De Praagse Lente

 

Pieter Vanheuverzwijn

Verhandeling aangeboden tot het behalen van de graad van
Gediplomeerde in de Aanvullende Studies van Geschiedenis

 

Academiejaar: 2004-2005

Katholieke Universiteit Leuven

 

Promotor: Prof. Dr. L. Vos

 

home lijst scripties  

 

Inleiding

 

1. Tsjecho-Slowakije vóór de Praagse Lente

    1.1. Ontstaan Tsjecho-Slowakije

    1.2. Tsjecho-Slowakije als communistisch land

    1.3. De aanloop naar de Praagse Lente

 

2. De Praagse Lente

    2.1. De hoofdrolspelers

    2.2. De hervormingen en gevolgen

        2.2.1. Het Actieprogramma

        2.2.2. De hervormingen in praktijk

        2.2.3. Het Manifest van 2000 woorden

    2.3 De reacties op de hervormingen

    2.4 Tijd voor onderhandelingen

 

3. De Interventie

    3.1 Bezetting door de troepen van het Warschaupact

    3.2. Reacties Tsjechoslowaakse politiekers en bevolking

    3.3. Arrestatie hervormers gevolgd door onderhandelingen in Moskou

    3.4. Het geheim protocol van Moskou

    3.5. Terugkeer naar Praag

 

4. Na de Praagse Lente

    4.1. Machtsstrijd tussen de communisten

    4.2. Ongeloof bij de bevolking

 

5. Husak in plaats van Dubcek

    5.1. Algemeen

    5.2. De politiek van Husak

    5.3. Het definitief einde van de Praagse Lente

 

6. Na de Fluwelen Revolutie

    6.1. De uitnodigingsbrief

    6.2. Nieuwe documenten

    6.3. Memoires van de protagonisten

 

Besluit

 

Bijlagen

 

Referentielijst

 

 

 

Inleiding

 

            Het verhaal over de Praagse Lente is er één dat zich uitstrekt over verschillende jaren. Belangrijk zijn de oorzaken. De slechte economische situatie en de zware stalinistische politiek met zijn gekende hervormingen waren kenmerkend voor het beleid in het communistisch Tsjecho-Slowakije. Een alliantie van hervormingspolitiekers met iedereen die onderdrukt werd door het beleid, zorgde voor verandering.

Alexander Dubcek leidde de nieuwe garde politiekers en kondigde vervolgens een nieuw communisme af, een socialisme met een menselijk gelaat. Wat volgde was een voorzichtige opeenvolging van hervormingen in de richting van een democratischer staat. Zo werd zelfs de censuur volledig afgeschaft. De leidinghebbende hervormers waren nog overtuigd communist maar wilden dus een nieuwe politiek, ze bekritiseerden openlijk het oude systeem.

Dit lokte uiteraard reacties uit in de rest van communistisch Oost-Europa. Deze landen hielden nog vast aan de bekritiseerde vorm van communisme en aanvaardden dit niet. De Praagse Lente sloeg wel duidelijk aan bij de Tsjechoslowaakse bevolking. Zij stond praktisch volledig achter de hervormers en wilden steeds meer en meer. Onder de bevolking circuleerden zeer liberale documenten zoals het extreem liberale “Manifest van 2000 woorden”.

Het is dit document dat de spreekwoordelijke druppel was voor de landen van het Warschaupact en de orthodoxe conservatieve politiekers in Tsjecho-Slowakije. Er werd nog gepoogd te onderhandelen, maar in de nacht van 20 op 21 augustus 1968 viel het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen en bezette het voor de komende twintig jaar.

De hervormers en de bevolking reageerden geschokt en ontgoocheld. Hoewel ze het communisme trouw bleven, werden ze bezet door hun eigen kameraden. De meest extreme hervormers werden gevangengenomen en naar Moskou geleid. Daar vonden harde onderhandelingen plaats waar de Tsjechoslowaakse hervormers het onderspit moesten delven. Er werd een geheim protocol ondertekend waarin zij beloofden een zogenaamde normaliseringpolitiek aan te gaan. In praktijk betekende dit dus dat alle hervormingen teruggedraaid moesten worden. Zo geschiedde, de conservatieve communisten grepen de macht terug en voerden hun politiek weer in. Uiteindelijk werd Dubcek vervangen door Gustav Husak als eerste secretaris van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij (CPTsj).

Deze voerde een harde politiek, doorspekt met zuiveringen en politieke processen. Kortom , men was op korte tijd teruggekeerd naar de situatie van vóór de Praagse Lente.

 

 

1. Tsjecho-Slowakije vóór de Praagse Lente

 

1.1. Ontstaan Tsjecho-Slowakije

 

            Tsjecho-Slowakije ontstond op 28 oktober 1918 toen de onafhankelijke Tsjechoslowaakse Republiek werd uitgeroepen na het uiteenvallen van de Donau-Monarchie Oostenrijk-Hongarije bij het einde van de eerste wereldoorlog. Tot president werd de socioloog en filosoof Tomas Masaryk (1850-1939) benoemd. Na tien eeuwen waren de Tsjechen en de Slowaken weer herenigd. De Tsjechen lagen namelijk onder Oostenrijkse heerschappij terwijl de Slowaken onder deze van de Hongaren lagen.

Tsjecho-Slowakije ontstond dus in het interbellum. Het land had een hoge industriële ontwikkeling en een grote arbeidersklasse. Er werden geen bevolkingsgroepen systematisch onderdrukt en we kunnen dan ook spreken van een toentijdse democratie. De communistische partij stond toen sterk in het politieke landschap; de partij haalde op volstrekt legale wijze een tien procent van de stemmen. Tsjecho-Slowakije was in het verleden vaak onderdrukt geweest door de Habsburgers en dit is zeker één van de redenen die de latere goede relatie van Tsjecho-Slowakije met Rusland en de Sovjet-Unie verklaart. De Tsjechen en Slowaken hadden immers nooit echt slechte ervaringen met de Russen gehad.

De zogenaamde karakteristieken die Tsjecho-Slowakije kenmerken, staan haaks op deze van vele buurlanden van dit land in Oost- Europa. Deze waren over het algemeen agrarisch en kenden minder democratie. De bevolking stond ook duidelijker vijandig tegenover de Sovjet-Unie. Tsjecho-Slowakije was ook één van de weinige Europese landen die in het interbellum de democratie behielden en niet verleid werden door de Nieuwe Orde.

Tsjecho-Slowakije kende een grote Duitse minderheid die sinds 1918 dus de Tsjechoslowaakse nationaliteit bezat, en dit vooral in Sudetenland, dat zich bevindt aan de grens met Duitsland. Nadat Hitler zijn Anschluss met Oostenrijk had bereikt, had hij zijn zinnen gezet op Tsjecho-Slowakije, dat zich tot bondgenoot van Rusland maakte. Hitler kreeg van Frankrijk en Groot-Brittannië de toestemming om de Tsjechoslowaakse grensgebieden te bezetten en stichtte in 1939 het “Protectoraat Bohemen-Moravië”. (van den Heuvel, 1978, p.12)

De Tsjechoslowaakse regering onder leiding van Edvard Benes (1884-1948), die Masaryk in 1935 had opgevolgd als president, vluchtte op dat ogenblik naar Londen om daar verder te regeren. Benes hoopte dat Tsjecho-Slowakije na de oorlog als een brug zou dienen tussen het Westen en de Sovjet -Unie.

Op 5 mei 1945 brak er een opstand uit tegen de bezetter en deze hield stand tot op het moment dat de Russen Praag bevrijdden op 9 mei 1945. Benes keerde terug, maar moest nu wel rekening houden met een zeer belangrijke concurrent, namelijk Klement Gottwald, voorzitter van de communistische partij van Tsjecho-Slowakije, de CPTsj. De communisten waren zeer populair en Benes was verplicht toegevingen te doen. Er werden veel communisten toegelaten in de regering. Zij kregen zeer belangrijke posten zoals Binnenlandse Zaken (politie), informatie (massamedia) en landbouw. Bovendien werd generaal Svoboda, held van de overwinning op de nazi’s, minister van Defensie. (van den Heuvel, 1978, p. 15) Deze was in theorie partijloos, maar in praktijk een communist. Benes hoopte toen nog een democratie te kunnen uitwerken samen met de communisten. Maar deze laatsten waren gestaag hun invloed aan het vergroten.

Ook in de bedrijven en op het platteland vergrootten ze hun macht. Zo kregen boeren met een communistische lidkaart land van overwonnen Sudetenduitsers. De andere partijen , zoals de volkssocialisten, de katholieke volkspartij en de sociaal-democraten als belangrijkste, vormden geen eenheidsfront, daar de rivaliteit onderling te groot was.

 

 

1.2. Tsjecho-Slowakije als communistisch land

 

Bij de verkiezingen van 1946 werd de CPTsj de grootste partij van Tsjecho-Slowakije met 38 procent van de stemmen hoewel ze een absolute meerderheid verhoopt had (Svec, 1988, p.982).  Nu hadden ze 114 van de 300 zetels in handen. Gottwald werd minister-president aan het hoofd van een coalitieregering van socialisten, communisten en sociaal-democraten.

De verkiezingen van 1946 verliepen democratisch maar niet eerlijk. De communisten hadden bijvoorbeeld veel meer zendtijd op de radio en beschikten over veel meer papier voor hun kranten.

In het begin van 1948 ontsloeg de communistische minister van binnenlandse zaken 8 niet-communistische politieofficieren. De democratische ministers in de regering protesteerden tegen dit ontslag, en dienden hun eigen ontslag in. Daarop benoemden de communisten in februari 1948 partijleden of -sympathisanten in hun plaats. De communistische staatsgreep was een feit. Later zouden de communisten naar deze gebeurtenissen verwijzen als Februari van de overwinning (Vitezny unor). Met de verkiezingen van mei 1948 in aantocht werden de communisten vijandiger tegenover democratische processen en instellingen. De kiezers konden enkel kiezen uit lijsten van het Nationaal Front. Ze wonnen de verkiezingen met een onwaarschijnlijke 89,2 %.

 

 

1.3. De aanloop naar de Praagse Lente

 

            In 1948 pleegde de Communistische Partij dus een staatsgreep en maakte van Tsjecho-Slowakije een volksrepubliek met Gottwald aan het hoofd. Gottwald werd president en Rudolf Slansky werd eerste partijsecretaris. Samen namen ze het sovjetmodel van het communisme volledig over. Bedrijven en banken werden genationaliseerd en er werd een collectivisatie van de landbouw doorgevoerd. Verder werd er ook zware industrie ontwikkeld en volgde er een massale onderdrukking van bepaalde bevolkingsgroepen. Duizenden mensen verdwenen naar kampen en gevangenissen en dit vaak zonder proces. Men kan dus spreken van duidelijke Stalinisatie. Verder werd er ook een ware klopjacht gehouden onder de eigen leden op zoek naar spionnen. Zelfs Slansky ontsnapte niet aan zijn eigen politiek. Begin jaren ’50 werd hij ‘ontmaskerd’ als spion.

De dood van Jozef Stalin in 1953 veranderde eigenlijk niet zo veel in Tsjecho-Slowakije, dit in tegenstelling tot andere Communistische landen, zoals bijvoorbeeld Hongarije. Zelfs de destalinisatierede van Chroetsjov leidde praktisch niet tot verandering in Tsjecho-Slowakije. Er was namelijk een nieuwe man opgestaan. In 1953 werd Antonin Novotny eerste partijsecretaris van de CPTsj. Novotny was een autoritaire figuur die zich bleef vastklampen aan een strak centralistisch beleid. Elk persoonlijk initiatief werd doodgedrukt door de papieren lawine van de bureaucratie. (van den Heuvel, 1978, p.19)

In 1960 was Tsjecho-Slowakije officieel een socialistische staat geworden volgens de grondwet en dit door toedoen van Novotny. De jaren '60 begonnen met veranderingen. Sommigen van de politieke gevangenen uit de jaren '50 werden in ere hersteld. Het derde vijfjarenplan moest de economische crisis oplossen, maar mislukte in 1963. Door deze mislukking werden een aantal economische hervormingen afgekondigd, die enkele elementen van de vrije markteconomie moesten herinvoeren. Politieke en artistieke vrijheden waren enigszins toegenomen in deze periode. Op wetenschappelijk en technisch gebied was weer onafhankelijk onderzoek mogelijk. De journalistiek en de kunsten genoten van een vrijheid die ze niet meer gekend hadden sinds de communisten in 1948 de macht overnamen.

Vanaf de jaren ’60 groeide het protest tegen Novotny openlijk. Onder druk en zeker na een volgende anti-Stalinrede van Croetsjov in 1961, ontsloeg Novotny zelfs een deel van zijn stalinistische medewerkers. Het verzet in Tsjecho-Slowakije kwam van alle kanten in de maatschappij. Kritische redevoeringen verspreidden zich over het land. Novotny had maar één antwoord op dit alles en dit was het nemen van repressiemaatregelen. Zo greep de politie in Praag in 1967 meedogenloos in op een vreedzame studentenbetoging  die op straat kwam voor betere faciliteiten in studentenflats. De tegenstanders van Novotny grepen dit feit aan om hem onder druk te zetten. De situatie was verhit.

Brezjnev die Croetsjov had opgevolgd  in de Sovjet-Unie ondernam zelf een reis naar Tsjecho-Slowakije. Daar had hij gesprekken met vele notabelen en politieke leiders. Maar vele bronnen kunnen bevestigen dat Brezjnev’s eindconclusie de volgende was:

“Dat is uw zaak, kameraden.” (Kun, 1999, p.11)

Bilak bevestigt ook in een interview met Miklos Kun dat Novotny zeer goed bevriend was met Croetsjov en veel minder met diens opvolger Brezjnev. Novotny zou zelfs zwaar geschokt gereageerd hebben op het ontslag van Croetsjov. (Kun, 1999, p.91) Het is begrijpelijk dat Brezjnev niet voor zo iemand in de bres zou springen.

Voor de tegenstanders was het duidelijk dat Brezjnev Novotny niet zou bijspringen en ze hadden bijgevolg het licht op groen om tot actie over te gaan.

De redenen voor het ontslag van Novotny kunnen als volgt samengevat worden. Ten eerste was er revolte onder de Tsjechoslowaakse intellectuelen en dan vooral de schrijvers en de journalisten. Ook waren er veel studentenprotesten in Praag die steeds in omvang groeiden. Verder waren er ook de aanhoudende economische problemen. Zeer belangrijk was het samenwerken van verschillende politieke krachten zoals de hervormingscommunisten en de Slowaakse politiekers die vonden dat ze benadeeld werden door Novotny. Tenslotte heeft het niet ingrijpen van Brezjnev dus de doorslag gegeven.

