“Majority Involvement in Minority Movements”. Blanken binnen het Student Nonviolent Coordinating Committee, VS, 1960-1968. ( Caroline Lievens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk I: De eerste studentenprotesten: het ontstaan en de evolutie van het SNCC.

 

1.1 Eerste studentenprotesten: van sit-in tot SNCC.

 

Eén februari 1960 luidde het begin in van een serie politieke demonstraties van zwarte leerlingen en universiteitsstudenten. Die dag hadden vier zwarte studenten uit Greensboro (North-Carolina), namelijk Joseph McNeil, Izell Blair, Franklin McCain en David Richmond, de idee zich neer te zetten (vandaar de term sit-in) bij een ‘only white’ toonbank, en startten zo een protestbeweging die tot één van de grootste Afro-Amerikaanse protestbewegingen zou uitgroeien.

Deze vorm van protest was nochtans niet nieuw. In de eerste decennia van deze eeuw maakte men ook al gebruik van dezelfde tactiek. Maar door het geïsoleerde karakter ervan, hadden de sit – ins van toen niet veel succes en werd er de facto niets mee bereikt [5]. In 1960 echter was de tijd rijp voor deze vorm van protest. De sit–in van Greensboro werkte aanstekelijk. Al snel volgde men het voorbeeld in een dertigtal, meestal zuidelijke staten. Naar schatting waren er tegen midden april meer dan vijftigduizend mensen betrokken bij deze sit-ins [6]. Ze bleken een geducht politiek wapen. Eerdere pogingen om de segregatie aan te vechten, werden steevast de kop ingedrukt via aanklachten op basis van ordeverstoring en onbetamelijk gedrag. Deze nieuwe, geweldloze tactiek beloonde de participanten echter op drie manieren. Allereerst konden ze zo uiting geven aan hun onderdrukte woede. Daarnaast zorgde hun beheerste optreden voor een gevoel van morele superioriteit. Tenslotte kon men op deze manier desegregatie bereiken. Het belang van de sit-ins reikte echter veel verder dan het opheffen van de segregatiemaatregelen in verschillende publieke gelegenheden. Belangrijker was dat deze sit-in beweging een proces van zelfrealisatie op gang bracht. Een nieuw politiek bewustzijn werd geboren bij de onderdrukte zwarte bevolking.

 

Aangezien zwarte studenten nauwelijks betrokken partij waren in de eerste jaren van de burgerrechtenbeweging (in de literatuur wordt het begin van de burgerrechtenbeweging veelal gesitueerd in 1954, namelijk met het proces van Brown versus board of Education of Topeka)[7] kwamen deze demonstraties en zeker ook het snelle succes ervan, totaal onverwacht.

 

Vijf jaar vóór de aanvang van de sit-in beweging, omschreef de socioloog E. Franklin Frazier in zijn toonaangevend werk Black Bourgeoisie [8], zwarte universiteitsstudenten als politiek apathisch en doordrenkt van dezelfde waarden als de blanke middenklasse, die gericht waren op het verwerven van materiële welstand. Er ontstond inderdaad geen enkel betekenisvolle protestbeweging op de zwarte campussen tussen 1920 en 1960 [9].

Dat men in 1960 dan toch gebruikmaakte van politieke demonstraties, hoefde echter niet te verbazen. Men kon de sit–in beweging zien als een poging om de nog bestaande barrières tussen de blanke en zwarte middenklasse te doorbreken en dit, volgens tactieken die overeenstemden met de geldende Amerikaanse waarden. De sit–ins moesten dus niet bekeken worden als een signaal voor een verschuiving in de houding en waarden zoals die beschreven waren door Frazier. Het grote succes van de sit-ins (in de jaren ’60 zal het aandeel van studenten in protestactiviteiten nooit meer zo groot zijn als in die eerste maanden) moest dan ook deels verklaard worden door de gematigde eisen die werden gesteld. Ook J. Allen Williams ziet het geweldloos protest “as an acceptable means of demonstrating their anger at barriers to first–class citizenship. Far from being alienated, the students appear to be committed to the society and its middle class leaders” [10]. Als de verwerping van enkele fundamentele Amerikaanse waarden op de agenda had gestaan, zou de beweging nooit hetzelfde succes hebben gekend. Desegregatie was dé grote wens voor het overgrote deel van de Afro-Amerikaanse bevolking. Veel Afro–Amerikanen meenden toen dat materiële welstand gerealiseerd zou kunnen worden nadat desegregatie was verwezenlijkt.

Verschillende studies tonen aan dat voortgezette assimilatie bij de aanvang van de burgerrechtenbeweging het enige reële streefdoel was [11]. De opkomst van de zwarte strijdlust en het radicalisme in het midden van de jaren zestig brachten verandering in deze toestand.

In de lente van 1960 lieten de studenten zich in hun strijd leiden door conventionele Amerikaanse waarden. Door hun geweldloos uitgangspunt slaagden ze erin een positief beeld van hun beweging te geven: de geduldige zwarte die ijvert voor vooruitgang versus de koppige, onredelijke blanke. Dat dit bewust gekozen was bleek uit de vele richtlijnen die werden meegegeven aan de jongeren die deelnamen aan de sit-in beweging. Zo moesten ze altijd net gekleed zijn en zich tijdens de demonstraties bezighouden met studeren of andere intellectuele activiteiten.

