Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I

 

THEORETISCHE ONDERBOUW: STATUS QUAESTIONIS EN METHODOLOGIE

 

Over de rol van de pers op politiek vlak doen een aantal sterke verhalen de ronde. Eén ervan luidt dat ten tijde van de Spaans-Amerikaanse oorlog in 1898 de Amerikaanse krantenmagnaat William Randolph Hearst een fotograaf naar de plaats der vijandelijkheden stuurde. Toen de fotograaf ter plaatse kwam, merkte hij dat er van vijandelijkheden (nog) geen sprake was. Plichtsgetrouw nam hij contact op met Hearst om hem te vragen wat er nu moest gebeuren: er was immers niets om foto’s van te nemen. Had het nog wel zin dat hij ter plaatse bleef? Het antwoord van dagbladuitgever Hearst zou koeltjes hebben geluid: blijf maar ter plaatse. “You furnish the pictures, I’ll furnish the war![1]

In deze trant zijn nog een massa voorbeelden te geven van situaties waarin de pers als ‘vierde macht’ fungeert, of althans gezegd wordt te fungeren. De verantwoordelijkheid voor het aftreden van president Nixon van de Verenigde Staten op 9 augustus 1974 wordt toegeschreven aan twee journalisten van The Washington Post, Woodward en Bernstein, die de Watergate-affaire hadden uitgebracht. Dichter bij huis wordt vaak gezegd en geschreven dat de val van de regering-Vanden Boeynants in 1968 bewerkstelligd werd door een samenwerking tussen drie Vlaamse journalisten: Manu Ruys van De Standaard, Jef Claes van Het Volk en Karel De Witte van Gazet van Antwerpen. De val van de regering-Leburton in 1974 werd door vele waarnemers toentertijd toegeschreven aan de ongenadige kritiek die De Standaard maandenlang op haar uitoefende. De regering kon volgens hen tegen deze kritiek niet langer optornen.

De vraag stelt zich in het licht van deze voorbeelden uiteraard hoe het zover komt dat aan een krant of kranteneigenaar dergelijke macht of invloed wordt toegeschreven, of en in voorkomend geval hoe een krant invloed kan (of tracht) uit te oefenen. Hoe kan een krant tot zo’n positie opklimmen dat dergelijke statements over haar gedaan worden? Aan welke voorwaarden dient voldaan door een krant opdat ze zo’n invloed kan uitoefenen? Welke mechanismen gaan daarachter schuil: welke pogingen onderneemt een krant om invloed uit te oefenen, hoe gaat het proces van invloedsuitoefening in zijn werk?

Deze intrigerende vragen leidden ons tot het voeren van een onderzoek naar de positie van De Standaard in de periode 1947 - 1976. Zoals in de inleiding reeds aangestipt, richt ons onderzoek zich voornamelijk op drie nauw met elkaar verwante vraagstellingen: de organisatie van de redactie en de evoluties hierin (evenals de financiële en materiële ontwikkeling van de Standaard-groep), de berichtgeving in de krant, en de wijze waarop de krant invloed poogde uit te oefenen op de (binnenlandse) politieke wereld (en op andere organisaties ermee gelieerd). Op deze drieledige vraagstelling gaan we nader in, en tevens bieden we de theoretische achtergrond en lichten we de gebruikte methode nader toe.

 

A.DE EVOLUTIE VAN DE ORGANISATIE EN STRUCTUUR VAN DE REDACTIE EN HET KRANTENBEDRIJF

 

Vooraleer nagegaan kan worden hoe of in welke mate een krant invloed poogt uit te oefenen, of vooraleer eender wat kan onderzocht worden m.b.t. een krant, is het nodig een zicht te hebben op de werking van een krantenbedrijf, hoe een redactie functioneert, hoe een krant gemaakt wordt, hoe nieuws vergaard wordt, wie er beslist wat er in de krant komt, hoe standpunten bepaald worden, welke basisideeën de krant aanhangt etc.

Enkele voorbeelden: om de gebeurtenissen in alle lagen en velden van de maatschappij te kunnen volgen, dient een redactie voldoende geëquipeerd te zijn. Wanneer er onvoldoende redacteurs zijn, moeten noodzakelijkerwijs keuzes worden gemaakt m.b.t. de te volgen topics. Van de Waals-socialistische krant Le Peuple werd vaak beweerd dat ze de officieuze spreekbuis was van de BSP. Anderzijds valt in de notulen van het partijbureau van de BSP meermaals te lezen dat de leden er zich over beklaagden dat diezelfde Le Peuple een veel te onafhankelijke koers voer. Ook van De Standaard werd wel eens beweerd dat ze partijgebonden was: ze zou een CVP-krant geweest zijn. Maar berust deze bewering op een grond van waarheid? Om dit na te gaan is het van belang de organisatie en structuur van de redactie door te lichten. Wie bepaalde de standpunten, van welke politieke gezindheid waren de redacteurs, welke rol speelde de raad van beheer, etc.? Tevens is het nodig om in dit kader de basisideologie van de krant, de grondwaarden die ze aanhing, in kaart te brengen. Dikwijls hing een krant dezelfde ideeën aan als een politieke partij, wat evenwel niet betekent dat die krant van de partij afhankelijk was.

 

1. Nieuwsgaring en selectiecriteria

 

De manier waarop een krant gemaakt wordt hangt samen zowel met nieuwsgaring als met selectiecriteria van nieuws[2]. Allereerst stelt zich de vraag naar de nieuwsgaring: waarvandaan haalt een krant haar informatie? Verscheidene personen en instanties staan daarvoor in: in de eerste plaats (beroeps)journalisten, die contacten hebben met de buitenwereld in allerlei sectoren, en correspondenten die vooral het plaatselijk nieuws verzorgen. Daarnaast heb je de (internationale) persagentschappen: hun informatie loopt dag en nacht binnen via telexen. Je moet als krantenredactie een abonnement nemen op hun nieuwsstroom. Enkele grote wereldagentschappen zijn: Associated Press (AP), United Press International (UPI), Agence France-Presse (AFP), Reuter en Telegrafnoje Agentsvo Sovjetskavo Sojoeza (TASS). Het Belgische persagentschap Belga “zorgt voor binnenlandse nieuwsgaring en voor de verwerking van de buitenlandse informatie. Voor de grote kranten vormen de Belga-berichten een aanvulling en een controlemiddel. Voor kleine kranten is Belga de enige informatiebron.”[3] Andere dagbladen en tijdschriften vormen, evenals radio en televisie, nuttige informatiebronnen. Een redactie krijgt tenslotte ook hopen informatie rechtstreeks toegestuurd door groeperingen, personen, verenigingen, etc.

Wanneer de nieuwsfeiten bekend zijn aan de redactie rijst het probleem van de nieuwsselectie. Wat komt in de krant en wat niet? In eerste instantie moet het mogelijke nieuwsfeit aan een aantal criteria voldoen vooraleer het effectief nieuws wordt, moet het qua frequentie en nieuwsdrempel aan bepaalde vereisten voldoen.

Buiten deze eerste categorie selectiecriteria, die eerder te maken hebben met de aard van de gebeurtenis zelf, spelen ook andere criteria een rol. Zo doet de aard van de krant waarin het nieuws verschijnt zeker ter zake. Het verspreidingsbereik telt mee: een nationale krant zal niet vlug geneigd zijn te schrijven over kleine lokale gebeurtenissen, net zoals een regionale krant nieuws uit de eigen regio voorrang geeft op dat uit andere regio’s. Het journalistieke karakter van het blad, in verband met en in wisselwerking met de sociologische samenstelling van het lezerspubliek is van belang. Zo is de kans op nieuwsvorming bvb. groot indien er een grote consonantie bestaat tussen de gebeurtenis en wat verwacht wordt door het lezerspubliek. Nieuws is afhankelijk van en wordt gedeeltelijk gebracht conform het conventionele wereldbeeld van de meerderheid der lezers. De levensbeschouwelijk-politieke kleur van de krant speelt een rol. Soms worden nieuwsfeiten weggelaten omdat ze in tegenspraak zijn met het uiteindelijke doel van een bepaalde campagne, of zelfs omdat ze in tegenspraak zijn met de basisdoelstellingen van de krant. Op het belang van de geest van een krant, van een basisideologie komen we verder nog terug. In elk geval is nieuws niet altijd neutraal. De selectie, in het licht van de basisideologie, van nieuws door de redactionele verantwoordelijken en eventueel door de directie is van groot belang. Kranten houden m.b.t. hun nieuwsselectie overigens ook rekening met wat andere kranten aan nieuws brengen.

Naast de aard of het karakter van de krant zijn ook een aantal algemeen geldende sociaal-psychologische mechanismen die de individuele journalist ondergaat, van belang als selectiecriteria. Journalisten zitten in een sociaal raamwerk: “In de meeste gevallen nemen ze de algemeen aanvaarde normen en opvatting over en selecteren ze tegen de achtergrond van dit sociaal-politieke referentiekader. Ze vermijden er trouwens er expliciet tegen in te gaan, omdat ze anders in een kritieke situatie zouden kunnen terechtkomen.”[4] Het blikveld van de journalist wordt m.a.w. bepaald door sociaal-structurele factoren, en vanuit dit referentiekader informeren ze. Een even grote rol speelt de perceptie van de eigen waardenschaal. “Uit de meeste analyses blijkt namelijk, dat journalisten vooral die onderwerpen beklemtonen die samenvallen met hun persoonlijke waardensysteem, hun eigen ideologische uitgangspunten en opvattingen. Hier dient uiteraard de band gelegd naar de gegevens van biografische, professionele, economische en sociale aard.”[5] Het persoonlijk standpunt speelt een grote rol. De informatie en commentaar die het dichtst bij het eigen standpunt van de journalist liggen, krijgen meestal voorrang. Daarnaast is het zo dat groepen tegenover dewelke de journalist sympathiek staat, ook voorrang krijgen. Of om het met de woorden van een Standaard-journalist te zeggen: “De keuze van een feit weerspiegelt vlug een opinie.”[6] De journalist slaagt er lang niet altijd in nieuws naar buiten te brengen zonder dat hij laat blijken waar hij politiek zelf staat. Ook de referentiegroep speelt een belangrijke rol. “Niet het publiek maar wel de professionele referentiegroep van de andere journalisten is richtinggevend. (...) Zeer veel onderwerpen worden behandeld omdat de collega’s ze eveneens brengen. (...) Politieke journalisten nemen ontzettend veel van elkaar over. Wat collega’s schrijven of zeggen is voor hun eigen informatie zeer belangrijk. Ze wisselen onderling zeer veel ideeën en impressies uit. Les analyses tirent leur autorité en leur confirmation d’une comparaison des avis réciproques en La vision des événements sera donc conçue comme la résultante d’un échange complexe d’initiation et de démarquage au sein même de la profession, concludeert de Franse communicatiewetenschapper Rieffel zelfs. De politieke journalisten verschaffen elkaar op die manier dus de nodige zekerheid.”[7]

 

2. De evolutie van de samenstelling van de redactie, de overlegstructuur en taakverdeling, de onderlinge verhoudingen, de autonomie, de aanwervingprocedure en de rol van de individuele journalist 

 

In het algemeen gesteld waren redacties uit de jaren ’70 in het geheel niet meer dezelfde dan die van een dertigtal jaren voordien in de vroege naoorlogse jaren. Vanaf de jaren zeventig werden de redacties steeds meer bemand door mensen met een opleiding aan een hoger (beroeps)instituut of aan de universiteit, daar waar dit voorheen veel minder het geval was. Ook raakten de redacties door de jaren heen meer en meer gestructureerd en gehiërarchiseerd. De redactionele werking en organisatie ondergingen grote wijzigingen. Improvisatiewerk verdween van langsom meer. Het was niet langer de man aan de opmaaktafel die bvb. besliste wat er in de krant kwam en wat niet.

Wat wel hetzelfde bleef, was de niet geringe invloed die de redactie als geheel op de individuele redacteur of journalist uitoefende. Die moest zich altijd aanpassen aan de bestaande normen en de verwachtingspatronen en aan de waardenschaal die de redactie hanteerde. Toch mag de afhankelijkheid van de redacteur of journalist tegenover organisatorische structuren niet worden overschat. “Zo wijst men in een aantal bijdragen op het feit dat journalisten er naar streven tewerkgesteld te worden in mediabedrijven die het dichtst aanleunen bij hun politieke overtuiging.”[8]

De redacteurs worden door Childs e.a. wetenschappers zelfs veel macht toegekend. “Na de uitgevers komen, wat de macht om de krant vorm te geven betreft, de redacteuren. Samen bepalen zij tot op grote hoogte wat er op de andere dan de advertentiepagina’s van de krant komt aan nieuws, hoofdartikelen, speciale artikelen en foto’s. Zij kunnen hoofdartikelen schrijven, maar - wat belangrijker is - ze selecteren, controleren en waarderen de hoeveelheden nieuwsonderwerpen, hoofdartikelen, commentaren en alle andere dingen die samen de krant vormen; ze bepalen wat het belangrijkste is, beslissen over de plaats in de krant en de manier van presentatie.”[9]

Hoe hoger de plaats in de hiërarchie van de redactie, des te meer invloed oefende een redacteur uit. “De plaats die de communicator [bedoeld wordt de redacteur – KVN] in de hiërarchie van het bedrijf inneemt speelt uiteraard een grote rol in dit socialiseringsproces. Hoe dichter hij zich bij het directieniveau bevindt, hoe sterker wordt de sociale controle die hij uitoefent. De in de hiërarchie ingebouwde autoriteit bewerkstelligt immers deze controle. Het oordeel van de hogergeplaatsten over de prestaties van de ondergeschikten weegt ook in de mediasector sterk door.”[10]

De relatie tussen redactie en directie is van groot belang. Meestal worden in onderling overleg bepaalde beleidslijnen uitgestippeld, de geest van de krant bepaald, bepaalde veranderingen aan uitzicht, indeling en inhoud van de krant besproken. Hoe dit overleg precies in z’n werk ging, en tot waar de redactionele autonomie reikte, is van groot belang en verdient dan ook zeker nader onderzoek. Een Standaard-journalist getuigt: “De onafhankelijkheid van een redactie die uit bekwame journalisten bestaat, is veel groter dan soms vermoed wordt. (...) Uit ervaring weet ik dat een permanente dialoog tussen directie en redactie mogelijk is en dat daarbij de eigen opvattingen van de redactie gerespecteerd worden. Hoofdzaak is dat de redactie oog heeft voor de economische aspecten van het persbedrijf, en dat aan de andere kant de directie vertrouwen heeft in de eerlijkheid en de beroepsbekwaamheid van de redacteuren. Dit staat in nauw verband met de politiek van de rekrutering. (...) Bekwame elementen aanwerven, versterkt de autonomie van de redactie, maar komt ook de krant (en dus de directie) ten goede.”[11]

 

3. De rol van de directie van een krantenbedrijf en de raad van beheer

 

Een kranteneigenaar speelt een tweevoudige en erg belangrijke rol: enerzijds kan hij wegen op het redactionele beleid, anderzijds staat hij in voor het financieel gezond houden voor de krant als bedrijf. Of zoals Childs het formuleert: “De persoonlijkheid, talenten en doeleinden van de kranteneigenaars hebben een diepgaande invloed op de inhoud van de kranten en op hun rol bij het leiden en weerspiegelen van de publieke opinie. (...) Deze lieden beïnvloeden het redactionele beleid, de behandeling en presentatie van het nieuws, de hoogte van de oplagen en het financiële succes van de kranten.”[12]

De houding van de eigenaar tegenover de redactie verloopt tussen twee polen: van sterke inmenging tot quasi complete afstandelijkheid. “Dat de eigenaars direct zeggenschap wensen te hebben op de output, is niet steeds het geval. Hoe sterker de persoonlijkheid van de eigenaar en hoe hechter zijn banden en relaties met de leden van het establishment, des te sterker zal ook de stempel zijn die hij op de inhoud drukt. Eigenaars die er zich volledig buiten houden en de redactionele staf veel autonomie geven, komen daarentegen ook voor.”[13] Of naar Childs: “Ze kunnen actief of passief zijn, zij kunnen dicht bij of ver van de dagelijkse leiding staan, zij kunnen economische drijfveren hebben of geïnspireerd worden door de openbare zaak, vereerd of veracht, maar in ieder geval zijn zij de machtigen die de vorm en het karakter van de krant bepalen.” Wat verder in zijn werk zwakt hij die invloed van de eigenaar op de redactie toch af: “De eigenaars en uitgevers, over wie we hiervoor spraken, hebben natuurlijk een mate van controle die door anderen niet overtroffen wordt; hun invloed is echter in de meeste gevallen gericht op het algemene en niet nauw betrokken bij het dagelijkse werk en de inhoud van de krant. Eigenaars en uitgevers bepalen gewoonlijk de omtrekken van het beleid waarbinnen anderen de beslissingen nemen. (...) Tegenwoordig geven eigenaren en uitgevers er in het algemeen de voorkeur aan veel van hun gezag m.b.t. de inhoud te delegeren aan ondergeschikten.” [14]

De eigenaar van een krant moet ook de financiële kant van het krantenbedrijf beredderen. Hij moet investeerders aanspreken, adverteerders, en heeft zelf ook dikwijls industriële belangen. De moeilijkheid in dit verband betreft het gescheiden kunnen houden van dit laatste met de nieuwsfunctie van de krant. Economische belangen kunnen in sommige gevallen mogelijk de vrije nieuwsgaring en het objectief brengen van nieuws in de weg staan.

