Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: 

BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT

 

HFST. 18: HET ‘SCHANDAAL VAN DE NATIONALE BANK’ MET HET ONTSLAG DER TWEEDE REGERING - VAN ZEELAND (OKTOBER 1937)

 

Na de turbulenties rond de interpellatie van Sap, de tussentijdse verkiezing en de amnestiekwestie in combinatie met nieuwe taalstrubbelingen en een zich wijzigende economische conjunctuur, hing vanaf mei 1937 permanent een regeringscrisis in de lucht. Toen een vonnis geveld op 6 juli 1937 door een Brusselse rechtbank, aangaf dat Sap het met zijn interpellatie indertijd gedeeltelijk bij het rechte eind had, brak het schandaal van de Nationale Bank los. Het zou uiteindelijk leiden tot de val van de regering.

 

De afloop van het proces - Bodart: het ‘schandaal van de Nationale Bank’ breekt los

 

Op 6 juli 1937 deed een burgerlijke rechtbank te Brussel uitspraak in het proces - Bodart. Sap had tegen deze Waalse katholieke volksvertegenwoordiger klacht ingediend wegens laster, omdat Bodart hem voordien zelf van laster had beschuldigd naar aanleiding van diens interpellatie van 16 maart. Voor Sap was dit proces een laatste strohalm waaraan hij zich kon vastklampen. Veroordeeld door vrijwel iedereen, besloot hij, via een proces tegen Bodart, de waarheid van zijn aantijgingen tegen Van Zeeland en de Nationale Bank door een rechtbank te laten natrekken. Die zou immers de beschuldigingen van Sap moeten controleren om uit te maken of hij dan wel Bodart had gelasterd.

Het bleek een grandioze zet. Het vonnis was immers ophefmakend. De rechtbank was tot het besluit gekomen dat Sap bij zijn interpellatie had gehandeld volgens zijn rechten en plichten als volksvertegenwoordiger. Ook had hij in de Kamer verklaard de uitleg van de premier te zullen aanvaarden, zodat hij hem niet beledigde door vragen te stellen. Als Bodart daarna Sap van laster beschuldigde, maakte hij er zich zelf aan schuldig. Bodart werd dan ook veroordeeld tot 10 000 frank schadevergoeding en een aantal inlassingen van het vonnis[474].

Daarnaast - en precies dit deel van het vonnis verwekte sensatie - gaf het gerecht Sap gelijk in heel wat van zijn uitspraken over de Nationale Bank. Zo constateerde het gerecht dat er inderdaad nooit een derde directeur noch vice-gouverneur werd benoemd door de Algemene Vergadering van de Bank, sinds het vertrek van Van Zeeland. Daarnaast werd vastgesteld dat het K.B. van 30 april nooit was verschenen in het Staatsblad, waardoor Sap met recht en reden mocht veronderstellen dat Van Zeeland met verlof zonder wedde was. Bovendien was het zo dat, “en tout état de cause, le demandeur était autorisé à constater que les membres du comité de direction restés en fonction avaient un intérêt personnel à ne pas pourvoir au remplacement du directeur vice-gouverneur démissionnaire, aux fins de se partager le montant de sa rémunération, et était-il aussi autorisé à estimer que pareille situation, peu favorable à la bonne administration de la Banque nationale, et d’ailleurs en opposition avec l’article 47 de ses statuts, aux termes duquel le comité de direction doit comprendre trois directeurs, était contraire à l’intérêt général[475]. Niet alleen werd Saps gedrag dus correct bevonden, maar tevens hield het vonnis een strenge morele veroordeling in voor de top van de Nationale Bank. Aan de integriteit van Van Zeeland werd door de rechtbank niet geraakt.

