ze de koning zou terugbrengen en de taalwetten zou naleven[224]. Ze riep de CVP op haar programma te verwezenlijken, zoniet zou ze alle Vlaams vertrouwen verspelen. De regering werd voorts verondersteld een einde te stellen aan de gevolgen van repressie en epuratie, het vrij onderwijs te gelijkberechtigen, de taalgrens op een wetenschappelijke en definitieve wijze vast te leggen, de grote gezinnen fiscaal te ontlasten, en zorg te dragen voor boeren en middenstanders.

De voornaamste eis betrof evenwel de terugkeer van de koning. Toen dit effectief werd bewerkstelligd, wenste De Standaard de regering proficiat, en spoorde haar aan niet te zwichten voor de ‘linkse’ stakingsgolf die was uitgebroken n.a.v. de terugkeer. Met de abdicatie van de koning in de nacht van 31 juli op 1 augustus, sloeg de stemming van de krant 180° om. Ze toonde zich enorm ontgoocheld: ze eiste de bestraffing van de schuldigen binnen de CVP, en genoegdoening voor Vlaanderen.

In de prangende omstandigheden na de abdicatie werd de positie van de regering onhoudbaar: ze nam dan ook ontslag. De Standaard herhaalde op de dag van het ontslag haar eis tot de benoeming van een Vlaams premier, liefst niet geflankeerd door figuren als Pierre Wigny en Henri Carton de Wiart. Toen bekend werd dat Paul Van Zeeland tot formateur benoemd was, vroeg de krant zich luidop af of de CVP misschien zelfmoord wenste te plegen. Uiteindelijk kwam enkele dagen een kabinet tot stand o.l.v. Joseph Pholien.

Het nieuwe kabinet ging met een positieve noot van start: op 20 augustus 1950 toonde De Standaard zich uitermate verheugd over het feit dat de regering beloofde een nieuwe IJzertoren te bekostigen. Andere maatregelen konden eveneens op sympathie rekenen: zo bvb. de verhoging der subsidies aan het vrij technisch onderwijs door onderwijsminister Harmel. Toch noemde de krant dit slechts een eerste stap op weg naar de totale gelijkberechtiging. Daarnaast stelde de krant aan het kabinet-Pholien dezelfde Vlaamse eisen, die eerder aan de regering-Duvieusart waren gesteld.

Kreeg de regering de eerste maanden van haar bestaan heel wat krediet, naar het einde van het jaar kwam hierin wat verandering. Op 24 december 1950 liet de krant een kritisch geluid horen: de regering moest meer geestdrift aan de dag leggen, en de problemen kordaat aanpakken i.p.v. ze op de lange baan te schuiven. In het begin van 1951 werd deze teneur aangehouden: de krant bekritiseerde premier Pholien, die volgens haar nogal zwakjes uitviel. Hij moest meer coördineren, o.m. op economisch vlak. Het kon toch niet dat elke minister zomaar zijn eigen gang ging?! Toch eiste De Standaard niet het ontslag van Joseph Pholien: ze reageerde zelfs tegen het Waals-katholieke gekonkel dat Paul Van Zeeland op de premierzetel wenste te brengen. Elke regeringswijziging (ook één in de zin van een coalitieregering) werd afgewezen.

Diverse ministers kregen het hard te verduren van de krant: in de eerste plaats de ministers Paul Van Zeeland (Buitenlandse Zaken) en Leonard Meurice (Buitenlandse Handel) voor hun aandeel in de zaak Socobelge[225]. De Standaard ging zelfs zover einde april en begin mei 1951 beider ontslag te eisen. Binnenlandminister Maurice Brasseur werd verweten niets te doen voor de liquidatie van repressie en epuratie, en de Vlaamse eisen. Ook zijn ontslag werd meermaals gevraagd (o.m. op 30 juni en 8 augustus 1951). Onderwijsminister Pierre Harmel werd nu eens positief bejegend, dan weer moest hij het zwaar ontgelden. De hogere subsidies voor het vrij middelbaar onderwijs en de nieuwe weddenregeling voor onderwijzers werden op gejuich onthaald, maar het feit dat hij Engels als tweede taal wilde toelaten en zijn benoeming van enkele socialisten in bepaalde organismen konden op geen genade rekenen. Minister van Openbare Werken Oscar Behogne werd zijn ‘minachting’ voor het Nederlands verweten. Gerard Van Den Daele (Arbeid en Sociale Voorzorg), Charles Héger (Landbouw), Alfred De Taeye (Volksgezondheid en Gezin) en PW Segers (Verkeerswezen) werden dan wel weer positief bejegend.