Naar de politiek toe bekleden krantenmagnaten een machtige positie. “Ze zijn immers in staat om het politiek imago van de nationale politieke leiders te beïnvloeden en daarom houden politici rekening met hen.”[15] De politiek gebruiken ze zowel om hun zakelijke belangen te verdedigen, als om de grondhoudingen en -opvattingen van hun krant trachten te bewerkstelligen.

 

4. Redactionele normen en standpunten,  en de basisideologie van een krant

 

De autonomie van een redactie mag niet enkel gezien worden in het licht van de relatie tussen redactie en directie. Redacteurs dienden ook rekening te houden met bepaalde normen en regels die op de redactie gehanteerd werden. Deze normen kunnen slaan op formele of vormelijke zaken, bvb. de opbouw van een artikel, maar ook op inhoudelijke zaken: de reserves t.o.v. privé-zaken, de houding t.o.v. bepaalde (bvb. kerkelijke of koninklijke) gezagsdragers, etc.

Meer in het algemeen stelt zich de vraag hoe inhoudelijke standpunten groeien. Gebeurt dit zelfstandig op de redactie of is de krant eerder een doorgeefluik? In de loop der jaren voerde De Standaard bvb. heel wat campagnes waarvan het materiaal haar door derden werd aangereikt. De vraag rijst daarbij hoe de krant dergelijke informatie verwerkt. Publiceert ze die gewoon, onderzoekt ze die eerst zelf, kijkt ze of die in haar basisideologie past, etc.? Fungeert de krant m.a.w. passief als doorgeefluik of niet?

Inhoudelijke normen en standpunten hangen vaak nauw samen met de basisideologie van een krant: de grondwaarden van de krant, de ideeën waar ze achter staat en verdedigt. In feite kan een krant als sociaal systeem worden aangeduid, d.i. een “geheel van onderling samenhangende structurele en culturele elementen, dat specifiek is voor een bepaalde groepering.”[16] De Amerikaanse socioloog M.L. De Fleur beschouwt massamedia als sociale systemen. Hij beschouwt ze nl. als “een geheel van stabiele, repetitieve en gestructureerde actie, die gedeeltelijk een manifestatie is van de cultuur door de leden van het systeem gedragen en gedeeltelijk een manifestatie van de psychologische oriëntatie van de leden.”[17]

Elke krant heeft een eigen persoonlijkheid, een voorkomen, een aantal basisdoelstellingen waarin ze gelooft en waar ze voor wil vechten in sommige gevallen. “Het bezit van een eigen ‘persoonlijkheid’ is juist sterk inherent aan persorganen, in het bijzonder aan dagbladen. (…) omschreven in het rapport van de eerste Britse ‘Royal Commission on the Press’ (1947-49). Voor het welslagen van een krant geeft deze commissie de volgende grondregel: “To be succesful a paper must cater for the varying tastes of at least the larger groups of its readers; but it will not succeed merely by attaching to its line as many attractively coloured flies as possible. Its various appeals must be integrated into a recognisable unity, a unity which underlies and persists through the daily recreation of the paper. For a newspaper... is not like sausages or fish and chips. It has a personality, compounded not merely of its physical policy, but also of its tone and style, its unspoken assumptions and its subtle relationship with its readers. This personality is its greatest asset; it is the deposit of years; and it can be destroyed almost overnight. The necessity of preserving it imposes on those who control a newspaper a limitation less obvious but no less effective than those of time, space and costs. A newspaper can act as the vehicle of another personality, whether that of editor or of proprietor, only within the limits set by its own. It cannot radically alter its character without destroying itself, and in proportion as its character is serious and it is read for information and counsel rather than for entertainment, it is precluded from sudden and capricious changes of policy.”[18]

De basisideologie is uiterst belangrijk als uitdrukking van hetgeen waar de krant voor staat, en bovendien speelt ze een rol in de aanwervingpolitiek van de krant, duikt ze op in redactionele normen, speelt ze mee in de nieuwsgaring en in de beslissing wie welke terreinen gaat bestrijken, fungeert ze als onderbouw voor de bepaling van standpunten allerhande, etc.

 

B. DE BERICHTGEVING IN DE KRANT

 

Het tweede luik van onze vraagstelling betreft de berichtgeving in de krant. De Standaard profileerde zich van meet af aan als een krant voor de Vlaamse intelligentsia. Vanaf de jaren ’60 dichtte ze zichzelf het predicaat ‘kwaliteitskrant’ toe. Op deze notie gaan we dieper in. We bekijken de definitie van een kwaliteitskrant, en onderzoeken hoe (vraagstelling en methodologie) we in de berichtgeving van de krant kunnen nagaan in hoeverre ze inderdaad ‘kwaliteit’ bood.

 

1. Definitie van het begrip kwaliteitskrant

 

De kwaliteit van een krant komt in de eerste plaats tot uiting in haar berichtgeving. Het is evenwel zo dat een goede kwaliteit van de berichtgeving maar mogelijk is dankzij de kwaliteit die aanwezig is in het hele krantenbedrijf. Het mag dan ook niet verwonderlijk klinken dat de criteria waaraan een kwaliteitskrant moet voldoen om aldus bestempeld te worden, verder reiken dan de berichtgeving alleen. Een uitstekende definitie van de notie ‘kwaliteitskrant’ vinden we in het werk The world’s great dailies van Merrill en Fisher. Dit werk dateert uit 1980, maar de definitie wordt heden ten dage nog steeds gehanteerd. De auteurs onderscheiden vijf criteria waaraan een krant moet voldoen om als kwaliteitskrant geboekstaafd te worden[19]:

1. Independence; financial stability; integrity; social concern; good writing and editing.

2. Strong opinion and interpretative emphasis; world consciousness; nonsensationalism in articles and make up.

3. Emphasis on politics, international relations, economics, social welfare, cultural endeavours, education, and science.

4. Concern with getting, developing, and keeping a large, intelligent, well-educated, articulate, and technically proficient staff.

5. Determination to serve and help expand a well-educated, intellectual readership at home and abroad; desire to appeal to, and influence, opinion leaders everywhere.

De eerste categorie van voorwaarden biedt een verscheiden aanblik. Het gaat zowel om onafhankelijkheid - waarmee onafhankelijkheid bedoeld wordt op politiek vlak: los van politieke partijen, regering, instellingen, organisaties -, financiële stabiliteit van het krantenbedrijf, het taalgebruik etc. Ook de tweede categorie handelt over diverse zaken: de mate waarin opinies naar voor worden gebracht, de lay-out van de krant, etc. Ook de basisideologie van de krant duikt hier weer op. De auteurs stellen nl. ter precisering dat kranten “have to present a truthfull, comprehensive, and intelligent account of the day’s events in a context which gives them meaning”.[20] De derde categorie slaat op de inhoud van de krant. In tegenstelling tot kwaliteitskranten brengen populaire kranten eerder sportnieuws, sensatie (de zgn. ‘gebroken armen en benen’: moord, verkrachting, rampen, ongevallen), nieuws uit de high society, de wereld van de glamour en glitter enz. De voorlaatste categorie heeft het over de redactie (zie hoger) en de laatste over het lezerspubliek.

In het werk van Pieter van Waesberghe over de Nederlandse media vinden we gelijkaardige criteria[21]. Wat de vorm van een kwaliteitskrant betreft, stelt hij voorts dat kwaliteitsbladen (of kaderkranten zoals hij ze noemt) “een voorkeur hebben voor evenwichtig rustig opgemaakte pagina’s. Foto’s worden beperkt toegepast, of op een speciale incidentele pagina geconcentreerd. De koppen zijn zoveel mogelijk ter zake, en qua omvang in balans met de lengte van het navolgend artikel.”[22] Dit opnieuw in tegenstelling tot populaire bladen die “veelvuldig werken met paginabrede koppen, vet onderlijnd, met een prikkelende strekking. Aan het beeldend element (foto’s, illustraties) wordt veel zorg besteed; de pagina’s zien er levendig tot druk, maar in ieder geval aandacht trekkend uit.”[23]

Wat het lezerspubliek betreft, wordt gesteld dat de lezers van kwaliteitsbladen eerder in de hoge dan in de lage welstandsklassen gezocht moeten worden. Ze hebben ook een uitgesproken politieke en maatschappelijke belangstelling, en genoten een goede onderwijsopleiding. Of om het met de woorden van Merrill en Fisher te stellen: “The elite press is aimed at a rather cohesive audience, and in general its readers are better educated and have a greater interest in public affairs. (...) It is aimed at the educated citizen who is aware of, and concerned about, the central issues of his time.”[24]

 

2. Vraagstelling rond de berichtgeving

 

Aan voorgaande definitie kunnen heel wat elementen van vraagstelling rond de berichtgeving - de redactie kwam hierboven al aan bod, en het sociale netwerk van de krant wordt in het derde luik van de vraagstelling behandeld - worden opgehangen. Naast een aantal andere elementen (die hierna worden uitgediept) bvb. ook het taalgebruik, de stijl en spelling, de gebruikte lay-out, de invloed van buitenlandse pers en televisie, de algemene evolutie van de pers, de veranderende tijdsgeest, de eigendomsstructuur van het krantenbedrijf.

 

a. De volledigheid, de objectiviteit en de mate van pluralisme

 

De vraag stelt zich of de nadruk in de berichtgeving op binnen- en buitenlandse politiek, economie en cultuur lag, of eerder op sport, plaatselijk nieuws e.d.m.  Hierbij stippen we aan dat wij in onze aanpak radicaal kozen voor een focus op de binnenlandse (politieke) berichtgeving[25]. De berichtgeving over economie, cultuur en buitenlandse politiek behandelen we slechts zijdelings. De reden hiervoor is dat het praktisch gezien qua tijdsbestek helemaal niet haalbaar was om in het kader van ons onderzoek de berichtgeving op al deze terreinen na te gaan. Bovendien deden de pogingen tot het uitoefenen van invloed zich vooral voor op het vlak van de binnenlandse politiek. Daarom kozen we er voor onze aandacht daarop te richten.

Het nieuws dat een krant brengt kan sterk ideologisch gekleurd zijn. Bepaalde zaken worden dan verzwegen, verdraaid, slechts gedeeltelijk weergegeven, etc. naargelang ze passen in de basisideologie van een krant, die m.a.w. rond één bepaald nieuwsfeit slechts partiële informatie kan geven, en een hele reeks nieuwsfeiten kan verzwijgen. De intentie van de krant (het geheel van (basis)doelstellingen voortvloeiend uit de basisideologie) bepaalt in feite dikwijls de functies van de krant: vrije nieuwsberichtgeving is m.a.w. in zekere zin onderworpen aan de intentie. De  vraag stelt zich in hoeverre selectie in de berichtgeving een gevolg is van de basisideologie. Sloten de behandelde onderwerpen nauw aan bij de basisideologie? Wat met andere maatschappelijke pijnpunten: kwamen die ook aan bod, of raakten ze op de achtergrond?

Objectiviteit hangt nauw samen met pluralisme. Aan deze laatste term kunnen verschillende interpretaties worden gegeven[26]. Op politiek vlak wordt de term veelal gehanteerd om het bestaan van een veelheid van verschillende opvattingen naast elkaar aan te duiden. In die zin vormen kranten een essentieel onderdeel van het pluralistische systeem. Wij hanteren de term pluralisme evenwel in een iets andere betekenis, tenminste wanneer we het specifiek hebben over de mate aan pluralisme van De Standaard. Als uitgangspunt (dat uiteraard wordt gecontroleerd in de loop van het onderzoek) nemen we aan dat De Standaard deel uitmaakt van de katholieke zuil (verder gaan we hier nader op in) of stroming. Ze stelde zich altijd voor als katholieke krant. In die zin maakt de krant deel uit van een pluralistisch systeem, maar is ze daarom zelf niet pluralistisch. Onder het pluralisme van De Standaard verstaan wij de mate waarin de krant verschillende opinies en opvattingen aan bod liet komen in haar berichtgeving de mate waarin ze zich richtte tot andere partijen dan de CVP, en de mate waarin ze contacten onderhield met andere dan alleen maar CVP-politici.

Als een krant telkens bericht over slechts één partij, en alles weergeeft vanuit het standpunt van die partij (zoals dat met de socialistische partijpers wel eens meer het geval was), kan er bezwaarlijk van pluralisme en objectiviteit worden gesproken. In de literatuur wordt wel eens beweerd dat de politieke invloed van een krant daalt, naarmate het pluralisme ervan toeneemt. Anderzijds zorgt meer pluralisme voor een betere status, waardoor de politieke invloed dan weer kan toenemen. Hier stoten we m.a.w. op een tegenstelling die zal moeten worden uitgeklaard.

