Negentiende-eeuwse Plattelandsadel in de Kempen. Analyse van de mentaliteit en de politieke impact van de familie Montens en Van de Werve. (Philippe De Cleermaecker)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 3: De relatie tussen de adel en de Kerk

 

In dit hoofdstuk wordt nagegaan in welke mate de adel bezig was met het religieuze aspect. In een eerste stuk belicht ik daarom algemeen de verhouding tussen de Kerk en de aristocratie, waarbij besluiten worden getrokken op basis van de cases Van de Werve en Montens. Aspecten die hierbij onder andere aan bod komen, zijn het al dan niet bestaan van een briefwisseling tussen de adel en de clerici, het al dan niet bouwen van een hofkapel op het kasteeldomein, het al dan niet financieel steunen van de adel bij het bouwen van kerken, de mate waarin aristocraten kerkelijke ambten verwierven,… In een tweede stuk werk ik rond de ronseling van een zouaaf die in dienst van de Paus ging vechten tegen de dreiging van de Italiaanse eenmaking, maar wel gerecruteerd werd bij de adellijke families zelf, in mijn voorbeeld het gezin van Alexis Montens.

 

Adel, Kerk en geloof

 

Montens

 

In 1857 boekten de liberalen forse winsten bij de verkiezingen. Na de unionistisch gezinde liberaal De Brouckère ( 1852-1855 ) en de zeer gematigde katholieke centrumfiguur Pierre De Decker ( 1855-1857 ), verstrakte de politieke leiding in liberale zin en was er van een zacht optreden nog nauwelijks sprake. Maar liefst 70 van de 108 kamerzetels waren in de handen van de liberalen die twee jaar later in de senaat een gelijkaardige absolute meerderheid verkregen. Vanaf 1857 zouden Charles Rogier en Hubert Frère-Orban zelfs een homogene liberale regering voorzitten. Tot 1884 waren overigens liberalen aan zet, hoewel er ook een intermezzo was van de katholieken in de periode 1870 tot 1878.[188] Als gevolg van die verkiezingen noteerde de nobele Alice de Kerckhove op 27 oktober 1857 in haar dagboek:

 

“C’ est enfin une triste élection, une chose malheureuse  pour notre pauvre Belgique…Notre pauvre peuple prétend que le catholicisme a fait son temps. Eh mon dieu, par quoi le remplacent-ils?»[189]

 

Die reactie van Alice de Kerckhove kaderde in een vrees dat deze liberale regeringen niet langer zouden bijdragen tot de consolidatie van de katholieke maatschappij waarbij de Kerk kon ingrijpen in het dagdagelijkse leven van de gewone burger. Deze gedachte, van ingrijpen in de maatschappij en de politiek met het oog op het behoud van een christelijke wereld, was een duidelijke ultramontaanse gedachte die versterkte naargelang de liberalen succes kenden.[190] Niet alleen Lieven de Ruyck, maar ook onder andere de Franse historicus F. Bluche stelde vast dat de adel in meerderheid zeer gericht was op een devoot leven en het katholicisme.[191] Heel wat adellijken waren inderdaad zelfs zo katholiek dat ook Bluche gewag maakt van een ultramontaanse houding. Volgens Els Witte was er zelfs sprake van een alliantie tussen een groot deel van de adel en de Kerk tegen de laïciserende politiek die de liberalen voerden tussen 1857 en 1870. [192] Een politiek die er in bestond de scheiding tussen Kerk en staat zo veel mogelijk te realiseren door onder andere het onderwijs en de liefdadigheidssector uit handen te halen van de Kerk en onder staatstoezicht te brengen. Uiteraard waren niet alle aristocraten katholiek, maar de overgrote meerderheid was dat wel, zoals blijkt uit onderzoek van Janssen en Lambrecht.[193] Janssen constateerde immers dat alle 30 mensen die hij onderzocht katholiek waren en bij Lambrecht was dat, op één uitzondering na, eveneens het geval. Frieda Dierickx Visschers bestudeerde dan weer specifiek de liberale adel.[194] Haar cijfers over de West-Vlaamse adel bevestigen alleszins dat er meer katholieke adel bestond.[195] Veelal was die liberale adel pas later in de adelstand verheven en waren zij meer op het commerciële gericht. Hun liberalisme uitte zich in hun medewerking aan liberale kranten, liberale verenigingen, een anti-ultramontaanse levenswijze.

Ook Eric Mension-Rigau onderzocht de band tussen adel en Kerk. Volgens hem beriepen diverse adellijke families zich op een afstamming van bijvoorbeeld Maria. Een ander sterk bewijs van de belangrijke band tussen de Kerk en de adel vond hij bij de familie Grammont die de drie wijzen in haar heraldische wapens verwerkte. Daarnaast worden volgens deze onderzoeker ook nu nog vele private ceremonies van de adellijke geslachten voorgezeten door een afgevaardigde van de Kerk.[196] 

Een onderzoek naar de protestantse, Nederlandse adel en hun band met de Kerk werd uitgevoerd door Yme Berend Kuipers. Volgens hem was er een goede verhouding tussen de plaatselijke heer en de predikanten die daar alleszins baat bij hadden, omdat de predikanten weinig verdiensten hadden en via de adel toch aan de nodige financiële middelen kwamen. De conflicten die er waren, tasten deze visie volgens de onderzoeker niet aan, want het bleef bij randverschijnselen.[197]

Uit de archieven van de familie Montens blijkt dat ook dit geslacht zeer goede contacten met de geestelijkheid onderhield. Bij het doornemen van de correspondentieboeken van de genoemde familie, komen diverse brieven naar boven die gericht waren aan geestelijken of die afkomstig waren van geestelijken. De bekendste van deze geestelijke correspondenten was pater Pieter-Jan De Smet.[198]

 

Pieter-Jan De Smet.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( met dank aan Cyriel van de Peer ).

 

De Smet werd geboren op 30 januari 1801 te Dendermonde. Hier volgde hij ook les aan de plaatselijke lagere school en nadien studeerde hij in Beirvelde middelbaar onderwijs. Nadat hij daar twee jaar op de kostschool had gezeten, stapte hij over naar een school in Sint-Niklaas, die hij eveneens spoedig verliet voor een school te Aalst. In deze stad kwam hij voor het eerst in contact met de jezuïeten die hem een strenge discipline probeerden bij te brengen. Nadien belandde hij in Mechelen waar hij school liep aan het Klein-Seminarie. In 1821 ontving dit aartsbisschoppelijk college de jezuïet Karel Nerinckx, actief als missionaris in Kentucky, als gastspreker. Karel Nerinckx was naar België afgezakt met als achterliggende gedachte nieuwe missionarissen te ronselen voor de gebieden in Amerika en dan vooral in de Verenigde Staten zelf. Zijn toespraken hadden het beoogde effect, want zes mensen, waaronder Pieter-Jan De Smet, meldden zich als kandidaat voor het missiewerk. In 1821 scheepte De Smet bijgevolg te Texel in en vaarde af richting de Verenigde Staten. Daar aangekomen, trad hij als novice in te White Marsh. Toen dit noviciaat een tijd later verhuisde naar Florissant, bij Saint-Louis, kwam pater De Smet meer en meer in contact met de indianenbevolking. Niettemin vervolledigde hij eerst zijn priesterstudies en bekommerde hij zich vooral om de strijd die de katholieke missionarissen dienden aan te gaan met de katholiek gezinden. Protestanten waren immers ook aanwezig in de Verenigde Staten. Ook zij moesten indianen bekeren in opdracht van de protestantse kerk. Een jaarlijks verschijnend Protestants blad omschreef het doel van de missie als volgt:

 

“The great object of Your Mission is to import those who sit in the darkness, and in the region and shadow of death, the saving knowledge of Christ.”[199]

 

De protestanten zouden omwille van zwakkere organisatie nooit zoveel succes kennen als de katholieke missies. Pas in 1837 zou De Smet zich in diezelfde streek, Missouri, echt concreet gaan richten op missiewerk bij de indianenbevolking. Zo kwam hij in contact met onder andere Otos, Potowatomies, Yakuma-indianen en zelfs de zeer vijandige Sioux. Allen probeerde hij de basis van het christendom bij te brengen, te dopen en te onderrichten in hoofdzakelijk religieuze thema’s. Zelf zag hij de indianen als wilden die de nodige cultuur dienden bijgebracht worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een brief van 1838 over de Oto-indianen, waarin De Smet duidelijk zijn aversie voor hun vuile gewoonten en gebruiksmiddelen niet onder stoelen of banken steekt:

 

“Het dorp bestaat uit enkele grote aarden hutten, waarin telkens een tiental gezinnen wonen, en uit enige tenten van bizonhuiden, vol met luizen. Allen hebben een zeer verwilderd uitzicht. Ze hebben als kledij een rok van hindevel, die tot op de knieën hangt, een tuniek, slobkousen en schoenen van dezelfde stof, dit alles vuil en zwart, alsof ze reeds een eeuw waren gebruikt als handdoeken. Mannen en vrouwen droegen aan de polsen armbanden van gepolijst metaal, en aan de hals vijf of zes halssnoeren in porselein of glas. Ik ben binnengeleid in de grootste hut. Het was die van het opperhoofd of de koning. De koningin plaatste een kussen van hertenleer, dat blonk van de vuiligheid, op een rieten mat die nog smeriger was, en deed me teken om te gaan zitten. Vervolgens presenteerde ze me een houten schotel, ruw gesneden, en een lepel van dezelfde materie, die schenen gereinigd te zijn geweest toen ze gemaakt werden. Uiteindelijk diende ze me een door haarzelf klaargemaakt gerecht op, dat er ver van appetijtelijk uitzag. Tegenover mij zaten een dozijn wolfshonden, de ogen op mijn schotel gericht. Ze leken mijn geluk te benijden en te willen helpen in geval van nood. Ik had formidabele honger, toegegeven, maar mijn maag sloeg om. Zeg eens, zei ik tot mezelf, geen complimenten! We zijn niet in België. Beginnen we met ernst aan onze stage, en vermits we in de bossen zijn, laten we van harte huilen met de wolven! Ik bracht resoluut de lepel aan mijn mond. Ik vond mijn maal lekker. Het was een gestoofde tong van een jonge buffel, klaargemaakt met berenvet en meel van wilde aardappelen. Ik bedankte de prinses door op mijn buik te wrijven ter teken van voldoening en gaf haar de schotel heel wat netter terug dan ze mij die gepresenteerd had.”[200]

 

Wel erkende De Smet  in de bovenstaande brief de hartelijke ontvangst en waardeerde die ook ten volle. Over zijn eerste ontvangst bij de stam van de Plathoofden, op 5 juli 1840, zei hij bijvoorbeeld: “Onze bijeenkomst was niet één van vreemdelingen, maar die van vrienden.”[201]  Op 23 mei 1873 stierf hij te Sint-Louis. Het belang van De Smet blijkt onder andere uit het feit dat de Amerikaanse regering vaak een beroep op hem deed om te bemiddelen met verscheidene revolterende stammen. Toch was hij vooral de spreekbuis van de indianen zelf en probeerde hij de onderlinge groepen met elkaar te verzoenen. Zo bemiddelde hij succesvol tussen de Potowatomies en de hun vijandig gezinde Yankton Sioux Om zijn missiewerk te financieren zocht Pieter-Jan De smet contacten met de Europese adel en dus ook met de familie Montens. Diverse brieven werden heen en weer gestuurd en daarin stond bijvoorbeeld:

 