Door de uitspraak van het gerecht raakte de zaak van de Nationale Bank, of het ‘schandaal van de Nationale bank’, zoals het uit de mond van de oppositie klonk, opnieuw in de publieke belangstelling[476]. Bepaalde pers speelde gretig in op de nieuwe ontwikkeling die zich had voorgedaan. Vooral de rexistische kranten trachtten er munt uit te slaan. Vele andere kranten die de regering trouw waren, zoals Le Peuple, L’Indépendance belge en La Dernière Heure zwegen evenwel zoveel mogelijk over het vonnis en het schandaal van de Bank. Enkel la Libre Belgique, La Nation belge en natuurlijk De Standaard knoopten aan de uitspraak in het proces - Bodart strenge commentaren vast. De kranten erkenden dat volksvertegenwoordiger Sap zich op 16 maart 1937 gewoon van zijn taak gekweten had. Het uitoefenen van controle was immers de primaire taak van het parlement. Ze vroegen zich dan ook af of de rechterzijde de beslissing tot uitsluiting van Sap niet zou herzien. De katholieken gaven echter niet thuis. Intussen ging de agitatie zover dat Van Zeeland op 13 juli 1937 aan de koning het ontslag van zijn regering aanbood. Dit werd echter door het staatshoofd geweigerd[477].

Op 28 juli 1937 vond een Algemene Vergadering van de Nationale Bank plaats. Gouverneur Louis Franck hield een uitgebreide rede waarin hij de niet-vervanging van Paul Van Zeeland verdedigde[478]. De Bank had baron Hankart een interim aangeboden, om de latere terugkeer te vergemakkelijken van de voormalige vice-gouverneur, wiens verslag nooit werd verzwegen door de Bank. Door het mandaat ad interim van Hankart gingen ook de verwijten van onverenigbaarheid van ambt niet meer op, aldus Franck, die het in een tweede deel had over het stelsel van vergoedingen binnen het directiecomité. Het systeem van het gemeenschappelijk fonds (Cfr. infra, p. 166) was wettelijk vastgelegd, dus elke kritiek erop was onterecht. Verder paste Franck opnieuw zijn succesvol gebleken tactiek van het zaaien van verwarring toe.

De Algemene Vergadering kende ondanks Francks poging tot rechtvaardiging een uiterst woelig verloop. Door Degrelle werden nieuwe beschuldigingen geuit. Die beweerde o.m. dat de premier na zijn ontslag uit de Nationale Bank nog voor 330 000 frank vergoedingen had gekregen van de Bank. Daarop gaf de regering opdracht aan minister van financiën de Man om een officieel onderzoek in te stellen.

 

Het verslag van Hendrik de Man

 

De Man, door de regering met een officieel onderzoek belast, overhandigde op 1 augustus een lijst met 21 vragen aan regeringscommissaris bij de Nationale Bank Warland, tevens directeur-generaal van de schatkist. Op 18 augustus werden de antwoorden ter beschikking gesteld. Twee dagen later stelde de Man 11 bijkomende of aanvullende vragen, en op 27 augustus legde hij zijn verslag voor aan de ministerraad, o.l.v. Paul Van Zeeland die het dus voor de publicatie ervan kon inkijken en goedkeuren[479].

Daarin gaf hij toe dat het K.B. waaruit het ontslag van Van Zeeland moest blijken, niet werd gepubliceerd. In de pers werd het echter uitvoerig beschreven, waardoor het in feite toch algemeen bekend was. Wat de positie van baron Hankart betrof, gaf de Man toe dat die zich in feite in een toestand van onverenigbaarheid bevond. Er diende echter in beschouwing genomen dat hij slechts directeur ad interim was, en bovendien geen echte verantwoordelijkheid droeg. Hankart was meer schijnbaar dan werkelijk directeur. Desalniettemin klonk het oordeel van de minister van financiën over deze werkwijze van de Bank niet echt positief. Over de ware reden van dit handelen van de Bank liet de Man overigens geen twijfel bestaan. “Het is duidelijk dat het bestuur van de Nationale Bank van België, dadelijk na het ontslag van den heer Van Zeeland, gepoogd heeft maatregelen te voorkoomen die dezes terugkeer in de Nationale Bank na de voltooiing van zijn taak in den schoot der regeering in den weg zouden hebben kunnen staan. Men zou niet moeten aarzelen dit te erkennen.”[480]

