De weg naar Santiago de Compostela: analyse van verhalende bronnen als graadmeter voor een gemeenschappelijk gedachtegoed. (Annick Plancke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Het bronnenmateriaal

 

1. De Middeleeuwse historiografie

 

1.1. Inleiding[98]

 

 De Vroege Middeleeuwen lopen vanaf omstreeks 500 tot ongeveer de late 10de eeuw. Ondanks enkele culturele Renaissances kenmerken deze eeuwen zich door een kwalitatief en kwantitatief beperkte historiografische productie. Dit heeft te maken met een algemene malaise en inzinking van het intellectuele leven, voornamelijk tijdens de Germaanse invallen en de troebele Merovingische tijd. De Volle en Late Middeleeuwen worden gekenmerkt door een steeds omvangrijker, veelzijdig en beter wordende historiografie.

De Vroeg-Middeleeuwse geschiedschrijving was voornamelijk een zaak van geestelijken: bisschoppen, abten maar ook monniken. Deze werken kwamen vaak tot stand aan bisschoppelijke hoven – zoals Rome, Sevilla, Tours, Reims - of in benedictijnenabdijen. De Vroeg-Middeleeuwse interpretatie van het verleden bouwt verder op de Oud-Christelijke traditie. Het surplus wordt door de theologen geleverd. Zij zien de geschiedenis als de vervulling van Gods plan, waarbij de mens volledig onderworpen is aan Zijn leiding en voorzienigheid.

 

 De verspreiding van het geschreven materiaal bleef voornamelijk beperkt tot de kerkelijke milieus, vorstenhuizen en universiteiten. Het valt moeilijk in te schatten wat de weerklank of invloed was van historische literatuur buiten deze milieus. Men kan ervan uitgaan dat sinds 1200 het lezerspubliek zich uitbreidde, onder andere door de onderwijsinstellingen die opdoken in de steden. Met deze verruiming en wijziging van het publiek deed zich een verruiming voor van typologieën en aantal.

 

De historiografie vanaf 1200 is omvangrijker dan de eeuwen voordien. Dit heeft vooral te maken met de verandering op intellectueel, sociaal-economisch, godsdienstig en politiek vlak. Men treft vaker dan in de Vroege Middeleeuwen werken aan die zich voornamelijk bezig hielden met de eigen tijd. Dit komt door de veranderingen van de eigentijdse ‘res gestae’ en de veranderde intellectuele mogelijkheden.

De invloed van deze “betere” historiografie op een breder publiek bleef zeer gering. Monniken schreven immers doorgaans voor hun medebroeders.

 

 De historiografen zijn zelden in de eerste plaats uitsluitend historici. Ze staan in de regel in dienst van overheidspersonen en instellingen. Ze schrijven in opdracht van en zodoende afhankelijk van die opdrachtgevers. Het historiografisch werk is slechts een klein deel van het oeuvre van de vroeg-Middeleeuwse auteurs.

 

1.2. De typologie van het gekozen bronnenmateriaal[99]

 

 Een definitie van de aard van een bron brengt conclusies met zich mee in verband met haar bruikbaarheid, waarde, accuraatheid, soort informatie, specifiek oogpunt, …

 

 Er wordt in de geschiedwetenschap een basisonderscheid gemaakt tussen de narratieve en niet-narratieve bronnen. De eerste schreef voor het nageslacht en betreffen ideeën. Men beoogt informatie te leveren of invloed uit te oefenen. De niet-narratieve bronnen zijn documenten die tot stand kwamen binnen de administratie en betreffen economische, politieke of juridische acties.

Narratieve bronnen stricto sensu zijn annalen, kronieken, gesta, historiae. Traktaten, brieven, wetboeken en polemische geschriften zijn een tussenvorm en vallen buiten de twee basiscategorieën. Deze tussenvorm geeft wel meer rechtstreeks de historische bewegingen en evoluerende sociale condities weer.

 

 Etymologisch is de term kroniek afkomstig van het Griekse cronoV, wat tijd betekent. cronoV impliceert een tijdordening, tijdrekening. Het betreft een strikte chronologie, bij voorkeur over meer dan één generatie[100], waarbij bepaalde feiten worden gereconstrueerd en verwoord[101]. De finaliteit is het zich bezig houden met de chronologie en met de Bijbel. Vanwaar komen we? Waar gaat de schepping naartoe? Het gaat om een chronologiseren in functie van de heilsgeschiedenis. Chronologen zijn dan ook meestal theologen. De belangstelling voor het heden staat voorop. De hertekening van dat heden staat in functie van een evolutie[102]. In de categorie kronieken hebben we wereld- of universele, nationale, regionale, lokale, stads-, abdij- of kloosterkronieken.