Op 5 januari 1968 werd Alexander Dubcek verkozen als eerste secretaris van de CPTsj.

 

 

2. De Praagse Lente

 

2.1. De hoofdrolspelers

 

Alexander Dubcek (1921-1992) was een goed compromis voor de Russen daar deze een groot deel van zijn leven in de Sovjet-Unie had gewoond en daarenboven stond hij bekend als een eerlijk communist die niet afwijzend stond voor hervormingen. In 1938 keerde hij terug naar Slowakije waar hij in 1939 in het geheim lid werd van de Communistische Partij. Tussen 1955 en 1958 werd hij opnieuw naar Moskou gestuurd voor verdere politieke vorming. Bij zijn terugkeer, en met openlijke steun van Croetsjov, werd hij eerste secretaris van de Slowaakse partij in Bratislava. Bovendien was hij een Slowaak, de bevolking die onder Novotny meer dan duidelijk het onderspit moest delven. Dubcek had zelfs als eerste partijsecretaris openlijk kritiek geuit op Novotny. Hij leek al bij al wel de man die het vertrouwen van de Tsjechoslowaakse bevolking kon terugwinnen. Novotny bleef voorlopig nog wel president van Tsjecho-Slowakije totdat hij op 30 maart 1968 werd vervangen door generaal Svoboda. Op 30 mei 1968 werd hij helemaal uit de communistische partij gezet. Als eerste secretaris van de Slowaakse Communistische Partij werd Dubcek, na zijn benoeming tot eerste secretaris van de CPTsj,  vervangen door Vasil Bilak.

Bilak was als Slowaaks politicus sterk tegen Novotny gekant daar deze een heel anti-Slowaakse politiek voerde. Toen hij Dubcek opvolgde was hij een groot medestander van Dubcek en koos volledig voor zijn politiek. Maar vanaf het ogenblik dat Dubcek koos voor het socialisme met het menselijk gelaat met de andere protagonisten van de hervormingspolitiek Spacek, Kriegel, Sik, Slavik en Simon, werd Bilak één van de grootste conservatieve tegenwerkers van de nieuwe politieke koers. Hij werd hier altijd bijgestaan door Kolder en Indra. Bilak bleef bijvoorbeeld altijd vechten voor het behoud van de censuur en tegen verdere democratisering. Hij was als de dood voor een pluralistische maatschappij. In die denktrant beschouwde hij Dubcek en zijn medestanders als contrarevolutionairen. Daarom speelde hij tijdens de Praagse Lente veel vertrouwelijke informatie door aan het Kremlin. (Kun,1999, p.74)

 

 

2.2. De hervormingen en gevolgen

 

Dubcek koos quasi onmiddellijk de weg naar hervormingen. Reeds op 23 maart 1968 was er al een spoedvergadering met de partijleiders van de Sovjet-Unie, Polen, Hongarije, de Duitse Democratische Republiek en Tsjecho-Slowakije in Dresden. De postjanuari politiek van Dubcek lag toen al zwaar onder vuur. De overige partijleiders wezen hem op het gevaar van Westerse invloeden en een mogelijke contrarevolutie tegen het communisme.

De Tsjechoslowaakse regering beloofde een nieuw partijprogramma tegen eigen maart om de stalinisatie eindelijk te schrappen. Begin maart werd de censuur in de massamedia bijna volledig opgeheven. Bijgevolg werd er onbestraft veel geschreven over de mistoestanden begaan door en onder toelating van de partij in de jaren ’50. De positie van de hervormers werd op alle vlakken versterkt. Zo werden Smrkovsky en Kriegel opgenomen in het nieuwe Partijpresidium naast Barbirek, Bilak, Cernik, Dubcek, Piller, Rigo, Spacek en Svestka. Smrkovsky werd zelfs voorzitter van het Tsjechoslowaakse parlement terwijl Kriegel voorzitter werd van het Nationale Front. Ook in de regering werden hervormers binnen geloodsd. Op 6 april werd Oldrich Cernik, een naaste medewerker van Dubcek, de nieuwe premier van de Tsjechoslowaakse regering. Tot minister van Buitenlandse Zaken werd Jiri Hajek verkozen die bekend stond als een extreem hervormer. Dit was volledig tegen de wil van Moskou. Op 7 mei werd Jozef Pavel minister van Binnenlandse Zaken en schafte het verstoren van buitenlandse radiozenders af. (van den Heuvel, 1978, p.20)

Het Kremlin had steeds minder en minder vertrouwen in de gebeurtenissen. Op 4 mei 1968 werden de Tsjechoslowaakse partijleiders al naar Moskou geroepen. De Sovjets vielen hier Dubcek, Cernik en Smrkovsky openlijk al aan over hun beleid. Het probleem was dat het vierde Tsjechoslowaakse delegatielid Vasil Bilak was. Bilak was een conservatief communist die vond dat de hervormingen te ver gingen. Op die vierde mei te Moskou schaarde Bilak zich openlijk aan de zijde van de Sovjets tegen zijn landgenoten in. Smrkovsky verklaarde later in zijn memoires dat de kritiek van de Sovjets één reeks van klachten was over gebeurtenissen en ontwikkelingen. Maar volgens hem ging het over een samenraapsel van geruchten waar de partijleiders zelf niets van afwisten. In het citaat hieronder van Smrkovsky over de gebeurtenissen die dag in Moskou vinden we hiervan een bevestiging:

“Wij kregen van die onderhandelingen schoon genoeg omdat wij inzagen dat de feiten en de gehele situatie bij ons, hen niet interesseerde, maar dat ze voorwendsels zochten voor hun houding tegen ons. Het heeft onze positie nog geschaad dat Bilak hen altijd bijviel: feitelijk was hij niet de vierde man in onze delegatie, maar hun vijfde man, zodat de verhouding niet vier tegen vier was, maar drie tegen vijf. Ze hadden ons uitgenodigd: we wisten eigenlijk niet waarom ze ons wilden spreken, maar zijn toen toch gegaan. Ze wilden ons waarschijnlijk op het matje roepen. Maar uiteindelijk leverde het niet veel op.” (van den Heuvel, 1978, pp. 43-44)

 

2.2.1. Het Actieprogramma

 

Op 10 april 1968 werd het ‘ Actieprogramma van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij’ gepubliceerd in het partijblad Rude Pravo. Het betekende een totale afrekening met het communisme dat sinds de tweede wereldoorlog door de Sovjet-Unie aan de Oost-Europese staten werd opgelegd. Het was een poging om een synthese te krijgen van socialisme en democratie en dat was een unicum. We spreken sindsdien van socialisme met een menselijk gelaat. Het actieprogramma stond meer open tegenover het ontstaan van verenigingen. Zo kwam er bijvoorbeeld een club van geëngageerde partijlozen (de Kan). Dit was in een andere communistische staat compleet ondenkbaar. Er kwamen ook veel nieuwe en kritische bladen op de markt, zoals de Reporter en Student, respectievelijk een journalisten- en een studentenblad. Deze kunnen beschouwd worden als de voorhoede van de progressieve krachten. (van den Heuvel, 1978, p.30)

Het Actieprogramma spreekt over de taak van de Communistische Partij om het sociaal initiatief aan te moedigen en niet om de maatschappij te beheersen. Het stelt dat er vroeger te veel fouten zijn gemaakt, bijvoorbeeld het bestuur dat veel te centralistisch en te bureaucratisch was. Daar wil het nu verandering in brengen. Het benadrukt het belang van de economie en geeft bijgevolg een lijstje met alles dat slecht loopt op dit vlak in Tsjecho-Slowakije. De infrastructuur, de woningbouw, het transportsysteem, de kwaliteit van de goederen en de dienstverlening staan zeer zwak in vergelijking met hoogontwikkelde landen en daardoor zijn de mensen verbitterd. Het Actieprogramma legt de fout bij de Partij.

Het Kremlin was bezorgd. Sinds maart 1968 waren er al regelmatig aanvallen in de Oost-Europese media op het Tsjechoslowaakse experiment. Hoewel het Actieprogramma wel de loyauteit van Tsjecho-Slowakije  tegenover de Sovjet-Unie en het socialistisch blok bevestigde, sprak het ook wel van een onafhankelijke buitenlandse politiek en betere betrekkingen met het Westen. Het Actieprogramma was uitsluitend bedoeld voor Tsjecho-Slowakije maar het lokte wel reactie uit bij de leiders van de andere Communistische staten. Sommigen, zoals Brezjnev, Ulbricht en Gomulka, beschouwden het Actieprogramma door zijn  kritiek op het stalinistisch verleden en de ondemocratische praktijken, als een aanval op hun eigen politiek. In de Oost-Europese pers werd er dan ook zeer weinig aandacht besteed aan het Actieprogramma, behalve dan aan de passages die de noodzaak tot internationale socialistische samenwerking en de vriendschap met de Sovjet-Unie benadrukten.

Ulbricht, leider van de communistische partij van Oost-Duitsland, was één van de grootste tegenstanders van het socialisme met het menslijk gelaat. Hij vreesde een toenadering van Tsjecho-Slowakije met West-Duitsland. In de lente van 1968 stelde hij al een interventie zoals in Hongarije 1956 voor.

Ook Gomulka, de eerste secretaris van de Poolse verenigde arbeiderspartij, was een zware tegenstander van de nieuwe politiek van Tsjecho-Slowakije. Hij vond het een grote vergissing om Novotny op te offeren. Gomulka was een rasechte communistische havik geworden. Met een enorme paranoia ging deze op zoek naar CIA netwerken verborgen in Polen. Verder liet hij zich gelden door het gewelddadig neerslaan van studentendemonstraties. Hij bleef het Tsjechoslowaaks revisionisme aanvallen daar hij Tsjecho-Slowakije als het zwarte schaap van het Warschaupact beschouwde.

Zhikov, Communistisch leider van Bulgarije, maakte openlijk veel minder problemen over Tsjecho-Slowakije. Dit had natuurlijk ook veel te maken met het feit dat ze geen gemeenschappelijke landsgrenzen hadden. Maar hoe dichter bij de interventie en hoe meer het Kremlin zich tegen de Praagse Lente uitsprak, hoe meer de Bulgaar zich begon te moeien en Tsjecho-Slowakije met zware propaganda in zijn land begon aan te vallen.

Kadar, leider van het Communistische Hongarije tenslotte, was veel subtieler in de media. Hij volgde het Kremlin altijd wel verbaal maar toch gematigd. Het probleem was dat een deel van de Hongaarse bevolking wel met sympathie keek naar de Praagse Lente, daar het hen deed denken aan wat zij in 1956 zelf hadden meegemaakt. Daarom was het officiële standpunt van Kadar en Hongarije dat de Tsjechen en de Slowaken nog geen contrarevolutionairen waren en dat er daarom een binnenlandse politieke oplossing geprefereerd moest worden boven een militaire interventie. Maar na de publicatie van het Manifest van de 2000 woorden sloot ook Kadar zich aan bij zijn collega’s. Hij was van mening dat dit document wel contrarevolutionair was. Het pleitte ten eerste voor een afschaffing van de sovjetmacht. Vervolgens wil het de communistische partijen van elkaar scheiden. Tenslotte wilde het het leiderschap overdragen op de sociaal-democraten. Hier kwam dan nog eens bij dat hij vond dat het Tsjechoslowaaks Centraal Comité niet ernstig en accuraat had ingegrepen na de publicatie van dit document. (Kun, 1999, pp. 213-214)

Maar de Tsjechoslowaakse bevolking was wel wildenthousiast en wou steeds meer en meer hervormingen. De kloof werd groter en groter.

 

2.2.2. De hervormingen in praktijk

 

Smrkovsky (1911- 1974) geeft in het citaat hieronder zijn mening over het socialisme met het menselijk gelaat. Smrkovsky was na de tweede wereldoorlog één van de leiders van de Praagse opstand en had vervolgens een belangrijke rol gespeeld bij de communistische machtsovername in februari 1948. Nadat hij tussen 1946 en 1951 lid was geweest van het partijpresidium werd hij in 1951 onder de stalinistische klopjacht tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. In 1955 werd hij reeds vrijgelaten maar kon pas terug een politieke rol spelen in de Tsjechoslowaakse politiek tijdens de Praagse Lente. Zoals eerder reeds neergeschreven schopte hij het daar zelfs tot voorzitter van het parlement. In het jeugdblad ‘Maatschappij’  van april 1968 antwoordde hij op de vraag,” Wat moet de Partij doen om de kans niet te missen om meer volk aan te spreken”, het volgende:

“De gebeurtenissen van januari hebben in de hele maatschappij tot een enorme hoeveelheid activiteiten geleid, wat we in tientallen jaren niet hebben meegemaakt. Deze inspanningen moeten niet verloren gaan, noch tijdens discussies, noch tijdens de realisering van het Actieprogramma dat de Partij dit voorjaar heeft opgesteld. Dit vereist echter dat de Partij volledig afziet van formalisme en bevelen, dat zij in eerlijke en openhartige discussies op alle niveaus de kracht van het argument hoger waardeert dan het aanzien of de positie van de spreker. (…) We moeten voorkomen dat het vernieuwingsproces een voorbijgaande campagne wordt. Elke burger moet er volkomen overtuigd van raken dat hij niet alleen taken moet vervullen, maar dat hij ook recht heeft- en zelfs de plicht- om die taken mee te bepalen.” (van den Heuvel, 1978, p. 39)

 

Smrkovsky doet hier uitspraken die ondenkbaar waren in Communistische staten op dat moment in Oost-Europa. Hij pleit voor belangrijke democratische hervormingen die de gewone partijleden zijde de burgers dicht bij de macht betrekt.

Vaclav Slavik was secretaris van het Centraal Comité tijdens de Praagse Lente en werd beschouwd als een groot intellectueel. In een interview met Miklos Kun zegt hij het volgende over de toenmalige politiek.