Ook het vraagstuk der ‘emolumenten van het bestuur’ werd in het verslag aangesneden. De bezoldiging der bestuurders van de Bank bestond uit twee delen, enerzijds een vaste jaarlijkse vergoeding, en anderzijds een onder elkaar te verdelen som geld die op een gemeenschappelijke rekening ‘emolumenten’ stond. Vooral deze laatste rekening, door de oppositie ‘la cagnotte’ genoemd, stond ter discussie. De Man onderstreepte in zijn verslag dat dit systeem van vergoedingen niet in tegenspraak was met het wettelijk en organiek statuut van de Nationale Bank. Toch betreurde hij het gebrek aan controle erop. Bestuurders zouden immers in de verleiding kunnen komen bepaalde beheersdaden al of niet te stellen, naargelang ze het bedrag op de rekening ‘emolumenten’ zouden verhogen. Dit was trouwens al het geval geweest. Via de cagnotte hadden de leden van het directiecomité een salariskorting van 10%, opgelegd aan al het personeel van de Bank als offer voor het vaderland, weten te omzeilen[481]. De Man, die elk verder misbruik wilde voorkomen, maakte met het systeem komaf, en verving het door vaste individuele wedden voor de directieleden.

Omtrent de betalingen aan Van Zeeland ten belope van 330 000 frank werd in het verslag niet gerept. Dit kon omdat de som, afkomstig uit de cagnotte, volgens de Man moest geïnterpreteerd worden als een persoonlijke bijdrage van de leden van het directiecomité van de Bank in de bijzondere onkosten van premier Van Zeeland. Op die manier werd tevens elke beschuldiging van belastingontduiking teniet gedaan, aangezien het hier niet om de uitbetaling van een wedde ging.

Op 28 augustus 1937 werd het rapport doorgegeven aan de pers. Diezelfde dag echter verscheen in L’Indépendance belge een vraaggesprek met Van Zeeland, waarin die verklaarde dat de 330 000 frank wel mochten beschouwd worden als persoonlijke bezoldiging. Dit was volledig in tegenspraak met zijn eigen repliek van 16-17 maart, waarin hij uitdrukkelijk had gesteld geen eigenlijke bezoldigingen van de Nationale Bank te hebben ontvangen tijdens zijn ministermandaat. Bovendien bracht hij Hendrik de Man in een hachelijke positie, aangezien die een andere uitleg voor de feiten had voorzien[482].

In de eerstvolgende ministerraad ging het er dan ook hard aan toe. De Man richtte scherpe verwijten aan het adres van de premier. Uiteindelijk werd beslist dat de Man het volgende zou doen: “Ik zou een aanvullend rapport indienen over de zaak van de fr. 330 000, waarin ik de feiten zou uiteenzetten zonder ze te beoordelen, terwijl ik aan den heer Van Zeeland de zorg zou overlaten ze te verklaren.”[483] Op 3 september 1937 verscheen het aanvullend rapport, waarin de belastingontduiking werd toegegeven. Daarnaast besloot de ministerraad, in samenspraak met Leopold III, om de Kamers vervroegd bijeen te roepen. Een parlementair debat zou worden uitgelokt over de affaire.

Intussen liet ook gouverneur Franck opnieuw van zich horen. In een toespraak voor de Algemene Vergadering van de Nationale Bank benadrukte hij dat het systeem der vergoedingen volkomen wettelijk was[484]. Wat de stortingen aan van Zeeland betreft, hield Franck het erop dat die geen wedden meer ontving na zijn ontslag, maar enkel nog zijn deel uit het gemeenschappelijk fonds. Ook op de zaak van de 10% salariskorting kwam hij terug. De gouverneur verzekerde zijn toehoorders ervan dat het directiecomité nooit aan het bedrag, ondergebracht op de gemeenschappelijke rekening, was gekomen, en ook niet van plan was dit ooit te doen. Over wat de directie er dan wel mee zou uitrichten, repte Franck met geen woord.

Het schandaal van de Nationale Bank liet het land inmiddels niet koud. Dagelijks stond vooral de rexistische pers er bol van, en tevens sijpelde nieuws ervan door tot in de buitenlandse pers[485]. De onrust werd steeds groter, in zoverre dat straatgeweld de kop op dreigde te steken. In De Standaard van 31 augustus 1937 verhaalde hoofdredacteur Jan Boon over een buitengewone Algemene Vergadering van de Nationale Bank, waarin werd beslist over nieuwe statuten: “Als we ‘s namiddags terugkomen is gansch de omgeving der Bank in staat van beleg. Een paar honderd gendarmes, geweer op den schouder, bewaken alle straathoeken, verdrijven dichte groepen manifestanten, houden alle nieuwsgierigen en voorbijgangers op afstand. Er is nog een heele politiemacht bij, een heele zwerm agenten in burgerkleedij, er staan nabij de sacristij van Sinte Goedule verschillende vrachtauto’s van het leger gereed. Ditmaal hebben ze ook een woestijn gemaakt van het heele stadsgedeelte gelegen tusschen de d’Arenbergstraat en de Congreskolom. Zoo vergaderen de aandeelhouders van de Nationale Bank.”[486] Ook rond de beurs hadden zich rellen voorgedaan. Er werd melding gemaakt van ontruiming van de trappen en peristyle door de politie.