 

 De nationale, regionale, lokale en abdij- of kloosterkronieken hebben een pragmatische opzet met propagandistische en moraliserende bedoelingen. Men verheerlijkte en verdedigde. De legitimatie is een belangrijke finaliteit.

Ze omvatten qua thematiek de geschiedenis van een abdij, klooster, kerk of vorstelijk huis. Bij deze kronieken vangt het werk aan met een stichting van een land, dynastie, stad of klooster. Het verleden wordt de voorgeschiedenis van het heden, want het heden bleef centraal staan in de historische cultuur.

De gegevens die de kroniekschrijvers verwerken zijn doorgaans gebaseerd op zaken die ze zelf gezien of gehoord hebben of wat werd opgevangen van oog- of oorgetuigen. Er werd eveneens gecompileerd waarbij beroep werd gedaan op bestaande en toegankelijke geschreven documentatie[103].

 

 De annalen bestaan uit korte, zakelijke aantekeningen van historische feiten in strikt jaarlijkse opvolging. In de abdijen werden aantekeningen gemaakt in de marges of tussen de regels van gebeurtenissen van een bepaald jaar. De opgetekende feiten handelden over politiek, meteorologische fenomenen of het leven van de religieuze gemeenschap[104]. De vroegste vorm is deze van de Paasannalen, die doorheen de eeuwen ongewijzigd bleef[105]. Ze werden ook annales minores, kleine of korte annalen genoemd. Deze zijn doorgaans in abdijen of kloosters tot stand gekomen, waardoor ze ook de benaming klooster- of abdijannalen kregen. Deze laatste categorie richt de belangstelling voornamelijk tot de eigen instelling.

De waarde van de annalen ligt in de feitelijke, waarheidsgetrouwe weergave en in de zorg voor chronologie. Een negatief punt is dat ze vrij kort zijn en niets anders beogen dan een opsomming - zonder context of samenhang - van politieke, militaire, ecclesiastische of meteorologische feiten.

De annalen brengen dus de geschiedenis volgens het jaarverloop en gaan meestal terug in de tijd tot de stichting van een koningshuis, bisdom, abdij of klooster. Per definitie wordt een nauwkeurige chronologie nageleefd.

 

 We noemen verder: historiën van kruistochten en pelgrimages, reisverhalen, dagboeken en memoires. Aansluitend bij het onderwerp van de scriptie zijn er dus verhalende bronnen, specifiek over de pelgrimstochten. In de categorie reisverhalen hebben we onder andere de reeds vermelde reisgids Gids voor de pelgrim[106].

 

1.3. De taal van de bronnen[107]

 

 De taal van de historiografie is quasi uitsluitend het Latijn, de taal overgeërfd van de Romeinen door Kerk en clerus en door de politieke gezagsdragers.

In de loop van de 12de eeuw hield het Latijn op de enige geschreven taal van het West-Europese continent te zijn. Maar, merken we op dat de manuscripten van de, door ons, geanalyseerde bronnen allen in het Latijn zijn.

De oorspronkelijke hegemonie van het Latijn, het gradueel doordringen van de volkstaal en de uiteindelijke suprematie van deze laatste zijn fundamentele elementen van de Middeleeuwse cultuur en sociale evolutie. Het reflecteert het bijna absolute monopolie van de kerk in de Vroege Middeleeuwen op alle geschreven expressies van het intellectuele leven[108]. Europa was verdeeld in drie klassen: de schrijvende clerus, ongeletterde ridders en de analfabete massa. In deze omstandigheden was het onmogelijk voor de Germaanse en Romaanse talen om door te dringen in het bestuurlijke en culturele circuit. Dit beïnvloedde niet enkel de taal van de documenten maar eveneens de geest ervan. Auteurs verbonden met de Kerk, vaak monniken, hadden een specifiek oogpunt en hadden vaak geen inzicht of interesse in de politieke, constitutionele of economische aangelegenheden.

 

1.4. De monastieke narratieve bronnen[109]

 

 De monastieke narratieve bronnen geven aanduidingen geven over een specifiek tijdsbeeld. Van dit tijdsbeeld trachten we een reproductie te maken. Waaraan besteedt de auteur zijn aandacht? Wat is belangrijk voor de auteur? Wat benadrukt de auteur? Welke thema’s komen aan bod en welke helemaal niet? Op die manier kan men een reconstructie van de mentaliteit maken.

De belangrijkste parameters voor de productie en het gebruik van het bronnenmateriaal zijn: met welke bedoeling is de bron opgesteld? In welk milieu kwam de bron tot stand?