“Ce soir je quitterai Paris pour le Hâvre. Je m’embarquerai avec ma petite compagnie, 16 en nombre, dans la matinée du 22. Je croirais manquer en devoir de la reconnaissance si je ne vous écrivais  quelques lignes pour vous remercier de ce que vous avez bien voulu faire pour nos missions de l’Amérique du Nord. Un grand nombre de ces peuplades [ de indianen ], privées jusqu'à ce jour de toute civilisation, vous devront en partie que les lumières de la foi pénétrant jusqu'à elles. Elles vous devront la connaissance d'un Dieu qui, plein d'amour et de bonté, n'oublie jamais les sécours qu'un homme donne à ses frères aveugles et malheureux. Puisse-t-il ce Dieu de bonté vous récompenser déjà sur la terre, et si mes prières et celles de mes quinze compagnons peuvent avoir quelque effet, vous jouirez de la paix du Seigneur et vous attiendrez dans le ciel le bonheur des biens heureux."[202]

 

De grote verbondenheid van de adel met het katholieke geloof blijkt niet alleen uit de uitgebreide briefwisseling met de geestelijkheid, maar ook uit de diverse bezoeken die verscheidene geestelijken brachten aan de kasteelheer. Uiteraard is het zeer moeilijk na te gaan hoe frequent deze visites waren, omdat er vaak geen schriftelijke weerslag van te vinden is. Gelukkig werden van die bezoeken wel eens foto's genomen die terug te vinden zijn in het archief en die aanvullen wat mij mondeling werd verteld.[203] Bijvoorbeeld pater Verwerft uit de eerste helft van de twintigste eeuw, de periode dat Jules Montens de eigenaar was, werd regelmatig begroet door de kasteelbewoners, wat bijvoorbeeld blijkt uit onderstaande foto waar pater Victor Verwerft centraal met pater Verellen en pastoor Heylen zit. Victor Verwerft was als missionaris actief in de kolonie Kongo. Wat die missionarissen betreft, blijkt dat vooral contacten werden onderhouden met jezuïeten.[204]

 

 

Foto plechtige communicanten en paters. Centraal zit Vrewerft. Links van hem zit Verellen en rechts heylen. Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( Met dank aan Cyriel van de Peer ).

 

De devote houding  van de familie blijkt ook uit de  heilige grot en de privékapel ( die zich nog steeds op het kasteeldomein bevinden ).[205] Op 27 april 1863 verleende de curiekardinaal Barberino namens paus Pius IX de toelating aan Alexis Montens om een huiskapel in te richten en daar gedurende de week in te bidden.[206] Eveneens blijkt uit correspondentie van datzelfde jaar dat kardinaal Roberti, eveneens lid van de curie, aan de leden van de familie de toelating verschafte om te biechten in hun kapel, maar wel enkel en uitsluitend wanneer ze in de onmogelijkheid verkeerden om naar de kerk te gaan.[207] Daarnaast werd nog de permissie verleend om drie missen op te dragen op de feestdag van de patroonheilige van de kapel, een mis te organiseren op eender welke feestdag en twee missen per week te geven ter herdenking van overleden familieleden. Speciaal voor priesters die als gast verbleven op het kasteel, was er voorzien dat zij vanwege de Paus de toestemming verkregen om missen op te dragen. Het feit dat Alexis voor alle stappen die hij ondernam betreffende de hofkapel eerst de Paus en zijn medestanders inlichtte, bewijst overigens het reeds gestipuleerde ultramontaanse en gezagstrouwe karakter van het geslacht Montens.[208] Later verkreeg de familie een brief van het aartsbisdom Mechelen waarin toelating werd gegeven meer activiteiten te houden in de kapel.[209] In ruil daarvoor moest aan het bisdom wel een jaarlijkse som, waarvan de omvang niet te achterhalen viel in de bronnen, betaald worden voor liefdadigheid.

Hiernaast was ( en is er nog altijd ) de “heilige grot”, met een Mariabeeld, die ingeplant ligt op een lange dreef. Op de voorzijde bevindt zich een reusachtig kruis dat reeds van ver aan de toeschouwer het statuut van het gebouw doet vermoeden.[210] Niemand wist mij de exacte oprichtingsperiode te vermelden en de bronnen bieden evenmin uitsluitsel. Wel bestond de grot met zekerheid in de periode van Alexis Montens, aangezien er van hem foto's bestaan met de grot op de achtergrond.

 

Foto van Alexis Montens en één van zijn dochters in de grot.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s  ( Met dank aan Cyriel Van De Peer ).

 

De religieuze gezindheid  blijkt verder uit het groot aantal roepingen in het geslacht Montens. Vooral veel vrouwelijke familieleden traden in het klooster. Als tweede kind van Gérard Montens, geboren in 1670 te Breda, ging Cathérine Montens op 7 mei 1717 het klooster Heilig Graf te Turnhout binnen alwaar ze priores werd in 1738.[211] De verre oorsprong van de priorij van Turnhout moet gezocht worden in de context van de eerste kruistocht. Wanneer in 1099 de kruisvaarders Jeruzalem innamen, liet Godfried van Bouillon er vrijwel onmiddellijk een Latijns kapittel van kanunniken opstarten. Deze kanunniken - overigens uitsluitend mannen- hadden als opdracht de heilige grafkerk van Jeruzalem van een religieuze cultus te voorzien. De verplichting om volgens een regel te leven, kwam er in de twaalfde eeuw op aandringen van de patriarch van Jeruzalem, Arnulf van Roeulx. Er werd gekozen voor de navolging van de leer van Sint-Augustinus. Onder Arnulf van Roeulx werd ook de kloostergelofte een gangbare gewoonte. Kort daarop volgde de Pauselijke erkenning door Callistus II. Al snel lukte deze orde in een grote verspreiding en rezen over Europa diverse, reguliere mannenkloosters op die zich inspireerden op het Latijns Kapittel. Ook in de Nederlanden ontstonden spoedig mannenkloosters van deze orde. Navolging kwam er met de vrouwenpriorijen, waarvan het eerste in de Nederlanden werd opgericht in 1480 te Kinrooi bij Maaseik. Het Turnhoutse verhaal houdt sterk verband met de in 1638 opgerichte vrouwenpriorij van Hasselt. Uit verslagen van het schepencollege van Turnhout blijkt dat er problemen waren met de ligging van Hasselt. Vele leden van het klooster van Hasselt en vele van hun leerlingen waren namelijk afkomstig uit het huidige Nederland. Vooral op bewoners uit ’s Hertogenbosch en Breda –bemerk de link met de familie Montens- oefende Hasselt een grote aantrekkingskracht uit. Hasselt bleek echter voor velen van hen een in die tijd moeilijk te overbruggen afstand en meermaals werd vanuit die hoek verzocht om een klooster op te richten dat dichterbij Breda en ’s Hertogenbosch gelegen was. In 1662 werden zes leden van het klooster van Hasselt uitgestuurd om in Turnhout een nieuw klooster te bevolken. Eén van die oorspronkelijke zes stichters was overigens Agnes Montens. Als rector kozen de sepulcrinessen of bonnefanten - twee synoniemen voor de kanunnikessen van deze orde - een franciskanermonnik en dat naar analogie met Hasselt. Verder was de geschiedenis van deze priorij van Turnhout en het verleden van de familie Montens met elkaar verbonden door de aanwezigheid van een grafkapel voor de familie Montens in dit klooster. Na Agnes zou dan Catharina Montens ook haar intrede doen en er maar liefst veertig jaar priores zijn.[212]

Maar ook jongens binnen deze familie verkozen wel eens een kerkelijk ambt. Opmerkelijk is het verhaal van een zekere Gérard Montens die het priesterschap te Rijsbergen verkoos boven de erfenis van de belangrijkste stukken van het domein en het bestuur over die geërfde gebieden.[213] Drie van de vijf dochters van Alexis Montens kwamen ook in het klooster terecht. Ten eerste was er Marie die onder de naam Madeleine intrad in de orde van Sint-Vincentius[214], daarna was er Marguerite Montens die in de orde van het Heilig Hart haar leven sleet en ten slotte belandde ook Charlotte in hetzelfde klooster het Heilig Hart.[215] De bronnen geven geen uitsluitsel over de exacte situering van het klooster van Sint-Vincentius waar Marie Montens terecht kwam, maar vaststaat dat het hier gaat om een congregatie die als patroonsheilige Sint-Vincentius A Paulo koestert. Deze Franse priester werd in 1581 als Vincent De Paul geboren in de Landes en wijdde zich vooral naar de hulp van armen, minderbedeelden en gevangenen. Daarnaast was ook de verzorging van zieken zeer belangrijk. In 1737 werd Vincent De Paul heilig verklaard. Ook deze orde volgde de regel van Sint-Augustinus. In België zijn er kloosters van deze orde te vinden in onder andere Deinze, Eeklo, Antwerpen en Leuven.[216] De orde van het Heilig Hart, waar Marguerite en Charlotte in terechtkwamen, werd opgericht door Madeleine Sophie Barat. Zij werd geboren in het Bourgondische Joigny in 1779 en was de jongste van drie kinderen. Haar broer, Louis, was een jezuïetenpater en via hem kwam Madeleine voor het eerst in contact met het kloosterleven. Toch zou niet zozeer haar broer, maar vooral de jezuïet Varin haar stimuleren om een vrouwenorde op te starten die dan gewijd was aan het Helig Hart. In 1800 ontstond bijgevolg in Amiens het eerste klooster dat al snel navolging kreeg over heel Europa en zelfs Amerika. In 1834 was er bijvoorbeeld een eerste klooster van deze orde in België. In 1925 werd Madeleine Sophie Barat heilig verklaard.[217] Eric Mension-Rigau stelde voor Frankrijk gelijkaardige intredes van de adel vast en somt in zijn boek een lijst van voorbeelden op:

 

“J’ avais un oncle, frère de mon grand-père, Mgr de *, archevêque de Canton, puis supérieur des Missions étrangèers; un autre oncle, Mgr de *, frère de ma grand-mère, évêque de Langres; un troisième oncle, jésuite ( homme, 1907 ).

L’ évêque du diocèse était reçu à diner et à coucher à l’ occasion de sa tournée de confirmation: il était un cousin de ma grand-mère ( homme, 1923 ).

J’ ai le chapelet et les manuscrits du père de *, mon arrière-grand-oncle, qui vécut dans la clandestinité pendant l’ époque révolutionnaire, courant les plus grands risques pour l’ acomplissement de son ministère. Par la suite, il reçut mission de revitaliser l’ ordre des jésuites en France et fonda le premier noviciat ( femme, 1912).