“Ik denk dat het socialisme met het menselijk gezicht zeer leefbaar zou zijn geweest. Het kreeg een landswijde steun en was zo in staat om vergaande hervormingen door te voeren. Ik moet toegeven dat we geheime onderhandelingen voerden met de sociaal-democraten, hoewel de meerderheid van het presidium hier tegen was. We vertelden de sociaal-democraten dat we ons schaamden voor de gebeurde zuiveringen en dat ze geduld moesten hebben tot het volgende partijcongres. Alles zou dan veranderen. We zouden verder gaan op het gekozen pad en politiek en economisch pluralisme bereiken. Dat zou onze wijze van socialisme geweest zijn. Dat is wat we wouden. (Kun, 1999, p.52)

Uit dit citaat blijkt dus dat de hervormingen nog niet klaar waren. Er was een nieuwe politieke garde opgestaan die veel verder wou gaan. De conservatieven waren nog te sterk maar dezen zouden ze ooit overwinnen. Ook de tactiek was duidelijk. Niet overhaast, maar stap voor stap hervormingen doorvoeren om niemand voor het hoofd te stoten en toch het vertrouwen van de bevolking voor zich te winnen. De vrees van het Kremlin was dus in hun opzicht terecht. Het is niet te zeggen wat voor socialisme uit de bus was gekomen als de Tsjechoslowaakse hervormers niets in de weg was gelegd geweest.

 

In juni 1968 waren er toevallig al lang geplande militaire oefeningen van het Warschaupact in Tsjecho-Slowakije, de zogenaamde Sumava oefeningen. De Sovjet-Unie heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt om een indruk te maken op de Tsjechoslowaakse regering en bevolking. Met een indrukwekkende troepenmacht op Tsjechoslowaakse bodem  hielden de Warschaulanden eigenlijk een generale repetitie voor de latere bezetting.

 

2.2.3. Het Manifest van 2000 woorden

 

Op 27 juni 1968 werd er een particulier document gepubliceerd dat voor de spreekwoordelijke druppel heeft gezorgd. Op deze dag publiceerden Literarni listy, Prace, Zemedelske noviny en Mlada fronta het “ Manifest van 2000 woorden”  (Dva Tisice Slov ) van de auteur Ludvik Vaculik. Ludvík Vaculík werd na de oorlog lid van de Communistische partij omdat hij er een humanisering van de samenleving van verwachtte. In 1946 ging hij journalistiek studeren, en werd daarna redacteur bij een uitgeverij en radiopresentator. Als schrijver heeft hij een aantal romans gepubliceerd. In 1967 werd hij uit de partij gezet na een hevige toespraak op het vierde schrijverscongres. Later was hij trouwens één van de medestichter van de groep Charta 77. De volledige tekst van het Manifest zit in bijlage(p. 46).

Vaculik predikt in zijn manifest een democratische sociale ontwikkeling. Het manifest bevat een loyauteitsverklaring aan het beleid van Dubcek en vraagt met aandrang een snellere democratisering. De ondertekenaars van het document doen hierin een oproep tot de volgende eisen:

 

Het gaf openlijk kritiek op de mistoestanden in het land, en schoof de schuld daarvan vooral op de conservatieve vleugel binnen de communistische partij. Er werd openlijk gezegd dat de communistische partij het land controleerde, en vervallen was tot een ‘naar macht hunkerende organisatie’, zoals het in het manifest stond. Verder werden de hervormingspogingen geprezen, maar tegelijkertijd werden de conservatieve leden van de communistische partij, die de hervormingen in de weg stonden, met de vinger gewezen. Er werden meer hervormingen geëist, zonder echter daarbij de monopoliepositie van de communistische partij te willen opgeven. Op het einde van de brief wordt nog vermeld dat er een angst bestaat dat buitenlandse troepen zouden ingrijpen in de binnenlandse politiek. Hier wordt weer een oproep gedaan om de progressieve regering te steunen, en tegelijk worden de bondgenoten ervan verzekerd dat de geldende verdragen niet zullen worden opgeblazen.

Hun belangrijkste eis lijkt mij de vrijheid van meningsuiting. Op het moment dat dit document geschreven is, hebben ze al kunnen proeven van vrije meningsuiting, maar velen zijn dan nog niet overtuigd dat het veilig is om vrijuit te spreken. Dat is het resultaat van twintig jaar censuur. Opmerkelijk is dat zij, ondanks hun kritiek op de communistische partij, de toekomst blijkbaar toch zien samen met die communistische partij, zij het uitdrukkelijk met de progressieve vleugel ervan. Ze vragen uitdrukkelijk dat de partij wordt uitgezuiverd van die mensen die hun macht misbruikt hebben, uit hun positie ontzet moeten worden. Ze willen dat de hervormingsgezinden de partij helemaal gaan besturen. Voorts vragen ze ook een heel aantal maatregelen op district- en gemeentelijk niveau. Volgens hen kunnen hervormingen enkel slagen als men op dat niveau gaat werken. Het is op dat niveau dat de mensen het machtsmisbruik het meest voelen. Terwijl er bij de bevolking hoop gerezen is, spreekt er uit dit document toch onzekerheid over de toekomst. De hoop dat de hervormingen van blijvende aard zullen zijn, en verder doorgevoerd zullen worden, en de onzekerheid en de angst dat er een plots einde zal komen aan de hervormingen.

Wat er eigenlijk was gebeurd, was dat er twee groepen waren gevormd binnen de hervormers. De eerste groep waren de partijfunctionarissen rond Alexander Dubcek die de hervormingen wilden doorzetten. Maar anderzijds wilden zij de conservatieven zo weinig mogelijk tegen de schenen stampen. Zij waren idealisten die geloofden dat oprechte communisten alle maatschappelijke en persoonlijke problemen konden oplossen. De tweede groep wou ook verdere hervormingen maar probeerde tegelijkertijd de invloeden van de Communistische Partij te beperken. Het was dus een veel radicalere groep hervormers die zeer breed in maatschappelijke termen was samengesteld. Ze bestond vooral uit intellectuelen, schrijvers kunstenaars, studenten en een deel van de arbeiders. Ook de Tsjechoslowaakse massamedia kozen vaak de kant van deze groep. Vaculik behoorde ook bij deze groep en vertegenwoordigde dan ook hun mening in zijn Manifest dat bijgevolg op zeer grote schaal ondertekend werd door allerlei Tsjechoslowaakse burgers. Dubcek en zijn regering distantieerden zich van dit document.

De conservatieve krachten, zowel binnen- als buitenlandse, bestempelden dit document als contrarevolutionair en klaagden dit aan. Het manifest stond vol met anticommunistische redevoeringen. Dit werd dan door sovjetideologen aangegrepen om het gevaar van de Praagse Lente aan te klagen. De commentaren waren dan ook niet mals. Vaak werden de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije vergeleken met de situatie in Hongarije in 1956. Brezjnev verklaarde in de Pravda van 3 juli 1968 het volgende.

“De Sovjet Unie zal, noch kan, onverschillig blijven ten aanzien van de socialistische opbouw in andere landen. Wij moeten dit zeggen, nu aanhangers van het bourgeois-regime onder de leus van nationale varianten van het socialisme klaar staan om te proberen het socialisme aan het wankelen te brengen. Zo de socialistische landen geen gemeenschappelijke beginselen erkennen, zal er geen socialisme meer zijn.” (http://www.onsverleden.net/)

Sovjetideoloog Aleksandrov reageert nog scherper in de Pravda van 11 juli 1968.

“In het stuk wordt in feite het burgerlijke Tsjecho-Slowakije aangeprezen en de sympathie voor het kapitalisme niet verhuld.”

“Dit document dient als programma van die krachten in Tsjecho-Slowakije en daarbuiten die onder het mom van discussies over 'liberalisatie', 'democratisering' en dergelijke, proberen de hele geschiedenis van het land sinds 1948 en de socialistische verworvenheden van de Tsjechoslowaakse arbeiders ongedaan te maken, de leidende rol van de CPTsj in diskrediet te brengen, de vriendschap van het Tsjechoslowaakse volk met de volken van de socialistische broederlanden te ondermijnen en de contrarevolutie voor te bereiden.” (http://www.onsverleden.net/)

 

 

2.3 De reacties op de hervormingen

 

Het Warschaupact eiste herinvoering van de censuur, maatregelen tegen de hervormers en handhaving van het nationale partijgezag. Begin juli kreeg de Tsjechoslowaakse Communistische partij een uitnodiging van de vijf andere grote Communistische landen om gezamenlijk maatregelen te treffen om de contrarevolutionairen in Tsjecho-Slowakije te bestrijden. De Tsjechoslowaakse partijleiding ging niet op deze uitnodiging in maar de ontmoeting ging desalniettemin door, weliswaar zonder Tsjecho-Slowakije. De aanwezige landen, de Sovjet-Unie, de DDR, Polen, Hongarije en Bulgarije, die sindsdien als ‘de vijf’ worden beschreven concludeerden in Warschau dat Tsjecho-Slowakije bedreigd werd door de contrarevolutie. Dit resulteerde in de ‘ Brief van Warschau’ aan de Tsjechoslowaakse Communistische Partij waarin een reeks beschuldigingen aan het bewind van Dubcek gesteld werden. (van den Heuvel, 1978, p. 53)

In de brief herinnerden de vijf de  Tsjechoslowaakse partijleiding aan het principe van het democratisch centralisme in het Communistische systeem. Dit hield in dat een kleine partijelite alle belangrijke beslissingen nam en dat de gewone partijleden praktisch geen invloed konden uitoefenen. Ze namen de regering ook kwalijk dat ze de uitnodiging om naar Warschau te komen hadden afgeslagen. Hierdoor had Dubcek trouwens openlijke steun gekregen van de Italiaanse en Franse  Communisten, wat zeker niet in zijn voordeel  speelde bij de vijf.  Het onderstaande stuk uit de brief toont het ongenoegen van de vijf perfect aan.

“De ontwikkeling van de gebeurtenissen in uw land, Tsjecho-Slowakije, wekt bij ons diepe onrust. Het door het imperialisme gesteunde offensief van de reactie tegen uw partij en tegen de grondslagen van het maatschappelijk stelsel van de Tsjechoslowaakse Socialistische republiek, dreigt naar onze vaste overtuiging uw land van de socialistische weg af te brengen, en derhalve brengt het de belangen van het hele socialistische stelsel in gevaar. De antisocialistische en revisionistische krachten belasteren het hele werk van de Communistische Partij, zij voeren een lastercampagne tegen haar kaders en brengen de eerlijke en aan de partij toegewijde communisten in diskrediet. Daarmede is de toestand ontstaan, die voor een socialistisch land absoluut onaanvaardbaar is. “

 

De Tsjechoslowaakse Communistische Partij gaf daarop een antwoord op de brief van Warschau waarin ze de beschuldigingen één voor één verwierp. Zij herbevestigde haar loyauteit met de andere socialistische landen. Zij zei dat ze een fundamentele socialistische politiek voerde waarvan de grondslagen waren vastgelegd in het actieprogramma van de CPTsj en in het regeringsprogramma. Ze vond dat deze feiten beslissend waren en niet de onverantwoordelijke geluiden  die sommige burgers soms lieten horen, zoals in het Manifest van 2000 woorden.

 

 

2.4 Tijd voor onderhandelingen

 

Het was duidelijk tijd voor onderhandelingen en zo geschiedde. Een historische ontmoeting vond plaats in het Oostslowaaks grensdorpje Cierna. Historisch in die zin dat de onderhandelingen verliepen tussen het praktisch voltallige politbureau van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en het volledige presidium van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij. De Sovjet-Unie oefende sterke politieke druk uit op de Tsjechen en Slowaken maar dit had weinig effect. Ze besloten wel om een conferentie te houden met de zes grote socialistische landen in Bratislava. Dubcek beloofde het politbureau wel om persoonlijke veranderingen qua beleid te ondergaan om de socialistische orde te versterken. Ook moest er beloofd worden dat de antisovjet propaganda op de Tsjechoslowaakse televisie zou stopgezet worden. Volgens Bilak werd van alle politiekers vooral Kriegel zwaar aangevallen. Deze typeerde de sessies verder als zeer informeel, iedereen mocht zijn zegje doen. (van den Heuvel, 1978, p. 21)

Op 3 augustus verlieten de laatste Sovjettanks van de Sumava oefeningen Tsjecho-Slowakije en op dezelfde dag kwamen ‘de zes’ samen te Bratislava. Hier beloofde Tsjecho-Slowakije om de aangegane verplichtingen tegenover het Warschaupact en de Comecon na te komen. Verder werd er een nauwere militaire en economische samenwerking afgekondigd. Het is op deze conferentie dat Brezjnev een brief kreeg, ondertekend door enkele Tsjechoslowaakse politieke zwaargewichten, waarin een militaire interventie gevraagd werd aan de Sovjet-Unie. Een brief waarvan iedereen tot de val van het communisme het ontstaan ontkende. De Tsjechoslowaakse partijleiding was tevreden met de conferentie en dacht dat ze nu mocht doorgaan met de hervormingen en de uitvoering van het Actieprogramma. Zo werd de positie van bepaalde minderheidsgroepen binnen de partij versterkt, werden de stemmingen voortaan geheim gehouden en kregen gewone leden geleidelijk meer invloed.

 

 

3. De Interventie

 

3.1 Bezetting door de troepen van het Warschaupact

 

            De Tsjechoslowaakse partijleiding dacht door het vriendschappelijk onderhandelen op de conferenties dat het veilig was om haar politiek verder uit te voeren. Hadden zij niet met de andere partij aan tafel gezeten en dit uitgepraat? Maar zij waren natuurlijk niet op de hoogte van het verzoek om hulp tot Brezjnev door enkele van hun eigen partijfunctionarissen. Ook waren zij niet op de hoogte van het feit dat de vijf op 18 augustus in Moskou de laatste details van de interventie aan het uitwerken waren.

In de nacht van 20 op 21 augustus viel het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen. Radio Praag maakte de inval op 20 augustus als volgt bekend aan de bevolking.

“Aan het gehele volk van de socialistische republiek Tsjecho-Slowakije! Gisteren op 20 augustus, omstreeks elf uur, hebben troepen van de Sovjet-Unie, de Volksrepubliek Polen, de Duitse Democratische Republiek, de Volksrepubliek Hongarije en de Volksrepubliek Bulgarije de grenzen van de socialistische republiek Tsjecho-Slowakije overschreden. Het presidium van het Centrale Comité van de Tsjechoslowaakse Communistische partij beschouwt deze daad als strijdig, niet alleen met de fundamentele principes van de betrekkingen tussen socialistische landen, maar ook met de principes van het internationale recht.”( http://www.onsverleden.net/)

 

Om elf uur ’s avonds informeert premier Cernik zijn partijpresidium dat buitenlandse troepen het grondgebied waren binnengetrokken. Het waren vooral Sovjettroepen, hier en daar aangevuld met legers van de DDR, Polen, Hongarije en Bulgarije om de actie te legitimeren.