 

De eerste grote actie van de zwarte studenten had ook een diepe impact op de politieke en morele bezigheden van de blanke studenten. Zo vonden er in het Noorden, enkele dagen na de eerste sit-ins, al sympathiserende demonstraties plaats onder blanke studenten. En niet enkel de blanke studenten, maar zelfs het pro-segregationistische dagblad Richmond New Leader kon de morele overwinning van de zwarten op de blanken niet ontkennen: “Many a Virginian must have felt a tinge of wry regret at the state of things as they are, in reading of Saturday’s “sitdowns” by negro students in Richmond stores. Here were the colored students, in coats, white shirts, ties and one of them was reading Goethe and one was taking notes from a biology text. And here, on the sidewalk was a gang of white boys come to heckle, a ragtail rabble fit to kill, and some of them, God save the mark, were waving the proud and honored flag of the Southern States in the last war fought by gentlemen. Eheu! It gives one pause” [12].

 

Eindelijk hadden de studenten een manier gevonden om hun ongenoegen te uiten. Hun ouders hadden de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP), een burgerrechtenbeweging die opgericht was in 1909 en haar strijd voornamelijk via rechtszaken voerde. Maar de studenten hadden meer nodig. Als het aan hen lag was de aanpak van de NAACP “too slow, too courteous, too deferential and too ineffectual” [13]. Ook de andere bestaande burgerrechtenorganisaties kwamen niet in aanmerking om het studentenprotest te incorporeren binnen hun organisatie. De Congress Of Racial Equality (CORE) [14], op dat moment de kleinste en minst bekende van de oudere organisaties, had geen enkele basis in het Zuiden. De Southern Christian Leadership Conference (SCLC) [15] had zich in geen enkele grootschalige beweging geëngageerd sinds de Montgomery bus boycot. De studenten hadden nood aan een eigen organisatie en ze beseften dat ze een sociale strijd konden ontketenen zonder de hulp van oudere leiders en bestaande organisaties.

 

 

1.2 De oprichting van het Student Nonviolent Coordinating Committee.

 

Het SNCC werd opgericht om de verschillende protestbewegingen ietwat te coördineren. De oprichting van een studentenorganisatie vormde echter niet de aanloop tot het begin van een nieuwe golf van studentenactivisme. De organisatie begon trouwens pas echt aantrekking uit te oefenen nadat het spontane enthousiasme van de eerste protesten wat geluwd was.

 

Het was Ella Baker, de eerste directiesecretaresse van de Southern Christian Leadership Conference, die het eerst reageerde op het verlangen van de studenten om een eigen organisatie op te richten. Ze leende achthonderd dollar van de SCLC om een georganiseerde conferentie te houden voor de demonstrerende studenten. De rol die de SCLC speelde bij het ontstaan van het SNCC zou erop kunnen wijzen dat de SCLC de studentenbeweging naar zich toe wilde trekken. Toch was dit niet het geval. Ella Baker begreep immers de psychologische noodzaak van een onafhankelijke studentenbeweging, zonder inmenging en controle van andere organisaties. Er werd dan ook besloten om een vriendelijke, maar onafhankelijke relatie aan te gaan met de andere burgerrechtenorganisaties.

Deze eerste conferentie werd gehouden van 16 tot 18 april 1960 op de campus van de Shaw – universiteit in Raleigh (North–Carolina). Het was één van de meest geslaagde bijeenkomsten van de sit-in leiders tijdens de lente. Meer dan honderdtwintig zwarte studenten kwamen erop af en samen vertegenwoordigden ze zesenvijftig universiteiten en middelbare scholen van twaalf Zuidelijke staten en tevens uit het district van Columbia. Er waren ook afgevaardigden uit het Noorden en een twaalftal blanke studenten aanwezig. Daarnaast namen er waarnemers van dertien verschillende studentenorganisaties en sociale hervormingsbewegingen aan deel. Onder deze studentenorganisaties bevonden zich de National Student Association en de Students for a Democratic Society [16].

 

Een belangrijke delegatie op deze conferentie was de Nashville student group. Verschillende belangrijke figuren binnen het latere SNCC zijn uit deze groep afkomstig. De leden uit deze groep deelden niet enkel hun wens tot desegregatie, maar ook het Gandhiaanse en christelijke

ideaal van ‘the beloved community’.

De meest invloedrijke persoon binnen deze groep was James Lawson, die heel vertrouwd was met de idee van geweldloos, direct verzet.

Als dienstweigeraar verkoos hij de gevangenis in te gaan, liever dan te gaan vechten in Korea. Ook bracht hij drie jaar als missionaris door in India, waar hij Mahatma Gandhi’s geweldloze methode tot het bereiken van politieke verandering grondig bestudeerde. De nood aan geweldloos verzet stond dan ook centraal tijdens deze eerste conferentie, waar verschillende interessante sprekers zoals Martin Luther King, Jr. en Ella Baker hun visie aan de studenten meedeelden.

Op het einde ervan werd het Temporary Coordinating Committee opgericht. Dit comité werd belast met maandelijkse bijeenkomsten tijdens de lente en de zomer en met het coördineren van de communicatie tussen de campussen waar demonstraties plaatsvonden.