Un de mes grands-oncles, prêtre, refusa le serment à la Constituion civile du clergé, réussit à se réfugier en Angleterre et revint dans le Finistère. Il fut évêque de Quimper et de Léon sous la Restauration  ( femme, 1908 ).»[218]

 

Andere documenten die verband houden met het devote leven van de adel, zijn het zeer prachtige en uitgebreide religieuze album dat volledig gevuld is met bidprentjes, gedachtenisprentjes, communieprentjes en aanverwanten. Bij dit album zat ook een grote hoeveelheid losse soortgelijke prentjes.[219] Het belang van de communie blijkt dan weer uit de cathechismus van Jules Montens uit de eerste helft van de twintigste eeuw die niet alleen goed bewaard, maar ook zeer rijkelijk versierd is.[220]

Een ander bewijs van de grote religiositeit wordt geleverd door de grote schenkingen die in de loop van de geschiedenis door de familie Montens werden gedaan voor de bouw, de herstellingen,… van kloosters en kerken. Als burgemeester was Alexis sowieso betrokken bij de bouw van een nieuwe kerk in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar uit de documenten blijkt dat veel facturen persoonlijk door hem betaald werden. Zo werd de aankoop van het orgel volledig door hem gefinancierd en kocht hij tevens de nieuwe klokken waarvan hij dan het peterschap verwierf.[221]

Het is evenwel verkeerd om uit het voorgaande meteen te besluiten dat adel en clerus in het verleden steeds “twee handen op een buik” waren. Onder de Ancien Regime voorgangers van de familie Montens in Massenhoven waren er meermaals problemen tussen de plaatselijke clerus en de toenmalige heer. Meer bepaald de heren van Cannart d' Hamale schenen nooit echt goed op te schieten met de plaatselijke pastoors en meermaals met hen in conflict te zijn getreden, alhoewel zij wel degelijk diepgelovig waren. Tussen 1672 en 1684 woedde er hevige strijd tussen Erardus Canart d' Hamale en de toenmalige pastoor Michael Bervoets over de lijkrechten, de missen en de keuze van de kosters.[222] Bervoets was gedurende maar liefst 49 jaar pastoor in Viersel en Massenhoven, want we lezen: "Michael Bervoets. Hallensis. Pr 49 annos Pastor in Viersel et Massenhoven."[223]

Het conflict over het kosterschap bereikte in 1714 een climax toen de heer van Massenhoven een koster benoemde buiten medeweten van pastoor Jacobus Raedts, die zowel voor Massenhoven alsook voor Viersel bevoegd was en dus voor beide dorpen de koster diende aan te duiden. Het conflict sleepte een lange tijd aan en nog in 1736 werd in de kerkvisitatie geschreven dat er twee kosters waren. De oorzaak van al die strijd was de drang van vooral de familie Canart d' Hamale om Massenhoven als zelfstandige parochie te ontvoogden van de controle van Viersel zodat het genoemde geslacht zijn macht kon uitoefenen over de plaatselijke clerus.[224]

            Uiteindelijk trok het adellijk geslacht Canart d' Hamale aan het langste eind en in 1745 kwam er een afzonderlijk priester voor Massenhoven. De heren van Massenhoven probeerden echter nog een stap verder te gaan en aan te tonen dat Massenhoven, en niet Viersel zoals werd aangenomen in 1745, de moederkerk was van de twee dorpen. De pastoor van Viersel, Van Hoorenbeeck, repliceerde furieus:

 

"De kerk van Massenhoven is nauwelijks een voorschoot groot. Massenhoven wordt noch door de bisschop noch door de konig als dorp erkend want het betaalt zijn koningsgelden langs Viersel om. Daarbij telde Massenhoven in 1754 slechts tien woningen…En grote godsvrucht heeft men te Massenhoven al evenmin, want in het lof en de catechismus zijn er buiten het edel hof geen zeven mensen aanwezig en te Viersel wel honderd."[225]

 

Vergelijkbare conflicten voor de familie Montens in de negentiende eeuw bestonden er niet. Nergens lijken de bronnen een sterk samengaan tussen Kerk en Montens tegen te spreken.

 

Het verhaal van de zouaaf Biron

 

Op 6 april 1834 werd in Viersel een nieuw lid in het gezin Biron verwelkomd. Het betrof August, die op zestienjarige leeftijd in het jaar 1850 als jachtopziener werd tewerkgesteld op het kasteel van Massenhoven. Tien jaar lang oefende August Biron deze toen zeer belangrijke functie uit. Hij was de jongste zoon van klompenmaker Johannes Biron uit Viersel en Maria Mertens uit Massenhoven.[226]

 

Foto August Biron.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( Met dank aan Cyriel van de Peer )

 

 

In de negentiende eeuw ontstond, onder druk van nationalistische gevoelens, in het stevig verbrokkelde Italië een streven naar staatkundige eenheid. Italië was destijds immers een lappendeken van onafhankelijke gebieden. In het noorden was er het koninkrijk Piëmont-Sardinië en behoorden zowel Lombardije alsook Venetië toe aan de monarch van Oostenrijk. Daarnaast vormden ook de hertogdommen Parma, Modena en Toscane op zichzelf staande gebieden met een eigen bestuur. In het zuiden was er het Koninkrijk der beide Siciliën dat bestuurd werd door de Bourbons. In het midden van Italië lagen tenslotte de Pauselijke gebieden die omwille van hun centrale positie juist de brug zouden moeten vormen tussen het noorden en het zuiden binnen een samengevoegd rijk. Die drang naar eenheid van het schiereiland  betekende bijgevolg een ernstig gevaar voor de onafhankelijkheid van de Pauselijke domeinen en de macht van de Paus. De eerste persoon die begon met een nationalistisch streven was Karel Albert, koning van Piëmont, die hoopte dat hij zelf koning over het gehele Italië zou kunnen worden. Na zijn troonsafstand, mee ingeluid door herhaaldelijke mislukkingen in zijn strijd tegen Oostenrijk, zette zijn zoon Victor Emmanuel II samen met  Camillo Di Cavour de strijd verder. Ook Napoleon III steunde hun eenmakingsgedachte, hoewel het bij hem eerder was ingegeven vanuit een drang naar oorlog tegen de grote rivaal Oostenrijk en vanuit een drang naar gebiedsuitbreiding. Niettemin verweet Pius IX de bijdrage van Napoleon III en hij schreef:

 

            “Denk aan mijn situatie, aan de rechten van de Heilige Stoel die niet aan mij toebehoren maar aan alle katholieken. De moeilijkheden zijn onoplosbaar daar ik niet kan afstaan wat mij niet toebehoort.”[227]

 

De rol van Napoleon III was in het conflict echter zeer dubbelzinnig, want diverse Franse troepen waren juist de grote verdediger van de gebieden van Pius IX. Langzamerhand slaagden die nationalisten in hun opzet en werden de gebieden van de Paus herleid tot het zogenaamde Patrimonium Petri, bestaande uit Rome en de nabije omgeving. Overtuigd dat eveneens dit gebied niet vrij stond van de nationalistische tendensen, besloot Pius IX op aanraden van Monseigneur Xavier de Mérode over te gaan tot de oprichting van een eigen leger dat zou geleid worden door generaal de la Moricière. Het was overigens niet geheel toevallig dat Xavier Ghislain de Mérode de grote bezieler was van dit leger. Hij had namelijk voor zijn priesterstudies te Rome nog op de militaire academie van Brussel gestudeerd en kende dus de knepen van het oorlogsvoeren. De La Moricière was een berucht legerofficier geweest in Algerije. Hij behoorde tot de legitimisten die nooit hadden aanvaard dat het oude Franse koningsgeslacht, de Bourbons, was afgezet. Het gevolg daarvan was dat De La Moricière  nooit trouw zwoer aan Napoleon III en dus beschikbaar was voor de paus. Voor dit zouavenleger, genoemd naar Algerijnse Berberstammen, recruteerde Pius IX in heel de christelijke wereld om aldus de nodige troepen bij elkaar te krijgen. Daarvoor schreef hij diverse brieven naar bisschoppen van allerlei katholieke landen die op hun beurt de priesters in hun parochies aanschreven met de vraag mensen te recruteren.[228]

Vooral in Noord-Europa, met grote voorsprong voor Frankrijk en in mindere mate voor België en Nederland, werd aan die oproep gevolg gegeven. Heel die streek kenmerkte zich trouwens door een groot aantal vormen van mobilisatie waarvan de ronseling van zouaven de meest vergaande, maar ook meest zeldzame was. Petities, geldelijke steun en diverse artikels die ageerden tegen de eenmaking kwamen frequenter voor en betekenden een belangrijke steun voor Pius IX.[229] De verklaring voor het succes in het noorden moet gezocht worden in het ultramontanisme dat er nog sterk vertegenwoordigd was. De ultramontanen kenmerkten zich immers door een grote loyauteit aan de Paus. Ofschoon in de jaren 1860 de liberalen politiek aan zet waren en binnen de conservatieve fractie de ultramontanen eerder een kleine groep vormden, lieten deze ultramontanen zich niet onbetuigd. Diverse uiterst conservatieve tijdschriften als Le Catholique, Le Bien Publique en L’ année trente werden in de streek verspreid door de ultramontanen en hadden tot doel de anti-modernistische ideeën van Quanta Cura te verspreiden. Quanta Cura en later ook de Syllabus van de moderne dwalingen reageerden tegen het liberaal-katholicisme dat door mensen als Montalembert en Orestes A. Browson werd gepropageerd. Enkele congressen te Mechelen waarop Montalembert had opgetreden, gaven mee aanleiding tot die encycliek.[230]    

In die periode was in Massenhoven  Petrus Dassen pastoor. Hij werd geconfronteerd met de kwestie van het zouavenleger en diende na te gaan of er binnen de parochie geen mensen bereid waren te gaan strijden voor de Paus. Uiteraard overlegde deze man met zijn vrienden, waaronder Alexis Montens.[231]

 

 

Foto Alexis Montens met twee van zijn kinderen. Van links naar rechts: Marie en Gabrielle.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( Met dank aan Cyriel van de peer )

 

Terstond ging de diepgelovige Alexis over tot het zoeken van goede soldaten die men kon inlijven in de Pauselijke keurtroepen. Daarbij dacht Alexis in de eerste plaats aan August Biron, die sinds lange tijd zijn jachtopzichter was en die door Alexis werd gesteund om zouaaf te worden.[232] De meeste zouaven meldden zich spontaan voor dienst aan, maar sommigen werden lichtjes onder druk gezet om dienst te nemen.[233]  De West-Vlaming Louis Collignon, die als tekenaar amper 40 frank per maand verdiende, diende 300 frank schulden van zijn vader af te betalen. Hij richtte een smeekbede aan graaf Antoine de Villermont om hem het geld te lenen. Deze gaf hem inderdaad de gevraagde som, maar verzocht Collignon om deel te nemen aan het Zouavenproject.[234] Graaf Antoine de Villermont was trouwens samen met pater Auguste Deschamps de grote bezieler van de ronseling van zouaven in België. Bij hen diende men zich in Brussel op te geven als vrijwilliger.[235] Of August Biron zich vrijwillig aanbood bij de kasteelheer of eerder werd overhaald, is niet af te leiden uit de beschikbare gegevens. Feit is wel dat hij voldeed aan enkele voorwaarden om het tot een zouaaf te kunnen schoppen. Hij was ongehuwd en tussen de achttien en vijfendertig jaar.[236] Aan al die voorwaarden voldeed Alexis Montens zelf niet meer, maar meermaals liet hij in zijn brieven uitschijnen zelf bereid te zijn te vechten indien hij nog jong genoeg zou geweest zijn.[237] Daarenboven blijkt dat zowel Alexis Montens als pastoor Dassen de schijnbaar noodzakelijke aanbevelingsbrieven schreven, die beiden  werden bewaard in de correspondentieboeken van Alexis Montens. Een bewijs van goed zedelijk gedraag was immers onontbeerlijk.[238] In de brief van Alexis en die van Dassen stond min of meer hetzelfde te lezen. Benadrukt werd de grote godsvrucht, de wettelijke afkomst en zijn betrouwbaar karakter.[239] 