 

De Kamer in buitengewone zitting bijeen

 

 Op de ministerraad van 31 augustus 1937 werd beslist aan de koning te vragen om het parlement vervroegd samen te roepen, zodat Van Zeeland kon antwoorden op de verdachtmakingen en beschuldigingen jegens zijn persoon. De buitengewone zitting van het parlement ging van start op 7 september 1937.

Paul Van Zeeland nam als eerste het woord. Hij betreurde het ten zeerste dat de agitatie tot dergelijke verregaande toestanden had kunnen leiden. De premier beklaagde er zich over dat hij vanaf zijn intrede in het publieke leven het voorwerp was geweest van laster en leugen. Dit had hem er bijna toe doen besluiten op te stappen. Maar, besefte hij, “je ne suis pas seul en cause; ce n’est pas à ma personne que l’on en veut, vous le savez bien, c’est à mon rôle, à ce que j’ai fait, à ce que je représente.[487] Daarom nam hij toch geen ontslag, en zou hij eens temeer antwoorden op de nieuwe insinuaties. De premier legde aan de Kamer nogmaals het systeem uit van de gemeenschappelijke rekening, waaruit het directiecomité kon putten. Hij rechtvaardigde de sommen die hij eruit ontving gedurende zijn premierschap. Het waren achterstallige betalingen waarop hij nog recht had. Daarna ontving hij niets meer.

Van de gelegenheid maakte hij gebruik om Sap een aantal verwijten naar het hoofd te slingeren. “L’interpellation n’est pas un moyen de faire tomber un homme dans une chausse-trape; c’est un méthode par laquelle on doit chercher loyalement à faire la lumière sur des points qui sont obscurs.” Maar bij de interpellatie van 16 maart ging het erom “par une série d’insinuations, laisser planer un doute sur moi[488]. Vanop de Kamerzitjes weerklonk hierop de opmerking dat Sap gewoon zijn plicht als volksvertegenwoordiger had vervuld.

De premier besloot zijn rede met erop te wijzen dat de grote verliezer van heel het debat in feite het ganse land was. De malaise nam immers hand over hand toe. In dit verband viel hij keihard de in zijn ogen onwaardige oppositie aan: “L’opposition politique se sert de quels moyens? Des plus bas! Ce ne sont pas des heurts d’idées, des débats de doctrine; ce sont des attaques répétées, insidieuses, menées contre les personnes, et tout cela dans une atmosphère abominable de délation, d’insinuation, de traîtise, où l’on doit faire appel à des indiscrétions de fonctionnaires ou d’employés, où l’on murmure à l’oreille des demi-vérités, pires que des mensonges, où l’on laisse traîner, dans les rédactions de journaux, de prétendus carnets secrets.[489] Met dit laatste viseerde hij rechtstreeks Gustaaf Sap. Van Zeeland waarschuwde de oppositie nog het regime van vrije meningsuiting niet verder te misbruiken, anders zouden de nodige maatregelen volgen.

 

In de marge van de parlementaire debatten kwam er kritiek los op het feit dat Sap zich in stilzwijgen hulde. Voor heel de duur van de buitengewone zitting nam hij in de Kamer niet één keer het woord. Toch liet hij van zich horen, via een opgemerkte rede op 12 september te Meulebeke. Hij verklaarde er niet te zijn tussengekomen in het parlement “omdat het totaal nutteloos is te spreken in een midden waar alleen nog wrok en passie de houdingen bepalen”[490]. Over de zaak van de Nationale bank verklaarde hij het slachtoffer geweest te zijn van de ‘slipdragers’ van de premier.