In hoeverre een krant pluralistisch is kan worden nagegaan via dag-aan-dag lectuur ervan. De conclusies ervan kunnen dan kritisch worden getoetst via interviews en via de literatuur (zowel  de theoretische werken als krantengeschiedenissen). De overgang naar meer pluralisme (in de door ons m.b.t. De Standaard gehanteerde betekenis) wordt haast altijd begin of midden de jaren zestig geplaatst. De belangrijkste redenen voor die overgang, zoals die uit de literatuur naar voor komen, luiden: (a) Vanaf de jaren zestig vooral ging de maatschappij steeds minder uit homogene groepen en klassen bestaan. Politieke polemiek in de krant loonde dan ook niet langer: het lezerspubliek verruimde (ook ideologisch). (b) De lezer kocht meer dan vroeger de krant voor algemene informatie en amusement, en niet zozeer meer voor politieke doeleinden.[27] (c) Daarnaast moest de kwaliteitsvolle moderne informatiekrant hem wegwijs maken in de steeds ingewikkelder wordende en veranderende wereld. (d) Nieuwe drukkingsgroepen kwamen op, los van de bestaande ideologieën: een duidelijke politieke scheidingslijn kon niet langer getrokken worden. (e) Pluriformiteit werd een economische noodzaak. Financieel was het niet langer houdbaar dat een krant enkel in een bepaald segment van de samenleving (bvb. de Vlaams-katholieke elite) aansloeg en verkocht. Economische redenen speelden dus een belangrijke rol! (f) Televisie in de eerste plaats, en ook radio en film, speelden een rol in de depolitisering van de kranten. (g) Gewijzigde politieke verhoudingen speelden een rol: o.m. (specifiek voor de Belgische casus dan) de federalisering en splitsing van partijen, het overnemen van het Vlaams discours, de vorderingen in de Vlaamse strijd, het succes van nieuwe regionale partijen, etc.

 

b. Verandering in de aard en de inhoud van de campagnes, wijze waarop commentaar wordt gebracht en polemiek gevoerd

Samen met de evolutie naar meer objectiviteit en pluralisme veranderen ook deze factoren. Zowel naar vorm (dikwijls veel beheerster en volwassener) als naar inhoud (nieuwe onderwerpen en thema’s waarrond men campagne voert[28]) vinden evoluties plaats in de manier van strijden.

Het woordgebruik speelt in de wijze van commentaar en het voeren van polemiek een belangrijke rol. “Door het gebruik van adjectieven, door positieve of negatieve benadering van mensen, door het gebruik van allerlei kleine nuances, het gebruik van anonieme woordvoerders, quasi-onschuldige persoonsbeschrijvingen, door manipulatie met cijfers en statistieken, kan een journalist maken dat een lezer nieuws zo voorgeschoteld krijgt dat deze zonder zich daarvan bewust te zijn toch iets meekrijgt van de achterliggende subjectieve vooronderstellingen van de schrijver.”[29]

 

c. De technische equipering

“Niet alleen wordt het karakter van de krant beïnvloed door degene die de krant in  eigendom heeft en controleert, maar ook door de werktuigen, machines en technieken die beschikbaar zijn voor de vervaardiging van de krant, voor de nieuwsgaring, voor de presentatie en de verspreiding van het nieuws. (…) Het is moeilijk de invloed van de krantentechniek op het karakter van de pers te overschatten. De omvang en de kwantiteit van de kranten, de inhoud en de presentatie, de snelheid en de omvang van de nieuwsberichtgeving en de -verspreiding, de financiering en de verhouding tussen kranteneigenaren en werknemers zijn erdoor beïnvloed, openlijk en rechtstreeks of in het verborgene en op subtiele manieren. De krant en diens verhouding met de publieke opinie kan men niet begrijpen zonder enige kennis van de technische basis en achtergrond.”[30]

Het lezerspubliek verwacht een goede kwaliteit van drukwerk, verwacht dat haar krant mee is met de actualiteit, waardoor de krantenbedrijven wel moeten investeren, ook al om de concurrentie niet achterna te hinken[31]. De nieuwe technologieën en rationaliseringen hebben echter ook andere gevolgen: “Sommige auteurs hebben het over kwaliteitsverbetering, maar de meesten stellen toch dat de standaardisatie in de berichtgeving er het rechtstreeks gevolg van is. Een strengere redactionele taakverdeling, een toenemende specialisering voor de journalisten en een ver doorgedreven scheiding tussen de verschillende functies in het bedrijf werkt volgens deze auteurs de eenvormigheid sterk in de hand.”[32] O.m. letterlijk overnemen van gestandaardiseerde telexberichten, voorverpakt nieuws, etc.

Gezien het belang van de technische equipering gaan we de technisch-materiële evolutie van de Standaard-groep na. We bekijken de drukcapaciteit van de groep, de uitbreiding van haar drukkerij en machinepark, haar investeringen in nieuw materiaal en nieuwe drukkerijen etc.

 

d. Advertentiewezen en commerciële invloeden op de krant

De pers heeft een gebruiks- en een ruilwaarde. De gebruikswaarde wordt gekenmerkt door een communicatief karakter en situeert zich op het niveau van het sociale nut dat de media voor het publiek hebben. Het gaat m.a.w. om de inhoud en de boodschap die de krant op het publiek overbrengt. De ruilwaarde wordt gerealiseerd binnen de vrije markteconomie en is afhankelijk van de productieverhoudingen. Het gaat hier om puur economische zaken: maximale winstrealisatie en de accumulatie van mediakapitaal. Tussen beide bestaat een band: “De voor de mediabezitter belangrijke ruilwaarde kan immers slechts gerealiseerd worden als het product een gebruikswaarde heeft voor de consument. Bijgevolg is deze communicatieve gebruikswaarde voor de mediaeigenaar van belang in de mate dat hierdoor de economische ruilwaarde wordt verwezenlijkt. Deze laatste primeert dan ook steeds op de gebruikswaarde.”[33] Volgens Witte lag de ruilwaarde aan de basis van de stormachtige ontwikkeling van de media in de 20e eeuw.

Essentieel voor het financieel evenwicht van een krantenbedrijf zijn de reclame-inkomsten. Een commerciële aanpak van het krantenbedrijf is levensnoodzakelijk voor het voortbestaan van de onderneming. Dikwijls tweederde tot driekwart van de inkomsten van een krantenbedrijf worden uit de reclame geput. “Om de ruilwaarde zo volledig mogelijk te kunnen realiseren, zijn de mediabedrijven inderdaad zeer sterk afgestemd op reclame. (...) Op die wijze worden de massamedia dus economisch en structureel afhankelijk gemaakt van reclame.”[34]

Onderzoek naar de precieze bindingen tussen mediaeigenaars en adverteerders is nog niet zó ver gevorderd. Door het compromitterende karakter ervan zijn de betrokkenen niet geneigd uit de biecht te spreken, alsook is er weinig bronnenmateriaal over te vinden.

In elk geval “zou het niet verbazingwekkend zijn wanneer men een zekere invloed van de adverteerders op de redactionele inhoud van de krant en het nieuws ontdekte.”[35] Adverteerders beseffen ook wel dat zij een cruciale rol spelen in het voortbestaan van de onderneming, en trachten daar munt uit te slaan. Niet zelden trachten zij de berichtgeving te beïnvloeden en om te buigen tot positieve berichten over zichzelf. Het hangt af van “het redactionele beleid, de moed van de krant en de bereidheid van de adverteerders de integriteit en de onafhankelijkheid van de krant te respecteren”[36] in hoeverre de invloed kan doorwegen.

Volgens Childs “ziet het er echter naar uit dat het de meeste kranten wel duidelijk geworden is, dat een eerlijke en gelijke, onpartijdige behandeling van alle groepen en alle adverteerders een goed beleid vormt en ook zakelijk het beste is. Het is desalniettemin waar dat kranten, vooral dagbladen, als grote ondernemingen die afhankelijk zijn van advertenties, vanzelfsprekend een standpunt hebben dat sympathiek staat tegenover adverteerders en zakenlieden. De druk van deze overwegingen, meer dan de druk van de individuele adverteerders, vormt en kleurt de inhoud van de kranten in feite. Het is deze houding die de tegenstand van de kranten tegen wetten die de zakenwereld in het algemeen en de reclame in het bijzonder aan banden leggen, verklaart. De houding van de kranten tegenover belastingmaatregelen, sociale maatregelen, de vakbonden en de posterijen, is in hoofdzaak het gevolg van het feit dat kranten gewoonlijk grote ondernemingen zijn die afhankelijk zijn van grote adverteerders.”[37]

Ook meer onrechtstreeks oefenen adverteerders invloed uit. Zowel de mediaeigenaar als de adverteerder willen het optimale publiek bereiken. Reclamemensen gaan de markt opdelen in consumentengroepen die onderling heterogeen zijn door een verschillend koopgedrag. “Onder druk van de adverteerder gaan de mediabedrijven zich daaraan aanpassen. Ze concentreren hun distributie en promotie meer en meer op groepen met de door de adverteerders gewenste kenmerken. (...) Om de juiste doelgroep te bereiken worden ook kwalitatieve selectiecriteria gebruikt: nieuwswaarde, confrontatieduur en redactionele context van een medium.”[38]

Andere onrechtstreekse manieren langs dewelke de zakenwereld de journalisten onder druk tracht te zetten (en te manipuleren), zijn het aanbieden van etentjes, snoepreizen (in de hoop op een gunstige en positieve reportage), recepties, cadeau’s, gunsten, gratis boeken waarover dan wel een recensie moet worden geschreven, etc.

 

e.  De samenstelling van het lezerspubliek en de oplage van de krant, de invloed van en op het lezerspubliek

We willen ons onderzoek niet in de richting van publieke opinieonderzoek oriënteren, om diverse redenen. Toch is het nodig een beeld te hebben van de samenstelling van het lezerspubliek van De Standaard en van de doelgroep die men wilde bereiken. Dit speelt mede een rol in het bepalen van de politieke invloed van de krant, alsook geeft het een indicatie van de status die ze bezat.

Bovendien oefent een lezerspubliek altijd invloed uit op een krant. Een eerste heel belangrijke invloed van de lezer op het krantenbedrijf, is het feit dat hij een krant koopt. In deze actie alleen al gaan honderden miljoenen franken om. Een krant leeft maar bij de gratie van het lezerspubliek: ze houdt op te bestaan als ze niet langer gelezen wordt in groten getale. De oplage is m.a.w. van groot belang.

In 1951 werd in België de Dienst voor Publicitaire Verspreidingsanalyse (DEVEA, of in het Frans OFADI) opgericht, met als doel de controle van de oplage van de kranten. Het was immers zo dat de reclamewereld zo precies mogelijk geïnformeerd wenste te worden over de oplage van de kranten. Op 12 mei 1971 dan  smolten DEVEA en het CIM (Centrum voor Informatie over de Media) samen. Terwijl DEVEA zich uitsluitend bezighield met kwantitatieve analyses van de oplage, maakte het CIM eveneens kwalitatieve analyses van sociale en demografische kenmerken van de lezers, leesgewoonten, mediavoorkeur enz.[39] De Standaard-groep liet de oplage van haar kranten pas vanaf 1964 door DEVEA controleren[40]. De cijfers van voordien moeten dan ook met de nodige omzichtigheid worden benaderd.

Het feit dat de lezer de krant moet kopen opdat die zou kunnen voortbestaan, brengt met zich mee dat het oordeel van de lezer gevalideerd wordt. “De invloed van de lezer wordt voortdurend gevoeld en kranteneigenaars zijn erg gevoelig voor wat lezersonderzoekingen aan het licht brengen en voor globale aanwijzingen wat de lezer wil.”[41]

De lezer oefent ook invloed uit door het ter beschikking stellen van informatie aan de krant. Investigative journalism vloeit heel vaak voort uit informatie die de krant bereikte via burgers die anoniem wensten te blijven.

En tot slot rest hier nog de vraag die we eerder al aanstipten, nl. of de media niet eerder de publieke opinie volgen dan omgekeerd. Maar anderzijds, “waar zou de discussie over moeten gaan als diezelfde media de stof daarvoor niet aanreiken?”[42] Aan dit onderzoek willen we ons evenwel niet wagen.

 

3. De methodologie bij de vraagstelling rond ‘berichtgeving’

In ons onderzoek maken wij geen gebruik van de methode der inhoudsanalyse, die een aantal kwantitatieve en kwalitatief-kwantitatieve gegevens op een systematische wijze volgens een vooropgezet schema verzamelt en interpreteert[43]. Diverse redenen kunnen daarvoor worden ingeroepen. Ten eerste is de door ons onderzochte periode te lang, en het onderzoeksveld is te groot om een inhoudsanalyse op toe te passen. De voor de hand liggende repliek om voor één item een inhoudsanalyse door te voeren stoot ook weer op bezwaren: welk item wordt geselecteerd? Waarom precies dit item en geen ander? Ook een steekproef - een aantal jaren selecteren en daarop een inhoudsanalyse uitvoeren - kan geen soelaas bieden. Dikwijls is het resultaat toch niet representatief. Bvb. bij een onderzoek naar welk soort artikels op de voorpagina verschijnen (artikels over binnen- of buitenland, sport, cultuur, etc.) ligt het voor de hand dat in een jaar waarin Eddy Merckx de tour de France won of waarin een wereldkampioenschap voetbal werd georganiseerd, het aandeel van sport groter is dan in andere jaren. Afhankelijk van het feit of al dan niet een dergelijk jaar wordt geselecteerd, zal het resultaat verschillen.

Bovendien houdt een inhoudsanalyse vaak te weinig rekening met de dagelijkse realiteit, met de praktijk van het krantenbedrijf, van het maken van een krant. Een onderzoek zou bvb. aan het licht kunnen brengen dat hoofdzakelijk aan één partij slechts aandacht wordt besteed. Uit deze vaststelling kan dan de conclusie getrokken worden dat de krant zich vooral tot die partij bekende. Anderzijds dient het echter gezegd dat het moeilijk is om over andere partijen te berichten als journalisten niet worden uitgenodigd op hun congressen en partijbestuurvergaderingen, als de politici van die partijen interviews en vrije tribunes weigeren, als communiqués niet aan de krant worden toegestuurd, etc. Er moeten ook voldoende redacteurs voorhanden zijn om de activiteiten van alle partijen te volgen.

Daarnaast garandeert een inhoudsanalyse geen volledige mate van objectiviteit zoals verkeerdelijk wel eens wordt gedacht. Ook in de inhoudsanalyse sluipen subjectieve elementen binnen. Zo bvb. wanneer het gebruik van ‘kleurwoorden’ wordt onderzocht: d.i. het onderzoek naar subjectief woordgebruik in de krant. Welke woorden worden als kleurwoorden aanzien en welke niet? Dit betreft een subjectieve keuze. Had een bepaald woord in de onderzochte periode een gekleurde connotatie of niet? Zo bvb. het woord ‘neger’: nu aanziet men het gebruik van dit woord vaak als ‘racistisch’, 30 jaar geleden evenwel niet: toen behoorde het tot het courante taalgebruik. Anderzijds werd eind de jaren ’40 het woord ‘communist’ in sommige gevallen als scheldwoord gebruikt, nu niet meer. Daarnaast is het zo dat elke redacteur een eigen stijl hanteert. Ook met dit element dient rekening gehouden.

Een inhoudsanalyse betreffende de meting (absoluut en relatief) van de oppervlakte tot opsporing van een verschuiving in het belang van rubrieken (sport, economie, cultuur, binnen- en buitenlandse politiek) stoot tot slot evenzeer op moeilijkheden. Hoe voer je die meting uit? Tel je het wit van de marges bvb. mee of niet? Welk artikel plaats je onder welke rubriek? Hoort een artikel over maatregelen ter bestrijding van voetbalhooliganisme onder de rubriek sport of onder de rubriek binnenlandse politiek?