Blijkbaar was er al eens eerder een aanvraag gebeurd om August Biron te accepteren als zouaaf, want in het archief van het kasteel van Massenhoven was een brief van 21 mei 1860 te vinden waaruit blijkt dat Biron eerder was afgekeurd om medische redenen. Hardhorigheid bleek namelijk een probleem te zijn geweest, maar Alexis Montens vroeg onmiddellijk een herkeuring aan en schreef de bevoegde graaf Gaston de Buisseret aan om hem te melden dat de kwestie van de hardhorigheid berustte op een vergissing en dat August Biron een zeer goed soldaat was die ongetwijfeld de nodige bijdragen zou kunnen leveren aan de strijd.[240]

Uiteindelijk vetrok August Biron dan naar Rome om er zich aan te sluiten bij de verdedigers van het Patrimonium Petri. Een reis die begon te Brussel waar alle Belgische zouaven verzamelden. Vandaar uit ging men naar Parijs en zo verder naar Marseille. In Marseille nam men dan de boot om zo in Italië aan te komen.Ter plaatse heerste er een sterke dicipline. In het klooster van Anagni, tijdelijk ingericht als één van de verblijfplaatsen van de zouaven, startte de dag reeds om zes uur, werd er minstens zes uur getraind en was alle comfort verre van zoek. Verplicht waren uiteraard ook de vele gebeden die werden gehouden.[241] Gedurende zijn verblijf in Rome waren er herhaaldelijk wederzijdse contacten tussen Biron en Montens.[242] Uit die uitvoerige brieven blijkt dat Alexis Montens August Biron financieel ondersteunde en eveneens zijn moeder onderhield.[243] Ter illustratie volgt een fragment uit een brief van 28 juli 1860 gericht aan Biron:

 

"…Uwe moeder, daer heb ik goed voor gezorgt. Zij ontvangt bij den notaris Hermans 200fr. maendelijk…Brave biron als ik denk op u dan komen traenen in de oogen, ik weet door uwe brieve dat er sterk en straf dienst moet gedaen worden. Viel fatigeren, viel onrust, brandig sonne door loopen. Die wensch ik moegen met u te deel. Uwe kent mijn verlangen over die zaek. Gelukt zoo ik zijn van maegen mijn bloed te storten voor die heilige zaek die uwe met zoo in groot en straft ondersteunte bij woonde. God zal uwe helpe, onze lieve vrouwe van allen gevaert beschermen. Courage goede biron[…] Ik heb gisteren bij m[ijnheer] Le Grelle, bankier te Antwerpen, geweest. [244] Ik heb hem gelast van u een credit op te maeken te Rome van hondert frank. Die kontte krijgen met gedeelt volgens u goeddunken[…] Nu Biron, Pas goed op, goed gehoorzamen, uwe gebed 's morgens ende 's avonds."[245]

 

Overigens onderhield Alexis niet alleen Augsut Biron financieel, maar ook andere zouaven konden op zijn steun rekenen. Naast August Biron vinden we, weliswaar in mindere mate, ook informatie over hulp en bijstand aan enkele andere zouaven. Zo was er eveneens Pierre-François Roelants, geboren te Vremde op 22 juli 1847, die als landbouwknecht werkte in Wommelgem.[246] Daarnaast vond ik ook gegevens over Jean-Corneille Bogaerts die op twee april 1841 in Lier werd geboren en die ook als landbouwer werkte, maar dan te Vremde.[247] Daarnaast was er – naast nog vele anderen- Carolus van Kerckhoven.[248] Over al die personen schreef Alexis met zijn connecties en bankiers om hen te helpen.[249]  Aan Van Kerckhoven schreef Montens:

 

"Zeer beminde Van Kerckhoven, ik ben lang zonder nieuws van u geweest. Nu hoor ik dat gij wel en viel moet, strijt en arbeit geleden hebt en met gedultijd alles aengenomen hebt.Viva Godt en zijn h[eilige] moeder die u bescherm hebt. U engagement moet omtrent gedaen zijn…Als ik kan plaisier doen, schrijven mij, ik zal zien of ik u kan voldoen."[250]

 

Misschien wel de bekendste slag in Italië was die te Castelfidardo. In het zuiden rukte Garribaldi snel op en Piëmont-Sardinië wenste hen af te stoppen. Garribaldi en Camillo Di Cavour ijverden dan wel beiden voor een eengemaakt Italië, maar de concrete invulling van die droom was niettemin verschillend. Garribaldi weigerde immers Victor-Emmanuel te aanvaarden als koning. Garribaldi, voormalig bevrijdingsstrijder in Zuid-Amerika, liet zichzelf en zijn gevolg de roodhemden noemen en streefde eerder naar een republiek dan naar een monarchie. In september 1860 botsten de Pïemontezen op hun weg naar het zuiden op Zouaven te Castelfidardo. Na een communie beval de la Morcière zijn troepen de Musone over te steken en de hoeven, waarin de Pïemontezen zich verschansten en van waaruit ze de zouaven met artillerie bestookten, in te nemen. Al snel bleek het overwicht van de troepen van Piëmont en de la Moricière trok zich terug.[251] Bij die slag werd August Biron krijgsgevangen genomen en een tijdlang vastgehouden te Genua, maar op 23 oktober van het jaar 1860 werd hij vrijgelaten en keerde hij naar Massenhoven terug. In Préhistoriques années[252] stond een verslag dat aangaf hoe enthousiast Biron werd ontvangen in Massenhoven. Mensen juichten hem massaal toe en brachten hem eerst naar de plaatselijke kerk en vervolgens in een stoet naar zijn woning. Diverse prominenten, waaronder de kasteelheer en de pastoor, omhelsden de held. Lang bleef Biron niet in Massenhoven, want uit een brief van 28 december 1860 blijkt dat Biron vanuit Brussel al weer vertrokken was met negen gezellen om zich terug te voegen bij zijn troepen.[253]

De godsvruchtige Alexis Montens probeerde het onderste uit de kan te halen en ontwikkelde een idee om in elke parochie binnen de kortst mogelijke tijd een steuncomité op te richten dat jaarlijks zou worden verkozen. Uit die comité's moesten dan afgevaardigden komen voor een decanaal en dus centraal comité dat diende te zetelen bij de deken zelf. Vandaar ook dat Alexis Montens zijn ideeën in een brief[254] voorlegde aan Molenbergh, deken van Herentals. Vanuit het centraal orgaan zouden twee verkozen afgevaardigden verslag uitbrengen bij de aartsbisschop of zelfs rechtstreeks bij de nuntius. Volgens Alexis was het zinvol een fonds voor financiële stortingen te voorzien. Dat fonds zou volgens hem het beste beheerd kunnen worden in Massenhoven. Via deze organisatie zouden gemeenten die qua recrutering zwakker presteerden, worden gestimuleerd in hun activiteiten.

Om zijn zouaven goed te kunnen bijstaan, zocht Alexis Montens regelmatig rechtstreeks contact met de bevelhebbers van de troepen, bij wie hij de zaak van “zijn” soldaten bepleitte. In 1862 won Alexis bij kolonel Allet inlichtingen in over een blessure van Biron. Deze had namelijk zijn been zwaar verwond en was in de onmogelijkheid om verder te vechten, alhoewel hij, aldus Alexis, geen zin had om de strijd te staken. Uit bezorgdheid consulteerde Alexis kolonel Allet rechtstreeks en vroeg hem wat in de gegeven situatie het meest aangeraden was.[255] 

Blijkbaar hinderde het been August Biron en in een brief van maart 1862 aan Monseigneur Sacré, voornaam lid van het Belgisch college te Rome, schreef Alexis dat Biron tijdelijk in Massenhoven kwam herstellen. Hier viel hem van iedereen veel eer te beurt en dokter Cools uit Broechem was uit respect zelfs bereid om Biron gratis te verplegen. Biron zelf gaf volgens Alexis blijk van bereidheid om zo snel mogelijk naar Italië terug te keren om er verder bij te dragen aan de goede zaak.[256]

Op 29 maart 1862[257] schreef Alexis aan de reeds genoemde Sacré dat August Biron terug naar Rome vetrok, omdat hij zich voldoende hersteld achtte van zijn zijn opgelopen verwondingen. Om Biron in Italië in zijn onderhoud te voorzien, verzocht hij andermaal de bankier Le Grelle om een inspanning in zijn naam te doen:

 

"Voulant récompenser la noble conduite du nommé Auguste Eugine Biron, mon ancien chasseur, je désir[e] que vous lui fassiez, pour mon compte, un crédit à Rome, à raison d' un franc par jour, à prendre début du premier avril jusqu' au décembre de cette année."[258]

 

Buiten deze geldelijke steun ter plaatse ontbrak het August Biron ook niet aan toekomstperspectieven. Montens was August zeer erkentelijk en wist dat diens diensttermijn verstreek op 3 januari 1863. Om hem te belonen voor zijn bewezen moed zocht Alexis in 1862 reeds een huis dat August zou kunnen betrekken na zijn terugkomst. Eveneens blijkt uit de briefwisseling dat August Biron rondliep met trouwplannen en hoopte zo snel mogelijk thuis te zijn om ze uit te voeren. Alexis probeerde hem nog wat in te tomen en hem eerst verder te laten strijden. In een brief staat dan ook te lezen:

 

"Zeer beminde en brave August Biron. Gij moet gerust en in vrede zijn. Gij doen goed u pligten ghij verzeker dat ik u niet vergeet nogt althans dat ik u niet dikwils schrijf[…] Nu voor een goed huiwelijk moet wij wel bieden niet te haeste zijn, de wil van onze lieve heere afwacht. Mijn beminde August, ik zoek voor u een goed wooning. Dat is moogelijk. Gij kent het huis van Martin Helsen. Die brave man is oude en versleete en altijd ziek. Par voorbeeld dat die man kwam te sterven, zoo deze dat huis uw affairtje niet zijn. Spreek maer goed brave August. Wat denk uw daer over? Wij zen tuschen ons. Gij moogt nie man dat zeggen dat ik u van het huis van Martinus Helsen gespraek heb…"[259]

 

Wanneer Albert Montens, broer van Alexis, melding maakte aan zijn broer van het feit dat hun vriend en officier van het zouavenleger, Eugène Storms, zinnens was om naar Rome te trekken in januari 1863, vroeg Alexis aan mijnheer Storms of hij hem mocht vergezellen om zijn zeer beminde Biron persoonlijk af te halen in Rome.[260] Blijkbaar duurden de voorbereidingen van die reis wel een tijdje, want Alexis maakte in een brief aan Biron bekend dat hij zonder de tegenslagen die hij kende al lang in Rome had moeten zijn. In diezelfde brief verzocht hij Biron om nog even geduld uit te oefenen, ondanks het feit dat hij al een goede maand was afgezwaaid en dringend naar huis wou. Verder verzekerde hij August dat zijn moeder, schijnbaar een grote bekommernis, het goed maakte en zeer hard verlangde naar haar moedige zoon.[261]

Pas in juni 1864, maar liefst anderhalf jaar na het einde van zijn dienst, was August Biron thuis en vrijwel onmiddellijk huwde hij met een meisje uit Pulderbos, Anna Van Rooy. Verder mocht, dankzij de prestaties van August, een familielid van hem gaan werken bij de kardinaal en verkreeg hij inderdaad een huis, met name herberg Den Haes, van Alexis Montens. Ook de familie van de Werve droeg bij tot de financiële steun aan het gezin Biron.[262] In 1866 begon August Biron ook terug te werken als jachtopzichter van Alexis Montens.[263]

 

Van de Werve

 

De situatie voor de familie van de Werve was nagenoeg dezelfde als bij het geslacht Montens. Ook zij waren bijzonder religieus. Net zoals we eerder bij de familie Montens zagen, was en is nog steeds bij Van de Werve sprake van een huiskapel. In 1969 bracht Everaard Op De Beeck een uiterst zelden toegestaan bezoek aan het kasteel Hovorst en dat resulteerde in een magnifieke getuigenis over het uitzicht van het kasteel. Niet zo zeer de gebrachte informatie als wel de diverse zwart-wit foto's maakten zijn artikel in De autotoerist het lezen waard. [264] Specifiek over de kapel schreef hij:

 

"Eindelijk betreden we de slotkapel, één van de weinige in de Kempen die nog regelmatig gebruikt worden. Aan de muur bevindt zich een zeventiende-eeuwse grafzerk van de familie van de Werve. De meubelen mogen, het zwierige barokaltaar niet te na gesproken, eveneens merkwaardig genoemd worden. Zij dagtekenen immers uit de "besloten tijd" en kunnen in minder dan geen tijd omgetoverd worden tot een of ander huismeubel. We treffen hier eveneens een zeldzame kollektie kruisbeelden aan, waaronder een paar van de hand van Walter Pompe, gedateerd 1739. Aan de zoldering werden eveneens rouwborden aangebracht. Het zijn alleen de zeer recente en een liefhebber van heraldiek en familiekunde kan hier de taal der "obiitborden" leren lezen."[265]

 

Foto van de kapel in het kasteel Hovorst.
Uit: Viersel, AH, Tijdschriftartikelen, 1, De autotoerist, 17.03.1969. Concreet betreft het het artikel: OP DE BEECK, Bezoek aan het kasteel, in: Autotoerist, jrg. 22 nr. 9 ( 1969 ), blz. 671.