Voor de premier zelf had hij geen goed woord over. “Men verwijt me soms te slim te zijn. Helaas, ik ben integendeel nog zeer naïef, want nooit heb ik kunnen gelooven dat een Eerste Minister onjuiste verklaringen zou durven afleggen. Dat gemis aan rechtzinnigheid van een Eerste Minister, enkel en alleen om maar gedurig redevoeringen over zijn eigen onbaatzuchtigheid te kunnen uitspreken, is een der bitterste ontgoochelingen van mijn politieke loopbaan; ‘t is ook een der duidelijkste kenteekens van het verval van de publieke deugden.”[491] Sap verklaarde verder dat Van Zeeland tussen 1 maart 1934 en 1 april 1935 méér heeft getrokken als ware hij geen minister geweest. En dit niet voor bewezen diensten, “maar enkel en alleen voor dien wel bepaalden tijd en met geld van dien tijd”. Bovendien betaalde hij op de 330 000 frank geen belasting, “wat strafbaar is door de wet!”[492]

Vervolgens schakelde Sap over op de erbarmelijke toestand waarin de katholieke partij verkeerde. Hij verweet Van Cauwelaert zich niet met hem te willen verzoenen, ondanks de vele pogingen, waarmee Sap telkens akkoord was. De reden was dat “de heer Van Cauwelaert nooit heeft geduld dat iemand in Vlaanderen nevens hem zou opgroeien”. Zo reageerde hij als volgt op een voorstel, waarbij hij voorzitter van de katholieke Vlaamse Kamergroep zou worden en Sap ondervoorzitter: “Maar wat denkt U, M. Sap ondervoorzitter! Maar dan besta ik binnen zes maanden niet meer…”[493] Volgens Sap werd het de hoogste tijd dat de Vlaamse katholieke krachten zich gingen verenigen om stevig weerwerk te kunnen bieden aan het machtige socialistisch blok. Met deze woorden oogstte hij een ‘onbedaarlijke ovatie’.

 

Inmiddels verliep het parlementair debat, ondanks enkele tussenkomsten waarin met scherp werd geschoten, over het algemeen genomen gunstig voor de regering. Een vertrouwensmotie in de Kamer die hulde bracht “aan het rechtschapen en onbaatzuchtig karakter van den eerste-minister”[494], werd massaal gestemd met 129 stemmen tegen 34 (o.m. Sap) bij 21 onthoudingen. Desalniettemin raadde Van Zeeland de koning toch aan om geheime consultaties te starten, wat hij vanaf 20 september ook deed[495]. Werden o.m. geraadpleegd: Vandervelde, Henri Jaspar, Spaak, Theunis, de Man, Hayoit de Termicourt en Galopin. Deze laatste, gouverneur van de Société Générale die het niet hoog op had met Van Zeeland, oordeelde dat de premier moest opstappen, “lui reprochant son manque de franchise[496].

Het Paleis weigerde evenwel de regeringscrisis te beschouwen in het licht van het schandaal van de Nationale Bank. Immers, “au mois de mai déjà, M. Van Zeeland avait manifesté au Roi l’intention de se retirer cet automne, et à ce moment les incidents de la Banque Nationale préoccupaient bien peu l’opinion.[497] Mocht de vorming van een nieuwe regering zich opdringen, dan ging de voorkeur van het Paleis uit naar een nationale unie, “la formule la plus viable et celle qui a les préférences de la masse[498]. De moeilijkheid lag evenwel vooral in de keuze van de nieuwe premier. Een aantal namen werden genoemd en besproken: Van Zeeland, Spaak, Vandervelde, Pierlot, Janson en Henri Jaspar.

 

Op 25 september bevestigden de drie meerderheidspartijen nogmaals hun vertrouwen in de premier en stemden een motie waarin werd gevraagd dat Van Zeeland zijn functie als premier verder zou waarnemen. Deze leek echter vastbesloten om ontslag te nemen[499]. Op de ministerraad die de dag ervoor had plaatsgevonden, had hij zijn voornemen kenbaar gemaakt om op te stappen, zonder dat heel de regering dit evenwel diende te doen. Zijn collega-ministers echter verklaarden in dat geval mee te zullen ontslag nemen. Daarop schorste Van Zeeland de bijeenkomst, en vroeg enige bedenktijd. De volgende dag al was Van Zeeland van gedacht veranderd. Na een onderzoek van de politieke situatie was het zo dat “M. le Premier Ministre renonce à l’intention de démissionner dont il avait fait part à ses collègues. Le conseil réaffirme sa volonté de mener son oeuvre dans l’esprit de l’Union nationale et d’achever l’exécution du programme contenu dans la déclaration ministérielle de 24 juin ’36[500]. Van Zeeland beloofde de koning nog minimum zes maanden het roer van het land in handen te houden[501].