Om 23.30 probeert de Sovjet ambassadeur in Tsjecho-Slowakije, Chervonenko, president Svoboda, het hoofd van het Tsjechoslowaaks Volksleger, te overtuigen om geen weerstand te bieden. Op 21 augustus ’s ochtends geven Svoboda en defensieminister Dzur hun troepen de opdracht om in hun kazernes te blijven en bijgevolg geen weerstand te bieden.

Op 21 augustus kwam de volgende verklaring van TASS

TASS is gemachtigd te verklaren dat partij-en staatsfunctionarissen van de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek zich tot de Sovjet-Unie en andere bondgenoten hebben gewend met het verzoek om aan het Tsjechoslowaakse broedervolk direct hulp te bieden, daarbij inbegrepen hulp van militaire aard. Op 21 augustus zijn legereenheden van de Sovjet-Unie, samen met legereenheden van de genoemde buurlanden, het Tsjechoslowaakse grondgebied binnengetrokken. Zij zullen uit Tsjecho-Slowakije worden teruggetrokken zodra de bedreiging voor de socialistische verworvenheden in het land en voor de veiligheid van het socialisme zal hebben opgehouden te bestaan en als de wettige overheden van oordeel zijn dat een verder verblijf van deze legereenheden niet langer noodzakelijk is. (van den Heuvel, 1978, p. 64)

In de Pravda van 22 augustus kwam er een verantwoording voor de bezetting van Tsjecho-Slowakije.

“De antisocialistische krachten maakten van de zelfkritiek van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij, met betrekking tot de fouten van het verleden, gebruik om het gehele socialistische systeem af te breken. De Communistische Partij gaf de controle over de communicatiemedia uit de hand en moest toezien hoe die media dienden om anti-Sovjetpropaganda te voeren. (…) De socialistische veroveringen van het Tsjechoslowaakse volk zijn de zaak van de hele socialistische volksgemeenschap en die hele gemeenschap heeft de plicht het socialisme tegen zijn vijanden te beschermen.” (http://www.onsverleden.net/)

Voor vele hervormers was het ondenkbare gebeurd. Ota Sik meldt later in zijn memoires dat hij een militaire inval volledig uitsloot. Hij was vol vertrouwen na de plechtige bijeenkomst met broederlijk gezoen tussen Brezjenv en Dubcek te Bratislava. Hij geloofde echt dat de progressieven de situatie meester waren. ( Renner, 1993, p. 379)

Toevallig was tijdens de interventie het partijpresidium samen en kon zij accuraat de situatie beoordelen. Moskou hoopte dat de conservatieven de overhand zouden nemen en de interventie zouden doen aanvaarden. Maar enkele conservatieven steunden Dubcek zelfs, zodat de interventie met zeven tegen vier stemmen werd veroordeeld. De vier stemmen die de interventie niet wilden veroordelen, kwamen van Bilak, Kolder, Rigo en Svestka. Bilak vond dit geen schending van het internationaal recht want zulk een stelling vond hij een aanval tegen de Sovjet-Unie. Vervolgens was er hevige twist in het Partijpresidium. De hervormers beschuldigden deze vier de Russen uitgenodigd te hebben. (Kun, 1999, p.47)

In totaal werden 150.000 soldaten naar het land gestuurd. De operatie kreeg de codenaam 'Operatie Donau' mee. Het eerste doelwit van de tanks was Radio Praag. Het radiostation werd verwoest, maar dankzij een ondergronds radiostation, dat indertijd door de Russen zelf was aangelegd om de propaganda te kunnen voortzetten in geval van een vijandelijke aanval, slaagden ze erin om nog tot 27 augustus verder uit te zenden. Het station riep het volk op tot verzet, o.a. door op de muren te schrijven dat de Russen naar huis moesten, en door alle bewegwijzering te verwijderen. Deze laatste oproep was zo succesvol dat op een bepaald moment nog enkel de wegwijzers richting Moskou overbleven.

 

 

3.2. Reacties Tsjechoslowaakse politiekers en bevolking

 

Het partijpresidium veroordeelde deze daad dus, daar het als een schending beschouwd werd van de betrekking tussen socialistische staten en de fundamentele beginselen van het internationaal recht. Verder riepen ze de bevolking op tot geweldloos verzet.

En zo geschiedde. Tanks werden omsingeld en soldaten werden constant belaagd met vragen zoals: “Waarom zijn jullie gekomen?”. De bevolking legde aan de soldaten uit dat er geen contrarevolutie aan de gang was maar een socialisme met een menselijk gelaat. De soldaten waren duidelijk niet welkom, werden niet geholpen en kregen geen eten of drank van de inwoners. Burgers verwijderden  dus alle straatnamen om de soldaten het moeilijk te maken hun weg te vinden, zo werden ook alle telefoonboeken uit de openbare telefoonhokjes verwijderd. Dit zorgde voor veel verwarring. Alle straten en plaatsen kregen vervolgens dezelfde naam: Dubcekstad, Dubcekstraat, Dubcekwijk en dergelijke. Zo werd bijvoorbeeld het Nationaal Museum beschadigd daar de soldaten dachten dat ze voor het gebouw van de Tsjechoslowaakse radio stonden. Deze acties zorgden voor een duidelijke demoralisatie bij de troepen. (van den Heuvel, 1978, p. 65)

Hieronder nemen we enkele momentopnames op van tijdens de bezetting. Een buitenlander op bezoek in Praag beschrijft de situatie als volgt:

“Ik heb gezien hoe duizenden op woensdagochtend op het Wenceslausplein zaten en de tanks aan kwamen rijden; ze kwamen steeds dichterbij en de Tsjechen bleven zitten, ze zwaaiden met vlaggen, de adem stokte in mijn keel, de tanks waren al vlakbij en geen één Tsjech stond op, niet één! Zij bleven zitten en riepen in koor: “Svoboda, Dubcek!” Toen stopten de tanks, nog geen drie meter van de voorste rij vandaan. Uit de luiken keken de Russen naar buiten; je had hun gezicht moeten zien, ze waren zo eindeloos verbaasd, dat was een uniek gezicht.” (van den Heuvel, 1978, p.69)

De massamedia werden direct bezet en monddood gemaakt maar ondergronds kwam er een hevig verzet op gang en dit uitte zich vooral in het uitbrengen van illegale kranten en berichten aan de Tsjechoslowaakse bevolking die op straat verdeeld werden. Hieronder twee voorbeelden:

            Zij hebben het volk verraden

Indra, Kolder, Bilak, Piller, Svestka, de voormalige hoofdredacteur van de Rude Pravo, Jakes, Mestek, Vilem Novy, Sulek, de directeur van het CTK, Karel Hoffman, tot 1967 directeur van de Tsjechoslowaakse radio, Kozuch, Rypl.

Schande en vervloeking door heel het volk voor de verraders! (van den Heuvel, 1978, p.69)

Tien geboden voor de Tsjechoslowaakse bevolking

            1. Weet niets.

            2. Zorg nergens voor.

            3. Vertel niets.

            4. Heb niets

            5. Geef niets.

            6. Weet geen oplossing.

            7. Begrijp niets.

            8. Kan niets

            9. Verkoop niets.

            10. Doe niets.

            (van den Heuvel, 1978, p. 70)

 

Moskou zat hier toch met een probleem. Het Centrale Comité en de regering van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij veroordeelde de interventie. Dit hadden de Russen niet verwacht. Ook nefast was de reactie van de Tsjechoslowaakse bevolking die diep geschokt reageerde. Zij die altijd de Sovjet-Unie en het communisme lief hadden gehad werden nu door deze kameraden bezet. Zij stonden als een blok achter Dubcek die volledig achter het communistisch gedachtengoed stond. Waarom werden zij gestraft?

De Sovjet-Unie had dus nood aan goede argumenten voor de interventie, een motief. En dat kon maar beter gebaseerd zijn op de marxistisch-leninistische ideologie. En zo geschiedde, Moskou kwam met een nieuwe theorie op de proppen die vanaf toen bekend staat als de Brezjnevdoctrine. Op 25 september 1968 verklaardde de Pravda het volgende.

“Er is geen twijfel aan dat de volkeren van de socialistische landen en de Communistsche partijen de vrijheid moeten hebben om het pad te bepalen  van de ontwikkeling in zijn eigen land. Elke beslissing van hun kant mag echter noch het socialisme in hun eigen land, noch de fundamentele belangen van de andere socialistische landen, noch de wereldwijde arbeidersbeweging die constant vecht voor het socialisme beschadigen. Dit betekent dat elke Communistische partij niet alleen verantwoordelijk is voor zijn eigen volk maar ook voor alle socialistische landen en voor de volledige Communistische beweging.” (Svec, 1988, p. 985)

Vrij vertaald betekent dit dat het voor de Sovjet-Unie gelegitimeerd is om elk Communistisch land te bezetten als ze geloven dat het socialisme hier bedreigd wordt.

 

 

3.3. Arrestatie hervormers gevolgd door onderhandelingen in Moskou

 

Premier Cernik werd op zijn bureau opgepakt door de bezetters terwijl Dubcek, Smrkovsky, Kriegel, Spacek, en Simon op het hoofdkwartier van de Partij werden gearresteerd. Ondertussen probeerde Kirill Mazurov, lid van het Sovjet Politbureau, een collaborerende regering op te richten onder leiding van de conservatief Indra maar deze poging mislukte.

Meer nog, het Praagse Partijcomité besloot om het veertiende buitengewone partijcongres te vervroegen naar 22 augustus. De Russen wisten wat er gebeurde maar konden de locatie niet vinden. Het congres vond in het geheim plaats in een kantine van een Praagse machinefabriek. 1192 van de 1543 afgevaardigden slaagden er in om het congres te bereiken. De techniek ging als volgt. Bekende Tsjechen en Slowaken zoals acteurs of zangers, liepen in Praag rond. Zij waren natuurlijk onbekenden voor de bezettende troepenmacht maar niet voor de Praagse politiekers. Deze bekende mensen leidden vervolgens de politiekers naar de geheime plaats van de conferentie. (van den Heuvel, 1978, p.67)

De conferentie kon dus perfect werken. In het nieuw Centraal Comité werden exclusief hervormingspolitiekers verkozen en Venek Silhan werd in afwezigheid van Dubcek als eerste secretaris verkozen. Het partijcongres wees de interventie bijgevolg ook af.

De gearresteerden werden naar de Sovjet-Unie gevoerd. De enige van de hoge gezagsdragers die achter bleef, was president Svoboda. Deze besloot om met een delegatie naar Moskou te trekken om te onderhandelen over de bezetting en de gevangen genomen politiekers. Het Kremlin dat doorhad dat het oorspronkelijke plan om een marionettenregering in Praag te installeren zou mislukken, was blij met de komst van deze oude Sovjetheld. Ze eisten wel dat in de Tsjechoslowaakse delegatie ook de pro-Moskou leiders, Bilak, Indra en Piller, aanwezig zouden zijn. Svoboda eiste dat Dubcek en de andere gevangen ook aan de onderhandelingen zouden deelnemen. Brezjnev wou hier niets van weten en weigerde halsstarrig, maar de oude generaal Svoboda hield voet bij stuk, zonder Dubcek weigerde hij onderhandelingen aan te gaan. Moskou gaf toe, Dubcek en de anderen werden vanuit hun interneringsoorden naar Moskou gebracht.

Tussen 23 en 26 augustus werden verschillende ronden van onderhandelingen gevoerd tussen de twee partijen in het Kremlin. De Tsjechoslowaakse delegatie bestond uit Svoboda, Dubcek, Cernik, Smrkovsky, Bilak, Barbirek, Piller, Rigo, Jakes, Svestka, Husak, Indra, Dzur, Spacek, Mlynar, Kucera, Koucky, Lenart en Simon. Voor de Sovjet-Unie onderhandelden Brezjnev, Kosygin, Podgorny, Shelest, Kirilenko, Voronov, Polyansky, Katushev, Ponomatyov, Gromyko en Grechko. Het was duidelijk dat een deel van de delegatie klaar was om een compromis te sluiten. Svoboda leek de Russen zelf tegemoet te willen komen. Hij leek meer een soldaat die in militaire categorieën dacht in plaats van als politiek leider. Zijn neiging tot concessies verzwakte de positie van Dubcek, Smrkovsky en de anderen die minder toegevingen wilden doen. Smrkovsky wees in zijn memoires op de desastreuze houding van Svoboda en Husak. Zij trachtten tegen elke prijs een compromis te bereiken en verzwakten op deze wijze Dubcek en de zijnen, die zich verbeten tegen, wat Smrkovsky het dictaat van Moskou noemt, probeerden te verzetten. (Renner, 1993, p. 378)

 

 

3.4. Het geheim protocol van Moskou

 

Op 27 augustus mochten alle delegatieleden naar hun land terugkeren. De bevolking reageerde uitgelaten omwille van hun terugkeer maar had gemengde gevoelens. Wat was er namelijk in het Kremlin bedisseld? In hoeverre hadden hun leiders de druk kunnen weerstaan, hoeveel toegevingen hadden ze gedaan? Het officiële document van de onderhandelingen luidde als volgt:

“Er is overeenstemming bereikt over de maatregelen die tot doel hebben de toestand in Tsjecho-Slowakije  zo snel mogelijk te normaliseren. (…) De onderhandelingen verliepen in een sfeer van oprechtheid, kameraadschappelijkheid en vriendschap.” (van den Heuvel, 1978, p. 84)

Maar op welke maatregelen doelde dit communiqué? De bevolking kon zich een beeld scheppen van de sfeer in het Kremlin en vreesde het ergste. En inderdaad, ze kreeg de waarheid niet te horen. Beide partijen ondertekenden tijdens de onderhandelingen een protocol. Dit document staat nu bekend als ‘het geheime protocol van Moskou’. De Tsjechoslowaakse delegatie werd onder druk gezet dit te ondertekenen. De bepalingen van dit document waren zo vaag opgesteld dat het de Russen de kans gaf om steeds nieuwe eisen te kunnen formuleren. De Sovjet-Unie zou dus doorgaan tot de hele hervormingsbeweging vernietigd was.

Het protocol bestond uit vijftien punten waarvan ik hieronder het tweede integraal meegeef.