Het vertrouwen in de regering brokkelde echter gestadig af, en vanaf half december 1951 kantte de krant zich, in tegenstelling tot begin november, niet langer tegen een regeringswissel, evenwel met behoud van de homogene formule. De huidige regering was aan vervanging toe: ze had immers geen programma. Waarom zou de krant in die omstandigheden nog strijden voor de CVP en de regering? Ze wilde een herschikking van de regering en de intrede erin van een aantal ‘lauwen’ uit de koningskwestie: Jean Duvieusart, Gaston Eyskens en August De Schryver.

Begin januari verhevigde de campagne nog: Joseph Pholien werd niet langer geschikt geacht als premier. Hij kon wel nog minister blijven in de ogen van De Standaard. Een sterke regering moest op de been gebracht worden om de economische vraagstukken - als daar waren: de Vlaamse werkloosheid, de moeilijke toestand van de schatkist, de aanpassing van de instellingen en de economie aan de internationale omstandigheden - op te lossen. De Smaele verhaalt hierover: “Ik had contacten met premier Pholien in de jaren 1950-52. Dat betekende evenwel niet automatisch dat de krant hem daarom steunde. Vele van mijn contacten waren bedoeld om de opvattingen van de krant tegenover die van de gesprekspartner te plaatsen. Pholien was een sympathiek man, maar met zijn beleid waren wij het niet eens. Op een bepaald ogenblik namen we dan ook de beslissing zijn regering niet langer te steunen.”[226] Opnieuw blijkt dus hoezeer De Standaard haar eigen rol groter zag dan alleen maar te berichten over het politieke gebeuren: ze wenste werkelijk een politieke rol van betekenis te spelen!

Op 10 januari 1952 berichtte de krant over het ontslag van de regering-Pholien[227]. Ten allen prijze diende vermeden dat Paul Van Zeeland de nieuwe premier zou worden, aldus De Standaard. Achter de schermen had zij evenwel (nog) niets in de pap te brokken m.b.t. de regeringsvorming. Van Zeeland, gesteund door La Libre Belgique, werd omschreven als de man van de haute finance die zolang als mogelijk de liberale koers wilde aanhouden, omdat die winstgevend was voor zijn beschermheren. De kringen waarin hij verkeerde waren zelfs een devaluatie niet ongenegen, luidde het. De tweespalt in de tweede helft van de jaren ’30 tussen Van Zeeland en De Standaard speelde evenzeer een rol in de negatieve houding van de krant. Ze zag liever Gaston Eyskens of Pierre Harmel aan het hoofd van de nieuwe regering. Dit zou evenwel niet het geval zijn: het was Jean Van Houtte die premier werd van een kabinet dat in Vlaams opzicht slechter was dan het vorige, aldus de krant.

De Standaard verwachtte van de regering-Van Houtte een liquidatie van repressie en epuratie, een oplossing voor Brussel en de taalgrens, evenwichtige taalrollen, Vlaamse benoemingen, naleving van de taalwetten,  een oplossing van de Vlaamse werkloosheid, en de industrialisatie van Vlaanderen. Aan de kredietinflatie moest een halt worden toegeroepen: België diende een systeem van vrije wisselkoersen en deviezenmarkt in te schakelen, alsook dienden de prijzen gestabiliseerd.

Eerste minister Van Houtte kon als Franssprekende Gentenaar niet op de onvoorwaardelijke sympathie van De Standaard rekenen. Integendeel zelfs: in mei 1953 reageerde ze furieus op een rede van de premier in het Frans, waarvan geen Nederlandse vertaling beschikbaar was. Naast enkele scherpe commentaren verscheen ook een cartoon waarin Jean Van Houtte werd getoond die een Frans-Nederlands woordenboek gaf aan De Standaard, met de woorden: ‘alles staat erin’[228]. Bij diverse andere gelegenheden werd premier Van Houtte gehekeld omdat hij zijn redevoeringen nooit in het Nederlands hield, maar uitsluitend in het Frans.

Onderwijsminister Pierre Harmel werd geloofd om zijn stappen naar de gelijkberechtiging van de twee onderwijsnetten en de schoolvrede. Tegelijk werd hij verguisd om de achteruitgang van het Vlaams onderwijs te Brussel, en het te weinig christelijke karakter van het technisch onderwijs.