 

 De auteurs van deze bronnen zijn monastieke auteurs, leden van een kloostergemeenschap. Het milieu waarvan deze auteurs deel uitmaken speelt een belangrijke rol. Het waren clerici die schreven in opdracht van en voor het eigen convent. Zij hadden algemeen gesteld louter belangstelling voor de eigen instelling, namelijk een belangstelling voor het monastieke leven in de eigen kloosterinstelling. Hun doel bestond erin de eigen identiteit te bestendigen en sterk te profileren. Merken we hier op dat ‘de best geïnformeerde auteur’ eveneens de dichtst betrokken persoon is en aldus de minst betrouwbare. Het gaat hier om de betrouwbaarheid van de correcte weergave van de historische realiteit[110].

 

Herhalen we nog even dat in de vroege Middeleeuwen alles werd neergeschreven in het Latijn en dit louter in klerikale en monastieke sferen. Maar in de categorie die in onze studie van toepassing is, namelijk in het klerikale milieu blijft naar traditie het Latijn dominant. Het Latijn wordt immers de taal voor de eeuwigheid genoemd. Eén van de regels van het taalgebruik is dat zij de communicatie dient te bevorderen. Wanneer men begint te beseffen dat de communicatie essentieel is komt men tot het gebruik van de volkstalen. De clerici doen dit niet en wel bewust. Hun schrijverij is niet bestemd voor een lekenpubliek en zal slechts een specifiek geselecteerd milieu bereiken: het monastieke milieu.

 

 De volgende kritische bedenkingen in verband met de context van de bron moeten in gedachte gehouden worden wanneer men dergelijk Middeleeuws bronnenmateriaal ter hand neemt.

De monastieke narratieve bronnen kwamen tot stand met de bedoeling de lokale en eigen geschiedenis te herinneren.

De auteurs waren clerici van het respectievelijke klooster. Dit impliceert een subjectiviteit uitgaande van de verteller. Deze subjectiviteit kan mogelijk uit de bronnenanalyse naar de oppervlakte komen. Wat houdt subjectiviteit in? Het levert een tijdsbeeld alsook mentaliteitsvisies van personen uit dergelijke milieus. De auteur schrijft met een specifiek doel voor ogen. Niet zozeer wat er wordt verteld is van grote betekenis, eerder de manier waarop de zaken worden voorgesteld en ook naar welke soort onderwerpen de belangstelling van de auteur gaat.

Alhoewel de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de bronnen problematisch is, is het toch historisch relevant deze te analyseren op wetenschappelijke wijze. De bedoeling van deze studie is immers het filteren van mentaliteiten uit bronnenmateriaal.

 

 In de Middeleeuwse bronnen wordt de eerbied voor het gezag, de ‘auctoritas’ gerespecteerd[111].

Heden is plagiëren verboden en strafbaar. De grondliggende idee is dat er dan misbruik wordt gemaakt van de creativiteit van een ander, een aspect dat hoog aangeschreven staat binnen onze huidige normen. In de Middeleeuwen had men geen probleem met het kopiëren of parafraseren zonder te citeren. Dit Middeleeuws plagiëren noemt men dan compileren[112]. Een compilatie houdt dus in, het omzetten van een tekst voor eigen gebruik vanuit een eerste tekst. De auteurs van de bronnen hadden toegang tot het archief van de respectievelijke kloosters en namen eveneens documenten op in hun werk. Het zijn verhalende bronnen maar wel doorspekt met oorkonden waarin de rechten en aanspraken van het klooster geconsolideerd worden. Dit laatste sluit immers aan bij het finalisme van de aard van de bronnen, namelijk de aandacht voor de eigen instelling.

 

1.5. Besluit

 

Taal wordt gebruikt als een middel tot communicatie. Er werden talloze kloosters richting Santiago de Compostela gesticht om zo een route te creëren, een kanaal om een ‘christelijke Europese eenheid’ tot stand te brengen. In de kloosters kende men een traditie van het schrijven van kronieken en annalen. In deze scriptie weerhouden we voor de inhoudsanalyse de monastieke verhalende of narratieve bronnen. Als monastieke verhalende bronnen selecteren we kloosterkronieken en kloosterannalen, geproduceerd in kloosters gelegen op een route naar Compostela. Als er sprake is van een algemeen gedachtegoed is het aannemelijk dat dit weerspiegeld wordt in de bronnen.

De verhalende bronnen specifiek over de pelgrimstochten worden dus niet opgenomen in de bronnenanalyse.

 

 We benadrukken dat - naar de aard van het bronnenmateriaal - de eigen instelling centraal staat in de monastieke historiografie. De vraag is nu in hoeverre dergelijke bronnen ons toelaten een West-Europees cultureel gedachtegoed te bespeuren. Of, zal het gemeenschappelijke zich net uiten in het specifieke van de instelling en haar gedachtegoed?

 

 

2. Samenstelling van het bronnenmateriaal

 

In de volgende werken werd er op locatie - bij voorbeeld Tours, Compostela, Vézelay, …- gezocht naar bruikbare repertoria en bronnencollecties en -uitgaven.