Deze bezwaren nemen niet weg dat wij ook vragen kunnen stellen die in een inhoudsanalyse worden gesteld: naar de kwaliteit van de informatie, naar ingenomen standpunten, naar de mate van aandacht voor bepaalde zaken, naar de aangenomen houding t.o.v. gebeurtenissen, vraagstukken en problemen, naar de objectiviteit van de verslaggeving, etc. Wij gaan in onze methode evenwel niet uit van een kwantitatieve meting van gegevens, maar starten eerder vanuit het voorhanden zijnde bronnenmateriaal, dat van diverse aard is (kranten, archiefstukken, interviews, literatuur etc.). Van daaruit bieden we een kritische analyse die tot antwoord op de gestelde vragen moet dienen. Op een aantal van de hierboven gestelde vragen kunnen precieze antwoorden worden gegeven, omdat we over exacte gegevens beschikken: bvb. de oplagecijfers, nieuwe interessevelden en rubrieken, de samenstelling van het lezerspubliek, etc.

Wat de wijze van becommentariëren en polemiek voeren betreft, de objectiviteit, etc. beschikken we over diverse gegevens. Er zijn artikels waarin de krant het er zelf over heeft, we beschikken over getuigenissen van de redacteurs zelf, we kunnen de algemene evolutie volgen aan de hand van dag-aan-dag lectuur over de ganse bestudeerde periode. Het feit dat dit laatste niet via een kwalitatief-kwantitatieve meting gebeurt, heeft zoals hoger reeds beschreven voor- en nadelen. Niettemin kan deze evolutie mooi worden aangeduid bvb. aan de hand van een vergelijking van de journalistieke behandeling van de vier grote binnenlandse naoorlogse conflicten: koningskwestie, schoolstrijd, eenheidswet en splitsing van de Leuvense universiteit. Ook de mate van pluralisme kan via dergelijke informaties (getuigenissen en dag-aan-dag lectuur) worden nagegaan. Wat de invloed betreft van binnen- en buitenlandse pers: opnieuw zijn er aanduidingen te vinden doorheen de artikels in de krant, zijn er de verklaringen van de redacteurs, en zijn er eveneens de literatuur en archiefdocumenten terzake. Dit geldt evenzeer voor de overige vragen. Enkel wat de druk van het advertentiewezen betreft op de berichtgeving kunnen we enkel afgaan op mondelinge en schriftelijke getuigenissen.

 

C. DE WIJZE WAAROP DE KRANT INVLOED POOGT UIT TE OEFENEN OP DE POLITIEKE WERELD, EN OP ANDERE ORGANISATIES ERMEE GELIEERD

 

De externe relaties van de krant vormen een derde onderzoeksluik: het sociale netwerk van de krant, en de wijze waarop ze haar invloed trachtte te doen gelden. We verrichten geen publieke opinieonderzoek maar concentreren ons enkel op rechtstreekse invloedspogingen van de krant op de politieke wereld. We staan stil bij de onderzoeksmethode die we i.v.m. deze (deel)vraagstelling hanteren, alsook bakenen we het begrip ‘campagne’ af. Eerst maken we evenwel een onderscheid tussen macht en invloed.

 

1. Macht en invloed

 

Wanneer we ons tot doel stellen de pogingen tot het uitoefenen van invloed na te gaan, stelt zich dadelijk de vraag naar een definiëring van ‘invloed’, en naar het onderscheid tussen ‘invloed’ en ‘macht’.  Het begrip invloed is, evenals het begrip macht, allerminst eenvoudig van aard. Door de eeuwen heen gaven tal van verschillende auteurs telkens heel andere invullingen aan de woorden. Ook in de laatste decennia van onze eeuw komen beide begrippen in verscheidene betekenissen voor[44].

Zo ziet Dennis Wrong macht als een vorm van invloed, nl. bedoelde, bewuste invloed. Macht is “the capacity of some persons to produce intended and foreseen effects on others”. Hij onderscheidt vier vormen: dwang, manipulatie, overreding en gezag. Volgens Weber is macht eerder de mogelijkheid om binnen een sociale relatie de eigen wil ook ondanks tegenstand door te zetten, ongeacht de feitelijke basis waaruit die mogelijkheid ontstaat. Hoogerwerf van zijn kant definieert macht als “de mogelijkheid het gedrag van anderen te beïnvloeden in overeenstemming met de eigen doeleinden van de actor”[45]. Invloed doet zich voor als gedrag leidt tot wijziging van gedrag. Macht is dus potentiële invloed en invloed is gedrag, dat gedrag van anderen wijzigt. Bachrach en Baratz verbinden macht dan weer met negatieve sancties. De ene partij geeft toe aan de andere omdat de ene bang is dat de andere hem waarden of voorrechten zal ontnemen die hij hoger acht dan wat hij toegeeft aan de andere. Boulding definieert macht als “the ability to get what we want”. Er zijn drie manieren om iets gedaan te krijgen: dreiging, uitwisseling en liefde (macht zonder sanctie door op basis van gemeenschappelijke tradities en beginselen een beroep te doen op respect en solidariteit). Kuypers verbindt macht en invloed met vermogen en effect. Hij ziet macht als het vermogen om invloed uit te oefenen. Macht is dus een vermogen, en wordt met dat vermogen effect bewerkstelligd, dan is dat invloed. Dahl gebruikt macht en invloed als synoniemen. Huberts maakt een onderscheid aan de hand van de lange duur. “Een actor oefent politieke invloed uit indien zijn aanwezigheid, denken of doen ertoe leidt dat een politieke actor aan zijn belangen of doeleinden meer tegemoet komt dan het geval geweest zou zijn indien de actor had ontbroken. Een actor heeft politieke macht, indien hij er bij voortduring in slaagt politieke actoren ertoe te bewegen aan zijn belangen of doeleinden tegemoet te komen.”[46]

Helmers e.a. zien de zaken nog anders. Voor hen is “het kenmerkende element van macht gelegen in de mogelijkheid tot beperking of verruiming van de vrijheid van handelen (van anderen – KVN) of het vermogen die vrijheid van handelen in zekere zin te handhaven. (...) Invloed daarentegen kan worden omschreven als de mogelijkheid de uitkomsten van het gedrag van anderen te bepalen, zonder dat hun vrijheid van handelen daardoor wordt beperkt of verruimd.”[47] Samenvattend gesteld: “Macht is het vermogen van actoren (personen, groepen of instellingen) om een samenstel van gedrags- of keuzealternatieven van andere sectoren geheel of gedeeltelijk vast te leggen of te veranderen. Invloed is het vermogen van actoren om het gedrag of de keuze van andere actoren (ten dele) te bepalen binnen een voor die actoren beschikbaar samenstel van gedrags- of keuzealternatieven.”[48]

Voor ons onderzoek bewandelen wij verder het spoor zoals uitgetekend door Helmers e.a. In hun werk over de kern van de Nederlandse economie bieden zij een uitgebreide beschouwing rond macht en invloed. We opteerden voor hun definitie omdat die in het kader van ons onderzoek het best te operationaliseren is. In de eerste plaats stippen zij aan dat macht en invloed in concreto moeilijk van elkaar onderscheiden kunnen worden. “In de eerste plaats kan macht een bron zijn van invloed en invloed een bron van macht. In de tweede plaats doen zich processen voor waarbij invloedsposities worden omgezet in machtsposities of machtsposities in invloedsposities.”[49]

Ze stellen zich de vraag of macht en invloed een vermogen (potentie) dan wel een gedrag (eigenlijke machtsaanwending of invloedsuitoefening) zijn. Macht als vermogen wordt per definitie gelijkgesteld aan wat de bronnen zijn van macht. Macht wordt dan hetzelfde als machtsbasis, de verzameling van hulpmiddelen die kunnen worden aangewend. Voor dergelijke begripsverwarring moet nochtans worden opgelet. Macht als vermogen en de mogelijke hulpbronnen van macht moeten worden onderscheiden. “Macht (als vermogen) heeft dan primair te maken met het relationele aspect, de positie in een sociale organisatie waarin dat vermogen ligt besloten. De hulpbronnen van macht betreffen het substantiële aspect, de middelen waarmee die macht (of invloed) kan worden aangewend.”[50] In de praktijk kan vervolgens vastgesteld worden dat belangrijke aanwendingen van macht, of de mogelijkheid daartoe, ontbreken voor actoren die nochtans over een belangrijke machtsbron beschikken. Rijkdom brengt bvb. niet altijd macht met zich mee. Een steenrijk man zal geen macht hebben als hij zich eenzaam en alleen in zijn villa opsluit en met niemand contact onderhoudt.

De auteurs stellen voorts vast dat macht en invloed dikwijls gezien worden als min of meer persoonlijke attributen of eigenschappen. Hiertegenover staat een benadering waarin vooral de nadruk gelegd wordt op het relationele aspect van macht en invloed. “Macht en invloed vinden hier hun oorsprong in specifieke sociale relaties tussen actoren en moeten daarom primair in de vorm van die sociale relaties worden bestudeerd.”[51]

Volgens Helmers e.a. ontstaan macht en invloed precies “primair in een relationeel kader, een specifiek samenstel van bepaalde sociale verhoudingen tussen actoren, waardoor bepaalde actoren of groepen actoren de mogelijkheid (het vermogen) krijgen om in bepaalde opzichten gedragsalternatieven van andere sectoren vast te leggen of te veranderen (macht) of binnen bepaalde gedragsalternatieven het gedrag van die actoren te bepalen (invloed).”[52] Macht en invloed kunnen, als vermogen,  niet los gezien worden van de specifieke sociale samenhang waarin ze ontstaan. De macht of invloed worden bepaald door de plaats die de actoren innemen in het samenspel van sociale verhoudingen. “Die specifieke plaats of configuratie zullen wij aanduiden als machts- of invloedspositie. De machtspositie heeft dus betrekking op het relationele aspect van macht. De instrumentele of substantiële aspecten van macht hangen samen met de bronnen van macht of de middelen waarmee macht (of invloed) als vermogen kan worden geëffectueerd. Dat vermogen wordt ook door die hulpbronnen bepaald, maar ook dan alleen maar in een specifiek relationeel kader. Het bezit van machtsbronnen alleen levert nog geen macht op. (...) Machtsmiddelen zijn dus als machtsbronnen gebonden aan de machtspositie. De specifieke combinatie van machtsbronnen, die door actoren in een bepaalde machtspositie kunnen worden aangewend, noemen wij de machtsbasis van die actoren of van die positie. Zowel positie als basis bepalen het vermogen dat macht of invloed definieert. De machts- of invloedspositie betreft het relationele aspect, de machts- of invloedsbasis het substantiële aspect van dat vermogen. Dat substantiële aspect wordt door het relationele bepaald.”[53]

Dit onderscheid tussen machtsbasis en -positie heeft gevolgen voor het instrumentele aspect van macht of invloed: voor de wijze waarop ze wordt uitgeoefend (of m.a.w. het machts- of invloedsgedrag). Dit gedrag heeft een relationele kant, gelet op de aanwending van de machtsposities en de relatie(s) met andere machtsactoren. De substantiële aspecten komen op de voorgrond wanneer gelet wordt op de aanwending van hulpbronnen, de machtsbasis.[54]

In veel onderzoekingen omtrent macht en invloed, zo wordt vastgesteld, heerst een zekere verwarring omdat het niet steeds duidelijk is of de betreffende onderzoekers zich richten op betrekkingen tussen individuen of op die tussen grotere meer omvattende sociale eenheden, als groeperingen, instellingen of organisaties. M.a.w. of het onderzoek gevoerd wordt op micro- dan wel op  macroniveau is niet altijd even duidelijk. “Met het microniveau wordt bedoeld de analyse van kleine groepsverbanden op basis van relaties tussen individuen en ook wel analyses waarin individuen de voornaamste eenheden zijn. Het macroniveau betreft vooral grotere, georganiseerde of geaggregeerde eenheden (instellingen, sociale klassen en groeperingen) en de relaties daartussen in een groter maatschappelijk verband.”[55]

Dikwijls passen onderzoekers microtheoretische methodes toe op macroniveau. Twee mogelijke vertekeningen dreigen echter op zo’n moment. Een eerste is de atomistische vertekening. Macht en invloed worden dan vooral opgevat als voornamelijk persoonlijke attributen op basis van relaties tussen personen. De groepering of instelling, en de institutionele kenmerken zoals de organisatiegraad van de groepering of achterban, de positie van de instelling in de gemeenschap, spelen geen rol. De relationele vertekening dreigt als uitsluitend gedacht wordt aan relaties van paren i.p.v. aan relatienetwerken. Er wordt gedacht in ‘A heeft macht over B’, en bovendien wordt een asymmetrische relatie verondersteld: B heeft geen macht over A. Er moet echter rekening gehouden worden precies met symmetrische relaties, met wederzijdse beïnvloeding. En ook moeten meer dan twee actoren in acht genomen worden. Er wordt m.a.w. “te weinig rekening gehouden met sociologische processen, waarbij macht niet alleen een kwestie van individuen, maar ook van institutionele kaders en culturele factoren is”[56].

Vervolgens gaan Helmers e.a. over tot het specificeren van macht en invloed in termen van politieke macht en politieke invloed. “Politieke macht is het vermogen van actoren (personen, groepen of instellingen) om een samenstel van alternatieve waardetoedelingen voor de leden van dat systeem of delen daarvan (ten dele) vast te leggen of te veranderen. Politieke invloed is het vermogen van actoren om binnen een gegeven samenstel van alternatieve waardetoedelingen de uitkomsten van het toedelingproces (ten dele) te bepalen.”[57]

Politieke invloed is vooral geassocieerd met de effectieve organisatie en bundeling van informatie en expertise en de beschikking over goede toegangsmogelijkheden tot besluitvormingsniveaus. “Wanneer de politieke invloed van een actor of groep van actoren een eenzijdig karakter krijgt i.v.m. die van andere actoren, dan kan die invloed een bron zijn van macht of zelfs in macht worden omgezet. Dat kan op twee manieren gebeuren.”[58] Ten eerste door het bezit van een informatievoorsprong. Deskundigheden en informatie moeten dan wel nog georganiseerd en gebundeld worden. Ten tweede is er de beschikbaarheid van toegangsmogelijkheden tot belangrijke fasen van de besluitvorming. Er kan een toegangsvoorsprong optreden. Dergelijke voorsprong heeft een tijdsaspect (de timing is belangrijk, de actor moet op tijd de informatie hebben of informatie inbrengen via de toegangsmogelijkheid: voor de besluitvorming en niet erna) en een representatieaspect (welke actoren hebben toegang tot de besluitvorming en welke niet).

 

2. Geen ‘publieke opinie’-onderzoek

 

Het ligt in onze bedoeling te gaan onderzoeken hoe de krant de politieke wereld rechtstreeks trachtte te beïnvloeden. We zullen niet nagaan in hoeverre de krant de publieke opinie eventueel ging beïnvloeden en sturen. Ten eerste hebben we voor dergelijk onderzoek niet de technische bagage, en ten tweede is zo’n onderzoek sterk gecontesteerd. Er bestaat geen overeenstemming rond in het communicatiewetenschappelijk milieu.