Aan het adres van justitieminister Pholien werd harde taal gericht: indien hij niet algauw toonde dat het hem menens was met de liquidatie van repressie en epuratie, zou de Vlaamse leeuw definitief haar klauwen tegen hem toeslaan. Anderzijds verdedigde de krant hem wel tegen de socialisten die zijn ontslag eisten omwille van door hem uitgevaardigde clementiemaatregelen t.o.v. veroordeelde collaborateurs. Toen Joseph Pholien toch ontslag nam, stak de krant haar ontgoocheling erover niet onder stoelen of banken en eiste ze genoegdoening van de nieuwe justitieminister: zoniet zou ze Vlaanderen oproepen tot onverzettelijk protest tegen de regering tot aan haar val. Leonce Lagae werd de nieuwe titularis. De Standaard waarschuwde hem en de ganse regering ‘met verbetenheid en onverdroten ijver te bekampen’ als de regeringsverklaring m.b.t. repressie niet werd nageleefd.

Met de vervanging van Leonce Lagae door Charles du Bus de Warnaffe rond half december 1952 was de krant allerminst tevreden. Justitie moest in handen van een Vlaming blijven. Ze haalde scherp uit: “De misnoegdheid in Vlaanderen zou wel eens kunnen omslaan in afkeer en vijandschap.”[229] De CVP mocht niet vergeten dat haar toekomst in Vlaanderen lag: dit zou haar noodlottig kunnen worden.

Minister Gerard Van Den Daele werd aangemoedigd niet te zwichten voor de ‘linkse chantage’ (in de vorm van o.m. stakingsdruk) inzake de hervorming van de maatschappelijke zekerheid: het beginsel van de financiële verantwoordelijkheid voor de mutualiteiten mocht niet worden verlaten. Ook PW Segers en Alfred De Taeye kregen meestal een positieve pers.

Naar het einde van 1953, meer dan waarschijnlijk in het licht van de a.s. parlementsverkiezingen van 1954, vielen nu en dan positieve noten te horen over het regeringsbeleid, vooral dan op financieel-economisch vlak. De krant wenste de regering proficiat met haar redding van de Belgische frank en besparingsmaatregelen i.p.v. nieuwe belastingen. “De CVP-regering heeft de belangen van het land eerlijk, gewetensvol en met kennis van zaken behartigd. De balans, die zij aanbiedt, is niet vervalst.”[230] Anderzijds verzette de krant zich wel tegen de miljarden die de deficitaire Waalse steenkoolmijnen werden gestoken: ze zouden beter besteed worden aan de Vlaamse industrialisatie. Toch luidde de eindconclusie op 9 april 1954, enkele dagen voor de parlementsverkiezingen, dat de CVP-regeringen het niet slecht hadden gedaan.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[198] Interview Albert De Smaele 25/3/99.

[199] In de notulen van de ministerraad, die wij konden inkijken t.e.m. 23 december 1949, wordt De Standaard alleszins niet vermeld. Het is evenwel zo dat de pers in het algemeen haast niet voorkomt in de notulen: slechts een vijftal keer over drie jaar wordt een afzonderlijke titel of de pers in ‘t algemeen vermeld. De notulen zijn overigens heel beknopt opgesteld: meestal werd slechts de bespreking van één der agendapunten uitvoeriger neergeschreven.

[200] Daarbij mocht ze zich niet laten doen door de ‘chantage’ van de BSP die bvb. bij monde van haar voorzitter Max Buset de koppeling eiste van het vrouwenstemrecht met de koningskwestie: dit waren twee aparte zaken! De Standaard (17 januari 1948).

[201] Over het premierschap van Spaak, zie Dumoulin, Spaak, 337-374.

[202] De Standaard (2 t.e.m. 13 september 1947).

[203] De Standaard (24 april 1948).

[204] De Standaard (5 mei 1948).

[205] De Standaard (27 november t.e.m. 3 december 1948).

[206] Zie hiervoor Vandeputte, Economische geschiedenis, 188.

[207] De Standaard (14 juli 1948).

[208] De Standaard (31 oktober 1948).

[209] Voor dat beleid, zie Vandeputte, Economische geschiedenis, 37-38.

[210] De Standaard (4 augustus 1948).

[211] De Standaard (26 februari 1949).