 

De exacte datum van de oprichting van de kapel is, net zoals die van de familie Montens, niet gekend. Dateerde die hofkapel van de familie Montens echter slechts uit de negentiende eeuw, dan kan met zekerheid gezegd worden dat de familie van de Werve op hun kasteel een veel oudere kapel bezit. Vaststaat dat op 12 januari 1617 de kapel voor het eerst werd benut voor een doop. De dochter van Jan van de Werve,- het betreft hier Jan die in 1589 ten nadele van Maarten Rogiers een proces won en aldus zoals dat toen heette universele erfgenaam werd van alle goederen waaronder Hovorst-, werd immers die donderdag, tussen vier en vijf uur ’s morgens, gedoopt op die plaats.[266]

Of die oorspronkelijke kapel tot op vandaag bleef bestaan, is zeer twijfelachtig. Het kasteel werd immers meemaals beschadigd en gerestaureerd. Bijvoorbeeld ten tijde van Augustinus van de Werve, die niets anders deed dan oorlogvoeren, met verstrekkende gevolgen voor Hovorst.[267] Geldgebrek ten gevolge van het oorlogsgebeuren noopten hem tot de verhuur van grote stukken van zijn kasteel. Diverse zolders, stukken van stallen, delen van torens en ook de kapel werden verhuurd om zijn soldaten te kunnen betalen. Dat leidde tot enorme schade. Bovendien verwaarloosde Augustijn ook zijn kasteel omwille van een groot gebrek aan liquide middelen.[268] In 1651 werd dan tenslotte het kasteel verkocht aan Paul de Villegas die het kasteel opknapte.[269]

Net zoals bij het geslacht Montens is er in de bronnen nog een andere indicatie van geloofsijver terug te vinden bij de familie van de Werve. Immers ook hier gingen diverse personen hun leven doorbrengen in een klooster of namen ze een ander kerkelijk ambt op zich. Zo werd Cathérine van de Werve, geboren te Hovorst op 5 september 1612, lid van een orde van de franciscanen waar ze tot haar dood op 24 november 1654 verbleef.[270] Een andere illustratie biedt ons het levensverhaal van de zus van Cathérine. Die heette Josina en ze werd op vroege leeftijd door haar ouders bij de kloosterlingen van Maubeuge, dit ligt in de huidige provincie Henegouwen, ondergebracht. Daar stierf ze al op haar zestiende.[271]

Net zoals de familie Montens droeg het geslacht Van de Werve veelvuldig bij tot de constructie van meerdere religieuze gebouwen. Als gevolg hiervan zijn in de bronnen verschillende documenten te vinden die betrekking hebben op kloosters en kerken. Voor informatie over het klooster van Viersel op het einde van de negentiende eeuw kan bijvoorbeeld in het archief van Hovorst gezocht worden.[272] Daarnaast zijn er enkele meldingen naar voorgekomen uit een mondeling contact met Hervé van de Werve D' Immerseel.[273] Deze man woont in Pulle en behoort tot een zijtak van het geslacht van de Werve, met name van de Werve d' Immerseel. Hij wist te melden dat de grond van het voormalig klooster van Pulle in de negentiende eeuw door zijn familie werd geschonken. Volgens hem gold gold hetzelfde voor de gronden van de parochiezaal. Voor de constructie van beide gebouwen wist hij niet met zekerheid of ook hier geld van de familie in zat.

 

Gelovige adel

 

Uit de bevindingen in dit hoofdstuk kan besloten worden dat zowel de familie Montens als de familie Van de Werve overtuigd katholiek waren ( en in het geval van de familie Montens nog zijn ).[274] Als bewijs voor die stelling verwees ik naar de huiskapel van de twee kastelen en het lidmaatschap van meerdere familieleden in kloosterordes. Ook de financiële steun aan het herstel van de kerk of het verlenen van gronden voor de bouw van een klooster waren voldoende aanwijzingen dat beide families godsvruchtig waren. De ontvangst en correspondentie met verscheidene geestelijken en daarenboven nog eens het bestaan van een grot, bij de familie Montens, waar men zich kon terugtrekken om te bidden, bevestigen evneens die stelling.

Dat de familie Montens zeer pauselijk gezind, zeg maar gerust ultramontaans was, was af te leiden uit het verhaal van de zouaaf Biron. De moeite die de kasteelheer Alexis zich getroostte om deze zouaaf geldelijk en moreel te steunen om aldus te beantwoorden aan de oproep van Pius IX om de kerkelijke gebieden te verdedigen, laten niets aan de verbeelding over.

        

 

HOOFDSTUK 4: De adel en het onderwijs

 

In dit hoofdstuk wordt gefocust op het onderwijs bij de aristocratie. Zo zal er gekeken worden naar de scholingsgraad van de adellijke families, de vorm waarin dit onderwijs verliep, de vakken waaraan belang werd gehecht, het al dan niet aanvatten van universitaire studies. In het deel over Montens werd gekozen voor een werkwijze waarbij vooral de correspondentie van en naar de familie Montens centraal staat, hoewel opgemerkt dient te worden dat die keuze niet geheel vrijblijvend was en eerder berustte op een noodzaak. In het archief van Van de Werve werd in de correspondentie minder teruggevonden en vormden enkele kleinere bundels met informatie over het onderwijs de leidraad van het onderzoek. 

 

Montens

 

Uit een studie van Hilde De Ridder-Symoens blijkt dat gedurende de Middeleeuwen en zelfs nog in het Ancien Regime in vele adellijke kringen nauwelijks aandacht werd geschonken aan het onderwijs.[275] Vooral in Frankrijk was de adel tot de achttiende eeuw amper bezig met de scholing van de eigen jeugd en was de schuchtere kennis die men wel aangeleerd kreeg eerder gericht op het praktische nut dan wel op de theoretische informatieoverdracht. Abel Lefranc nam in zijn werk over de Franse adel van de Middeleeuwen en de Renaissance zelfs de termen “analfabeet” en “slecht geschoold” in de mond.[276] Goubert bracht de bevestiging en benadrukte dat evenmin de hofadel noties over cultuur en aanverwanten bezat.[277] In de Middeleeuwen schetste Philippe De Commynes, raadsheer en kamerheer van de Bourgondische hertog Karel De Stoute totdat hij in 1472 overliep naar het kamp van diens vijand Lodewijk XI, inderdaad een negatief beeld van de hofadel van de Franse vorst en bracht dus een bevestiging voor de bevindingen van Goubert. Op verzoek van Angelo Catone, bisschop van Vienne, schreef hij zijn Mémoires en daarin typeerde hij die adel namelijk als mensen “die zich onderhouden met plezier, kleding en onnodig geleuter. Over geschriften en traktaten hebben zij geen kennis. Geen enkel wijs man plaatst men aan het hof.”[278] In Duitsland was de situatie volgens Hilde De Ridder-Symoens al evenmin rooskleurig, maar in Italië en onze gewesten ziet zij beterschap en dat koppelt zij aan de bevolkingsdichtheid van beide streken.[279] Het gevolg van die slechte educatie in Frankrijk was dat de jongere en beter geschoolde ambtenarenadel, de zogenaamde “noblesse de robe”, na verloop van tijd de eeuwenoude “noblesse de naissance” langzaam aan de kant schoof door hun hogere graad van opleiding. In Italië en ook bij ons was dat minder het geval door de betere opleiding van de oude landadel. Niettemin moesten zelfs daar betere studies de concurrentie met de ambtenarenadel haalbaar maken. Vooral de zogenaamde legisten, juristen die gespecialiseerd waren in het Romeins recht en stilaan zelf lid werden van de noblesse de robe, bedreigden de oude adel en moesten op hun domein beconcurreerd worden.[280] Daarom nam niet enkel het middelbaar onderwijs sterk toe, maar steeg sindsdien ook het universitair onderricht van deze groep fel. Vooral de studierichting rechten genoot bij de adel een grote populariteit, omdat juist op dat terrein het voordeel voor de legisten lag.[281] Toch bleef het aandeel van de adel in het totale pakket van de studenten aan de universiteit eerder laag. Léon Van Buyten constateerde op basis van de Leuvense universiteitsmatrikels dat gedurende de zestiende tot de achttiende eeuw slechts 2,5 % van alle studenten van adel was.[282] Niettemin steeg het aantal adellijke studenten in Leuven zeer sterk. Tussen 1435 en 1515 waren er bijvoorbeeld amper 99 edelen die aan de universiteit gingen studeren. De jaren erna steeg het aantal zeer sterk, maar relatief gezien was er geen stijging.Overigens betwist het boek De universiteit van Leuven de door Léon Van Buyten vooropgestelde 2,5% en wordt er geneigd naar 5%.[283] 

            Het middelbaar onderwijs van de adel van Oost-Vlaanderen werd in 1979 onder de loep genomen in een verhandeling van Lieven De Ruyck. Op basis van zijn resultaten van de Gentse en Zomergemse aristocratie van de negentiende eeuw stelde hij:

 

“Wat het onderwijs betreft hebben we moeten vaststellen dat Nederlandstalig onderwijs niet werd gevolgd. Men liep school in de Franstalige Gentse scholen, in Franstalige Brusselse scholen en in sommige gevallen in Parijs.[284]

 

Deze bewering wordt door nagenoeg alle historici gedeeld. Zo ook door Kristien Depoorter[285] die hierbij  verwees naar de rol van de Franse overheersing in onze contreien. Anderen, waaronder Agnies Pauw van Wieldrecht, stellen echter dat die drang tot kennis van het Frans al verder teruggaat in de tijd en dat het zich kunnen beroepen op enkele notities Frans reeds tijdens de Bourgondische periode van belang was.[286] Bovendien was het Frans gedurende een lange tijd de belangrijkste internationale taal en vervulde het een vergelijkbare rol als het Engels vandaag. Agnies Pauw van Wieldrecht erkent natuurlijk ook de rol van Napoleon als stimulans en katalysator voor de toenemende interesse voor het Frans. Ook het fenomeen van het gevoel van een zekere verhevenheid boven het gewone volk leidde volgens deze onderzoekster tot een ander en cultureel hoogstaander, althans volgens de adel zelf, taalgebruik.