Globaal gezien bestaan er m.b.t. de macht en invloed van de media op de publieke opinie twee theoretische modellen. Ze vertegenwoordigen twee polen: gaande van geen enkele invloed tot een grote invloed. Het pluralistische consensusmodel poneert dat er een hechte band is tussen media en publieke opinie: “Als dusdanig vormen de media een cruciaal onderdeel in het politieke systeem en spelen ze een belangrijke rol, zowel bij het formuleren van de input als bij de totstandkoming van de output. Door aan het publiek kritische informatie te verstrekken en door de eisen en waarden ervan te verwoorden, expliciet te maken en te steunen, fungeren de media als een essentiële schakel in het besluitvormingsproces, verzorgen ze de communicatie tussen burgers en bestuurders, stimuleren ze de politieke participatie en oefenen ze controlefuncties op de machtsuitoefening uit ten behoeve van de publieke opinie. Als onderdelen van het pluralistisch model werken de media dus mee aan de totstandkoming van de consensus, aan de handhaving van de stabiliteit en aan het functioneren van het socialisatie- en integratieproces dat zich binnen de samenleving voltrekt. Anders gezegd, ze fungeren als een ‘vierde macht’.”[59]

Deze auteurs zien de verhouding tussen de overheid en de media vnl. vanuit de machtsstrategieën van de politieke actoren: “De massamedia laten immers een ruime penetratie in het kiezerskorps toe en zijn dus van het grootste belang voor het machtsverwervings- of machtsbestendigingsproces van de politieke partijen en van de politici.”[60]

De kritische mediatheorie stelt dat in feite de burgerij aan de macht is. “De media functioneren helemaal niet als onderdeel van de participerende democratie, die zelf immers een fictie is; ze zijn helemaal niet autonoom en de watchdog-functie is een mythe; ze animeren al evenmin het gesprek tussen bestuurden en bestuurders en in de publieke opinie zien deze auteurs een gemanipuleerd instrument voor de heersende belangen. Wel wordt volgens hen een schijnopenbaarheid in stand gehouden ter legitimatie van de burgerlijke samenleving en daarbinnen functioneren de media.”[61] Er is sprake van mediamanipulatie.

Een vertegenwoordiger van dit model is J. Habermas. “Hij ontwikkelt de theorie dat sinds de 19de eeuw een evolutie heeft plaatsgehad van een burgerlijke openbaarheid naar een gemanipuleerde openbaarheid. De kritische openbaarheid is namelijk het ordeningsprincipe van de liberale rechtsstaat. Tijdens de hoogbloei van het burgerlijke discussieregime speelde de pers een belangrijke rol. Ter uitoefening van de controlefunctie van de wetgevende op de uitvoerende macht was de pers een discussieforum dat als het ware in het verlengde lag van het parlementaire debat. De burgerij voorlichten over haar rechten, haar belangen expliciet maken, haar een klassenbewustzijn geven, haar tot participatie aanzetten en, via deelname aan het overleg en de discussie de besluitvorming beïnvloeden en controle uitoefenen op de staatsmacht, dat waren enkele van de belangrijkste functies van de media.”[62] Dit zat er in de 20ste eeuw niet meer in, aldus nog Habermas.

Volgens de ‘kritische auteurs’ treedt de overheid regelend op bij de realisatie van de gebruikswaardenfuncties van de media. “Toegepast op de periode 1945-1990, betekent dat alles dat de media tot het midden van de jaren 1970 een onderdeel vormden in het functioneren van de keynesiaanse consumptie- en verzorgingsstaat.”[63] De staat zocht toenadering tot de culturele sector en trad steeds vaker op als (mede)financier. Vanaf de tweede helft van de jaren ’70 nam het keynesiaanse concept af en werd het regeringsoptreden ingepast in de expansiestrategie van de mediaindustriëlen. De staat liet de media meer en meer in handen van de industriëlen.

 

Door de jaren heen evolueerde het beeld van de pers als Fourth Estate. Aanvankelijk, in de jaren ’20 en ’30, werd de pers grote macht toegedicht. Het was de tijd van de ‘almacht van de media’-theorieën. Die luidden als volgt: “de massamedia bereiken iedereen. Het beïnvloedingsproces is éénrichtingsverkeer, nl. van de zender naar de ontvanger. Er is een direct verband tussen de inhoud van de boodschap en de invloed van de ontvanger. De ontvanger is in staat en bereid alle boodschappen op te nemen. De ontvanger neemt de inhoud van de boodschap passief en kritiekloos over. De (veelal slechte) invloed van de media wordt niet betwijfeld. Er zit geen filter tussen zender en ontvanger. De ‘massamens’ is meer ontvankelijk voor de invloed van de media dan de elite.”[64] Verschillende naamgevingen binnen deze theorie waren: injectienaaldopvatting, lont in het kruitvat, transportband, bullet theory, en stimulus-respons-model. “Ze vergelijken bij voorbeeld de media met reusachtige injectienaalden die bij voortduring prikken en steken in het passief neergevlijde lichaam van de massa’s, met een transportband waarmee boodschappen relatief intact worden afgeleverd, of met lonten in kruitvaten. Wie de massamedia in zijn bezit had kon de gedragingen en opvattingen van al die individuele mensen richten op een doel dat hij zelf kon bepalen. Hij zou de mensen daar kunnen krijgen, waar hij ze hebben wilde. Hij hoefde de lonten maar aan te steken.”[65]

Op het einde van de jaren ’30 veranderde de opvatting over de pers. De tweede fase, die duurde tot begin de jaren zestig, werd gekenmerkt door wetenschappelijk onderzoek. “(...) a new statement of conventional wisdom which assigned a more modest role to media in causing any of their chosen or unintended effects. (...) It was not that media had been shown to be, under all conditions, without effects but that they operated within a pre-existing structure of social relationships and in a given social and cultural context. These social and cultural factors have a primary role in shaping choice, attention and response by audiences.[66] Aan de media werd een veel bescheidener rol dan voorheen toegedicht.

Vanaf de jaren zestig veranderde de opvatting opnieuw. “Over de almacht van de media wordt niet meer gesproken; het gaat voortaan over grote macht. En het betreft een ‘machtig,... mits’, een macht die iets anders is dan effectiviteit. Bij voorbeeld niet de macht om opinies te beïnvloeden, maar wel het kennen; of een macht die veel groter en veel algemener is dan uit het gebruik van de middelen voortvloeit.”[67] Een Media System Dependency Theory werd uitgewerkt. De uitgangspunten daarvan zijn[68]: de maatschappij heeft een organische structuur. Het mediasysteem is een onderdeel van die organische maatschappij. De relaties tussen de media en andere onderdelen van de maatschappij zijn alle afhankelijkheidsrelaties. Het mediasysteem is een informatiesysteem met drie soorten hulpbronnen of capaciteiten die afhankelijkheid kunnen voortbrengen: het verzamelen en scheppen van informatie, het verwerken of bewerken van informatie, en het verspreiden van informatie. Het mediasysteem heeft macht omdat het de informatiehulpbronnen controleert. De doeleinden - hulpbronnen afhankelijkheidsrelatie bepaalt de relatieve mate van de mediamacht in elke situatie. De afhankelijkheidsrelaties met andere systemen lopen in twee richtingen. Ook individuen ontwikkelen afhankelijkheidsrelaties met het mediasysteem, omdat individuen doelgericht handelen. Individuen construeren hun eigen mediacombinatiesystemen. Mensen verschillen niet alleen in hun mediacombinaties, maar ook in de aard van hun afhankelijkheidsrelaties. Individuele mediacombinatiesystemen kunnen per situatie variëren. De aard van het medium kan de bruikbaarheid voor het bereiken van bepaalde doelen beperken.

 

3. Het sociale netwerk en netwerkanalyse

 

Sociale netwerken spelen een belangrijke rol bij het verklaren van maatschappelijke verschijnselen. Er gaat belangrijke invloed van uit. “Sociale netwerken zijn eveneens van belang als we de uitkomst van politieke besluitvormingsprocessen willen verklaren, of de ontwikkeling van sociale bewegingen willen begrijpen.”[69] Zoals we hoger reeds zagen heeft de substantiële component van politieke invloed maar zin in combinatie met de relationele component. Politieke invloed kan in essentie slechts via relaties bestaan. Er is m.b.t. het onderzoek naar sociale netwerken evenwel geen eenduidigheid. Er is niet zoiets als één algemeen aanvaarde theorie. Sommigen beginnen met een aantal data te verzamelen omtrent wie met wie welke relatie onderhoudt. Vervolgens wordt een ‘graph’ geconstrueerd waarin de elementen van het netwerk worden weergegeven. Dan kunnen structuren worden ontdekt. Anderen stellen evenwel dat er beter eerst een theorie kan worden opgesteld: vervolgens kan dan uit die theorie afgeleid worden wat de te verwachten effecten zijn.

M.b.t. ons onderzoek bestaat niet echt een theorie. We zullen evenmin zelf eerst één construeren. We vertrekken m.a.w. vanuit de datageoriënteerde benadering. Het netwerk dat wij willen onderzoeken, betreft niet een netwerk gekristalliseerd rond één persoon. Integendeel gaat het om een netwerk van een krantenbedrijf, de NV De Standaard. De netwerken die heel wat medewerkers opbouwden zullen worden onderzocht. Het gaat m.a.w. om onderling gerelateerde netwerken.

In het onderzoek naar netwerken kunnen heel wat probleemstellingen worden geformuleerd. De belangrijkste zijn: welke zijn de kenmerken van de (categorie van) personen? Onder welke condities komt deze of gene relaties tot stand? Hoe veranderen relaties en netwerken in de loop van de tijd, bvb. na ingrijpende gebeurtenissen? Wat is de invloed van actoren in netwerken op collectieve beslissingen?

Er werd al heel wat onderzoek verricht naar sociale netwerken, zowel van (al dan niet) belangrijke individuen, als van ondernemingen, organisaties, verenigingen en zelfs staten. Welke theoretische concepten en daarmee verband houdende empirische variabelen treffen we daarin aan m.b.t. relaties en netwerken? Met betrekking tot netwerken: de omvang en de homogeniteit (naar Vlaamsgezindheid, politieke kleur, levensbeschouwelijke strekking, etc.); met betrekking tot relaties: frequentie, duur, intensiteit, investering (= frequentie + duur + intensiteit), kosten en baten, vrijwilligheid, wederkerigheid, multipliciteit/diversiteit, homogeniteit, stabiliteit, mate van verbondenheid met andere netwerkleden of met leden van andere netwerken, conflictgedrag en samenwerkingsgedrag; met betrekking tot collectieve besluitvorming: toegang (de positie die men in een netwerk inneemt), middelen, controle (= toegang + middelen), belang, stemmacht.

Zoals we hierboven reeds zagen is het van belang dat we enerzijds de relaties niet als asymmetrische relaties tussen twee personen beschouwen, en dat we anderzijds het institutionele kader waarin de relaties te situeren vallen, niet vergeten. M.b.t. de relaties tussen twee personen (in ons geval hoofdzakelijk tussen journalist en politicus) - we begeven ons nu op micro-niveau - bestaan verschillende (tegengestelde) theorieën.

Een eerste model is het adversary model. Dit model is normatief. Het beschrijft hoe journalisten zouden moeten staan tegenover politici. Journalisten mogen zich nooit laten manipuleren door politici. “The relationship should pivot on a conflict of interest between themselves and politicians that is assumed to be abiding.”[70] Journalisten moeten voortdurend op hun hoede zijn, nooit zomaar geloven wat hen wordt voorgehouden, maar steeds dieper graven. Ze hebben een waakhondfunctie. Journalisten en politici staan in dit model dan ook tegenover elkaar.

Er bestaan drie bezwaren tegen deze theorie: een eerste luidt dat ze te bekrompen is. Ze kan geen afdoende antwoord bieden op het gedrag van de journalist tegenover zijn bronnen en contacten. ‘Tegengesteldheid’ is niet voldoende. Een tweede houdt in dat de theorie blind is voor de dagdagelijkse relatie van de journalist met de politicus. Ze biedt geen verklaringsmechanisme voor de mate van samenwerking tussen pers en politiek. De derde kritiek sluit in dat, als journalisten en politici voortdurend tegengesteld zijn aan elkaar, dit dan gaat vreten aan de basis van hun relatie, die zal verdwijnen. Eeuwige tegengesteldheid zou elke politieke communicatie op de duur onmogelijk maken.

Een tweede model, precies het tegenovergestelde van het vorige, is het exchange model. Volgens dit model helpen politici en journalisten elkaar. “Thus, exchange theory provides a plausible explanation of how the relationship is sustained through the many tensions and vicissitudes to which it is prone. A relationship persists, it implies, so long as its continuity and outcomes are perceived by the actors involved to serve their separate or joint interests. It thus overcomes a major weakness of the adversary model.”[71] De sterkte van dit model ligt in volgende drie elementen: het vat goed de momenten op dewelke politici en journalisten besluiten een deal te sluiten. Het is meer gevoelig voor de nuances in de relatie tussen pers en politiek. Het geeft tot slot een verklaring voor het feit dat de relatie blijft doorlopen, ondanks alle spanningen die er kunnen zijn.

De theorie heeft echter twee tekortkomingen. Ze overbenadrukt de meer persoonlijke, directe en informele manier van omgaan. De structurele en regulatieve aspecten worden uit het oog verloren. Het kader waarin de relatie verloopt, vervaagt. De theorie vermeldt ten tweede die normen niet die het gedrag regelen van individuen werkende in een institutioneel kader, dat bepaalt wat kan en niet (gegeven worden, gevraagd worden, geruild worden, etc.). Die normen bestaan nochtans en sturen mede het gedrag.

Beide theorieën tonen een deel van het geheel, echter niet het geheel zelf. Het is ook niet eenvoudig ze met elkaar te combineren. Enerzijds kun je niet zomaar regels vastleggen m.b.t. hoeveel ruil of tegengesteldheid er mag zijn, en anderzijds betreft het ene model een normatief standpunt en het ander een operationeel. What seems to be required, then, is an approach that can take account of the complex cross-pressures which play on both parties to the relationship. On the normative plane, it would recognize the pull of norms and ideologies on actual behaviour. On the operational plane, it would start from the proposition that both sets of actors have a stake in maintaining the political communication proces itself and that they typically appreciate the need to maintain a working relationship, to which each can settle.”[72]

De spanning tussen het normatieve en operationele werpt licht op het instabiele en kwetsbare van de relatie. Er is een spanning vanwege verschillende normen, en anderzijds moet de relatie toch onderhouden blijven. Enerzijds worden ze dus uit elkaar gedreven, maar anderzijds ook naar elkaar toegehaald.

Blumler en Gurevitch, auteurs van het artikel waarin beide theorieën beschreven werden, deden een poging een overkoepelende theorie te formuleren: “We have developed an alternative analytical framework couched in the following summary terms: media-disseminated political communications derive from interactions between (1) two sets of mutually dependent and mutually adaptive actors, pursuing divergent (though overlapping) purposes, whose relationships with each other are typically (2) role-regulated, giving rise to (3) an emergent shared culture, specifying how they should behave towards each other, the ground rules of which are (4) open to contention and conflicting interpretation, entailing a potential for disruption, which is often (5) controlled by informal and/or formal mechanics  of conflict management.”[73]

(1) Zowel de politicus als de journalist hebben bepaalde doelen (naar de lezers) voor ogen. Soms zijn het dezelfde, soms niet. In elk geval moeten ze sowieso altijd opletten: ze moeten zich in zekere zin altijd verzekeren van de medewerking van de ander. Politici hebben immers toegang tot de media nodig, en journalisten hebben toegang tot de politici nodig voor nieuwsgaring.