[212] Interview Albert De Smaele 10/3/99. Bevestiging van deze gesprekken vonden wij in geen andere bronnen. Jan Verroken noch Michiel Vandekerckhove konden deze specifieke gesprekken bevestigen.

[213] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 230.

[214] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 233.

[215] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 234.

[216] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 976-977. Het betreft hier een, overigens terechte, beschouwing van Smits.

[217] Van Waterschoot, In de tent van de veldheer, 99.

[218] Interview Albert De Smaele 10/3/99 en 6/6/00.

[219] De contacten van De Smaele en van de redacteurs verschilden enigszins van elkaar wat de bedoeling betreft. De bedoeling van contacten die de redacteurs hadden betrof in eerste instantie het inwinnen van informatie. Dit was het eerste doel. In sommige gevallen kon zich een gesprek ontwikkelen waarin de Standaard-journalist de kans kreeg het standpunt van de krant ten berde te brengen en eventueel op die manier invloed trachten uit te oefenen. Gesprekken die De Smaele voerde hadden niet zozeer een informatieve bedoeling: informatie inwinnen was immers niet zijn taak maar die van de redactie. In zijn contacten lichtte De Smaele eerder het standpunt van de krant toe, verdedigde het en trachtte het ingang te doen vinden bij de gesprekspartner.

[220] De Standaard (10 september 1949).

[221] Over de regering-Eyskens handelt o.m. Dujardin, Gaston Eyskens.

[222] Het gaat om de regeringen-Duvieusart (8 juni - 11 augustus 1950), -Pholien (16 augustus 1950 - 9 januari 1952) en -Van Houtte (15 januari 1952 - 12 april 1954).

[223] Voor het jaar 1950 betroffen het de data van 29 augustus en 21 en 27 september. Archief Ludovic Moyersoen, 1.2. ministeriële en persoonlijke agenda’s 1950-53 en 1951-89.

[224] Over de regering-Duvieusart handelt Dujardin, Jean Duvieusart, 99-144.

[225] Socobelge, intussen getransformeerd tot Ougrée Marihaye (behorende tot de groep Brufina), had nog een schuldvordering lopen op de Griekse staat. Op het ogenblik dat zeven miljoen dollar werd gestort op een Belgische bank, bestemd voor de Griekse staat in het kader van de Marshallhulp, liet Ougrée Marihaye hir beslag op leggen. Prompt schortten de VS de Belgische Marshallhulp op zolang er geen oplossing kwam in het conflict. Volgens de krant waren de Belgische staat en Ougrée Marihaye juridisch wel in orde, maar moreel en politiek niet. Ougrée Marihaye had immers, ondanks de vroegere schuldvordering, opnieuw een spoorwegbestelling van Grikenland aanvaard. De Grieken hadden zelfs al een waarborg gestort. Door de stijging van de staalprijzen echter betoonde Ougrée Marihaye geen interesse meer voor de bestelling - ze zou er immers geen voordeel bij doen: de prijs van het staal in het contract opgenomen, was inmiddels voorbijgestreefd - en trachtte er onderuit te komen, via de oude schuldvordering van Socobelge. De Standaard verweet buitenlandminister Van Zeeland, tot in 1949 beheerder van Ougrée Marihay, dat hij de staat partij hadden laten kiezen in een conflict waar de staat op zich niets te maken mee had. Op die wijze blameerden hij (en ook minister van Buitenlandse Handel Meurice) België, en bracht hij Vlaamse bedrijven, afhankelijk van de Marshallhulp in serieuze moeilijkheden. De krant vroeg zich af of Van Zeeland wel onafhankelijk genoeg was om politicus en minister te zijn: hij had te nauwe banden met Belgische en buitenlandse bedrijven en holdings. De krant vroeg einde april en begin mei 1951 zijn ontslag, evenals dat van Meurice. De Standaard (11 april t.e.m. 5 mei 1951).

[226] Interview Albert De Smaele 10/3/99. Naar eigen zeggen had De Smaele enkel met Pholien contacten. Met de twee andere premiers van homogene CVP-regeringen, Duvieusart en Van Houtte, was dit niet het geval. Bevestiging voor eventuele contacten tussen De Smaele en Pholien vonden we niet: Pholien zelf overleed reeds enige tijd terug, en schriftelijke sporen van deze gesprekken bestaan niet.

[227] Over de oorzaken van de val, zie De Borger, De oorzaken.

[228] De Standaard (8 mei 1953).

[229] De Standaard (11 december 1952).

[230] De Standaard (5 november 1953).