 

Het afstappen van het Parket bij de Nationale Bank zou leiden tot het ontslag der regering

 

Lang werd de regering geen rust gegund. Terwijl Van Zeeland voor een korte vakantie naar het Zuiden van Frankrijk was vertrokken, had het Parket te Brussel zich vastgebeten in het dossier van de Nationale Bank. Al op 23 september 1937 had procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel Hayoit de Termicourt, bij Leopold III geroepen in het kader van diens raadplegingen, aan de koning uitleg verstrekt m.b.t. de verschillende schandalen waarin de Nationale Bank was verwikkeld. Daarbij had hij het staatshoofd verzekerd dat de eer van de premier in geen der zaken in het gedrang kwam. Heel bizar is het om vast te stellen dat t.g.v. deze consultatie, de koning de naam van Hayoit de Termicourt voorstelde als mogelijke formateur in geval van een regeringscrisis[502], dit net op een moment dat hij een uiterst belangrijk onderzoek leidde naar mogelijke fraude binnen de top van de Nationale Bank, waartoe ook premier Van Zeeland  jarenlang had behoord!

Op 19 oktober 1937 ‘s morgens maakte Hayoit de Termicourt opnieuw zijn opwachting in het Paleis, ditmaal op eigen verzoek. Hij kwam er de koning van op de hoogte brengen dat het Parket dezelfde dag nog zou afstappen bij de Nationale Bank. We laten graaf Capelle, secretaris van Leopold III zelf even aan het woord: “Le Procureur Général Hayoit de Termicourt est venu me voir ce matin, pour que je mette le Roi au courant d’une situation grave de conséquences: à la suite d’une enquête judiciaire effectuée à la Banque Nationale, le Parquet a décidé d’y faire une descente. Il serait établi que, de 1927 à 1933, des sommes importantes ne figurant au bilan ni à l’actif ni au passif ont été versés par personnes interposées à des tiers. Il n’est pas encore établi qu’étaient ces tiers, mais 2 hommes ont certainement franchi ces sommes, une avance: Dupriez et Lemoine, collaborateurs immédiats de vice-gouverneur Van Zeeland. C’est un délit (…) de la correctionelle. (…) Vu l’importance de la déclaration, j’ai fait passer un billet au Roi lui demandant de recevoir le P.-G. Celui-ci, appelé par le Roi, est immédiatement entré dans le bureau du Roi et lui a tenu le même langage. Le Roi est averti et estime que, pour le moment, il n’a pas à intervenir dans cette affaire, mais qu’il faut la suivre de très près.[503]

‘s Namiddags stapte het Parket inderdaad af op de Nationale Bank in het kader van een fraudeonderzoek. Op 20 oktober 1937 kreeg de regering van procureur-generaal Hayoit de Termicourt te horen dat ernstige onregelmatigheden waren geconstateerd ten laste van vroegere bestuurders van de Nationale Bank. Een gerechtelijk onderzoek was geopend[504]. Daarop wilde minister van financiën de Man op staande voet gouverneur Louis Franck ontslaan, maar die vroeg zelf dadelijk verlof zonder wedde aan tot het einde van het jaar, datum waarop hij toch met verplicht pensioen diende te vertrekken[505]. Franck zou overigens overlijden op de laatste dag van zijn mandaat, 31 december 1937. Volgens sommige kranten gebeurde dit in verdachte omstandigheden, waarbij zelfmoord niet werd uitgesloten[506].

Premier Van Zeeland, van de nieuwe ontwikkelingen op de hoogte gebracht, keerde zo vlug mogelijk terug uit het Zuiden van Frankrijk. Ook al betrof het gerechtelijk onderzoek niet rechtstreeks zijn eigen persoon, toch restten hem weinig andere mogelijkheden dan aan de koning het ontslag van zijn regering aan te bieden, wat hij ook deed op 25 oktober 1937. Hij meende zo meer vrijheid te hebben om zich te verdedigen. Dit ontslag betekende dat Gustaaf Sap alsnog zijn slag thuishaalde, ook al kwamen de beschuldigingen geuit door het Parket aan het adres van de Nationale Bank, slechts voor een klein deel overeen met de beschuldigingen vervat in Saps interpellatie[507]. Met zijn ontslag kwam Van Zeeland trouwens deze belofte uit de regeringsverklaring van 24 juni 1936 niet na, die bepaalde dat de regering enkel zou aftreden na een motie van wantrouwen in het parlement.