(2) De roltheorie stelt dat mensen in een bepaalde rol niet alleen zullen handelen naar hun eigen rol maar ook naar die van de ander waarmee hij/zij in contact staat. De voordelen van de inpassing van deze theorie in het omvattend kader zijn legio. (a) Deze aanpak verklaart het gedrag van politieke communicatoren, door hen te plaatsen binnen een systeem, waarin hun rollen gedefinieerd en vastgelegd zijn. Politici bvb. oefenen op media-training. (b) Deze theorie helpt de continuïteit verklaren  die in politieke communicatie opgemerkt kan worden, alsook verklaart het de verschillen tussen verschillende maatschappijen en culturen. Bovendien verklaart de rol ook de interactie tussen de politieke communicatoren en de brede socio-culturele en –politieke Umwelt. De structuur van media en politiek zijn afhankelijk van een cultuur en door die cultuur gevormd. (c) Journalisten en politici hebben beide verwachtingen, vanuit het rolpatroon, over hoe de andere zich moet/zal gedragen. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de structuur van de interactie. Het verklaart de voorspelbaarheid van bepaalde inetracties; bovendien gaat men rekenen op die voorspelbare reacties. Van hieruit is ook de woede te verklaren als bepaalde grenzen zijn overschreden. (d) Een verwijzing naar het rolmodel verklaart de partiële plausibiliteit van het exchange en het adversary model.

(3) In de relatie liggen heel wat ongeschreven regels vervat. Uiteraard is men nooit zeker van het gedrag van de andere, maar toch kunnen bepaalde zaken verondersteld worden. De normen van een bepaalde cultuur (a) bepalen de relatie, (b) worden ingebed in de omgang met elkaar, ook naar de toekomst toe, (c) zijn referentiepunten in een discussie over het al dan niet gerespecteerd hebben van bepaalde grondregels, (d) worden geabsorbeerd in de roldefinities van de resp. actoren.

Een gedeelde cultuur houdt bepaalde objectiviteitcriteria in, bepaalde regels van het métier (bvb. geheimhouding van de bron, etc.), regels voor het behandelen van nieuws en bepalen wat nieuwswaarde heeft en wat niet. Politici kunnen daarmee rekening houden als ze het nieuws willen halen.

Beide zijden houden zich aan de heersende normen, aan het heersende patroon: er tegenin gaan zou wel eens een boemerangeffect kunnen hebben. Belangrijk om op te merken is dat de heersende nieuwswaarden niet alleen afkomstig zijn van journalisten, die ze dan zouden opleggen van politici. Ook die laatste helpen ze mee bepalen, alleen al door hun pogingen het nieuws te manipuleren. Wanneer beiden in een discussie zijn verwikkeld, gebruiken ze argumenten die hun eigen terrein overstijgen: ze geven uiting aan de gedeelde cultuur.

(4) Ondanks het feit dat politici en journalisten nauw bij elkaar aanleunen en elkaar kunnen steunen, blijven conflicten tussen beiden toch bestaan. Hun verschillende belangen zijn een eerste bron van conflict. De politici zien de pers vooral als een medium waarlangs zij hun ideeën kunnen verspreiden en de mensen overtuigen. De journalisten zien hun taak eerder als objectieve berichtgeving. Een twee conflictbron betreft de agenda setting: wie bepaalt waar de mensen over zullen denken wat politieke problemen betreft: de pers of de politiek zelf? Een derde conflictbron betreft het interpreteren van de rol van de ander: verantwoordelijkheden worden nog wel eens doorgeschoven naar elkaar als er iets fout loopt.

(5) De relatie tussen journalist en politicus moet, ook in conflictsituaties, blijven voortbestaan. Er bestaan dan ook een aantal mechanismen om een conflict te ontmijnen of op te lossen. Ten eerste bestaan er een aantal procedures voor: bvb. de mogelijkheid van een politicus om klacht neer te leggen bij de verantwoordelijke uitgever. Ten tweede wordt nu en dan een forum gecreëerd waar over de grondregels kan gedebatteerd worden: wijzigingen kunnen zo worden aangebracht. Er kunnen instituties worden opgericht om de ene kant bewust te maken van de noden en wensen van de andere partij.

 

4. Ons onderzoek: pogingen tot het uitoefenen van invloed door de krant op de politieke wereld

 

Heel duidelijk onderlijnen wij dat het in ons proefschrift gaat om het onderzoek naar de wijze waarop men poogt invloed uit te oefenen. Het gaat niet om een meting van de effectieve invloed die de krant zou hebben uitgeoefend. Daarvoor bestaan nochtans diverse methodes. Eén ervan is de intensieve procesanalyse[74]. Dit is een methode waarbij voor elke beleidsbeslissing alle actoren in rekening dienen te worden gebracht. Alle actoren die op enige manier het besluitvormingsproces kunnen hebben beïnvloed, moeten worden onderzocht. Dat betekent dat voor elke beleidsbeslissing over de door ons onderzochte periode van 30 jaar telkens alle kranten moeten worden bekeken, alle drukkingsgroepen onderzocht, alle politieke partijen, de werking en onderlinge verhoudingen binnen regering en administratie bekeken, etc. In ons tijdsbestek was dit niet haalbaar.

Vandaar dat we ons in zekere zin beperken tot het onderzoeken van de wijze waarop de krant invloed poogde uit te oefenen. Zo kunnen we bezig zijn met De Standaard alleen. Dit bespaart ons ook de noodzaak van parallellectuur te gaan ondernemen van andere kranten. Over een periode van 30 jaar is dit immers qua tijd gezien niet haalbaar.

Keren we terug naar de definitie van invloed van waaruit we vertrekken. Daarin wordt onderscheid gemaakt, m.b.t. invloed, tussen hulpbronnen van invloed en invloed als vermogen. De bron van invloed is uiteraard het product ‘krant’. Zowel de redacteurs als de directeur-generaal kunnen slechts invloed uitoefenen als vertegenwoordigers van de krant. De krant is de bron van invloed. In dit verband is het erg belangrijk om te weten welke de status van de krant was, welke reputatie ze genoot in brede kring (politiek, gerechtelijk, academisch, cultureel en sociaal-economisch  milieu). Het relationele aspect komt hier al eventjes op de proppen. Als politici e.a. aan de krant geen invloedspositie toeschreven, dan werd er ook met haar vertegenwoordigers geen rekening mee gehouden. Vandaar moet de status worden onderzocht die buitenstaanders aan de krant toeschreven. Deze status hangt samen met zaken die we hierboven al vermeldden (en die op zich ook hulpbronnen van invloed zijn!): de ontwikkeling en al dan niet solide basis van de ganse Standaard-groep, de uitbreiding en het niveau van de redactie, de manier van berichtgeving, de mate van invloed op de publieke opinie die men aan een krant toeschrijft, de mate waarin de krant als kwaliteitsblad kon worden aanzien, de technische presentatie van de krant, het sociaal netwerk, het prestige van externe medewerkers etc. Dit alles bepaalt de status van de krant.

Vervolgens komt invloed als vermogen naar voor: het relationele aspect van invloed. M.a.w. het sociaal netwerk, de contacten die Standaard-medewerkers onderhielden met de buitenwereld, van de krant komt hier aan bod. Belangrijk daarbij is dat niet enkel de relaties met de politieke wereld worden bekeken, maar ook de relaties met sociaal-economische, sociaal-culturele en industrieel-financiële verenigingen en groepen. Op die manier zijn we de waarschuwing van Helmers e.a. indachtig m.b.t. het gevaar van het relationele aspect niet tot paren van twee te herleiden.

M.b.t. dit relationele aspect gaan we vooral onderzoeken (conform de definitie): de informatiegaring en de pogingen tot het verkrijgen van toegang tot de besluitvorming. M.b.t. dit laatste spelen zowel de berichtgeving in de krant als acties ‘achter de schermen’ een rol (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de rol van een redacteur, de directeur-generaal, een optreden van de ganse redactie, etc.).

We gaan dan ook naast de berichtgeving in de krant (een uiterst aandachtige dag-aan-dag lectuur van de krant), alle acties ‘achter de schermen’ (via archieven, memoires en interviews te achterhalen) onderzoeken. M.b.t. de berichtgeving in de krant fixeren we ons niet enkel op de campagnes die de krant voert. We willen ook de berichtgeving over dertig jaar onder de loupe nemen. Immers, een campagne sorteert vooral effect op korte termijn, terwijl de berichtgeving in z’n geheel effect sorteert op lange termijn. Alle betrokkenen onderlijnden dat dit laatste eigenlijk zelfs belangrijker is dan het eerste. We gaan dus in de berichtgeving bekijken: de pagina’s binnenland (de pagina’s economie, buitenland en cultuur in mindere mate: de berichtgeving over sociaal-economische en sociaal-culturele organisaties m.b.t. de politiek, staat toch op de pagina’s binnenland), zowel de gewone artikels, als de commentaren, echo’s e.a. rubrieken, waarbij we oog hebben voor manipulatie van de berichtgeving, objectiviteit, selectiviteit, etc.

Wat wordt, naast het sociaal netwerk en de uitbreiding ervan, concreet onderzocht:

 

a. Verkiezingen: stemadvies van de krant, regeringsvorming en houding tegenover de regering

 

De invloed van de media op verkiezingen, meer bepaald op verkiezingscampagnes en -resultaten is al een tijdje een geliefkoosd onderzoeksobject. Velen gaan ervan uit dat de media de verkiezingscampagnes van de politici maken. It is no exaggeration to claim that ‘the campaign’ exists only as a construct of the media.”[75] De vraag rijst dan in welke mate de media tevens het kiesgedrag van de lezer kunnen beïnvloeden.

Antwoorden hierop variëren van niet de minste invloed over grote impact tot het in acht nemen van een lange termijnperspectief dat de korte periode van verkiezingscampagnes overstijgt. Vanaf de jaren tachtig wordt algemeen aangenomen dat een in tijd geïsoleerde mediaactie niet zoveel effect tentoonspreidt. Het persuasief vermogen van een mediacampagne n.a.v. verkiezingen is erg relatief[76]. Daarbij laat men het evenwel niet als conclusie: dit zou misleidend zijn. Such an interpretation is not just unnecessarily narrow but even dangerous. For it invites the easy and superficial conclusion that if media exposure by the electorate, studied over a few weeks or months, has changed few votes, ‘the effect of media on election’ is insignificant.” Nader onderzoek stelt dat “verkiezingsoverwinningen de resultanten zijn van een langdurig penetratieproces onder het electoraat.”[77] Er moet dus een lange termijnperspectief worden gehanteerd in het peilen naar de invloed van de media op kiesgedrag.

Ons onderzoek richt zich niet zozeer op de effectieve invloed die De Standaard zou hebben uitgeoefend in verkiezingsperioden: zoals hoger reeds gesteld ligt het niet in onze bedoeling de effectieve invloed te meten. Of de pogingen van De Standaard zoden aan de dijk zetten, doet voor ons dan ook niet ter zake. Wij onderzoeken enkel de houding die de krant aannam, en haar eventuele pogingen tot invloedsuitoefening in dit verband.

Daarnaast gaan we na welke coalitie de voorkeur van de krant wegdroeg. Deed ze hier uitspraken rond? Zo ja, hoe trachtte ze haar voorkeur in werkelijkheid om te zetten? En eenmaal een regering gevormd, trachtte de krant dan haar beleid te beïnvloeden? Een belangrijke vaststelling in dit verband luidt dat politici de steun van de media nodig hebben voor hun beleid. Zonder de steun van de pers kan volgens sommigen niet geregeerd worden. ‘Impossible de gouverner sans tenir compte de l’opinion de La Libre Belgique’, disait avant la guerre le ministre Sap. C’est vrai au moins jusqu’à un certain point. Tout le monde, à droite comme à gauche, craint plus ou moins La Libre Belgique. La politique est le sujet prioritaire de La Libre Belgique, et comme celle-ci s’ingénie à denoncer ce qui va mal, elle a un bel avenir devant elle.[78] Ook na de Tweede Wereldoorlog nog bleef dit credo gelden. Premier Van den Boeynants legde het regeerprogramma zelfs voor aan enkele tenoren van de Belgische pers. Paul Vanden Boeynants, pour tester son programme gouvernemental, réunit, ‘dans une grande thébaïde de la forêt de Soignes devenue propriété prolétarienne du syndicat socialiste’, Daloze, Hislaire, Zeegers, ainsi qu’Albert De Smaele et Manu Ruys, du Standaard.”[79] Campagnes van de media konden het ontslag van ministers tot gevolg hebben, de stopzetting van een project, etc. Een goede relatie met de pers is voor politici dan ook geen overbodige luxe.

Concreet gaan wij  telkens de houding na van De Standaard in verkiezingen, bij een regeringsvorming en t.o.v. de regering. We opteerden ervoor om de houding van de krant in verkiezingstijden te bespreken na het relaas over de relatie van de krant met de politieke partijen. Soms evenwel namen we verkiezingen, regeringsvorming en regering samen. Onze keuze was telkens gebaseerd op wat ons inhoudelijk gezien het beste leek, op wat volgens ons voor de meeste samenhang zorgde.

 

b. De verhouding tot politieke partijen (in welke mate komen de partijen aan bod en (welke?) politici van die partijen, het gedachtegoed van die partij, de positieve of negatieve houding ertegenover etc.)

 

Een oud-redacteur van La Libre Belgique schreef in zijn boek over die krant: “Sur le champ de bataille politique, la victoire n’appartiendra pas au parti qui possédera le plus de talent au service de la vérité, mais à celui qui aura su obtenir le plus de lecteurs pour ses journaux. Dans les guerres modernes, la victoire appartient à ceux qui savent mettre en ligne les plus gros bataillons, le plus grand nombre de canons. Dans la guerre civile de la politique, la victoire suit les journaux nombreux et les grands tirages.”[80] Politieke partijen streefden er van oudsher al naar om een aantal kranten te controleren en op die manier de publieke opinie te bereiken.

Politieke partijen en kranten vertonen voor een groot deel trouwens dezelfde kenmerken. Newspapers are a highly suitable medium. They are cheap and penetrate communities deeply. They are verbal, and politics is largely a verbal activity. They have a broad range of contents; and parties are potentially concerned (in contrast to pressure groups) with the entire range of a society’s problems. The criteria by which parties and papers judge what is important tend, by virtue of their relation to society, to be similar. The same social forces that find expression in a party find expression also through the press. Parties are therefore bound almost by definition to be concerned with, and about, the press.”[81] De pers is het voor een goed deel ook die het beeld van de politieke partijen bepaalt. Uiteraard streven die partijen dan ook naar controle over de kranten.

Dikwijls houden kranten en politieke partijen er dezelfde ideologie op na. Volgens sommigen is het zo dat “the more clearly a party is identified with an ideology, the greater is the probability of press parallelism.”[82] Toch beweren vele kranten van zichzelf, en soms bevestigen onafhankelijke waarnemers dit, dat zij ondanks de gelijklopende ideologische denkbeelden toch volledig onafhankelijk staan van de partij. Zij schuwen een kritische opstelling en kritiek niet.

Soms gebeurt het dat politici medewerker zijn van een krant: ze schrijven artikelen, etc. Dit kan een bron van manipulatie zijn. Anderzijds is het ook zo dat het voorkomt dat journalisten lid zijn van een politieke partij. Ook dat moet worden onderzocht: het kan immers eveneens zijn weerslag hebben op de berichtgeving.