“Het presidium van het Centraal Comité van de CPTsj heeft verklaard dat het zogenaamde XIVde Partijcongres van de CPTsj, dat op 22 augustus 1968 zonder toestemming van het Centraal Comité van de CPTsj bijeengeroepen is,  de partijstatuten heeft geschonden en dat dit congres, waarvan de leden van het presidium en van het secretariaat, de secretarissen van het CC van de CPTsj, de meerderheid van de afgevaardigden van het leger en talrijke andere organisaties niet hebben deelgenomen, ongeldig is. Na de  terugkeer in Tsjecho-Slowakije  zal het presidium van het CC van de CPTsj alle met deze kwestie samenhangende noodzakelijke maatregelen nemen. Na de normalisering van de toestand in de partij en in het land zal een buitengewoon partijcongres bijeengeroepen worden.” (van den Heuvel, 1978, p. 85)

Het is duidelijk dat dit geen beslissing was die de Tsjechoslowaakse bevolking en partijleden graag zouden horen. Dit was bijgevolg een bevel van de Sovjet-Unie.  Normalisering was het codewoord en stond eigenlijk voor het afschaffen van de hervormingsbeweging en een terugkeer naar het oude communisme.

Punt één van het protocol bevestigt de socialistische plicht om hun buurlanden te helpen de contrarevolutionairen de kop in te drukken. In punt drie beloven de Tsjechoslowaakse delegatieleden dat het centraal comité van de communistische partij binnen de tien dagen zal samenkomen om zich te beraden over de normalisering van de situatie in het land. In het vierde punt beloven de Tsjechoslowaakse aanwezigen dat ze het socialisme terug zullen versterken in hun land en dit via maatregelen ter controle van antisocialistische uitspraken op radio en televisie (censuur dus) en via maatregelen om een einde te maken aan de activiteiten  van verscheidene organisaties met antisocialistische opvattingen. Verder bevestigen ze dat de activiteiten van de antimarxistische Sociaal-Democratische Partij niet worden toegestaan. In het vijfde punt komen beide partijen overeen dat de troepen van de vijf socialistische landen zich niet zullen mengen in interne aangelegenheden. Zodra de bedreiging voor het socialisme in Tsjecho-Slowakije bedwongen is, zullen de geallieerde troepen zich in fases terugtrekken. In het zesde punt beloven het presidium van het CC van de CPTsj en de regering om samen met de massamedia moeite te doen om de conflicten tussen de troepen en de bevolking op Tsjechoslowaakse grondgebied uit te sluiten. In het zevende punt beloven ze dat diegenen die tijdens de contrarevolutie trouw gebleven zijn aan het socialisme niet zouden blootgesteld worden aan represailles en niet uit hun functie ontheven zouden worden. In het volgende punt wordt overeengekomen dat onderhandelingen tussen de beide partijen zullen gevoerd worden ter verbetering van de economische situatie van Tsjecho-Slowakije. In punt negen wordt gezegd dat de dreiging van het imperialisme tegenover de socialistische bevolking een verhoging van de doeltreffendheid van het verdedigingssysteem van het Warschaupact en een nog grotere samenwerking tussen de socialistische landen vereist. De leidende vertegenwoordigers van de CPSU en de CPTsj verklaren in punt tien van het geheime protocol dat ze in de toekomst nog nauwer willen samenwerken teneinde de eenheid van de socialistische landen te verhogen. Beide partijen zijn het in punt elf eens over het feit dat Tsjecho-Slowakije de kwestie niet op de agenda hebben laten brengen in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. In puntje twaalf beloven de Tsjechoslowaakse partijfunctionarissen om hun politieke afgevaardigden in het buitenland beter te screenen net zoals hun buitenlandse politiek in functie van het socialisme te versterken. In punt dertien wordt afgesproken om zich sneller op alle niveaus via samenwerking toe te leggen op het beoordelen en oplossen van kwesties om internationale problemen te bespreken. Beide partijen spreken in punt veertien af dat ter bescherming van de vriendschap tussen beide naties, de contacten tussen beide delegaties sinds 20 augustus en dus ook het protocol zelf, geheim te houden. In het laatste punt wordt nogmaals gezegd dat beide landen al de moeite zullen doen om de traditionele vriendschap tussen de volken van beide staten en hun broederlijke vriendschap voor eeuwig te bewaren.

Dubcek, Mlynar en Kriegel weigerden oorspronkelijk het protocol te ondertekenen. De eerste twee gaven uiteindelijk toe en tekenden op het laatste moment. Mlynar had het het langst volgehouden maar bezweek uiteindelijk onder de druk en een preek van Husak. Smrkovsky zegde te willen weigeren maar tekende toch om zijn kinderen te beschermen. Kriegel bleef weigeren en tekende niet. Kriegel was oorspronkelijk niet aanwezig bij de onderhandelingen. Hij bleef opgesloten in de buurt van het Kremlin. Kosygin zou volgens Bilak het volgende gezegd hebben:

            “ Ik kan niet aanvaarden dat Kriegel één stap zet op de heilige grond van het Kremlin.”

            (Kun, 1999, p.112)

De Russen waren er van overtuigd dat Kriegel een westerse spion was. Alleszins was hij wel de meest extreme hervormer van alle delegatieleden. Maar toen iedereen het protocol had ondertekend, stuurden de Russen toch om Kriegel en brachten hem toch naar het Kremlin. Daar overlegde Kriegel met al zijn aanwezige landgenoten maar weigerde halsstarrig om te tekenen. Prompt werd hij gearresteerd.  Brezjnev wou hem als gevangene in Moskou houden maar Dubcek en Svoboda kregen hem toch vrij. Iedereen hield pleidooien ter zijner vrijlating. Zo werd in ruil het ontslag van Pavel als minister van Binnenlandse Zaken beloofd. Dit was een belangrijk punt voor Brezjnev.

 

 

3.5. Terugkeer naar Praag

 

Bij de terugkeer van hun leiders wachtten de Tsjechoslowaakse burgers vol ongeduld hun reacties af. De eerste die een redevoering hield, was president Svoboda. Maar deze redevoering maakte de bevolking helemaal niet erg hoopvol. Men had gehoopt dat de president de bevolking zou prijzen voor het geweldloos verzet en hun steun aan de hervormingspolitiek en aan het socialisme met het menselijk gelaat. Men wou bemoedigd worden tot waakzaamheid, broederlijkheid en indien nodig tot verder verzet. In plaats hiervan riep Svoboda echter op tot discipline, bedachtzaamheid en kalmte. Er kwamen geen bemoedigende woorden.

Maar in de late middaguren van 27 augustus richtte ook Dubcek zich tot zijn landgenoten en zijn toespraak gaf hen toch iets meer hoop. Hij verzekerde hun dat de ingeslagen weg van hervormingen zou verder gezet worden. Dubcek leek heel vermoeid tijdens zijn toespraak en was zeer geëmotioneerd . Hij moest tijdens het spreken zijn emoties beheersen en lange pauzes inlassen. Hier volgen twee representatieve stukjes uit zijn redevoering van die dag.

“Wij mogen dan vastbesloten zijn verder bloedvergieten te vermijden, maar dit betekent nog niet dat wij bereid zijn de toestand zoals die nu is, lijdzaam te aanvaarden. Integendeel, wij doen alles om de middelen en de wegen te vinden om samen met u allen een politiek te ontwikkelen en uit te voeren, die uiteindelijk tot een normalisering van de verhoudingen zal leiden.” (van den Heuvel, 1978, p. 89)

“Ik smeek u allen, mijn lieve medeburgers, Tsjechen en Slowaken, communisten en leden van andere politieke partijen, leden van het Nationaal Front, ik smeek alle arbeiders, boeren, ik smeek onze intelligentsia, ons hele volk, laten wij eendrachtig, rustig en vooral bezonnen blijven. Laten wij begrijpen dat alleen daarin, in onze trouw aan het socialisme, in onze eerlijkheid, in ons streven en in onze aard de garantie voor een weg voorwaarts ligt.” (van den Heuvel, 1978, p. 90)

Dubcek’s smeekbede toont zijn schrik aan, hij wil de ingeslagen weg volgen maar hij brengt dit slechts heel voorzichtig aan. Voor de rest vraagt hij enkel om niets te ondernemen en te ondergaan. Enkele dagen later werd er een binnenlandse enquête gehouden waaruit bleek dat 97,2 % van de bevolking vertrouwen stelde in Dubcek, Smrkovsky, Svoboda en Cernik.

In alle toespraken van die dagen werd de bevolking wel ongeveer verzocht om zich neer te leggen bij de toenmalige situatie, namelijk de bezetting van het Tsjechoslowaakse grondgebied. De Tsjechoslowaakse leiders konden niets anders dan dit verkondigen, want ze waren gebonden aan het geheim protocol dat zei dat de troepenmacht bleef tot de bedreiging voor het socialisme verdwenen was. Verder was het duidelijk dat in de periode na de bezetting het woord normalisering voor beide kanten het streefdoel was; enkel waren de interpretaties verschillend. Voor de Tsjechen en de Slowaken hield dit het einde van de  bezetting van hun land in, terwijl voor de Russen normalisering inhield dat er gebroken werd met de hervormingspolitiek.

De ergernis groeide en de Tsjechoslowaakse eis was duidelijk. Men wou dat de bezettingslegers zich terugtrokken en dat de politiek werd verder gezet zoals in het Actieprogramma was opgesteld. Ook de Tsjechoslowaakse officiële instanties begonnen zich hierin te moeien. Het parlement stuurde een communiqué naar de buitenwereld met haar mening over de situatie en enkele beloftes. Het document begon als volgt:

“Het parlement beschouwt de bezetting van de republiek door de legers van de vijf staten van het Warschaupact als illegaal en als in tegenspraak met de internationale verdragen, het Handvest van de Verenigde Naties en de bepalingen van het Warschaupact.” (van den Heuvel, 1978, p.91)

Verder beloofde het parlement ook dat de staatsinstellingen en de massamedia spoedig hun werk zouden kunnen hervatten en dat het parlement als instelling zich ging vasthouden aan de beginselen van het Actieprogramma en hierdoor dus zou doorgaan met het democratiseringsproces. Het eindigt de tekst wel met een oproep eensgezind te blijven en provocaties te vermijden.

Maar provoceren is juist wat het parlement met deze tekst deed. De bezetting illegaal verklaren en tegen de censuur spreken, ging rechtstreeks in tegen de bepalingen van het geheim protocol. De Tsjechoslowaakse partijleiding kwam dus weer zwaar onder vuur te liggen vanuit de buurlanden. Het wantrouwen in het Kremlin steeg.

Maar ondertussen hielden de Tsjechoslowaakse leiders zich wel aan het protocol. Zo werden enkele progressieve ministers ontslagen. Ota Sik, vice-premier en auteur van de economische hervomingen, en Jiri Hajek, minster van buitenlandse zaken, ondergingen dit lot. Jozef Pavel, minister van Buitenlandse Zaken, werd vervangen door Jozef Pelnar. Ook Kriegel die het protocol had geweigerd te ondertekenen, werd ontslagen als voorzitter van het Nationaal Front. Verder werd het veertiende buitengewoon partijcongres ongeldig verklaard, werden politieke clubs terug verboden en werd de censuur heringevoerd. (van den Heuvel, 1978, p.93)

 

 

4. Na de Praagse Lente

 

4.1. Machtsstrijd tussen de communisten

 

Maar de genomen maatregelen gingen blijkbaar niet ver genoeg voor de Russen. Zij zagen geen normalisering van de Tsjechoslowaakse situatie naar hun termen. Dubcek werd onder zware druk gezet en verplicht tot nieuwe concessies. Op 16 oktober 1968 werd in Praag ‘het verdrag over de voorwaarden voor de tijdelijke legering van de sovjettroepen op het grondgebied van Tsjecho-Slowakije’ ondertekend. Dit document vernietigde elke hoop op een vroegtijdige terugtrekking van de bezettingstroepen. In het verdrag was er geen spoor van een opgegeven tijdslimiet, noch van een opzeggingsclausule. In praktijk betekende dit dat de Russen Tsjecho-Slowakije zolang konden bezetten zolang zij dit nodig achtten.

De hervormers, die nog steeds de macht hadden, zaten in een zeer benarde positie. Enerzijds moesten ze de druk van Moskou en de conservatieven in eigen land het hoofd bieden en dit ging enkel door toegevingen te doen. Anderzijds groeide de onrust bij de bevolking door de compromitterende besluiten die genomen werden door hun hervormers.

Binnen de Tsjechoslowaakse Communistische Partij was de vroegere eenheid ver te zoeken. De conservatieven werden steeds machtiger. Vooral Bilak, Indra en Strougal, trouwens een vroegere naaste medewerker van Novotny, werden sterker. Zij streefden nu openlijk naar een terugkeer naar een beleid van vóór de hervormingen, een terugkeer dus naar het Novotnytijdperk. Zij beschouwden de hervormers als ‘ rechtsopportunistische’ krachten. Recht tegenover de conservatieve krachten stonden politiekers zoals Dubcek en Smrkovsky die bleven hopen op de redding van de beginselen van de hervormingspolitiek.

Maar een derde groep politiekers kwam op het politiek toneel, namelijk in het centrum. Zij werden de realisten genoemd. Bij hen volstond het te voldoen aan de Russische eisen om zo spoedig mogelijk een volledige normalisering te realiseren voorop, al ging dit ten koste van de hervormingen. De zogenaamde leider van deze groep was Dr Gustav Husak, toen de eerste partijsecretaris van de Slowaakse Communistische Partij. Maar ook president Svoboda en premier Cernik konden zeker tot deze groep gerekend worden.  Husak maakte er toen al werk van om de hervormingen zo veel mogelijk terug te draaien. Zo zorgde hij begin januari voor het ontslag van Smrkovsky als voorzitter van het parlement. Grote contestatie kon niet helpen, Husak kreeg namelijk de steun van Moskou. De afzetting van Smrkovsky was een keerpunt, de bevolking zag wat er gebeurde. Meer en meer hervormingen werden afgeschaft en meer en meer hervormers verloren hun posities. De censuur was volledig teruggekeerd en de Russen steunden de conservatieven en de realisten openlijk. De bevolking was teleurgesteld en verbitterd, ze zagen hun droom in het niets opgaan. Ook de propagandamachine begon weer volop te draaien. Zo verspreidden de Russen op grote schaal een blad ‘Zpravy’ ( Berichten ) op Tsjechoslowaaks grondgebied. Dit blad viel hervormingspolitiekers aan als imperialistische ratten en vroeg steun voor de conservatieve krachten.