 

In mei kwamen vijftien studenten samen in Atlanta voor de eerste officiële vergadering van het comité.

Enkele belangrijke beslissingen werden genomen tijdens deze vergadering: zo werd onder andere de naam veranderd in Temporary Student Nonviolent Coordinating Committee (TSNCC), er werd een kantoor opgericht en een secretaris aangeworven. Dit kantoor vestigden ze in de gebouwen van de SCLC. Jane Stembridge, de dochter van een blanke doopsgezinde predikant, werd aangeworven om het TSNCC-kantoor te laten functioneren. Zij werd dus de eerste betaalde, voltijdse werkkracht van het latere SNCC [17]. Het voortbestaan van de organisatie was, zeker in die tijd, niet gegarandeerd. Dat het SNCC deze woelige begintijd toch overleefde, had ze voor een groot deel te danken aan het feit dat andere studenten–en burgerrechtenorganisaties het belang van een permanente organisatie inzagen. De nieuwe organisatie zorgde er namelijk voor dat de oudere verenigingen op die manier contacten konden opbouwen met Zuiderse, zwarte activisten.

 

In oktober 1960 poogde de Temporary Student Nonviolent Coordinating Committee de studentenbeweging te consolideren, door een organisatorische structuur aan te brengen en door haar principes en doelstellingen te verklaren. De oktoberconferentie wees op een keerpunt binnen de ontwikkeling van de studentenbeweging.

In de eerste plaats kreeg de organisatie een permanent statuut. Dit bleek uit het weglaten van het woord Temporary. De studenten realiseerden zich dat het geen korte strijd zou worden en begonnen zich meer en meer te focussen op het formuleren van een beleid voor de toekomst. Het Student Nonviolent Coordinating Committee was geboren.

 

 

1.3 Werking, structuur, doelstellingen en specifieke kenmerken van het SNCC.

 

Om de evolutie en radicalisering van het SNCC beter te begrijpen, is het aangewezen stil te staan bij de aanvankelijke werking, structuur, doelstellingen en specifieke kenmerken van het SNCC. De veranderingen die zich op die vlakken hebben voorgedaan zijn sprekend voor de totale radicalisering van de beweging.

 

1.3.1 Werking en Structuur [18]

 

De leden van de algemene oktoberconferentie in 1960 in Atlanta richtten een Coordinating Committee op dat bestond uit één afgevaardigde uit ieder van de zeventien verschillende staten [19]. Daarnaast werd ook uit de National Student Association, de National Student Christian Federation en uit de National College and Youth Branch of NAACP één stemgerechigde gekozen. Verschillende andere studenten-en burgerrechtenorganisaties mochten waarnemers afvaardigen.

Zoals de naam aantoonde, bestond de hoofdfunctie van dit comité uit het coördineren van de studentenbeweging. Deze spontane en ongestructureerde studentenbeweging weigerde zich in een bureaucratisch hokje te laten duwen en verzette zich, mede daardoor, tegen een al te machtig Coordinating Committee. Zo werd er de nadruk op gelegd dat elke lokale protestgroep zijn autonoom karakter moest behouden, dat alle leden van het comité een gelijke status hadden en dat eenieder – op gelijke basis – beschouwd werd als woordvoerder van de beweging. Alleen voor administratieve doeleinden leek het aangewezen om een voorzitter aan te duiden, gekozen uit en door het comité. Uit vrees voor een te grote inmenging in lokale aangelegenheden en in de overtuiging dat enkel lokale autonomie de basis kon zijn van aanhoudende strijdvaardigheid, werd beslist dat het Coordinating Committee enkel tot actie kon overgaan mits een tweederde meerderheid van de leden daarvoor de toestemming gaf.

Tijdens een latere conferentie in Atlanta in april 1962 werd besloten een Executive Committee op te richten. Dit bestond uit acht leden van het Coordinating Committee, een voorzitter en de directiesecretaris van het SNCC, twee adviseurs en drie studenten. Dit comité was verantwoordelijk voor het programma, de directiefuncties en de supervisie van het personeel, voor de financiële operatie van de organisatie en voor alle beleidslijnen waarbij actie nodig was. In 1966 werd de naam van dit comité omgevormd tot Central Committee [20].

 

Communicatie tussen de verschillende protestgroepen werd mogelijk gemaakt door de maandelijkse publicatie van The Student Voice en door verschillende beleidsverklaringen van het SNCC. De communicatie moest verder bevorderd worden door regelmatige ontmoetingen tussen de afgevaardigden van de verschillende gebieden. Aangezien dit alles geld kostte, moest er ook een financieel comité opgericht worden dat instond voor geldinzameling. Dit gebeurde door bijdragen die geïnd werden van de verschillende lokale gebieden en van de universiteiten.

 

Doorheen de geschiedenis van het SNCC zullen we echter zien, dat de macht meer en meer terechtkwam in de handen van enkelen. Door het losse karakter van de organisatie ontstonden er dan ook heel wat disciplinaire problemen, zeker wanneer het enthousiasme door de geringe vorderingen omsloeg in lusteloosheid. Ook de communicatie verliep niet altijd even vlot. Verschillende lokale groepen van het SNCC opereerden hierdoor onafhankelijk van het hoofdbureau en van het Coordinating Committee.