In de relatie van de pers tot de politieke partijen trad, zoals hoger reeds gezien, in de loop der jaren verandering in. Zeker vanaf halfweg de jaren zestig predikten de kranten steeds meer openheid en redactionele onafhankelijkheid. Parallel aan het afnemen van het klassengebonden karakter van de kiezerskring van politieke partijen, nam de pluriformiteit in de lezerskring van de kranten toe. Lezers kochten hoe langer hoe minder een krant omdat ze tot haar (politieke) strekking behoorde. Kranten gingen zich dan ook steeds minder partijgericht opstellen, en gaven tevens meer niet-politieke informatie. Toch bestaat er nog steeds een link tussen media en partijen, zij het dus wel veel zwakker dan vroeger. Concreet gezien betekent dit dat we specifiek de relatie tussen De Standaard en de CVP, en eventuele wijzigingen erin, van naderbij gaan bekijken. We bekijken niet alleen hun wederzijdse houding t.o.v. elkaar, maar gaan ook na of en hoe de krant invloed trachtte uit te oefenen op interne CVP-kwesties, en hoe ze de partij tot actie trachtte aan te sporen.

 

c. Het ‘promoten’ van politici: welke politici krijgen systematisch een goede pers, en wat is de reden daarvoor?

 

Politici zijn erg afhankelijk van de media. “Die afhankelijkheidsrelatie wordt vooral bepaald door de nood aan bekendheid en populariteit van de politicus, elementen die hij broodnodig heeft om verkozen te worden en om aan de machtsstrijd te kunnen deelnemen. (...) Alles draait om macht en de gevechten worden op het scherpst van de snee gestreden. Winnen en verliezen is een essentieel onderdeel in dit doorgaans wrede spel. In die strijd is het nodig de aandacht van de media te krijgen. Om te kunnen functioneren is een minimale bekendheid noodzakelijk. Politici moeten er om die redenen voor zorgen dat ze in het nieuws komen en blijven.”[83] Vooral in verkiezingstijden is dit van het hoogste belang: dan speelt de mediainvloed sterk! Politici geven dikwijls signalen naar kranten om een interview af te nemen: ze zijn evenwel afhankelijk van de media die er al dan niet toe overgaat.

De politici hebben de media nodig om hun denkbeelden te verspreiden onder het grote publiek. Worden ze door die media genegeerd, dan kunnen ze a.h.w. hun politieke carrière zowel stop zetten.

Politici moeten m.a.w. goed staan met de media: die bepalen immers het beeld van de politici zoals het overkomt bij de publieke opinie. Tevens bepalen ze in sommige gevallen de politieke agenda, of toch zeker de volgorde erin. Much of what most adults learn about government – its institutions and members, their activities, decisions, defects, strenghts, capabilities – stems from the mass media. The selfsame media have the power to decide which issues will be brought before the public, the terms in which they will be presented, and who will participate, under what conditions, in the presentation.”[84]

Politici steunen op de pers voor de legitimering van de bestaande politieke orde. Daarnaast hebben ze de pers nodig om te weten wat de publieke opinie denkt over hun politieke activiteit (ook al is de pers niet altijd de spreekbuis van de publieke opinie: politici denken vaak dat dit wel het geval is). Politici gebruiken de media als informatiebron, ze ontlenen hun kennis omtrent zaken waar ze geen specialist in zijn vaak aan de media.

Soms gebeurt het dat de media een erg positieve houding aannemen tegenover een politicus. Veelal is dit het gevolg van het feit dat die politicus er dezelfde denkbeelden en doelstellinghen op nahoudt als de betrokken krant. Niet omgekeerd! Met persoonlijke sympathie heeft het alleszins niet te maken. “De voorkeur van de politieke redactie gaat naar het staatsbeleid waarin de problemen op een efficiënte, moderne en ondogmatische manier worden benaderd. Dat heeft niets te maken met persoonlijke sympathieën”, aldus een verklaring van een Standaard-journalist[85].

Tot slot is het zo dat, ook al zouden journalisten en de media eventueel weinig invloed uitoefenen op de publieke opinie, ze toch invloed hebben op de politici omdat die denken dat ze invloed hebben. “Dat politici, kandidaten en partijorganisaties geloven dat kranten invloedrijk zijn, wordt aangetoond door de pogingen die in het werk gesteld zijn om zich van een gunstige publiciteit te verzekeren, zowel betaalde als niet-betaalde.”[86] Vandaar ook bvb. dat politici vragen beantwoorden aan journalisten die ze nooit zouden beantwoorden moesten niet-journalisten ze stellen. In feite vormt dit laatste een volwaardig onderzoeksobject op zich, nl. de studie van de machtsreputaties. “Als betrekkingen tussen actoren worden beïnvloed door de indrukken die ze van elkaars macht hebben, dan kan in machtsonderzoek het accent worden gelegd op het vaststellen van machtsreputaties. Kunnen we die achterhalen, dan wordt verklaarbaar hoe politieke besluitvormingsprocessen verlopen en aflopen.”[87]

 

d. Investigative journalism + watch dog functie van de krant (~ pers en parlement)

 

De veranderde relatie tussen pers en parlement, samenhangend met de tanende macht van deze laatste instelling, werd door verscheidene politologen en communicatiewetenschappers onder de loupe genomen. Volgens hun bevindingen speelde het parlement vlak na de Tweede Wereldoorlog een veel grotere rol van betekenis dan nu. Vrije parlementaire verslaggeving was toegelaten. Er was nood aan een zo getrouw mogelijke weergave van de debatten en, “in hun rol als openbaar discussieforum en controleorgaan, waren de kranten verplicht de nodige aandacht aan de debatten te schenken.”[88]

Tegen de verslaggeving door de opiniepers rees er echter van bij het begin protest. De parlementsleden waren bevreesd voor onnauwkeurige, partijdige, vertekende of onvolledige verslagen. “Achter de angst dat de pers misbruik zou maken van de toegestane vrijheden, ging vanzelfsprekend ook de vrees voor de groeiende macht van de media schuil. Het soevereine parlement zag in deze ‘vierde macht’ immers een duidelijke concurrent. Dat journalisten controle konden uitoefenen, doch geen verantwoording voor hun daden dienden af te leggen, wekte de afgunst van de verkozen mandatarissen op.”[89]

Vanaf de jaren zestig takelde de macht van het parlement af[90]: door de groeiende invloed van de uitvoerende macht (door de groeiende overheidsinmenging op alle vlakken van de maatschappij) en door de sterke aanwas van het ambtenarenkader verlegde het knooppunt van het politieke bedrijf zich naar de ministeriële kabinetten, de partijen en de drukkingsgroepen. Hierdoor raakten de parlementsleden gefrustreerd en brachten ze de radio en TV binnen in het parlement: om zichzelf te revaloriseren. Dit bracht echter weinig soelaas.

De groeiende overheidsinmenging, het snel uitbreidende ambtenarenkader en het steeds ingewikkelder worden van de staatsmateries bracht tevens met zich mee dat de controlerende functie van het parlement serieus afzwakte. Deze instelling bleek in deze veranderende omstandigheden haar taak niet langer aan te kunnen. De pers nam de controlerende taak van het parlement meer en meer over! Steeds meer wierp de pers zich op als waakhond van de democratie. Zij was het die de goede werking van de instellingen controleerde, schandalen ten berde bracht, etc.

Tegelijk bleef ze het parlement als instelling wel legitimeren. Ondanks de kritiek die de pers meermaals spuide over de parlementaire werkzaamheid, stelde ze het bestaan van het instituut niet in vraag.

Dikwijls is het de pers die de parlementsleden informeert over van alles en nog wat. De pers wordt door hen vaak als verzwegen informatiebron gebruikt. De pers inspireert de parlementsleden tot parlementaire vragen en antwoorden, tot interpellaties en tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie.[91]

De pers bepaalt het beeld van het parlement bij de publieke opinie. Dit brengt een grote macht met zich mee. De pers kan systematisch de werking van het parlement ondermijnen, kan bepaalde fracties negeren, kan bepaalde parlementsleden systematisch in het zonlicht stellen, en anderen compleet negeren, etc. Een voorbeeld: “Moulinasse [een La Libre Belgique-journalist – KVN] se croit tout permis. Des parlementaires sont, par lui, mis, pour une période déterminée, en quarantaine de Libre Belgique; il décide que, pendant un mois, trois mois, six mois, suivant la gravité de la faute, leur nom ne sera plus cité. À Arthur Gilson, jeune député et futur ministre, qui, à la sortie d’une réunion de commission, lui refuse une information, il lance, outré:’Petit imbécile, vous n’arriverez jamais à rien’. Quand il parle de de Williot, c’est en disant: ‘Un certain Monsieur Williot’; le malheureux député est désespéré; il demande à Emile Désirant d’intervenir pour qu’il soit mis fin à cette plaisanterie; le lendemain, à son sujet, on lit dans La Journée: ‘Un monsieur Williot...’.”[92]

Daarnaast oefent de pers ook invloed uit op de parlementaire werkzaamheden zelf. Bepaalde wetsvoorstellen kunnen worden verguisd, andere worden geloofd en geprezen, bepaalde stemmingen worden op voorhand becommentarieerd alsook worden stemadviezen gegeven aan de bevriende politici, etc.

Anderzijds is het wel zo dat het parlement niet compleet machteloos staat. Parlementsleden trachten dikwijls de pers te manipuleren. Bovendien voorzien zij de pers van informatie. Daarnaast is het ook zo dat het parlement als wetgevende macht eventueel de pers kan fnuiken of dwingen tot bepaalde zaken. Zo gingen bvb. meer dan eens stemmen op om de kranten te dwingen tot de integrale publicatie van de parlementaire handelingen of tenminste van een objectieve samenvatting van een dag parlementair werk. Tot slot is de pers in laatste instantie afhankelijk van het parlement voor overheidssteun aan de pers. Het parlement is het die wetsvoorstellen en -ontwerpen moet goedkeuren, alsook ministeriële budgetten!

 

e.  De verhouding tot sociaal-economische, sociaal-culturele (met inbegrip van de Vlaamse verenigingen) en industrieel-financiële verenigingen en groepen (de mate waarin ze aan bod komen, positieve of negatieve berichtgeving)

 

De pressie- en actiegroepen beïnvloeden de dagbladpers via reclame, via publicatie van nieuws of via het uitlokken van redactionele commentaren. Veel wat in de maatschappij gebeurt, wordt geïnspireerd door groepen, en groepsactiviteiten zijn de bron voor heel wat waardevol nieuws. Ze zorgen dus voor nieuws zowel als voor inkomsten via reclame.

De relatie tussen de krant en dergelijke groepen is ietwat dubbelzinnig. “In zekere zin betekenen de pressiegroepen een belangrijke hulp voor de kranten bij het verkrijgen van nieuws, en waardevol nieuws ook nog. De negatieve kant is echter dat de publiciteit van pressiegroepen dikwijls het werkelijke beeld van het nieuws vertekent.”[93] Actie- en drukkingsgroepen stellen zichzelf bepaalde doeleinden, en gaan de werkelijkheid dan ook vertekenen in de richting die hen het beste uitkomt. Dit maakt het voor de journalist niet gemakkelijk om objectieve verslagen te brengen, en zich niet te laten manipuleren.

Anderzijds worden sommige groepen als het ware gecreëerd door de pers. Ze bestaan maar bij haar gratie. “Tot slot willen we nog vermelden dat Bourdieu en ander Franse sociologen erop wijzen dat de media de jongste jaren doende zijn een artificiële publieke opinie te creëren. Bepaalde actiegroepen, die slechts tot op zekere hoogte aan de realiteit beantwoorden en soms zelfs niet meer dan artefacten zijn, worden door de media ten tonele gevoerd. Niettegenstaande ze enige wortels in de realiteit hebben, krijgen ze slechts bestaansrecht omdat de media er aandacht aan schenken en ze inschakelen in hun infotainment-activiteiten. Verdwijnt de media-aandacht dan houden deze groepen eveneens op te bestaan.”[94]

Het is tenslotte ook zo dat de media een positieve zowel als negatieve houding kunnen aannemen tegenover bepaalde groepen. Ze kunnen die systematisch in een goed of slecht daglicht plaatsen, hen ruimte geven om hun mening te verkondigen, etc. The media’s power to define crises also affects the relations between the government and institutions involved in a crisis, or between different branches of government. The institutions concerned may find themselves the focus of intense, often hostile publicity and pressure: for instance, if British power workers take industrial action in winter, a stream of media stories is apt to follow about old people dying of hypothermia caused by power cuts.”[95]

Specifiek naar De Standaard moet haar houding worden beschreven en verklaard tegenover een aantal sociaal-economische en sociaal-culturele groepen, die nauw aanleunden bij de (binnenlandse) politiek. Meerbepaald gaat het om de middenstand en land- en tuinbouw (die op de sympathie konden rekenen en plaats kregen in de kolommen van de krant), de vakbonden en het ACW, de werkgeversorganisaties, de Vlaamse verenigingen en het koningshuis. O.m. moet worden nagegaan in hoeverre de krant onafhankelijk stond tegenover die groepen en zelfstandig besliste welke informatie van het geheel dat ze ervan ontving zou gebruiken, m.a.w. in hoeverre de krant al dan niet als doorgeefluik fungeerde. Daarnaast onderzoeken we of de krant invloed trachtte uit te oefenen op het elan en de denkbeelden van de Vlaamse Beweging en zo ja, hoe dit in zijn werk ging. In dit verband willen wij nogmaals benadrukken dat ons proefschrift niet bedoeld is als studie van de Vlaamse Beweging, maar als studie van De Standaard.

 

5. Wat kunnen we beschouwen als een campagne?

 

Invloedspogingen doen zich zowel op korte als op lange termijn voor. Zoals reeds gesteld focussen we in ons onderzoek niet enkel de korte termijn, met name op campagnes door de krant gevoerd. Berichtgeving op lange termijn is belangrijker m.b.t. invloedsuitoefening dan in tijd geïsoleerde campagnes. Niettemin vormen de campagnes door de krant gevoerd toch ook een substantieel deel van ons onderzoek. Ook campagnes waren bedoeld om invloed uit te oefenen. Een vast theoretisch model van de voorwaarden waaraan een campagne moet voldoen om als zodanig te kunnen worden beschouwd, was in de literatuur niet voorhanden. Vanuit die literatuur, en vanuit onze dag-aan-dag lectuur van De Standaard over de periode van 30 jaar kunnen we toch een aantal criteria voorop stellen:

-    Een campagne moet in de eerste plaats doelbewust gevoerd worden: “It has specific aims and is planned to achieve these.”[96]

-    Die eisen, dat doel moet ook uitgesproken worden: het moet expliciet naar voor worden gebracht.

-   De eisen moeten ook ondubbelzinnig worden aangebracht. The message should be unambiguous to its audience.[97]

-   Een campagne is van aard ook intens: de frequentie van artikels die hetzelfde onderwerp behandelen is hoog[98]. Op korte termijn wordt hetzelfde verschillende keren naar voor gebracht. De moeilijkheid betreft hier evenwel de kwantitatieve en temporele afbakening. Wij opteerden ervoor om iets pas als een campagne te beschouwen als er minimum drie artikels van verschenen. Een eenmalig artikel kan dus niet voor campagne doorgaan. Tevens mocht er tussen de verschillende artikels nooit meer dan een drie à vier dagen tussen zitten. Dit is evenwel relatief: het kan nl. voorvallen dat een campagne gevoerd wordt parallel aan bvb. parlementaire werkzaamheden en/of gebeurtenissen omtrent het item. In dat geval kan de tussentijd iets groter zijn dan de vooropgestelde termijn. Het spreekt vanzelf dat er zowel grote als kleine campagnes voorkomen.