 

 

4.2. Ongeloof bij de bevolking

 

In deze sfeer van teleurstelling, verontwaardiging en machteloosheid vond de zelfmoord van de Praagse geschiedenisstudent Jan Palach plaats op 16 januari 1969 die zichzelf in brand stak vóór het Nationaal Museum op het Wenceslasplein.  Hij liet de volgende afscheidsbrief na.

 

Omdat onze naties op de rand van de wanhoop leven, hebben wij besloten onze stem te verheffen en het volk van dit land wakker te schudden. Onze groep bestaat uit vrijwilligers die bereid zijn zichzelf te verbranden voor onze zaak. Mij viel het lot de eer te beurt de eerste fakkel te worden.

Wij eisen:

1)      Onmiddellijke opheffing van de censuur.

2)      Verspreidingsverbod van Zpravy.

Als binnen vijf dagen niet aan onze eisen tegemoet is gekomen, dat wil zeggen vóór 21 januari 1969, en als het volk ons niet voldoende steunt  (door een staking van onbepaalde duur) dan zullen nieuwe fakkels ontbranden.

Fakkel nummer één.

P.S. Vergeet augustus niet. In de internationale politiek is een plaats ingeruimd voor Tsjecho-Slowakije. Laten wij die benutten. (van den Heuvel, 1978, p. 95)

 

De begrafenis van de slechts éénentwintigjarige Palach werd een indrukwekkende nationale rouwplechtigheid. In Praag zelf kwamen 500.000 mensen op straat terwijl er in heel het land manifestaties gehouden werden. Palach werd beschouwd als een nationale martelaar die zijn leven voor zijn land had gegeven. De conservatieve krachten en het Kremlin verkondigden een imperialistische complottheorie waarin Palach was misbruikt. Later waren er nog enkele andere zelfmoorden onder studenten, zoals die van Jan Zajie, en bleef er een stil protest onder de bevolking.

Contradictorisch was dit het bewijs voor Moskou dat Dubcek en de zijnen de situatie niet meer in de hand hadden en niet meer voor orde konden zorgen. Ook de conservatieven en de realisten spraken meer en meer openlijk over hun problemen met Alexander Dubcek. Zo kwam de ‘Leva Fronta’ (links front) beweging naar boven die bestond uit oude aanhangers van Novotny en een zware politiek tegen de hervormers voerde. Zij stelden de hervormers als extreem rechts voor.

 

Toen zagen veel politiekers dat Dubcek had afgedaan en liepen ze massaal over naar het kamp van de realisten dat nu duidelijk onder de leiding stond van Husak. Op dat moment kreeg Dubcek al veel minder openlijke steun van de bevolking omdat zij al zijn toegevingen, weliswaar onder druk aan de Russen, gelijkstelden aan capitulatie.

De Tsjechoslowaakse bevolking bleef ondertussen steigeren. Eind maart 1969 waren er woede-uitbarstingen over heel het land. Verder waren er anti-Russische demonstraties waar er bijvoorbeeld vlaggen van de USSR openbaar verbrand werden. Aanzet tot deze massale opkomst op straat, over heel het land, was de overwinning van het  Tsjechoslowaaks ijshockeyteam tegen het Russische team op de wereldkampioenschappen in Stockholm.

De Russen dreigden met een omvangrijke militaire actie als Dubcek niet zou opstappen en daar deze geen steun kreeg van Svoboda en Cernik trad hij af  als eerste secretaris van de partij.

 

 

5. Husak in plaats van Dubcek

 

5.1. Algemeen

 

Op 17 april 1969 werd Gustav Husak bijgevolg de nieuwe eerste secretaris van de CPTsj. Het nieuwe Presidium van het Centraal Comité bestond dan uit Husak, Dubcek, Svoboda, Strougal, Bilak, Cernik, Colotka, Erban, Polacek, Sadovsky en Piller. Husak kreeg steun van president Svoboda die hem als een energiek politicus en een doortastend organisator omschreef. Dubcek werd voorlopig tot voorzitter van het parlement verkozen.

Ook Moskou steunde Husak en stuurde hem gelukwensen. Het leek de Russen beter een ex-hervormingsgezinde te nemen daar deze beter bij de bevolking zou liggen dan bijvoorbeeld een Bilak die als een openlijk collaborateur beschouwd werd of een Strougal die een vaste handlanger van Novotny was geweest. Husak leek eerst een volgeling van Dubcek en zijn hervormingen, maar later bleek dat hij eigenlijk zijn eigen politiek voerde los van Dubcek en tegen hem. Hieronder staan drie stukjes uit drie redevoeringen van Husak doorheen deze woelige periode om dit aan te duiden.

Op het buitengewoon congres van de Slowaakse Communistische partij in Bratislava op 28 augustus 1968 zei hij het volgende:

“ Eén van de fouten was dat het democratiseringsproces natuurlijk niet alleen aan communisten de mogelijkheid bood om maatschappelijke activiteiten te ontplooien, maar ook aan antisocialistische krachten, aan mensen die het communisme nooit aanvaard hebben. U kunt zeggen dat dit harde woorden zijn, maar het is gewoon een kwestie van vertrouwen. Ook wat mijn eigen persoon betreft. Ik sta volledig achter Dubceks concept. Ik was erbij toen het tot stand kwam en ik steun hem volledig, ik zal met hem overeind blijven of vallen.” (van den Heuvel, 1978, p.108)

Husak out zich hier nog als een hervormer maar wil er toch een duidelijke draai aan geven, verder paait hij het volk met zijn lofrede voor Dubcek die hij duidelijk niet trouw is gebleven. Op 20 november 1968 sprak hij duidelijk vóór de censuur in de Pravda.

“Deze dagelijkse beïnvloeding van miljoenen van onze mensen door de massamedia ondermijnde alle beginselen die het marxisme-leninisme formuleert over de maatschappij en de positie van de partij. Door alle mogelijke radicale leuzen veroorzaakte zij ideologische verwarring en verzwakte daardoor de partijpolitiek.” (van den Heuvel, 1978, p. 109)

In de Rude Pravo van 19 april 1969 spreekt hij als een volleerd communist zonder nog een spoor van hervormingen.

“Het vraagstuk van de vrijheid en van de democratie is voor ons een klassevraagstuk. Er kan geen vrijheid bestaan voor mensen die in een crisissituatie zoals die van nu, de vrijheid en de democratie gebruiken tegen de belangen van de staat.” (van den Heuvel, 1978, p.111)

 

 

5.2. De politiek van Husak

 

Toen Husak aan de macht was, liet hij zich direct gelden. Hij pakte direct de massamedia aan, daar waar onder de censuur Dubcek nog een kleine vrijheid toeliet, was Husak onverbiddelijk. Enkele progressieve bladen zoals Listy en Reporter werden opgeheven. Op veel kranten en magazines werden bijna volledige redacties ontslagen en vervangen door trouwe communisten. Op Dubcek na, die monddood werd gemaakt,  werden alle hervormers uit het partijpresidium gezet. De drie sterke mannen waren nu Husak, Bilak en Strougal; zij hadden de touwtjes in handen. Vanaf mei 1969 zorgde Husak voor grote zuiveringen in de Tsjechoslowaakse Communistische Partij. Binnen de twee jaar werden vijfhonderdduizend leden uit de partij gezet, onder hen vele bekende hervormers zoals Kriegel. Husak vond dat er ernstige tekortkomingen in de sociale structuur en de leeftijdsopbouw van het partijbestand waren. Er moesten volgens zijn rapport meer jonge mensen en arbeiders aangetrokken worden om deze tekortkomingen weg te kunnen werken. p. 92)

Husak stelde in 1970 ook een rapport op, gericht tot het Centraal Comité van zijn partij, waarin hij de voornaamste taken van de partij in de nabije toekomst opsomde.

1) het versterken van de eenheid van de partij door vastberaden stelling te nemen tegen opportunisten, revisionisme en de invloed van de bourgeoisideologie, en door te strijden voor marxisme-leninisme en proletarisch internationalisme.

            2) Het activeren van de partijorganisatie.

            3) Het verbeteren van de opleiding van de partijkaders.

            4) Hen overreden die nog aarzelen of hen die ‘ gevangen van illusies’ zijn.

5) Een vastberaden strijd voeren tegen hen die volharden in revisionisme en antisocialisme.

6) De banden tussen arbeiders en coöperatieve boeren versterken.

7) Trachten alle eerlijke leden van de intelligentsia te overreden.

8) Meer aandacht besteden aan de vakbonden en de Socialistische Jeugdbeweging.

(http://www.onsverleden.net/)

           

De eerste verjaardag van de interventie werd herdacht als ’de dag van de schande’. De burgers maakten die dag geen gebruik van openbaar vervoer, restaurants, bioscopen en andere openbare gelegenheden. Vooral de jeugd hield demonstraties, maar deze werden hardhandig onderdrukt door de politie en het leger op bevel van Husak.

Deze demonstraties gaven Husak de mogelijkheid om een reeks voorlopige noodwetten af te kondigen die in december 1969 in hun geheel in het Tsjechoslowaakse Wetboek van Strafrecht werden opgenomen. Deze noodwetten kunnen als het definitief einde van het kort democratiserings- en liberaliseringproces in Tsjecho-Slowakije gezien worden. Schrijnend hierbij is dat deze noodwetten ook ondertekend werden door de ooit hervormingsprotagonisten Dubcek, Svoboda en Cernik.

Uit Dubcek’s getuigenis in zijn memoires blijkt dat hij aanvankelijk niet wilde tekenen. Maar toen Husak en anderen hem volgens eigen zeggen, echter persoonlijk onder druk zetten en gingen schreeuwen, tekende hij in een verward en koortsachtig ogenblik.

“Ik stond daar helemaal alleen. Toen gaf ik het op, vermoeid en gelaten.” ( Renner, 1993, p. 381)

De verordeningen spreken gevangenissenstraffen uit voor verschillende misdrijven. Meestal ging het over het opruien tegen de republiek of het socialisme in het algemeen. Verstoring van de openbare orde of het niet vervullen van zijn functie leidde ook tot straffen. Er werden zelfs geen vooronderzoeken gedaan. Het onderzoek voor de rechtbank berustte enkel op het procesverbaal van bevoegde instanties. Ook tijdens de rechtzaak werden er geen extra onderzoeken ingesteld. Wie via zijn handelen de socialistische maatschappelijke orde verstoorde, kon uit zijn functie ontheven worden en ontslagen worden. Studenten konden uitgesloten worden van verdere studies. Er werd ook beslist dat mogelijke bezwaarschriften afkomstig van de vakbonden hier geen geldingskracht hebben. Tenslotte stelden de verordeningen dat vrijwillige of andere organisaties en hun organen opgedoekt konden worden. (van den Heuvel, 1978, pp. 112-115)

Op 25 en 26 september 1969 vond een zitting van het Centraal Comité van de CPTsj plaats waar alle medestanders van Dubcek waaronder Smrkovsky, Hajek en Hübl uit het Centraal Comité werden gezet. Zij werden vervangen door orthodoxe functionarissen die volledig gekeerd waren tegen de hervormingskoers; hieronder veel oude aanhangers van Novotny. Het waren zij die tijdens de Praagse Lente naar de achtergrond geduwd waren en nu opnieuw op het politieke toneel verschenen. Zij zonnen op wraak en eisten straffen voor de aanhangers van de hervormingsbeweging. Zij behaalden een grote overwinning toen  op dezelfde zitting de verklaring van het partijpresidium van 21 augustus 1968, waarin tegen de interventie was geprotesteerd als ‘ anti-internationalistisch’, werd herroepen. Er werden trouwens veel documenten uit die periode herroepen. Het Kremlin kon tevreden zijn en liet dit ook blijken. Husak kreeg van Brezjnev de hoogste Russische onderscheiding, de orde van Lenin.

Deze zuiveringen waren zelfs groter in omvang dan deze van begin jaren vijftig op het hoogtepunt van de stalinisatie. Er werden commissies van dogmatische communisten opgericht die het doen en laten van ieder partijlid in de periode 1968-1969 moesten onderzoeken. Veel partijleden wachtten de uitslag niet eens af en leverden hun partijkaart vrijwillig in. In sommige fabrieken verzamelden de arbeiders de partijlidmaatschapskaarten en stuurden ze in dozen rechtstreeks naar Husak. Van de 150000 mensen die in 1969 alleen vrijwillig hun kaart afstonden, waren de helft arbeiders.

Maar niet alleen partijleden werden gecontroleerd in verband met hun rol in de Praagse Lente, zelfs de burgers. Zij werden ondervraagd omtrent hun doen en laten in de betreffende periode aan de hand van vraagformulieren. Dit maakte de mensen bang. Moesten ze dit invullen? Ze niet invullen betekende niet alleen zichzelf in gevaar brengen, maar ook hun naaste familieleden. Ik geef hier een deel weer van een bepaalde vragenlijst voor de burgers

            Ter invulling: betreft uw doen en laten in 1968 en 1969

1)      Uw houding tegenover de resultaten van de partijzitting in januari 1968

2)      Hoe was uw gedrag in de hieronder genoemde situaties

*In de tijd dat KAN( de club van de geëngageerde partijlozen) actief werd (maart 1968)

*in de tijd dat de vijf broederstaten een brief aan de CPTsj stuurden

3) Hoe was uw morele en politieke houding na de intocht van de troepen van de Warschaupactlanden op ons grondgebied op 21 augustus 1968; welk standpunt hebt u in deze ingenomen?

4) Hoe hebt u zich ingezet voor de normalisering van de betrekkingen met de landen van het socialistische blok, in het bijzonder met de USSR en het Sovjetleger?

5) Hoe hebt u zich gedragen in crisisomstandigheden,

* bij de benoeming van de voorzitter van het federale parlement in januari 1969;

* bij de tragische dood van Jan Palach;

* in maart bij de wedstrijd om het wereldkampioenschap ijshockey tussen de USSR en de CSSR;

6) Hoe zet u zich in voor het in de praktijk brengen van de richtlijnen van het centrale comité van de CPTsj inzake de normalisering van mei 1969 in uw werk- en woonsituatie?

7) Welk standpunt neemt u in ten aanzien van de onlangs gepubliceerde redevoeringen van de president van de republiek, kameraad Svoboda, en van de eerste secretaris van het centrale comité van de CPTsj, kameraak Husak, die de negatieve verschijnselen van de ontwikkeling sinds januari belichten en die de toedracht van de gebeurtenissen op 21 augustus 1968 verduidelijken? Hoe gebruikt u deze feiten ter ondersteuning van de nieuwe partijleiding?