In R.C. Van Caenegem, Manuel des études médiévales. Typologie des sources historiques, grandes collections, Louvain-La-Neuve, 1997 vonden we de bronnenverzameling España Sagrada van H. Florez.

Volgende bronnenverzamelingen en -uitgaven leverden eveneens resultaat:

De volgende werken werden doorgenomen:

Ook werden lexica ter hand genomen zoals het Lexicon des Mittelalters, München-Zürich, 1980-…, Lexicon für Theologie und Kirche, Freiburg, 1993-…, Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastique, Parijs, 1909-… en P.B. Gams, Series episcoporum ecclesiae catholicae, Ratisbona, 1873-1886.

 

Alle zoekresultaten staan in het volgend overzicht neergeschreven.

 

Bron 1: The Vézelay Chronicle

Bron 2: Anonymum S. Martialis Chronicon

Bron 3: Chronicon Compostellano

Bron 4: Annales Compostellani

Bron 5: Chronicon Albeldense

Bron 6: Chronicon Albeldense

Bron 7: Chronicon monasterii S. Petri Aniciensis

Bron 8: Chronicon Iriense

Bron 9: Chronicon Iriense

Bron 10: Chronicon S. Martini Turonensis

Bron 11: Chronicon Cluniacense

Bron 12: Chronicon Burgense

Bron 13: The Chronicle of San Juan de la Peña

We merken op dat slechts twee van de dertien geanalyseerde bronnen zeer grondig en kritisch zijn uitgegeven, vertaald en voorzien van commentaar en context. De andere bronnen missen dergelijke kritische bespreking. We weten dat deze afkomstig zijn van een locatie waar een klooster was gelegen op een route naar Compostela.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[98] R. De Schryver, Historiografie. Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa, Universitaire Pers Leuven, Ancorae, volume 8, derde uitgave, 1997, pp. 99-175; R.C. Van Caenegem, Guide to the sources of medieval history, N.Y., Oxford, 1995, pp. 15-155.

[99] R. De Schryver, o.c., pp. 99-175; R.C. Van Caenegem, o.c., pp. 15-155; hoorcolleges 2de kandidatuur ‘Algemene inleiding tot de geschiedbeoefening II: Middeleeuwen’, 1999-2000.

[100] E. Van Houts, Local and regional chronicles, Turnhout, 1995, p. 14.

[101] B. Guenée, Histoire et culture historique dans l’Occident médiéval, Parijs, 1980, p. 204.

[102] H.W. Goetz, “On the universality of universal history”, in J.P. Genet, ed., L’historiographie médiévale en Europe. Actes du Colloque organisé par la Fondation Européenne de la Science au Centre de Recherches Historiques de l’Université Paris I du 29 mars au 1er avril 1989, Parijs, 1991, p. 261.

[103] G. Melville, “Le problème des connaissances historiques au Moyen Age. Compilation et transmission des textes”, in J.P. Genet, ed., o.c., p. 25.

[104] M. Innes en R. McKitterick, “The writing of history”, in R. McKitterick, ed., Carolingian culture: emulation and innovation, Cambridge, 1994, pp. 200-201.

[105] R. McKitterick, “Constructing the past in the early middle ages: the case of the Royal Frankish Annals”, in Transactions of the Royal Historical Society. VIIth Series, 1997, pp. 106-108.

[106] Uitgegeven door P. Gerson, A. Stones en J. Krochalis, The pilgrim’s guide: a critical edition. 2: The text, Londen, Harvey Miller, 1998.

[107] R. De Schryver, o.c.; R.C. Van Caenegem, o.c.; hoorcolleges 2de kandidatuur ‘Algemene inleiding tot de geschiedbeoefening II: Middeleeuwen’.

[108] C.-O. Carbonell, L’historiographie, Parijs, P.U.F., 1993, pp. 38-41.

[109] W. Prevenier, Uit goede bron. Introductie tot de historische kritiek, Garant, Leuven-Apeldoorn, zesde druk, 1998, pp. 36-48 en 76-94 en pp. 110-115.

[110] L. Boehm, “Der wissenschaftstheoretische Ort der historia im Mittelalter. Die Geschichte auf dem Wege zur Geschichtswissenschaft”, in Speculum Historiale. Festschrift für Johannes Spörl, Freiburg-Munchen, 1965, pp. 663-693; B. Guenée, o.c., pp. 283-299; W. Goetz, Funktion und Formen mittelalterlicher Geschichtsschreibung, Darmstadt, 1985.

[111] G. Melville, o.c., pp. 24-30; B. Guenée, “L’historien et la compilation au XIIIe siècle”, in Journal des Savants, 1985, pp. 119-135.