-    Een andere voorwaarde, die evenwel vrijblijvend gold, was een speciale lay-out. Deze voorwaarde was echter niet noodzakelijk om iets als een campagne te beschouwen.

-    De artikels behorend tot de campagne moesten ook steeds op de eerste, tweede of derde pagina gedrukt staan, of op de eerste pagina moest alvast een verwijzing staan naar een artikel verder binnenin. Het is immers “duidelijk dat niet alle bladzijden van een krant dezelfde publicistische waarde hebben. De voornaamste gebeurtenissen vindt men gewoonlijk op de eerste bladzijde. Bij praktisch alle kranten krijgt de eerste bladzijde de meeste aandacht (en overziet de vluchtige lezer de pagina alvorens de krant weg te leggen of naar zijn geëigende bladzijde door te bladeren). Het meest belangrijke nieuws (de redactie beoordeelt dat zelf) komt op de voorpagina. (…) Een opvallend publicistische betekenis heeft ook de derde bladzijde. Men vindt daar bij de meeste kranten het voornaamste nieuws, dat juist niet belangrijk genoeg is om op de voorpagina te komen.”[99]

-    De artikels deel uitmakend van een campagne moeten uitgaan van een vast medewerker van de krant of van de redactie als geheel. Deze artikels kunnen zowel hoofdartikels zijn als commentaarstukken gerangschikt onder de rubriek ‘Feiten en beschouwingen’ of ‘echo’s’. De artikels van een persoon vreemd aan de krant of van een groepering die wel de kans krijgt zijn/haar mening weer te geven, worden normaliter niet in rekening gebracht. Deze artikels kunnen gewoon verschijnen in de krant (zij het wel gesigneerd), of vallen onder de hoofding ‘Vrije tribune’ of ‘Forum’. Het is evenwel toch zo dat dit laatste een onderdeel van de campagne kan uitmaken: een hoofdbestanddeel is het echter in geen geval.

Gewapend met deze eigenschappen is het al iets gemakkelijker om campagnes van andere zaken te onderscheiden. Zo is een gewone artikelenreeks of een reportage niet hetzelfde als een campagne. Toch is het wel zo dat die op bepaalde momenten kunnen samenhangen met een campagne en er dus deel van uitmaken. We denken bvb. aan de reportage van Gaston Durnez over ‘vijf weken onrust’, een op het eerste gezicht objectieve reportage over de gevolgen van de stakingen en geweldplegingen tegen de invoering van de eenheidswet. Die reportage viel evenwel samen met een campagne tegen het socialistisch straatgeweld n.a.v. de eenheidswet, en moet in het licht daarvan dan ook enigszins ander worden bekeken.

Een campagne is evenmin gelijk te stellen met het verslag van een colloquium over een bepaald onderwerp, georganiseerd door de krant. Hier moeten echter de veranderingen in berichtgeving van de krant in rekening worden gebracht. Meer en meer ging De Standaard naderhand wegen op het beleid, alleen al door bepaalde zaken aan te kaarten. In die zin tellen de verslagen van de colloquia zeker mee in het bepalen van de politieke invloed van de krant, wat gebeurt aan de hand van het detecteren van campagnes.

Daarnaast moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen een campagne en een permanente zorg. De Standaard stelde zich een aantal doelen, nam de bescherming op zich van een aantal principes, idealen, kwesties, groepen etc. en besteedde daar dan ook aandacht aan, het hele jaar door. Dit plaatsen wij onder de noemer ‘permanente zorg’. Het verschil tussen de twee ligt hem vooral in het feit van ‘verschillende keren naar voor gebracht op relatief korte termijn’. Een bepaald item kan een heel jaar door wekelijks één keer aan bod komen. Dan is niet echt sprake van een campagne in de strikte betekenis van het woord die wij er aan gaven. Wel kan het dan beschouwd worden als een soort van uitgerekte campagne, een permanente campagne. Bovendien kunnen zich in die permanente zorg of campagne hier en daar wel campagnes situeren in de strikte betekenis van het woord. Voorbeelden zijn: de Vlaamse en taalproblematiek, de middenstand, etc.

Naast permanente zorgen is er ook sprake van een aantal ‘losse’ zorgen. Dit zijn zaken die in De Standaard slechts sporadisch aan bod komen, maar die we toch noteren met het oog op latere jaren waarin deze elementen eventueel nog van belang kunnen zijn. Het kan immers zijn dat ze uitgroeien tot een permanente zorg. Een losse zorg kan ook iets zijn dat nu en dan terugkomt,  evenwel te weinig om een permanente zorg of een campagne te vormen.

 

D. INTEGRATIE VAN DEZE DRIELEDIGE VRAAGSTELLING

 

Uit lectuur van het voorgaande mag duidelijk blijken dat de drie vraagstellingen erg nauw met elkaar verbonden zijn. Het is dan ook haast niet mogelijk de drie apart te behandelen in de redactie van dit proefschrift. Dit zou de samenhang van het verhaal te zeer schaden. Daarom opteerden we voor een geïntegreerde benadering: de drie vraagstellingen betreffende de redactie, de berichtgeving en de pogingen tot het uitoefenen van invloed worden telkens samen behandeld, in een aantal tijdsblokken. De indeling per hoofdstuk komt dan ook niet volledig overeen met de wijze waarop we hierboven de vraagstelling presenteerden. Per hoofdstuk onderscheidden we telkens zeven punten: een eerste handelt over de redactie, een tweede over de evolutie van de Standaard-groep, een derde over de berichtgeving, een vierde over de relatie tot de politieke partijen (m.i.v. de verkiezingen - meestal toch, afhankelijk wat ons inhoudelijk het meest verantwoord leek), een vijfde over regeringsvorming- en beleid, een zesde over de relatie tot een aantal sociaal-economische en maatschappelijke groepen, en een laatste over de relatie tot de Vlaamse Beweging. Door deze indeling aan te houden, kan vrij makkelijk de evolutie over de ganse periode voor één item worden gevolgd.

De periodes waarin we de onderzochte tijdspanne van 30 jaar onderverdeelden, zijn 1947-54, 1954-58, 1958-61, 1961-65, 1965-68 en 1968-76. Los van deze tijdsblokken analyseerden we een aantal case studies apart: het betroffen de grote conflictmomenten uit de naoorlogse geschiedenis, aangevuld met twee corruptiezaken. De houding van De Standaard in de koningskwestie, de schoolstrijd, de troebelen rond de eenheidswet, de splitsing van de K.U.Leuven en de Ibramco- en RTT-kwestie werden van naderbij bekeken. Dit deden we enerzijds om bepaalde hoofdstukken wat te ontlasten, en anderzijds vooral om nadrukkelijk de houding van de krant na te gaan in de belangrijkste conflicten die België in de periode 1947-76 doormaakte.

De afbakening van de bovenvermelde periodes valt telkens samen met data van parlementsverkiezingen en gebeurde op basis van de veranderingen die zich voordeden, zowel in de schoot van de redactie als op het vlak van de berichtgeving en de relaties met de buitenwereld (en daarmee samenhangend de pogingen tot invloedsuitoefening). Doorheen de geïntegreerde behandeling van deze tijdsperiodes kunnen we de mate nagaan waarin De Standaard evolueerde naar een kwaliteitskrant.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] Childs, De publieke opinie, 422.

[2] Op basis van: Witte, Media en politiek, 157-162 en 167. Rooij, “De pers en haar politieke taak”, 35-36. Vandewalle, “De dagbladpers in Vlaanderen”, 73. De achterkant van het nieuws. Seymour-Ure, The political impact of mass media, 96. Paletz en Entman, Media. Power. Politics. Jansen, Politiek en dagbladjournalistiek, 45-46 en 101.

[3] De achterkant van het nieuws, 25.

[4] Witte, Media en politiek, 161.

[5] Witte, Media en politiek, 162.

[6] Vandewalle, “De dagbladpers in Vlaanderen”, 73.

[7] Witte, Media en politiek, 168.

[8] Witte, Media en politiek, 167.

[9] Childs, De publieke opinie, 237-238.

[10] Witte, Media en politiek, 165.

[11] Vandewalle, “De dagbladpers in Vlaanderen”, 75.

[12] Childs, De publieke opinie, 234-235.

[13] Witte, Media en politiek, 28.

[14] Childs, De publieke opinie, 235 en 237.

[15] Witte, Media en politiek, 25. Specifiek naar De Standaard toe waren er destijds velen van overtuigd dat Albert De Smaele achter de schermen een grote rol speelde, zowel in het redactionele beleid van zijn kranten als in de politiek. Niet voor niets werd hij wel eens IJzeren Bert genoemd, met een Byzantijnse vorst vergeleken, of omschreven als “één van de machtigste en meest invloedrijke Vlamingen – voor wie ‘would-be’-premiers en ministeriabelen nederig knielden.” “De kalvarie van een persmagnaat”, Exclusief (1986) 50.

[16] Fauconnier, Massamedia en samenleving, 104.

[17] Fauconnier, Massamedia en samenleving, 104.

[18] Rooij, Kranten, 35-36.

[19] Merrill en Fisher, The world’s great dailies, 23.

[20] Merrill en Fisher, The world’s great dailies, 16.

[21] Van Waesberghe, “Ter lering of vermaak”.

[22] Van Waesberghe, “Ter lering of vermaak”, 66.

[23] Van Waesberghe, “Ter lering of vermaak”, 66.

[24] Merrill en Fisher, The world’s great dailies, 9.

[25] Uiteraard is het zo dat sommige ontwikkelingen zich ook weerspiegelen in de berichtgeving over andere zaken, behorend tot de kerkelijke, culturele e.a. sector. Die berichtgeving wordt evenwel slechts zijdelings of niet behandeld.

[26] Zie hiervoor o.m. Witte, Politiek en democratie, 105-106 en 326. Witte, Media en politiek, 59 e.v.

[27] Seymour-Ure, The political impact of mass media, 169.

[28] In de loop der jaren kan een krant nieuwe interessevelden aanboren. Op deze vlakken kan dan getracht worden politieke invloed uit te oefenen, alsook vergroot dit het prestige van een krant. Dit hangt samen met een uitbreiding der redactie, en een uitbreiding van het sociaal netwerk.

[29] Jansen, Politiek en dagbladjournalistiek, 176.

[30] Childs, De publieke opinie, 235-236.

[31] De Nolf, “Le pouvoir de la presse”, 82-86.

[32] Witte, Media en politiek, 29-30.

[33] Witte, Media en politiek, 15-16.

[34] Witte, Media en politiek, 20.

[35] Childs, De publieke opinie, 243.

[36] Childs, De publieke opinie, 243.

[37] Childs, De publieke opinie, 243.

[38] Witte, Media en politiek, 21.

[39] De Bens, De pers in België, 138-139.

[40] Durnez, De Standaard II, 258.

[41] Childs, De publieke opinie, 246.

[42] Jansen, Politiek en dagbladjournalistiek, 181.

[43] Bvb. een inhoudsanalyse van het soort artikels dat op de voorpagina van een krant komt, of een meting van het belang dat aan onderscheiden rubrieken wordt geschonken.

[44] Op basis van Huberts en Kleinnijenhuis, “Tracering”, 14-16. Alsook van Hemers e.a., Graven naar macht, 30 e.v.

[45] Helmers e.a., Graven naar macht, 35.

[46] Huberts, “Intensieve procesanalyse”, 39.

[47] Helmers e.a., Graven naar macht, 37.

[48] Helmers e.a., Graven naar macht, 37.

[49] Helmers e.a., Graven naar macht, 38-39.

[50] Helmers e.a., Graven naar macht, 42.

[51] Helmers e.a., Graven naar macht, 44.

[52] Helmers e.a., Graven naar macht, 46.

[53] Helmers e.a., Graven naar macht, 46-47.

[54] Veel gebruikte begrippen als machtsstructuur en machtsverdeling kunnen op het voorgaande worden teruggevoerd. Machtsstructuur betreft vooral het relationele aspect, machtsverdeling betreft eerder het substantiële aspect.

[55] Helmers e.a., Graven naar macht, 48.

[56] Helmers e.a., Graven naar macht, 49.

[57] Helmers e.a., Graven naar macht, 65.

[58] Helmers e.a., Graven naar macht, 66.

[59] Witte, Media en politiek, 59-60.

[60] Witte, Media en politiek, 61.

[61] Witte, Media en politiek, 62.

[62] Witte, Media en politiek, 64.

[63] Witte, Media en politiek, 66.

[64] de Boer en Brennecke, Media en publiek, 16.

[65] Stappers e.a., De werking van massamedia, 30.

[66] Mc Quail, “Processes of media effects”, 82.

[67] Stappers e.a., De werking van massamedia, 120.

[68] de Boer en Brennecke, Media en publiek, 104. Op basis van deze theorie werden nog andere modellen uitgewerkt, waarop we hier niet ingaan.

[69] Jansen en van de Wittenboer, “Sociale netwerken”, 9.

[70] Blumler en Gurevitch, “Politicians and the Press”, 27.

[71] Blumler en Gurevitch, “Politicians and the Press”, 29.

[72] Blumler en Gurevitch, “Politicians and the Press”, 31.

[73] Blumler en Gurevitch, “Politicians and the Press”, 32.

[74] Andere methodes zijn o.m. de procesmethode en de machtsbalansanalyse. Zie voor een tiental methodes: Huberts en Kleinnijenhuis, Methoden van invloedsanalyse.

[75] Seymour-Ure, The political impact of mass media, 38.

[76] Witte, Media en politiek, 198.

[77] Witte, Media en politiek, 198.

[78] Stéphany, La Libre Belgique, 292.

[79] Stéphany, La Libre Belgique, 365.

[80] Stéphany, La Libre Belgique, 19.

[81] Seymour-Ure, “National Daily papers”, 166.

[82] Seymour-Ure, The political impact of mass media, 193.

[83] Witte, Media en politiek, 134-135.

[84] Paletz en Entman, Media. Power. Politics, 5-6.

[85] Vandewalle, “De dagbladpers in Vlaanderen”, 69.

[86] Childs, De publieke opinie, 250.

[87] Huberts en Kleinnijenhuis, “Tracering”, 32.

[88] Witte, Media en politiek, 113.

[89] Witte, Media en politiek, 114.

[90] Jansen, Politiek en dagbladjournalistiek, 116-117.

[91] Cramer, Parlement en pers.

[92] Stéphany, La Libre Belgique, 268.

[93] Childs, De publieke opinie, 242.

[94] Witte, Media en politiek, 183.

[95] Seymour-Ure, The political impact of mass media, 54. Cfr. De Standaard: ze reageerde tegen de artsenstakingen (één dode is teveel: de artsen zullen het op hun geweten hebben), tegen de vakbonden in hun verzet tegen de eenheidswet (ze helpen het land verder de dieperik in), etc.

[96] Mc Quail, “The influence and effects of mass media”, 12.

[97] Mc Quail, “The influence and effects of mass media”, 12.

[98] Seymour-Ure, The political impact of mass media, 35-37.

     Mc Quail, “The influence and effects of mass media”, 12.

[99] Hendriks, “Inhoudsanalyse van dagbladen”, 76.