8) Welke concrete hulp biedt u als partijlid aan partij-, beroeps- en jeugdorganisaties bij het doorvoeren van de principes waarop de huidige politiek van de CPTsj is gebaseerd?

9) Hoe zult u er in de toekomst aan meewerken dat de leidende rol van de partij in uw woon- en werksituatie gehandhaafd en versterkt kan worden? (van den Heuvel, 1978, pp. 117-118)

 

Dit soort vragenlijsten maakte het de bevolking erg moeilijk. Het ging niet zozeer over deelname aan de hervormingsprocessen; er werd gewoon gevraagd naar hun mening over de Praagse Lente. En om zichzelf en hun omgeving te beschermen, moesten ze dus verloochenen waar ze zo hard van gedroomd hadden. Dit zette dus een enorme druk op de bevolking. Ze moesten ook vertellen over hun handelingen tijdens die periode, kwamen ze op straat of niet. Het is duidelijk dat de nieuwe partijleiding deze vragenlijsten gebruikte om een soort legitimatie te krijgen van de bevolking voor hun politiek, maar dan wel één onder druk. Als men deze lijsten als hervormingsgezinde eerlijk invulde kon men zijn toekomst wel vergeten.

Al deze toestanden herinnerden de Tsjechoslowaakse bevolking aan de jaren vijftig en dit zorgde voor grote onrust. Husak probeerde zijn landgenoten gerust te stellen en zei nooit de methoden van vroeger te zullen overnemen. Hoewel Husak onder de druk van de oude orthodoxe communisten bezweek en processen tegen de hervormers toestond zorgde hij ervoor dat er geen doodsvonnissen werden uitgesproken om zo een volksopstand te vermijden. In de zomer van 1972 bereikten de politieke processen een hoogtepunt. In juli en augustus werden in negen processen 46 beklaagden tot in totaal 115 jaar en 9 maand gevangenisstraf veroordeeld. De vonnissen varieerden tussen één en zeven jaar gevangenisstraf.

De processen gingen ook enkel tegen hervormingspolitiekers van de tweede rij. De publiekslievelingen werden niet voor het gerecht gesleept. De bekendste die dit lot wel moest ondergaan was Milan Hübl, de voormalige rector van de Partijhogeschool. Hij kreeg zes en een half jaar gevangenisstraf. Hoewel Bilak en Svestka aandrongen om ook mensen als Dubcek, Smrkovsky, Kriegel en Mylnar aan te klagen, werd dit toch niet doorgevoerd.

De politieke processen hadden overigens niet enkel politiekers als beklaagden. De nieuwe partijleiding koos uit alle opstandige of kritische sectoren van de maatschappij één of meer personen uit om het nog steeds smeulende verzet definitief te breken. Selectiecriteria hierbij waren zowel hun rol tijdens de Praagse Lente alsook hun houding na de afzetting van Dubcek. Individuen die zich halsstarrig bleven verzetten en hun mening verkondigden tegenover buitenlandse journalisten werden voor het gerecht gesleept om als voorbeeld anderen af te schrikken.

Eén van de eerste slachtoffers was generaal Vaclav Prchlik. Deze had zich in juli 1968 de woede van Moskou op de hals gehaald door de commandostructuur van het Warschaupact te bekritiseren; in maart 1971 werd hij tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Een maand eerder was de populaire televisiecommentator Vladimir Skutina wegens belediging van de Sovjet-Unie tot twee jaar veroordeeld. In juni van hetzelfde jaar stond hij alweer terecht en werd zijn straf, op grond van een verzwaarde aanklacht, tot vier jaar en twee maanden verhoogd. De historicus Jan Tesar kreeg in juli 1972 zes jaar en de bekende studentenleider Jiri Müller vijf en een half jaar. Ook de bekende schaakkampioen en publicist Ludek Pachman werd tot twee maal toe aangeklaagd. Dit kwam als een schok daar Pachman een overtuigd communist was die zich pas heel laat bij de hervormingsbeweging had aangesloten. (van den Heuvel, 1978, p. 119)

In Husak’s normaliseringpolitiek trok deze hard van leer tegen het culturele front dat zich zeer kritisch opstelde. Alle hervormingsgezinde schrijvers werden verboden tot er in mei 1970 geen enkel literair blad meer bestond in Tsjecho-Slowakije. Ook de schrijversbond werd geviseerd. Ze werd financieel drooggelegd zodat er nog enkel boeken via staatssubsidies konden gepubliceerd worden. Zelfs popgroepen werden gearresteerd.

 

 

5.3. Het definitief einde van de Praagse Lente

 

Tussen 25 en 28 mei werd te Praag het veertiende buitengewoon Partijcongres gehouden waar definitief alle hervormers aan de deur gezet werden. Zelfs Cernik die nog lange tijd had geprobeerd mee te draaien in de normaliseringpolitiek werd in 1970 vervangen door Strougal en nu definitief alle macht ontnomen. Van de Praagse Lente bleef nu nog enkel Svoboda over die tijdens het congres door Brezjnev geprezen werd als een werkelijk patriot en een waar internationalist. Op het congres bedankten Husak en Svoboda de Russische leiders zelfs officieel voor de hulp in 1968. Svoboda zou nog tot 1975 president blijven tot hij werd opgevolgd door Husak die zijn positie bleef versterken. Svoboda, volledig dementerend, moest door een speciale wet uit zijn ambt ontheven worden daar hij weigerde wegens gezondheidsredenen op te stappen. Hij stierf in 1979. Een jaar later koos 99.97% van de kiezers bij de parlementaire verkiezingen voor de eenheidslijst van het Nationale Front. Het leek wel of er nooit een lente, laat staan een zonnestraaltje, was geweest.

In 1970 werd Dubcek Tsjechoslowaaks ambassadeur in Turkije. Maar in mei van hetzelfde jaar werd hij reeds teruggeroepen en uit de communistische partij gebannen. Vervolgens keerde hij terug naar Slowakije waar hij boswachter werd. Hij zweeg jarenlang mede omdat  hij constant geschaduwd werd. Sporadisch liet hij zich eens uit over de politiek van Husak. Na de fluwelen revolutie werd hij op 25 december 1989 in eer hersteld en werd hij voorzitter van het federale parlement. Op 1 september 1992 kwam dan het fatale auto-ongeval dat hem het leven kostte.

Husak leefde na zijn afzetting tot zijn dood in 1991 een teruggetrokken bestaan. Er verscheen wel nog een soort memoires van zijn hand. Interviews afgenomen door de vroegere hofhistoricus Viliam Plevza, werden door deze laatste uitgetypt en verspreid. Husak beschouwde Bilak als de grootste boosdoener. Hij was een pion van Moskou die zich met alles moeide. Het meest opmerkelijke was Husak’s antwoord op de vraag wat zijn huidig oordeel was over 21 augustus 1968.

            “Het was een interventie, daarna volgde een bezetting.” (Renner, 1993, p.380)

 

 

6. Na de Fluwelen Revolutie

 

6.1. De uitnodigingsbrief

 

            Na de val van het Communisme in Tsjecho-Slowakije, die overigens redelijk vreedzaam verliep, was het tijd voor reflectie. De hamvraag was de uitnodigingsbrief aan de Russen in 1968. Bestond deze echt ,en belangrijker, wie had deze ondertekend?

De Sovjet-Unie bleef beweren dat er tijdens de Praagse Lente vanuit Tsjecho-Slowakije een hulpkreet was gekomen van Tsjechoslowaakse prominenten om de hervormingen en de contrarevolutie te vernietigen. Het Kremlin heeft nooit verteld van wie deze hulpkreten kwamen om deze mensen geen wandelende schietschijf te maken in hun eigen land. Om dezelfde reden ontkenden alle conservatieve politiekers van die tijd ooit zulk een document gezien, laat staan getekend, te hebben.

Na de fluwelen revolutie van 1989 was één van de eerste maatregelen van de nieuwe president Vaclav Havel, de instelling van een onderzoekscommissie die de oorzaken, het verloop en het gevolg van het crisisjaar 1968, moest analyseren.

De commissie heette officieel ‘ Regeringscommissie voor analyse van de historische gebeurtenissen in de jaren 1967-1970 ’en stond onder voorzittersschap van de historicus Vojtech Mencl die zelf slachtoffer was geweest van de zuiveringen. Ondertussen werd in Slowakije nog een aparte commissie opgericht onder leiding van Jozef Jablonicky. Alle archieven en andere mogelijke bronnen werden voor de leden van deze commissies opengesteld. Het resultaat was een uitvoerig onderzoek met een enorme hoeveelheid relevante documenten die ruim 150.000 bladzijden tekst omvatten. Ze hielden ook gesprekken en interviews met de protagonisten van de Praagse Lente en de normaliseringperiode die er op volgde. De belangrijkste onder hen waren Dubcek, Strougal en Bilak. Husak weigerde elke medewerking aan dit onderzoek. Verder werd gebruik gemaakt van correspondentie, notities en dagboeken van verschillende functionarissen.

Alles werd teruggevonden, behalve de gezochte uitnodigingsbrief. Had deze echt bestaan en wie had dan om die Sovjetinval gevraagd? Nochtans hadden de conservatieve communisten na de val van Dubcek nooit het ontstaan van de brief ontkend, ze werd gewoon niet openbaar gemaakt. Zo blijkt ook uit een interview dat Der Spiegel in 1985 afnam van Bilak waarin hij het volgende stelde, op de vraag wie de uitnodigingsbrief ondertekende:

Wanneer de tijd rijp is zullen wij de archieven openen. Dan kunt u zelf zien hoeveel het er waren. (…) Leden van het Centraal Comité waren erbij; verder leden van het partijpresidium, van de regering en het parlement. Ik wil uitdrukkelijk beklemtonen dat de Sovjetkomst geen interventie was, maar echte broederlijke hulp.” (Renner, 1993, p. 375)

Gorbatsjov weigerde zijn archieven te openen voor de Tsjechen en Slowaken, zelfs niet na persoonlijk aandringen van Dubcek. Pas na het aftreden van Gorbatsjov en de splitsing van de Sovjet-Unie kwam er schot in de zaak. In 1992 kreeg Havel van Boris Jeltsin twee omvangrijke bundels met Sovjetdocumenten over het jaar 1968. Toen veroordeelden Tsjecho-Slowakije en Rusland, als wettige opvolger van de USSR, officieel en samen, de Sovjetinterventie en het daarop volgende, twintig jaar durende, onrechtmatige verblijf van de Sovjettroepen op Tsjechoslowaaks grondgebied. Maar ondanks deze schenking van 5.000 bladzijden archiefmateriaal was er nog steeds geen spoor van de uitnodigingsbrief.

Op 15 juli 1992 werd alles opgelost. Jeltsin stuurde niet één, maar twee uitnodigingsbrieven op naar Havel. De brieven waren ontdekt in het archief van ex-president Gorbatsjov in het Kremlin. Blijkbaar had Gorbatsjov tijdens de staatsgreep van 1991 alle gevoelige stukken uit het partijarchief naar zijn persoonlijk archief laten verhuizen.

Beide brieven waren aan Brezjnev gericht. De eerste was opgesteld in het Tsjechisch en gesigneerd door slechts één man, de stalinist Antonin Kapek, die zijn carrière te danken had aan Novotny. Kapek pleegde zelfmoord kort na de fluwelen revolutie.

De tweede brief was in het Russisch op een typmachine opgesteld en was ondertekend door meer notabelen.  Naast Kapek hadden ook Drahomir Kolder, Alois Indra, Oldrich Svestka en Vasil Bilak deze brief ondertekend. Bilak was de enige nog overlevende toen de brief was teruggevonden en bestempelde de brief onmiddellijk als een falsificatie. (Renner, 1993, p. 375)

Bilak was trouwens de enige van de ondertekenaars van de hulpkreet aan Moskou die terug een machtsfunctie kon of mocht uitvoeren. Bij het aantreden van Husak werd hij opnieuw secretaris van het Centrale Comité. Drahomir Kolder werd op de Tsjechoslowaakse ambassade in Sofia geplaatst en niet eens in een hoge functie. Oldrich Svestka oefende nooit meer een politieke functie uit. Indra verbeef sindsdien in een zomerhuisje nabij Moskou en Antonin Kapek werd pas in 1970 terug lid van het presidium van het Centraal Comité. Deze vier hadden zich tijdens de interventie in diskrediet gebracht bij de bevolking. Zij collaboreerden veel openlijker dan Bilak. (Kun, 1999, p. 83)

 

 

6.2. Nieuwe documenten

 

Hiermee was het belangrijkste raadsel opgelost, maar er was nog veel te onderzoeken en te weten te komen. Zo vond men ook in de documenten dat, één uur vóór de interventie, de Tsjechoslowaakse minister van Defensie, Martin Dzur, zijn sovjetcollega maarschalk Gretsjko verzekerde dat het Tsjechoslowaakse leger geen weerstand zou bieden. Interessant als men weet dat Dzur de enige van het Cernikkabinet was die niet door Husak ontslagen werd en zelfs op zijn post bleef als minister tot zijn dood in 1985.

De documenten gaven ook aan dat Svoboda op de hoogte geweest zou zijn van de komst van de broederlijke troepen. Verder blijkt dat de interventie eigenlijk al op 29 juli gepland was, maar uiteindelijk werd afgeblazen daar er een bilaterale ontmoeting gepland werd in Cierna.

De eigenlijke beslissing voor de interventie werd op 18 augustus in het Kremlin genomen in aanwezigheid van de hoogste vertegenwoordigers van ‘de vijf’: Brezjnev, Ulbricht, Gomulka, Kadar en Zjikov. Van deze vergadering is ook een letterlijk verslag bewaard gebleven. Een stukje hiervan gaat als volgt.

De vijf partijleiders zijn unaniem van oordeel dat Dubcek niet meer in staat is om de contrarevolutie tegen te houden. Er rest niets anders dan de gezonde krachten in Tsjecho-Slowakije te hulp te snellen en wel zonder verder uitstel. Wanneer er niet onmiddellijk hulp komt, zal alles straks nog moeilijker worden. (Renner, 1993, p. 377)

Vervolgens las Brezjnev de uitnodigingsbrief voor. Vervolgens zei hij dat Indra hem verzekerd had dat deze voor vijftig handtekeningen van leden van het Centraal Comité en van de regering onder de hulpkreet zou zorgen. De inval moest dan wel gebeuren op de nacht van 20 op 21 augustus, dan kwam het Centraal Comité samen. Daarom waren de Russen ook zo verbaasd dat het Centraal Comité met een grote meerderheid de interventie verwierp en veroordeelde.