De archieven van de familie Montens bevestigen het Franstalige onderwijs volledig. Uit de briefwisseling van de tweelingen Alexis-François-Xavier-Marie Montens en Albert-Jean-François Montens, zonen van Jean-François-Joseph Montens, met hun moeder Marie-Louise-Françoise Godfriaux de Gossoncourt is de nodige informatie over het onderwijs bij het geslacht Montens in de negentiende te halen.[287] Beide kinderen genoten vanaf 1837 hun middelbaar onderwijs aan het elitaire Collège de la Paix in Namen dat geleid werd door pater Waegemans.

 

Pater Waegemans.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( met dank aan Cyriel van de Peer )

 

 

Kenmerkend voor dit jezuïetencollege, geleid door pater Waegemans, waren de strengheid en de discipline die door de ouders werden toegejuicht en die erop gericht waren de kinderen een deftige educatie te beiden. Bovendien was ook het katholieke karakter zeer belangrijk, maar daarover zo dadelijk meer.  Vanaf het schooljaar 1840-1841 vervolledigden de twee broers hun middelbare opleiding aan het jezuïetencollege van Aalst waar in het Frans onderricht werd verschaft aan kinderen uit de betere kringen. De overste hier was pater Matthys met wie mevrouw de Gossoncourt de nodige correspondentie onderhield. Was de uitvoerige geschreven communicatie tussen diezelfde mevrouw de Gossoncourt en pastoor Waegemans eerder officieel, afstandelijk en plechtig, dan was die met pater Matthys helemaal anders van toon. Er ontstond zelfs een zeer amicale band tussen de overste van het college en de gehele familie Montens. Ook nadien, aan de Leuvense universiteit, bleef het Franstalig onderricht van belang.

Al die lessen in het Frans zorgden volgens P. Van Axel[288] niet alleen voor een grote kennis van het Frans, maar ook voor een grote onkunde van het Nederlands, alhoewel het nochtans ging op “Vlaamse adel.” In vele gevallen  was er niet alleen sprake van een povere kennis, maar zelfs van een gehele onkunde van het Nederlands. Hubert D’ Ydewalle stelde:

 

“La noblesse et le peuple flamand n’ ont plus rien eu de commun sur le plan culturel parce que la noblesse ne connaît pas le Néerlandais.[289]

 

Ook uit mijn archiefonderzoek blijkt dat de adel in de negentiende eeuw als voertaal het Frans gebruikte. Zo werden alle onderlinge brieven geschreven in het Frans dat voor de leden van het gezin met zekerheid als moedertaal fungeerde.[290] Of dit beduidt dat de familie Montens ook volledig in gebreke bleef wanneer het er op aan kwam het Nederlands te hanteren, mag men daarentegen absoluut niet stellen. Alexis-François-Xavier-Marie Montens correspondeerde immers in het Nederlands met de reeds genoemde zoeaaf Biron. Hoewel hierbij moet worden opgemerkt dat zijn Nederlands zeker niet zonder fouten was en eerder beperkt was tot de elimentaire kennis.[291] Ook de andere familieleden schreven, weliswaar enkel indien noodzakelijk, in het Nederlands. Ook hier geldt diezelfde bedenking.[292]

Het is interessant om wat langer stil te staan bij de inhoud van de correspondentie van Marie de Gossoncourt en bij de correspondentie tussen leden van de familie en de oversten, vooral dan pater Matthys.

 

 

Foto van pater Matthys.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( Met dank aan Cyriel van de Peer )

 

Zoals reeds aangestipt, was de omgang met de overste van het jezuïetencollege van Aalst, pater Matthys, zeer vriendschappelijk. Vooral tussen Alexis Montens en Matthys was de band zeer sterk, weliswaar pas na de periode dat de verhouding tussen hen beide zich nog beperkte tot die van leerkracht ten opzichte van leerling. Van zodra Alexis afstudeerde in Aalst werden beiden zeer goede vrienden en hun onderlinge brieven hadden bijna steeds hetzelfde onderwerp, met name de fotografie die voor beide personen een hobby en zelfs een passie was. Ook Alexis’ tweelingbroer, Albert, beoefende aanvankelijk die nieuwe kunstvorm, maar uit de bronnen is het niet op te maken of hij de fotografie ook effectief bleef verder beoefenen. Parijs was toen het centrum van de fotografie en zowel de broers Alexis en Albert als Matthys kochten hun fotoapparaat en de andere benodigdheden in Parijs en experimenteerden er op los. De ontwikkeling van de film, het bereiden van de daarbij gebruikte grondstoffen en het afdrukken van de foto’s deden ze volledig zelf. In hun brieven wisselden Alexis en pater Matthys vooral technische informatie uit. Regelmatig kwamen de twee heren ook samen om over hun bevindingen te praten. Bij wijze van voorbeeld volgt er een kort fragment van één van hun brieven, meer bepaald een schrijven van 23 april 1843 van  Matthys aan Alexis Montens:

 

“J’ ai été à Gand avant-hier. J’ y ai vu le Daguerréotype[293]dont on m’ avait parlé, celui de 4 tentilles, ou pour mieux dire de deux tentilles àchromatiques.[294] C’est tout simplement ce qu’ on nomme le système allemand.»[295]

 

Het bewijs dat de twee heren goede vrienden waren, is niet alleen te achterhalen in de gemeenschappelijke hobby, maar onder andere ook in een schrijven van pater Matthys op datum van 3 november 1852[296] waarin hij vroeg om een voor die tijd zeer aanzienlijke som van 10.000 franken te lenen. Niet veel later kreeg Matthys het bedrag met de boodschap dat hij zich als zeer goede vriend bij het terugbetalen niet diende te haasten.[297] Met de moeder van Alexis schreef Matthys vooral over de schoolresultaten van haar twee zonen. Met de vader, Jean-François-Joseph, werd er eerder zakelijk geconverseerd.

Wat schreef nu moeder de Gossoncourt naar haar twee zonen? Als een rasechte pedagoge motiveerde zij vooral haar zonen wanneer die het wat zwaarder hadden op studievlak en voor de rest vulde mevrouw de Gossoncourt haar brieven vooral met nieuwtjes van het thuisfront. Hetgeen de tweelingbroers overigens ook deden in hun antwoorden. Zo wisselen in de brieven dagdagelijkse roddels en allerhande interessante wetenswaardigheden elkaar af. Zo vertelde moeder de Gossoncourt in maart 1841[298] aan haar zonen, die ondertussen in Leuven universitaire studies volgden, dat de klerk van het kasteel was omgekomen in een ongeval. Volgens mevrouw de Gossoncourt verdronk hij toen hij dronken van het carnaval naar huis kwam. In diezelfde brief werd ook bericht over de reis die hun vader en hun zus Dorothée maakten naar Nederland.

Natuurlijk is ook de vraag wat adellijke telgen studeerden aan de universiteit belangrijk en betekenisvol. Zoals reeds gezegd, was vooral de studie van de rechten zeer populair om aldus de concurrentie met de legisten aan te gaan.[299] Ook Jacques Verger benadrukt het succes van de rechtenstudies bij de aristocratie en geeft hiervoor dezelfde reden op als Hilde De Ridder-Symoens.[300] Toch was de dreiging van de legisten niet de enige reden om die studie aan te vatten. Onder andere door Pierre de Gerlache werd namelijk geconstateerd dat de adellijke gedragscode bepaalde beroepen uitsloot. [301]  Bijgevolg werden sommige disciplines door de aristocratie niet gestudeerd. Zo kon een lid van de aristocratie bijvoorbeeld noch dokter noch advocaat worden omdat beide beroepen bij hun activiteiten te veel afhangen van cliënteel. Ook deelname aan de handel werd als verwerpelijk beschouwd. Enkel rentenieren, het leger en politieke bestuursfuncties werden aanvaardbaar geacht en waren conform de adellijke status. Paul Janssens onderzocht voor de Zuidnederlandse adel welke beroepen ze uitoefenden en kwam tot de conclusie dat het verbod op bepaalde beroepen wel degelijk werd opgevolgd. Voor de Brugse adel  van 1795 bemerkte hij bijvoorbeeld dat maar liefst  64, 7 % van hen rentenierde. 29 % was actief in de overheid, wat concreet verwijst naar het leger, de clerus of het stedelijk bestuur. Slechts een verwaarloosbare 6,3% werkte in de commerciële sector of aanverwanten. Wel merkt Paul Janssens op dat er een omslag merkbaar is. Hoe verder men evolueert in de tijd, hoe meer mensen in de handel te werk werden gesteld en hoe minder in het bestuur. Wel bleef handel ook nog in de negentiende eeuw een zaak van een minderheid binnen de adel en werd het pas zeer belangrijk in de twintigste eeuw.[302] Tot gelijkaardige bevindingen kwam Yme Berend Kuuiper in 1993 met zijn doctoraatsverhandeling rond de adel in Friesland. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren er in Friesland veel edellieden die kozen voor een functie als burgemeester of een post in het leger. Handel, het bedrijfsleven en het bankwezen waren niet populair. Pas in de tweede helft van die negentiende eeuw kwamen zij zeer sterk opzetten en in de twintigste eeuw overheersten zij duidelijk de beroepen in het leger en het bestuur.[303]

 

 

Tabel 18: beroepen van de Brugse adel in 1795 ( in procenten ). Uit: P. JANSSENS, De evolutie van de Belgische adel sinds de Late Middeleeuwen ( Gemeentekrediet. Historische uitgaven, reeks in –8°, nr. 93, 1998 ), s.l., 1998, blz. 296.

 

 

Tabel 19: beroepen van de adel in Friesland ( in absolute cijfers ). Uit: Y.B. KUIPER, Adel in Friesland. 1780-1880, Groningen, 1993, blz. 378-385.