In een radiorede die zijn ontslag bekendmaakte, haalde van Zeeland als redenen ervoor aan dat de nationale unie afbrokkelde, alsook dat het hem onmogelijk leek verder te werken in een klimaat van verdachtmakingen, beschuldigingen en leugens. Hij vervolgde: “Jamais je n’ai accepté, et jamais je n’accepterai une action politique menée sur le plan des luttes de partis. C’est à une grande oeuvre nationale que nous étions attachés; c’était la seule qui pût nous retenir. Du moment où il s’avérait impossible de la continuer, notre rôle était terminé.[508] Naar eigen zeggen nam hij met spijt in het hart ontslag. De regeringstaak zat er nl. nog niet helemaal op. Een andere keuze dan het ontslag was hem echter niet gelaten.

Dadelijk na het ontslag van de regering begon de koning politieke besprekingen, die moesten leiden tot de vorming van een nieuw kabinet. Dit zou pas tot stand komen op 23 november 1937, toen de liberaal Janson er in slaagde een nieuwe regeringsmeerderheid van nationale unie op de been te brengen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[474] Durnez, De Standaard, 359; alsook de pers rond dat tijdstip.

[475] Etienne, Le mouvement rexiste, 153. De auteur citeerde letterlijk uit het gerechtelijk vonnis.

[476] Zie daarvoor de kranten rond dat tijdstip.

[477] Luykx, Politieke geschiedenis, 358.

[478] Franck, De Incidenten van de Nationale Bank van België.

[479] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 49.

[480] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 53.

[481] Van Zeeland zelf maakte op dat moment evenwel geen deel meer uit van het directiecomité, waardoor zijn naam in deze zaak dan ook niet werd vernoemd. De salariskorting van 10% betrof overigens niet alleen de personeelsleden van de Bank, maar alle staatsambtenaren. Deze maatregel was bij volmachtenwet door de regering - de Broqueville opgelegd.

[482] Claeys-Van Haegendoren, Hendrik De Man, 247.

[483] De Man, Herinneringen, 228.

[484] Franck, De Incidenten bij de Nationale Bank van België.

[485] “Foreign news. Belgium: Vindictive Sap.”, Time (13 september 1937) 5.

[486] “De ‘slag’ van de Nationale Bank”, De Standaard (31 augustus 1937) 1.

[487] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 6.

[488] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 9.

[489] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 10.

[490] “Een politieke rede van oud-minister Sap te Meulebeke”, De Standaard (13 september 1937) 3.

[491] Ibid.

[492] Ibid.

[493] Ibid.

[494] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 105.

[495] AKP, XIV / 9 Crise ministérielle 25 octobre - 24 novembre 1937

[496] Gesprek van de koning met Galopin 22 september 1937; AKP, XIV / 9 Crise ministérielle 25 octobre - 24 novembre 1937

[497] Nota Capelle “Quelques reflexions au sujet de la prochaine crise ministérielle” september 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 octobre - 24 novembre 1937

[498] Ibid.

[499] Claeys-Van Haegendoren, Hendrik De Man, 248.

[500] Notulen van de ministerraad, 25 september 1937 nr. 90; ARA, NM p. 295.

[501] Claeys-Van Haegendoren, Hendrik De Man, 248.

[502] Gesprek van de koning met Hayoit de Termicourt 23 september 1937; AKP, XIV / 9 Crise ministérielle 25 octobre - 24 novembre 1937

[503] Nota Capelle 19 oktober 1937; AKP, XIV / 9 Crise ministérielle 25 octobre - 24 novembre 1937

[504] Henau, Paul Van Zeeland, 170.

[505] Henau, Paul Van Zeeland, 174.

[506] Vooral in de rexistische pers vielen dergelijke echo’s te bespeuren. Zie o.m. “L’escroc Barmat est mort”, Pays Réel (7 januari 1938) 1.