 

1.3.2 Doelstellingen

 

Het aanvankelijke doel van het SNCC was desegregatie. Tijdens de conferentie in Raleigh waarschuwde Ella Baker, de zwarte vrouw die de studenten had aangespoord een eigen organisatie op te richten, er echter voor dat de beweging zich moest bezighouden met “More than a Hamburger” [21]. Daarmee bedoelde ze dat de beweging voor meer moest staan dan voor het eten van een hamburger aan een bar. Niet enkel desegregatie moest het streefdoel zijn, maar een uitgebreid assortiment van sociale problemen moest onder de loep worden genomen. Julian Bond, die later een belangrijk zwart staflid werd binnen het SNCC, herinnerde zich enkele jaren later tijdens een interview dat de studenten, waaronder hijzelf, niet echt gehoor gaven aan haar exposé omdat “to our mind, lunch counter segregation was the greatest evil facing black people in the country and if we could eliminate it, we would be like Gods”[22].

 

Op de conventie van de  Democratische Nationale Partij in juli 1960 [23] omschreef het SNCC al duidelijker wat het wenste en stond het ook stil bij andere problemen dan segregatie. In de eerste plaats wilde het SNCC dat de wetgevende en uitvoerende takken van de regering ervoor zorgden dat de beslissing van het hooggerechtshof uit 1954 tegen gesegregeerde publieke scholen werd geïmplementeerd. Vervolgens wilde het dat de federale regering zorgde voor gelijke werkmogelijkheden, zowel binnen de federale overheid als daar waar federale contracten afgesloten waren. Tenslotte  ijverde het voor de ongehinderde uitvoering  van het stemrecht voor alle burgers en vroeg het de wettelijke bescherming tegen de overtreding van het constitutioneel recht om in vrijheid te vergaderen.

Wezenlijk was dit hetzelfde als wat de andere burgerrechtenorganisaties wilden. Vandaar dat je in het begin, wat het SNCC betrof, voornamelijk kritiek vond op de snelheid van de veranderingen voor de Afro-Amerikaanse gemeenschap, en niet zozeer op het einddoel waarnaar de andere, oudere burgerrechtenorganisaties eveneens streefden.

 

Deze doelstellingen veranderden grondig in de loop van de jaren. Desegregatie leek niet voor iedereen de aangewezen methode om tot een beter leven te komen. Uit verschillende hoeken riep men op tot zwart separatisme. Daarnaast bleek ook de eensgezindheid tussen de verschillende burgerrechtenorganisaties betreffende het uiteindelijke doel, sterk te verschillen. Naarmate de ‘gemakkelijke’ overwinnigen werden behaald, groeide ook de kloof qua opvattingen in verband met de volgende stap. Dit kwam, volgens M. Harrington [24], omdat men bij de eerste acties geen nood had aan een politieke benadering en strategie. Wanneer het echter om meer ingewikkelde zaken ging, zoals de relaties tussen werk, onderwijs, huisvesting, ... was een politiek eensgezinde zienswijze noodzakelijk. En deze was duidelijk niet aanwezig.

 

1.3.3. Specifieke kenmerken.

 

In dit deel wil ik zes kenmerken van het SNCC bekijken. Deze kenmerken werden aanvankelijk als essentieel voor de organisatie gezien.  Ze zouden de tand des tijds echter niet doorstaan. Juist deze veranderingen wijzen op de groeiende radicalisering van het SNCC.

 

1.3.3.1. Principe van geweldloosheid.

 

Het SNCC is gegroeid uit de geweldloze sit-ins en bij de eerste conferenties in Atlanta in het jaar 1960 werd er duidelijk benadrukt dat men het geweldloos karakter wilde behouden. Tijdens de conferentie in Raleigh in april 1960 zetten zowel Martin Luther King, Jr. als James Lawson de kracht en de noodzaak van het geweldloos verzet in de verf. Toch waren er ook verschillen te constateren tussen deze twee sprekers. Zo zag Martin Luther King, Jr. geweldloosheid niet als een tactiek, maar als een levenshouding: “The tactic of nonviolence without the spirit of nonviolence may become a new kind of violence” [25]. Lawson daarentegen had minder problemen met diegenen die het geweldloos karakter louter als tactische overweging zagen. Hij beschouwde de geweldloze beweging voornamelijk als een poging om het tempo van de sociale veranderingen op te drijven. De invloed van Lawson op de studenten wordt duidelijk bij het lezen van “the statement of purpose”, dat integraal ten dienste stond van het geweldloos verzet:

“We affirm the philosophical or religious ideal of nonviolence as the foundation of our purpose, the presupposition of our faith, and the manner of our action. Nonviolence as it grows from Judaic-Christian tradition seeks a social order of justice permeated by love. Integration of human endeavor represents the crucial first step towards such a society.

Through  nonviolence, courage displaces fear; love transforms hate. Acceptance dissipates prejudice; hope ends despair. Peace dominates war; faith reconciles doubt. Mutual regard cancels enmity; justice for all overthrows injustice. The redemptive community supersedes systems of gross social immorality.