 

 

Het verbod op advocatuur lijkt in strijd met het hoge aantal studenten rechten, maar is het vreemd genoeg niet. Ofschoon “advocaat” een verboden beroep was, bleek rechten toch de populairste studierichting aangezien het niet noodzakelijk tot de advocatuur diende te leiden. De strijd met de legisten was immers vooral binnen het bestuur voelbaar, want daar werden de legisten meer en meer de juridische adviseurs en dat ten koste van de adel. Daarom ging de adel dus zelf rechten studeren om zelf juridisch adviseur te kunnen worden.[304] In het onderzoek van Kristien Depoorter kwam eveneens het onderwerp van de universitaire studies aan bod.[305] Zij besloot dat de meeste edellieden ofwel rechten studeerden ofwel geneeskunde. Merkwaardig blijft dan wel het grote aantal studenten geneeskunde, zowat 10 % van de adellijke studentenpopulatie. Geneeskunde was immers niet in overeenstemming met de adellijke waardigheid, want het was te veel op handenarbeid gericht. Kristien Depoorter besluit dan ook:

 

“Dit lijkt ons een te hoog percentage. Het beroep van geneeskunde was immers één van die beroepen die onverenigbaar werden geacht met de adellijke waardigheid in de negentiende eeuw.”[306]

 

Naast rechten bleek volgens de meeste historici, waaronder Pierre De Gerlache, letteren de populairste richting om te studeren.[307]  In de vakgroep letteren was de vermenging tussen adel en “gewone” burgers bijgevolg groter dan in de rechten waar er een zeer duidelijk overwicht was van adellijke studenten. Deze vermenging was nog groter in alle andere richtingen en was ook zeer merkbaar in de voorbereidende Artesfaculteit.[308] Volgens Verger probeerde de adel vooral “arme” studenten buiten de rechtenstudies te houden om zo een zekere hiërarchie in stand te houden.[309] Met arme studenten bedoelt Verger diegene die zelf niet konden instaan voor hun inschrijvingsgeld, maar toch werden geaccepteerd aan de universiteit. In theorie konden zij alle richtingen studeren, maar door een verhoging van bijkomende kosten bleken zij niet in staat rechten te volgen. Zij zouden dan hoofdzakelijk zich moeten fixeren op kortlopende en goedkope studies. Overigens was die hiërarchie niet enkel zichtbaar in wat men studeerde, maar ook zag men aan de logies, diverse voordelen, het volk op de bals,… wie de gegoeden waren.[310]

Ook in de familie Montens kozen universiteitsstudenten voor de rechten. De oudst bekende familietelg waar we in dat verband iets over weten is Jean Montens, geboren in de tweede helft van de zestiende eeuw, die in Leuven rechten studeerde en later burgemeester zou worden van Breda.[311] In diezelfde bron valt ook terug te vinden dat in de zeventiende eeuw de zoon en het kleinkind van deze Jean Montens, respectievelijk Jean en Pierre Montens, eveneens rechten volgden in Leuven. De volgende die studeerde was Hubert-Joseph-Jacques Montens en ook hij verdiepte zich, in de tweede helft van de achttiende eeuw, in de rechtenstudies. Vervolgens was er de tweeling Alexis en Albert Montens die in de eerste helft van de negentiende eeuw eveneens rechten volgden in Leuven.[312] Ook al hun opvolgers op het kasteel van Massenhoven volgden die richting. Zo waren er in chronologische volgorde Albert-Jean-Marie[313] en Jules-Alexis-Xavier-Marie-Ghislain[314]. Ook de huidige bewoner Hervé Montens volgde de richting rechten.[315] 

Voor de kinderen ook maar durfden denken aan de universiteit, laat staan het middelbaar onderwijs, was er uiteraard de lagere school. Volgens M. Perrot was hierbij vooral het huisonderwijs belangrijk. Dit was volgens M. Perrot een typisch aristocratisch gebruik, maar eveneens was het een droom van de zich aan de aristocratie spiegelende burgerij.

 

Opvoeding thuis, onder het toeziend oog van vader en moeder, met huisleraren en bij voorkeur Engelse onderwijzeressen – de Misses – is en blijft de grote droom van de naar een aristocratische levenswijze of Rousseauïsme hakende gezinnen, die voor platvoerse en perverse contacten beducht zijn.[316]

 

Alvorens de adellijke ouders hun kinderen naar de middelbare school stuurden, werden, zowel de jongens als de meisjes, vaak enkele jaren onderwezen door een privé-leraar die hen klaarstoomde voor verder onderricht. Vaak bleef die persoon hen ook nadien nog helpen als een soort van repetitor.[317] Volgens Eric Mension-Rigau waren die huisonderwijzers verheven boven het andere personeel. Zij mochten, in tegenstelling tot de andere personeelsleden, met de familie aan tafel eten, reisden met de adel in eerste klasse, hadden de beste logies. Vooral de kinderen dienden respect op te brengen voor de onderwijzers en hun gehoorzamen en eerbiedig benaderen.[318] Het voordeel van het privé-onderwijs was dat de kinderen gespaard bleven van slechte invloeden van buitenaf. Ook Alexis, Albert en Dorothée genoten onderwijs van een huisleraar, hoewel hier verder niet veel details over te vinden zijn. Op deze wijze werden de kinderen alleszins afgeschermd van het lokale volk en de plaatselijke scholen. Nadien gingen de twee zonen studeren in Namen, maar Dorothée bleef verder thuis onderricht genieten van een gouvernante.[319] Eveneens blijkt dat meisjes, in dit geval Dorothée, geen hogere studies mochten aanvangen. Een visie die wordt gedeeld door Rebecca Gysen in haar studie naar het onderwijs van de adel in de negentiende eeuw.[320]      

 

Van de Werve

 

In tegenstelling tot het archief van Montens valt in de briefwisseling van Van de Werve veel moeilijker informatie te vinden over het onderwijs. Niet zo zeer het gebrek aan vermeldingen, maar de overvloed aan correspondentie maken het schier onmogelijk om al de informatie over de educatie uit de brieven te halen. Gelukkig, en dat zelfs in tegenstelling tot het archief Montens, bestaan er aparte, weliswaar kleine pakketten met bronnen die specifiek handelen over dit onderwerp.

Zo’n eerste bundel handelt over de periode 1834 en 1837 en bevat schoolrapporten van August, Gajetan, Philippe en Jeanne van de Werve.[321] Hierdoor wordt een zeer goede indicatie bekomen van de vakken die deze studenten volgden in het middelbaar onderwijs, een thema waarover op basis van de bronnen van het geslacht Montens nauwelijks iets valt te traceren.

Waar zijn nu de genoemde personen te situeren binnen de familie van de Werve?[322] Alle vier waren ze kinderen van Louis-Paul van de Werve, de graaf van Vorselaar die leefde van 1791 tot 1850 en die benoemd werd tot kamerheer van Willem I, en Jeanne-Louise-Gillès.[323] Enkel August speelde een wezenlijke rol in het verleden van Viersel doordat hij eerst als huurder en later als eigenaar beschikte over het kasteel Hovorst.[324] Zijn vader verbleef nog op het kasteel van Vorselaar.[325] August zijn broers en zussen zwierven over de meest verscheidene plaatsen uit. Zo kwam bijvoorbeeld Philippe-Marie aan het hoofd te staan van het kasteel van Vorselaar na de dood van zijn vader.[326]

Typische vakken voor de opvoeding van de gegoeden uit de negentiende eeuw waren voor het middelbaar onderwijs vooral de klassieke talen en cultuur. Grieks en Latijn behoorden bij alle vier de studenten tot de opleiding. Ook godsdienstonderwijs en het onoverkomelijke Frans waren bij alle vier terug te vinden.[327] Verschillen tussen de educatie van de drie jongens en het meisje Jeanne konden wel degelijk worden vastgesteld. Meisjes dienden eerder praktische huishoudelijke zaken te kennen terwijl dit voor jongens van minder belang was. Kunst, cultuur, schoon schrijven, zedenleer,…waren eveneens van belang voor de twee geslachten.

Van August van de Werve zijn overigens ook diverse schoolschriften bewaard gebleven uit zijn periode op de lagere school.[328] Opmerkelijk is, gezien onze bevindingen over de familie Montens, dat August geen privé-leerkracht thuis had, maar naar het college ging om er de lessen te volgen. Over de andere kinderen is over het onderwijs van voor hun twaalf jaar niets te weten.

Op basis van die pakketjes over het onderwijs en op basis van sporadische vermeldingen in brieven valt na gaan wat de meeste leden van de familie van de Werve studeerden aan de universiteit. Ook hier valt op dat vooral rechten de populaire richting was. Specifiek over die universitaire studies kon in het archiefdepot vooral informatie over Charles-Bernard van de Werve gevonden worden. Deze man was graaf van Vorselaar en van Lichtaart en tevens grootvader van de hierboven genoemde Louis-Paul van de Werve, vader van August van de Werve die het kasteel Hovorst verwierf.[329] Deze Charles-Bernard van de Werve studeerde in Leuven rechten en behaalde in die discipline zijn licentiaat op 31 augustus 1761.[330] Verder werd in het zelfde depot één van zijn belangrijkste studieboeken gevonden, met name Series lectionum quai labentur in utroque jure anni 1761.[331] De taal van dit boek bewijst andermaal het belang van het Latijn als wetenschapstaal in die periode. Vandaar ook dat tijdens de middelbare opleiding van de behandelde Gajetan, August, Philippe en Jeanne enorm veel belang werd gehecht aan die klassieke vorming. Tenslotte stootte ik ook op een Franstalig lofdicht, gedrukt bij een zekere van Overbeke, dat Charles-Bernard meekreeg bij het beëindigen van zijn carrière als student in de rechtsleer.[332]

 

Van onwetende aristocraat naar Fanstalige jurist

 

Aanvankelijk scheen de adel nauwelijks tijd en moeite te willen stoppen in de educatie van zijn jongeren. Enkel praktische vaardigheden waren van belang en de theoretische kennis belandde op het achterplan. Het gevolg was echter dat de “oude” landadel stillaan werd geweerd uit bestuursfuncties en werd vervangen door ambtenaren die noties hadden van het recht en zich zelf opwerkten tot de adellijke klasse. De “oude” edellieden reageerden en gingen studeren om de concurrentie met die ambtenaren, voornamelijk legisten, aan te gaan. Vooral de studierichting rechten genoot succes, omdat juist dit het uitgelezen terrein was waarop de legisten hun voordeel deden. Onder andere Alexis Montens en Charles-Bernard van de Werve studeerden rechten in Leuven en gaven blijk van die tendens tot studie van het recht om de concurrentie met de legisten aan te vatten. Een andere reden om rechten te studeren, moest gezocht worden in de verboden beroepen. Het studeren van rechten was immers de beste basis om carrière te maken in de overheid en dat was een voornaam beroep voor de adel.

            Ook het belang van het middelbaar onderwijs steeg. Vooral het Frans was de belangrijke taal, hoewel ook het Latijn als wetenschapstaal in het onderwijsmilieu belangrijk was. De verfransing was dan ook bemerkbaar bij zowel de familie Montens alsook het geslacht Van de Werve.

Het huisonderricht bleek een belangrijke aristocratische gewoonte, hoewel ook de burgerij deze probeerde over te nemen. Deze huisleraren woonden vaak in en waren verheven boven de andere personeelsleden. De reden voor het private onderricht, lag in de afscherming van de eigen jeugd om haar aldus van slechte invloeden van buitenaf te besparen.

Tenslotte was ook het godsdienstonderricht van belang. Op basis van het archief van Van de Werve werd vastgesteld dat  godsdienst een belangrijke plaats innam in het lessenpakket. Ook klassieke talen en de klassieke cultuur waren vrijwel onvermijdelijk.

 

 

HOOFDSTUK 5: De verblijfplaats van de adel

 

In dit vijfde hoofdstuk wordt de aandacht toegespitst op de woonplaats van de adellijke families. Concreet wordt er voor de geslachten Montens en Van de Werve nagegaan welke kastelen zij doorheen de geschiedenis bezaten en op welke manier ze die in handen kregen. Ook de evolutie van die kastelen doorheen de eeuwen ontbreekt uiteraard niet in deze beschouwing. Het is immers logisch dat deze gebouwen vanaf de dag van hun ontstaan tot nu onderhevig waren aan allerlei historische gebeurtenissen die de kastelen van uitzicht deden veranderen. De vraag is bijvoorbeeld wat de gevolgen waren van de Franse Revolutie en de beide wereldoorlogen.

 

Montens

 

 

Foto van het kasteel n 1865. Onder andere de extra vleugel is zichtbaar.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( Met dank aan Cyriel van de Peer ).