 

 

6.3. Memoires van de protagonisten

 

De memoires van de verschillende hoofdrolspelers van die tijd geven nu soms een andere kijk op de feiten. De tijdens de Praagse Lente zo populaire Svoboda wordt bijvoorbeeld van een andere kant getoond. Smrkovsky was in zijn memoires niet mals  voor Svoboda. Ten eerste had hij het moeilijk met zijn toegeeflijke houding in het Kremlin, de dagen na de interventie. Maar ook toen Smrkovsky ontslagen werd, lieten Cernik en Svoboda hem als een baksteen vallen. Smrkovsky is veel milder tegenover Dubcek maar laat ook wel duidelijk doorschijnen dat deze ook geen moeite had gedaan voor zijn redding. De memoires van Zdenek Mlynar, die partijsecretaris was tijdens de Praagse Lente, kwamen in grote mate overeen met deze van Smrkovsky. Deze publiceerde zijn memoires nadat hij in 1977 naar het Westen emigreerde. Voor Svoboda en Husak heeft hij geen goed woord over. Maar hij verwijt Dubcek een totaal gebrek aan beleidsvisie na zijn terugkeer uit Moskou. Cernik en Cisar noemt hij laf en zelfs handige carrièremakers zonder politieke ruggengraat. ( Renner, 1993, p. 378)

Een compleet ander verhaal vormen de memoires van Vasil Bilak die deze in de tweede helft van de jaren tachtig schreef. De eeuwige stalinist gaf de schuld van de gebeurtenissen in 1968 integraal aan Dubcek, gezien deze de kant van de contrarevolutie had gekozen. Veel lof uitte hij aan het adres van Brezjnev voor zijn hulp aan Tsjecho-Slowakije en aan Svoboda. Ook vertelde hij hoe hij en Svoboda samen met Brezjnev aan de afzetting van Dubcek werkten.

Husak beschouwde Dubcek als een politicus met een twijfelende houding. Hij vermeed elk contact, wilde iedereen te vriend houden en hakte de knoop nooit door. Boosdoeners waren volgens hem dogmatici zolas Bilak en Indra die hem constant onder druk hadden gezet om zulke politiek te voeren. Hij vond dat hij beter aan de macht kon blijven want dat als ,één van de bovenstaanden de macht hadden, dat men zou terugkeren naar de jaren vijftig met de politieke processen waar Husak zelf slachtoffer van was geweest.

Ook Dubcek heeft tenslotte zijn memoires achtergelaten. De verantwoordelijken voor het Tsjechoslowaaks drama zocht hij niet bij de orthodoxe communisten zoals Bilak, Kolder Indra maar bij voormalige medestanders zoals Husak en Strougal. Zij waren hoofdverantwoordelijken voor het ondermijnen van hun verdediging, zo stelt Dubcek. Hij noemde hen verraders en schurken. Verder geeft hij toe dat hij zich na de interventie miserabel voelde in zijn functie als eerste partijsecretaris, op de vraag of hij niet beter was opgestapt om zo het socialisme met het menslijk gezicht te kunnen redden. Hieronder de reden waarom hij dit niet deed.

“Ik legde de problemen voor aan mijn trouwste bondgenoten, onder wie Smrkovsky. De vraag was wat er nu zou gebeuren als ik aftrad. Een dergelijke stap zou ongetwijfeld de conservatieven in de kaart spelen en de stopzetting van de hervormingen versnellen. Smrkovsky was van mening dat mijn aftreden spoedig gevolgd zou worden door de zuiveringen die al door Strougal en Husak waren geëist. Smrkovsky en de anderen stonden op het standpunt dat, hoe langer wij het volhielden, des te beter konden degenen die door de komende coup bedreigd werden, zich voorbereiden.” ( Renner, 1993, p. 380)

Dat hij moest opstappen, werd Dubcek als volgt door Svoboda verteld.

“Om godswil, Sasa, vergeef het me, maar ik moet het je nu zeggen. Ik heb Gretsjko al beloofd dat je spoedig zou opstappen.” (Renner, 1993, p. 381)

Hij kreeg de functie van parlementsvoorzitter. Na lang twijfelen aanvaardde hij die functie om naar eigen zeggen, de beleidsplannen die Husak achter de hand had, aan banden te kunnen leggen.

 

 

Besluit

 

            Er kan mooi over gesproken worden: De Praagse Lente, socialisme met een menselijk gelaat. Maar over een overwinning kan moeilijk gesproken worden. De Praagse Lente was een prachtig experiment om het communisme te hervormen. Men wou een menselijker communisme met meer vrijheid. Vrijheid van meningsuiting, zelfs vrijheid van denken en overtuiging. De mensen sprongen direct op de kar. Ze waren hoopvol en enthousiast. Het overgrote deel van de hervormers en de bevolking wou evenwel vasthouden aan het communisme. Zij hoopten op een democratischere samenleving met meer liberale vrijheden. Maar door de liberale vrijheden kregen de meest radicalen ook hun eigen stem. En dit schrikte bijgevolg de communistische dinosaurussen uit de rest van de socialistische wereld af. Het experiment faalde!

Acht maanden communistische hervormingen zorgden voor een terugkeer naar de oude politiek en een bezetting en onderdrukking die twintig jaar duurde. De crisisjaren kunnen beschouwd worden als het resultaat van een interne communistische machtstrijd tussen verschillende facties. De dogmatische communisten en andere normalisatoren kregen hun zin en twintig jaar lang konden zij van hun overwinning genieten en de macht uitoefenen. De idealen van de Praagse Lente waren ver weg. De fluwelen revolutie van 1989 was geen voortzetting van de hervormingspolitiek van Dubcek, maar kwam voort uit een gegroeide afkeer bij de bevolking tegen een communistische dictatuur.

Een interventie was de gekende oplossing van het Warschaupact zoals het dat ook deed in Hongarije in 1956. Vergeten mogen we niet hoe het democratische westen de Sovjetinvloedssfeer respecteerde en daarbij dus niet ingreep. Evenmin mogen we de moedige houding van de Tsjechoslowaakse bevolking vergeten die met geweldloos verzet de soldaten van hun zaak probeerden te overtuigen.

Op zeer korte tijd was het onmogelijke dus gebeurd. De Tsjechen en Slowaken hebben even van een stukje democratie en een paar vrijheden kunnen proeven wat hun wel smaakte. Het was door een samenloop van omstandigheden en door de aanwezigheid van de juiste mensen op het juiste moment dat de hervormingen mogelijk werden. Het diplomatiek spel dat er op volgde was op voorhand al een verloren zaak voor de progressieven.

De hervormingszaak had in Tsjecho-Slowakije zelf grote tegenstanders die heel sterk waren. Hun relatie met het Kremlin was zeer nefast voor de hervormers. Tegenover het volk steunden zij Dubcek en zijn ideeën wel, maar in de praktijk vroegen zij buitenlandse troepen in hun land om de zogenaamde contrarevolutie de kop in te drukken. Het is duidelijk dat in de communistische wereld geen plaats was voor zulke hervormingen. Zelfs na talloze destalinisatietoespraken van Croetsjov had elk land wel nog zijn persoonlijke Stalins.

De Tsjechen en Slowaken werden genadeloos gestraft hoewel de mensen gelukkiger waren, hoopvoller en nog steeds communistisch. Het is dan ook het communisme dat zichzelf langzaamaan de keel toe kneep tot dat de tijd rijp was voor definitieve veranderingen.

 

 

Bijlagen

 

Bijlage 1: Manifest van 2000 woorden

 

Onmiddellijk na de oorlog genoot de communistische partij veel vertrouwen van het volk, maar ze beschaamde dit vertrouwen. Het verkeerde beleid van de heersers transformeerde een politieke partij en een coalitie gebaseerd op ideeën in een organisatie die streeft naar macht, die aantrekkelijk bleek voor machtshongerige mensen die erop uit waren gezag in handen te hebben, voor lafaards die de veilige en gemakkelijke weg namen, en mensen met een slecht geweten. Vele communisten vochten tegen deze achteruitgang, maar ze konden niet voorkomen wat gebeurde.

Het partijapparaat bestuurde de coöperatieve boerderijen voor de coöperatieve boeren, de fabrieken voor de arbeiders, en het Nationaal Comité voor het volk. Geen enkele organisatie, zelfs niet de communistische, werden gecontroleerd door hun eigen leden. We weten allemaal, en vooral de arbeiders, dat de arbeiders geen enkele zeggenschap hadden in beslissingen.

De inspanningen en initiatief die nu worden getoond door democratisch ingestelde communisten zijn enkel een gedeeltelijke terugbetaling van de schulden van de hele communistische partij aan de niet-communisten die het in een ongelijke positie onderdrukt heeft.

In dit moment van, weliswaar bedreigde, hoop, doen we een oproep aan u. We roepen vooral diegenen op die tot nog toe aan de zijlijn hebben staan wachten.

Laat ons nauwgezet in het oog houden hoe de dingen evolueren. Laat ons proberen ze te begrijpen, en onze antwoorden klaar te hebben. Iedereen zal zijn eigen conclusies moeten trekken. Gemeenschappelijke overeengekomen conclusies kunnen enkel bereikt worden in een discussie waarvoor vrijheid van meningsuiting nodig is.

Om te beginnen zullen we ons verzetten tegen de mening die soms geuit wordt, dat een democratische heropleving bereikt kan worden zonder de communisten, of zelfs door hen tegen te werken. Dit zou onrechtvaardig en dom zijn. De communisten hebben hun organisaties al opgezet, en in deze moeten we de progressieve vleugel in de communistische partij ondersteunen.

Ze hebben een Actieprogramma aan het volk gepresenteerd. We moeten eisen dat ze lokale actieprogramma’s maken in elk district en elke gemeente. Dan zal de zaak plots rond heel gewone en lang verwachte daden van gerechtigheid draaien. De Tsjechoslowaakse communistische partij is zich aan het voorbereiden voor haar congres, waar het een nieuw Centraal Comité zal verkiezen. Laat ons eisen dat het een beter comité zal kiezen dan het huidige. Vandaag zegt de communistische partij dat het zijn positie van leiderschap zal steunen op het vertrouwen van het publiek, in plaats van op geweld. Laat ons hen geloven, maar alleen zolang we kunnen geloven in de mensen die ze als afgevaardigden zenden naar de districten en regionale conferenties van de partij.

De dagelijkse kwaliteit van onze toekomstige democratie hangt af van wat in en met de fabrieken gebeurt. Goede managers moeten worden uitgezocht en bevorderd. Laat ons in plaats van meer geld, dat toch devalueert als het bijgedrukt wordt, te vragen de directeuren en de voorzitters van de besturen vragen om ons te vertellen wat ze willen produceren, en voor welke kost, aan welke klanten ze willen verkopen en aan welke prijs, de winst die verwacht wordt, en hoeveel van deze winst zal worden geïnvesteerd in het moderniseren van de productie, en hoeveel er overblijft voor verdeling. Laat ons de juiste mensen verkiezen voor het management en arbeidersraden. En als werknemers kunnen ze zichzelf het best helpen door natuurlijke leiders en capabele, eerbare individuen zonder partijaffiliatie te verkiezen als hun vakbondsvertegenwoordigers.

Alhoewel we momenteel niet meer kunnen verwachten van de centrale politieke instellingen, is het van vitaal belang om meer te presteren op district- en gemeenteniveau. Laat ons het vertrek eisen van mensen die hun macht misbruikt hebben, openbaar bezit beschadigd, en oneerbaar of brutaal hebben gehandeld. Laat ons de activiteit van het Nationaal Front nieuw leven inblazen. Laat ons openbare sessies eisen van de nationale comités. Laat ons onze eigen burgercomités en commissies oprichten voor vragen die niemand anders onderzoekt. Laat ons het district en de lokale kranten, die meestal zijn verworden tot officiële spreekbuizen, omvormen in een platform voor al de vooruitziende elementen in de politiek. Laat ons eisen dat dat redactionele besturen worden gevormd door vertegenwoordigers van het Nationaal Front, of laat ons anders onze eigen krant opstarten. Laat ons comités vormen voor de verdediging van de vrije meningsuiting. Laat ons op onze eigen vergadering ons eigen personeel hebben om de orde te handhaven. Als we vreemde rapporten ontvangen, laat ons dan bevestiging zoeken, laat ons een delegatie zenden naar de autoriteiten en hun antwoorden publiceren, misschien de antwoorden ophangen aan de ingangspoorten. Laat ons de politie ondersteunen als ze waarachtige misdadigers vervolgen, want het is niet ons doel om anarchie te creëren of een staat van algemene onzekerheid. Laat ons ons onthouden van geruzie tussen buren, en laat ons dronkenschap op politieke gelegenheden vermijden. Laat ons verklikkers ontmaskeren.

Laat ons federalisering overwegen als een methode om nationaliteitsvraagstukken op te lossen, maar laat het ons enkel beschouwen als één van verschillende belangrijke maatregelen ontworpen om het systeem te democratiseren.

Er werd onlangs een grote bezorgdheid geuit over de mogelijkheid dat buitenlandse troepen zouden ingrijpen in onze ontwikkelingen. Welke superieure machten we ook tegenkomen, alles wat we kunnen doen is op onze standpunten blijven staan, ons fatsoenlijk gedragen. We kunnen onze regering tonen dat we hen steunen, met wapens indien nodig, als ze doen waar we ze een mandaat voor geven. En we kunnen onze bondgenoten verzekeren dat we onze alliantie-, vriendschaps- en handelsverdragen zullen respecteren.

Deze lente was ons een grote kans gegeven. De lente is voorbij en zal nooit meer weerkeren. Tegen de winter zullen we het allemaal weten.

Zo eindigt onze verklaring aan arbeiders, landbouwers, ambtenaren, artiesten, scholieren, wetenschappers, techniekers, en iedereen. Het was geschreven aan de lessenaar van scholieren en wetenschappers. (http://encyclopedie.ws/)

 

 

Bijlage 2: foto’s

 

Alexander Dubcek tijdens de Praagse Lente

 

Dubcek en president Svoboda

 

bijeenkomst Warshaupact. Svoboda (4de links),

Brezjnev (5de links) en Dubcek (1ste rechts)

 

 

Contestatie tijdens bezetting (1)

 

Contestatie tijdens bezetting (2)

 

 

Referentielijst

 

a) boeken en tijdschriften

 

b) internetsites

 

 

home lijst scripties