Love is the central motif of nonviolence. Love is the force which God binds man to himself and man to man. Such love goes to the extreme; it remains loving and forgiving even in the midst of hostility. It matches the capacity of evil to inflict suffering with an even more enduring capacity to absorb evil, all the wile persisting in love.

By appealing to conscience and standing on the moral nature of human existence, nonviolence nurtures the atmosphere in which reconciliation and justice become actual possibilities.” [26]

 

Deze verklaring is duidelijk religieus getint. Geleidelijk aan nam de invloed van de Nashvillebeweging echter af en traden meer seculiere tendensen naar voren. Dit leidde tot verschillende discussies tussen de religieus-getinte activisten en de meer politiek geïnspireerden. De eersten waren voorstander van geweldloos direct verzet, de tweede groep opteerde voor het inschrijven (op de kiezerslijst) van de stemgerechtigden.

Deze discussie werd opgelost wanneer Ella Baker een compromis voorstelde waarbij noch het ene, noch het andere werd uitgesloten, maar waarbij het belang van beide werd onderstreept.

Toch won de politieke tendens meer en meer aan kracht en werden niet enkel het inschrijven van stemgerechtigden, maar ook andere politiek getinte campagnes zoals werkgelegenheid, huisvesting, de Vietnamoorlog ... in het discours van het SNCC opgenomen. Bovendien hielp het SNCC mee een partij oprichten, namelijk de Mississippi Freedom Democratic Party (MFDP). De groeiende politieke interesse van het SNCC ging gepaard met toenemende kritiek op de federale regering. Dit lag mede aan de basis van de verzuring in de relatie tussen het SNCC en de regering-Johnson.

Niet enkel de geweldloze acties, maar ook het principe van geweldloosheid kwam op de helling te staan. Meer en meer werd geopteerd voor gewapende zelfverdediging. Bij de blanke en zwarte boeren in het Zuiden was die traditie al langer aanwezig en het SNCC kon de zwarte boeren onmogelijk verhinderen wapens te dragen in die gevaarlijke gebieden.

Die houding werd nog versterkt door de beperkte bescherming die zowel de SNCC-leden als de boeren kregen van de federale overheid.

Het geweld van blanke racisten waarmee de geweldloze acties telkens werden geconfronteerd, verminderde niet en daardoor nam de woede bij de zwarte bevolking toe. Of zoals Carmichael in april 1966 zei: Each time the people in those cities saw Martin Luther King get slapped, they became angry; when they saw four little black girls bombed to death, they were angrier; and when nothing happened, they were steaming” [27]. Zeker in het Noorden kreeg de beweging een gewelddadiger karakter waarbij sommige nieuwsbladen het SNCC zelfs rechtstreeks verantwoordelijk stelden voor verschillende rellen, zoals die in Watts en in Orangeburg. Mijns inziens waren die rellen eerder te verklaren vanuit een soiaal–economisch ongenoegen. Een stelling die bevestigd lijkt door het Kerner-rapport. Men kan echter niet ontkennen dat, naar het einde toe, sommige leden expliciet gebruik maakten van opruiende taal. Zo verkondigde de latere voorzitter H. Rap Brown in 1967 dat “Violence is as American as cherry pie” [28]

 

1.3.3.2. Actiegerichtheid.

 

Het geweldloos karakter van het SNCC maakte de beweging daarom niet minder actiegericht. Het SNCC werd niet voor niets omschreven als de ‘shock troops’ van de burgerrechtenbeweging [29]. De blanke historicus Howard Zinn omschreef de leden van het SNCC als de nieuwe abolitionisten. Toch benadrukte hij dat ze verschilden van de eerste abolitionisten omdat de groep grotendeels bestond uit zwarten, die hun smeekbedes tot de natie richtten op een fysieke manier en niet door middel van verbale voordrachten [30]. Ze geloofden dat het noodzakelijk was om op een stoutmoedige wijze de confrontatie aan te gaan met de gemeenschap, zonder echter zelf gebruik te maken van geweld. Of zoals James Bevel zo mooi verwoordde “Maybe the Devil has got to come out of these people before we will have peace”[31]. Enkel massale acties konden Amerika ertoe dwingen zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Alleen geweldloze en directe actie was sterk genoeg om Amerika duidelijk te maken waaruit die verantwoordelijkheid bestond [32].

Deze actie-gerichtheid uitte zich, onder andere, in het feit dat het SNCC zich als eerste, en lange tijd ook als enige, eraan waagde om uit de stedelijke centra weg te trekken en de kern van haar acties te voeren in het rurale Zuiden, zoals in de extreem gevaarlijke Mississippi-delta. Deze gebieden waren zo gevaarlijk omdat de zwarten daar nog amper enige rechten hadden verworven en daardoor in grote mate afhankelijk waren van hun blanke bazen, meestal grootgrondbezitters.

De blanke psychiater Robert Coles wijst in zijn artikel Social Struggle and Weariness [33] op het feit dat alle SNCC-activisten gelijkaardige klinische symptomen ontwikkelden. Het ging meestal om een vorm van depressie en om tekenen van ’battle-fatigue’. Deze waren te verklaren door het verlies van hoop op overwinningen en door een gebrek aan doelstellingen. Meer en meer werd de macht van de blanken aanvaard of begon men het gevoel te hebben dat het zinloos was zich er tegen te verzetten. De organisatie werd in stijgende mate gekenmerkt door wat de auteur en SNCC-lid Cleveland Sellers “de floaters” noemde. Daarmee doelde hij op mensen die van project naar project dreven, maar zich nergens echt voor engageerden.

 

1.3.3.3. Interraciale organisatie.

 

In Raleigh werd reeds besloten dat “this movement should not be considered one of negroes but one for people who consider this a movement against injustice. This should include members of all races” [34]. Dat men zich deze vraag op de eerste grote conferentie reeds stelde, wees erop dat dit niet vanzelfsprekend was. Zo werd de deelname van enkele blanke studenten aan de sit-ins ook pas na overleg tussen verschillende zwarte studenten goedgekeurd.

Het feit dat de blanke Jane Stembridge de eerste, voltijds betaalde werkkracht werd toonde aan dat het SNCC aanvankelijk positief stond tegenover blanke studenten.

Vóór 1964 trof men echter maar weinig blanken binnen de organisatie aan. Wel speelden verschillende onder hen, vanaf het begin een belangrijke rol zoals bovengenoemde Jane Stembridge, Bob en Dottie Zellner, Sam Shirah, Casey Hayden (= Sandra Cason), ...

Het is voornamelijk vanaf de Freedom Summer, in augustus 1964, dat het SNCC gebruik maakte van een groot aantal blanke vrijwilligers, die meestal uit het Noorden afkomstig waren. Dit stijgend aantal blanken zorgde echter ook voor veel problemen. De blanke studenten uit het Noorden waren namelijk meestal beter opgeleid, waardoor ze zelfs in een burgerrechtenorganisatie nogal vaak de betere postjes kregen. De vele teleurstellingen die het SNCC te verwerken kreeg, zorgden bovendien voor een toenemend wantrouwen ten opzichte van de blanken. Een interraciale organisatie bleek niet langer wenselijk voor iedereen. Over deze veranderende houding vertel ik meer in de hoofdstukken III en IV.

 

1.3.3.4. Pro –Amerikaans karakter

 

Nogal vaak wordt beweerd dat het SNCC een communistisch geïnspireerde organisatie was. Zoals hierboven vermeld, hadden de studenten in het begin echter geen ‘linkse’ ideeën of waren er onder hen alleszins niet meer communisten of communistisch geïnspireerden dan in andere organisaties. Daardoor was de aanvankelijke strijd er voornamelijk één voor assimilatie. Men wilde geen revolutie, noch een ander soort maatschappij. Neen, men wilde enkel dat de zwarten niet langer als tweederangsburgers zouden worden beschouwd. Zo reageerde de toenmalige zwarte voorzitter van het SNCC, Marion Barry, tijdens de Nationaal Democratische Conventie op de beschuldigingen die ex-president Truman had geuit betreffende de mogelijke band tussen de studentenbeweging en het communisme. Hij zei: “to label our goals, methods, and presuppositions ’communistic’ is to credit Communism with an attempt to remove tyranny and create an atmosphere where genuine communication can occur. Communism seeks power, ignores people, and thrives on social conflict. We seek a community in which man can realize the full meaning of the self, which demands open relationships with others. What we, the participants in the movement have in common are our beliefs in the dignity of the individual, our hope in the democratic form of government, and our devotion to our homeland” [35].

 

Dat de studenten aanvankelijk niet openstonden voor linkse ideeën, blijkt niet enkel uit bovenstaande retoriek, maar ook uit het feit dat men een spreker als Bayard Rustin, een zwarte syndicalist en medeorganisator van de Mars op Washington in 1963, weigerde op de conferentie in Atlanta. Bayard Rustin was vroeger beschuldigd van communistische ideeën.

Aanvankelijk was hij door de studenten uitgenodigd om te komen spreken, maar toen een vakbond die de conferentie steunde hier niet mee akkoord ging, verzochten ze Bayard Rustin weg te blijven. Het is sprekend dat het SNCC, in haar beginfase, capituleerde onder deze voorwaarden. Later zal net één van haar regels zijn, dat iedereen welkom is zolang men de burgerrechtenbeweging goed gezind is. Ironisch genoeg botsten de SNCC- leiders enkele jaren later met diezelfde Rustin, omdat ze vonden dat zijn ideeën te gematigd waren en dat hij te diep verweven zat in het liberale establishment [36].

 

Niet enkel namen ze iedereen op in hun organisatie, ook het pro-Amerikaans karakter van de organisatie geraakte op de achtergrond en verdween zelfs. Meer en meer werden de Amerikaanse waarden aangevochten en uitte men kritiek op de macht van het kapitalistische systeem dat toch de steunpilaar is van de Amerikaanse droom. Het kapitalisme functioneerde volgens hen op de rug van de zwarten, zodat het kapitalisme dus enkel baat had bij de systematische onderdrukking van de zwarte bevolking, en dan voornamelijk op economisch vlak. Het SNCC uitte zijn kritiek onder andere door zijn steunbetuigingen aan socialistische  en communistische regimes zoals Cuba en Vietnam. Het SNCC was dan ook de eerste burgerrechtenbeweging die de oorlog in Vietnam veroordeelde.

 

1.3.3.5. Gedeeld leiderschap

 

“The oppressed themselves must define their own freedom!” [37]

Ella Baker

 

Zelf gedesillusioneerd door de dominantie van Martin Luther King, Jr. in de SCLC verwelkomde Ella Baker het gedeeld leiderschap, This inclination toward group–centered leadership, rather than toward a leader-centered group” [38]. De studenten waren gekant tegen een specifieke hiërarchie, zoals die gewoonlijk te vinden was bij andere burgerrechtenorganisaties waar één of enkele figuren duidelijk op de voorgrond traden. Dit verzet tegen enige vorm van hiërarchie, uitte zich ook in de voorkeur die het SNCC gaf aan het ontwikkelen van lokaal leiderschap, eerder dan aan het creëren van eigen leiders. De autonomie van lokale protestgroepen moest ten alle tijde gerespecteerd worden en daarom moest de rol van het SNCC eerder suggestief dan leidend zijn.

Een voordeel hierbij was dat de lokale bevolking niet aan haar lot werd overgelaten wanneer het SNCC uit een dorp of stad vertrok aangezien dit pas gebeurde, nadat er zich een lokale protestgroep had ontwikkeld met eigen leiders en eigen doelstellingen. Een nadeel hiervan was, dat men zó minder op publiciteitsstunts en media–aandacht kon rekenen dan bijvoorbeeld de SCLC met een figuur als Martin Luther King, Jr.

Dit werd pijnlijk duidelijk in Selma, Alabama wanneer de komst van Martin Luther King, Jr. in één dag de publiciteit opleverde waarop het SNCC al verschillende maanden hoopte. De overwinningen van de zwarte bevolking op de gemeente werden door de media voorgesteld als het werk van één organisatie, de SCLC. Het SNCC, dat al maanden campagne aan het voeren was, werd volledig over het hoofd gezien.

Ook aan het gedeeld leiderschap kwam er echter een einde.

Zoals de auteur Keniston[39] erop wees, ontstond in vele sociale bewegingen een probleem dat hij de spanning tussen “power and participation” noemde. Daarmee bedoelde hij dat de radicalen vonden dat ‘de mensen moesten beslissen’. Dat gebeurde ook effectief. Maar meestal verliep de beslissing van ‘de mensen’ traag, gematigd en tactisch zeer conservatief. Op het moment dat de radicalen dit constateerden en ze het tempo van de veranderingen wilden opdrijven, ontwikkelde de beweging een meer autoritaire rol.

 

Binnen het SNCC was het voornamelijk vanaf de benoeming van Stokely Carmichael tot voorzitter (op de ledenvergadering van mei 1966), dat de organisatie meer en meer autoritair werd en dat het SNCC in groeiende mate geassocieerd werd met de figuur van Carmichael. Het grote probleem daarbij was dat Carmichael door de media gezien werd als de spreekbuis van zijn gehele organisatie. Zo werden persoonlijke overtuigingen van Carmichael al eens beschouwd als beleidspunten van de gehele organisatie. Verschillende opvattingen van Carmichael vertegenwoordigden echter helemaal niet het standpunt van de organisatie. Enkele uitlatingen van Carmichael brachten het SNCC in diskrediet zodat de andere leden beslisten dat Carmichael zijn spreekbeurten moest beperken en vergezeld moest worden van een tweede lid van het SNCC.

De naambekendheid van Carmichael gaf het SNCC echter ook veel positieve publiciteit, maar dan voornamelijk bij de zwarte bevolking.

 

1.3.3.6.  Zuidelijke basis.

 

In tegenstelling tot de NAACP en CORE opereerde het SNCC voornamelijk in het Zuiden en deed enkel via vriendschappelijke organisaties aan geldinzamelingsacties in het Noorden. Het SNCC opteerde ook voor de rurale gebieden in plaats van voor de stad. De reden voor deze keuze was tweevoudig. In de eerste plaats vond men dat het tijd werd om juist daar te gaan waar de Jim Crow – wetten [40] het striktst werden nageleefd en waar de onderdrukking van de zwarten op alle vlakken van de maatschappij (onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid, cultureel, …) duidelijk aanwezig was. Daarnaast was het handig meegenomen dat men zó uit het vaarwater bleef van de reeds bestaande burgerrechtenorganisaties.

Vanaf 1965 -1966 richtte het SNCC zich meer op het Noorden en op de steden. Daar boekten ze veel minder successen omdat het organiseren van de gemeenschappen veel moeilijker was op een plaats waar er geen bindmiddel tussen de bevolking bestond. In het rurale Zuiden vormde de zwarte Kerk reeds een structuur en kon men via de dominees grote groepen bereiken. De steden toonden echter een grotere diversiteit in de bevolkingssamenstelling en men moest ook tegen subtielere vormen van racisme vechten (waarbij overwinningen moeilijker te bereiken waren). Men wilde de zwarten in de getto’s samenbrengen rond de roep tot ‘Black Power’ en de ‘Black is Beautiful’-idee, maar effectieve veranderingen zoals in het Zuiden heeft men daar nooit mee bereikt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[5] R. COLES, “Social Struggle and Weariness”, in: Farewell to the South, Boston, Little & Brown, 1972,  p. 222  

2 A. M. ORUM, Black Students in Protest: A study in the Origins of the Black Student Movement , Washington, American Sociological Association, 1972, p.5

[7] In deze rechtzaak besliste het hooggerechtshof dat segregatie, enkel en alleen gebaseerd op ras, in strijd was met het veertiende amendement van de Amerikaanse grondwet. Voornamelijk met betrekking tot de gesegregeerde scholen had deze beslissing een grote symbolische invloed.

[8] F. E. FRAZIER, Black Bourgeoisie, New York, Collier Books, 1962, eerste publicatie als Bourgeoisie noire in 1955.

[9] C.CARSON, In Struggle: SNCC and the Black Awakening of the 1960’s., Cambridge, Harvard University Press, 1981, p.14

[10] J.A. WILLIAMS, “Negro College Students Participation in Sit-ins”, in: Social Forces ,40, maart 1962, p.219.

[11] J. ORBELL, “Protest Participation among Southern Negro College Students”, in: American Political Science Review, 61, juni 1967, p.554-555

A. M. ORUM, Black Students in Protest, Washington, American Sociological Association, 1972, 89 p.

T.E. PETTIGREW, A profile of the Negro American, Princeton, Van Nostrand, 1964, 250 p.

[12] Richmond New leader , 22.02. 1960/ Editoriaal,  in: A. M. ORUM, Black Students …, p. 4.

[13] C.SELLERS & R. TERRILL, The River of No Return. The Autobiography of a Black Militant and the Life and Death of SNCC, New York, William Morrow & C°, 1973, p.19

[14] Congress of Racial equality, opgericht in 1942 door een interraciale groep die de aanpak van de oudere organisaties niet voldoende vond om het statuut van de zwarte te veranderen.

15 Southern Christian Leadership Conference, beter bekend als de organisatie van Martin Luther King, Jr. Opgericht in 1956.

[16] C.CARSON, In Struggle …, p.20-21

[17] C.SELLERS & R. TERRILL, The River of no Return…., p. 41

[18] “A.I.1-5, Conferenties in Raleigh (april 1960) en in Atlanta (mei, juni, augustus en oktober van 1960)”, in:  Microfilms SNCC , RSC Middelburg.

19 Deze zijn: Arkansas, Alabama, Florida, Georgia, Kentucky, Louisiana, Maryland, Mississippi, Missouri, North Carolina, Oklahoma, South Carolina, Tennessee, Texas, Virginia, West Virginia en the District of Colombia.

[20] C. CARSON, In Struggle…, p. 66-67.

[21] E. J. BAKER, “ Bigger than a Hamburger”, in: C.CARSON (ed.), The Eyes on the Prize Civil Rights Reader, New York, Penguin Books, 1991, p.120

22J. BOND, in: SELLERS, The River of No Return… p. 45.

23 “A.I.13, Democratic National Convention, 7  juli 1960”, in: microfilms SNCC, RSC Middelburg.

24 M.HARRINGTON, “voorwoord”, in: J. Newfield, Een Profetische Minderheid, Antwerpen, Bruna & Zoon, 1968, p.12

25 M.L. KING., in: C.SELLERS & R. TERRELL, River of No Return…, p.35.

26 “A.I.2., statement of purpose, mei 1960 in conferentie in Atlanta”, in: Microfilms SNCC, RSC Middelburg.

27 S. CARMICHAEL, “What we want”, in: New York Review of Books, 1966 (A.I.49, in: Microfilm SNCC, RSC Middelburg)

28H.R. BROWN, in: M.E. KING, Freedom song: A personal Story of the 1960s Civil Rights Movement, New York, William Morrow, 1987, p.325

29R. COLES, “Social Struggle …”, p.225

30H. ZINN, SNCC: The New Abolitionists, Boston, beacon Press, 1965,  p. 7.

31 J. BEVEL, in: H.ZINN, SNCC: The New…., p.14

32 “D.appendix D. The student voice,  oct.1960”, in: Microfilms SNCC, RSC Middelburg.

33 R. COLES, “Social Struggle…” p.221-241

34 “A.I.1., Conference of Raleigh, april 1960”, in: Microfilms SNCC, RSC Middelburg

 

[35] “A.I.13, National democratic Convention, 7 juli 1960” , in: Microfilms SNCC, RSC Midddelburg

[36] C.CARSON, In Struggle …, p.29

[37] E. BAKER, in: M.E.KING, Freedom Song…, p.471.

[38] E. BAKER, in: C. CARSON (ed.), The eyes on the prize civil rights reader, New York, Penguin Books, 1991, p.121

35 K. KENISTON, The Young radicals: notes on committed youth,  New York, Harcourt, Brace & World, 1968, hoofdstuk V.

[40] Na de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1863) werd in de Emancipation Proclamation bepaald dat de zwarte bevolking van de VS vrij was en stemrecht had. Veel blanken waren van mening dat het verlenen van gelijke rechten aan de ex-slaven had geleid tot een 'teruggang in hun ontwikkeling'. Op grond van dergelijke sentimenten werden in alle zuidelijke staten tussen 1881 en 1914 wetten doorgevoerd die in de praktijk een volledige scheiding van rassen in het publieke leven mogelijk maakten. Deze wetten werden bekend als 'Jim Crow-wetten', naar de titel van een imitatie van een zwarte entertainer, door de blanke muzikant Thomas Dartmouth "Daddy" Rice.