 

In haar thesis behandelde Rebecca Gysen het fenomeen dat zij aanduidde met de term "het geritmeerd bestaan van de aristocratie".[333] Hiermee verwees zij, zich baserend op de situatie van de familie de Bethune en op de gegevens van het geslacht Robiano, naar de voor de adel zeer gebruikelijke levensstijl om gedurende de zomer en een deel van de herfst op een kasteel op het platteland te wonen en gedurende de winter en het voorjaar te verhuizen naar een andere residentie die gelegen was in de stad. Tot een gelijkaardige vaststelling kwam ook Yme Berend Kuiper die het bestaan van dit fenomeen bevestigde voor Friesland.[334] Sommige getuigenissen bieden ons een leerrijke indicatie van hoe de concrete verhuizing verliep. Vooral de belangrijkste attributen van de inboedel dienden natuurlijk overgebracht te worden van het ene kasteel naar het andere.

 

Ma mère était propriétaire dans l’ Ariège du château de *, à 70 kilomètres de Toulouse. Ma grand-mère, qui habitait toujours avec nous, avait une propriété à 30 kilomètres de Toulouse dans le Tarn-et-Garonne. Il y avait 100 kilomètres de distance entre les deux et nous allions de l’ un à l’ autre au rythme de saisons ( été et hiver dans le premier, printemps et vendanges dans le second ). Deux jours avant le départ, une grande charrette attelée de deux chevaux de labour venait se ranger devant la maison et on chargeait les malles, les cartons à chapeuax, très souvent un piano droit, des plats d’ argent, des tapisseries à faire, des laines, des livres: en fait, en plus des vêtements, tout ce à quoi on tenait. Puis cette charrette était bâchée et s’ ébranlait, menée par un fermier qui couchait à l’ auberge le premier soir et repartait le lendemain matin pour arriver dans l’ après-midi du second jour. Mon père qui était un grand chasseur faisait suivre par le train ses chiens et ses chevaux et, une fois, la vache de Jersey pour nourrir mon petit frère. Nous partions un jour après le convoi, par le train. ( femme, 1903 )[335]

 

Claude Isabelle Brelot verbreedde de bewering van de zich verplaatsende adel en stelde dat, naast de adel, de zich steeds aan de aristocraat spiegelende burgerij eveneens een gelijkaardige gewoonte begon aan te meten.[336] Eric Mension-Rigau constateerde eveneens dat de adel meerdere woningen had en merkte op dat voor vele edellieden de stad de plaats was voor de momenten van het “mondaine leven” dat paste bij deze klasse.[337] Op het platteland heerste dan weer de “periode van de ontspanning” die zich vooral kenmerkte door het jachtseizoen.[338]

De jacht was één van de privileges die de adel genoot gedurende het Ancien Regime en vele van die privileges waren gegroeid uit de heerlijke rechten.[339] Alleen edellieden en dus enkel zij mochten overal jagen, inclusief op de gronden die hen niet toebehoorden. Pas na 1789 verviel die situatie en werd de jacht teruggedrongen tot de eigen gronden tenzij men uiteraard de toestemming genoot van een ander om op diens grond de jacht te bedrijven.[340] Ook Alexis Montens hield zich bezig met jagen en stelde de reeds genoemde August Biron als jachtopzichter aan.[341] Naast de jacht, haalden edellieden ook profijt uit de diverse economische voordelen en de politieke voorrechten.[342]

Ook Patrick Van Damme bemerkte in zijn licentiaatsverhandeling dat vele plattelandsadel nog een verblijfplaats had in de stad. Hij koppelde daar ook ineens de bewering aan vast dat de meeste adel op de buiten niet politiek actief was, omdat ze immers gedurende de winter niet op het kasteel van het plattelandsdorp aanwezig waren en dus zodoende niet in staat waren te besturen. Hij ziet echter wel een evolutie waarbij geleidelijk aan deze adel permanent ging wonen op het platteland en hun woningen in de stad definitief verliet.

 

            “Een mogelijke verklaring voor dit gebrek aan politieke interesse op gemeentelijk vlak is wel het feit dat we hier bij de meeste families niet met echte plattelandsadel te maken hebben, maar wel met Gentse adel, die, na eerst een zomerverblijf in de gemeente te hebben gebouwd of gekocht, zich pas na verloop van tijd definitief in de gemeente komt vestigen.”[343]

                                                    

Toen in 1812 Jean-François-Joseph Montens d' Oosterwyck-Houtvenne het kasteel van Massenhoven opkocht, deed dit kasteel eveneens dienst als een zomerverblijf.[344] Uit zijn huwelijkspapieren, die in het archiefdepot tevens gepaard gaan met een bundel papieren over zijn leven, valt te achterhalen waar zijn hoofdverblijfplaats was gevestigd. Jean-François-Joseph Montens was blijkbaar officieel gedomicilieerd te Lier.[345] Dit was allerminst vreemd, want in de bronnen zijn twee benoemingen van deze persoon terug te vinden tot burgemeester van die stad en zodoende was het dus nodig dat hij voor het dagdagelijks bestuur voldoende aanwezig was.[346] De exacte verblijfplaats van Jean Montens te Lier valt indirect af te leiden. Nergens geven de bronnen een concrete vermelding van zijn adres, maar via de enveloppen van zijn aangekregen post blijkt dat het kasteel Ravenstein, gelegen aan de Marnixdreef, eertijds toebehoorde aan Jean Montens.[347]

 

Enveloppe van een brief die gericht was aan het kasteel ravenstein waar Jean Montens woonde.
Uit: Massenhoven, AMM, Familie Montens, 84, Brieven en enveloppen gestuurd naar Ravenstein, 1815-1847 ( Met dank aan Cyriel van de Peer ).

 

Het lijkt ontegensprekelijk zo dat Jean Montens Ravenstein in Lier als zijn vaste verblijf beschouwde. Andere gegevens bevestigen alleszins die stelling. Zo kwam Jean Montens immers te overlijden in zijn thuishaven. Dit valt te achterhalen via zijn doodsbrief waarin de plaats van overlijden niet alleen vermeld wordt, maar ook bevestigd wordt als zijn belangrijkste residentie.[348]  

Jean-François Montens verkreeg dit kasteel vermoedelijk via erfenis. Hoewel er nergens een concreet testament met die informatie terug te vinden is, lijkt dit de meest aannemelijke verklaring. Alleszins staat het vast dat zijn vader, Hubert Montens, reeds Ravenstein in bezit hield. Net zoals het bij zijn zoon het geval was, kreeg Hubert immers post op dit adres toegestuurd.[349] Weliswaar staat het niet vast of hij of reeds één van zijn voorouders het kasteel te Lier kocht, maar vermoedelijk was Hubert Montens de koper van Ravenstein en dat om twee redenen. Allereerst is er nergens in de archieven informatie te vinden over vroegere vermeldingen van het kasteel van Lier als een bezit van de familie. Ten tweede zijn er in de bronnen nergens aantekeningen op te sporen van aanwezigheid van de familie Montens in die regio en bovendien huwde Hubert Montens met Colette Barbe d' Ooms uit Geel en was hij dus de eerste die in de Kempen terechtkwam.[350] 

Hubert Montens gebruikte Ravenstein eerder als een buitenverblijf en vooral de kastelen in Geel en Mechelen, eigendommen van de familie Ooms, waren het belangrijkst zoals blijkt uit het overlijden van Hubert in Geel en Colette in Mechelen.[351] De bevestiging voor Mechelen valt andermaal te halen uit de briefwisseling. Diverse brieven werden naar Hubert gestuurd met als adres de Peperstraat te Mechelen.[352] Uit die correspondentie blijkt overigens eveneens dat Jean Montens het verblijf van Mechelen erfde van Hubert Montens.

Volgens de studie van Eric Mension-Rigeau ging geleidelijk aan de adel echter kiezen voor een permanente verblijfplaats en niet langer een zomer -en winterkasteel erop nahouden.[353] Ook Patrick Van Damme bevestigde die trend en in een thesis van Carla Corbeel wordt die doorbraak reeds gesitueerd in de achttiende eeuw.[354] Bij Montens was die evolutie pas volledig voltooid met de komst van Alexis in de tweede helft van de negentiende eeuw. Van hem zijn geen andere verblijfplaatsen bekend en zijn correspondentie geschiedde steeds, zowel zomer als winter, vanuit Massenhoven.[355] Voor Alexis was één enkele verblijfplaats gepaster, want hij bestuurde meerdere malen Massenhoven en zat dus graag direct bij het dorp waarover hij het bestuurlijk gezag uitoefende.[356]

Niettemin bestond het fenomeen van de meerdere en ook effectief benutte verblijfplaatsen nog in de twintigste eeuw en bestaat het zelfs nog steeds. Voor de familie Montens kan een voorbeeld gehaald worden bij Albert-Jean-Marie Montens die vrederechter was te Ekeren en beroepshalve daar vaak was en dus een kasteel bezat in Ekeren.[357] Maar in de zomer zat hij blijkbaar vaak in Massenhoven.[358] Een hedendaags voorbeeld kan gevonden worden in de situatie bij de adellijke familie Legrelle die in Pulle een kasteel heeft en daar enkel in de zomer te vinden is. Voor de rest van het jaar treft men deze familie aan in Wallonië.[359]

Vanaf de Middeleeuwen startte de adel met de oprichting van de eerste kastelen. In De Woonstede door de eeuwen heen schetst Baudouin d’ Ursel ons het prototype van een Middeleeuws kasteel.[360] Typerend was dat de kastelen toen dienst deden als verdedigingsplaats. Een bron van 1538 omschrijft dan ook het kasteel van Durbuy als “zeer sterk en heel groot.”[361]  Vooral de stevige omwalling en de gracht rondom het kasteel deden het gevoel ontstaan dat dit  specifieke kasteel – overigens ook vele andere kastelen- eerder verdedigingsburchten dan wel woningen waren. De verklaring hiervoor lag in de vele plunderingen, aanvankelijk door vooral de Noormannen. De meeste eigenaars van de kastelen waren bovendien vooral mensen die een militaire loopbaan ambieerden en dus een stevige thuishaven konden gebruiken.

Het kasteel van Massenhoven dateert volgens Paul Arren uit de twaalfde eeuw en was volgens hem aanvankelijk een praetorium, een legerplaats in het Latijn.[362] Verdere informatie over het oude kasteel is moeilijk te achterhalen uit de gebruikte archieven. Een boek uit de zeventiende eeuw biedt echter heel veel gegevens over hoe het kasteel er in de tweede helft van de zeventiende eeuw moet hebben uitgezien.[363] Het werk was van de hand van de historicus en geograaf Jacques le Roy, baron van Broechem en Oelegem, die ons een indruk biedt van diverse kastelen van toen en dus ook van het praetorium van Massenhoven in het jaar 1678. Opvallend daarbij was de brede gracht die nu niet meer te bespeuren valt en het eerder massieve uitzicht, althans wanneer men het spiegelt aan de situatie nu. Ook een gravure, bewaard in het archief van Massenhoven, geeft ons een beeld van het kasteel uit die tijd.

 

Praetorium van Massenhoven.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s ( Met dank aan Cyriel Van De Peer )

 

 

Volgens Paul Arren verwoestte een brand in 1730 het grootste gedeelte van het kasteel en nadien werd het gebouw in renaissancestijl heropgebouwd door Joseph-Alphonse-Philippe Canart d’ Hamale. Ten gevolge van dit restylen, verdween de massieve en Middeleeuwse uitstraling van het kasteel volledig. Dit was uiteraard niet enkel het geval te Massenhoven, want vele kastelen werden immers na hun verwoestingen aangepast aan de heersende tijdsgeest. Zo zou ook het kasteel van Durbuy doorheen de geschiedenis een evolutie doormaken van een militaire vesting naar een neogotisch gebouw. Versterkingen werden er niet langer nodig geacht.[364] De grachten bleven in Masenhoven, volgens Paul Arren,  behouden tot 1789, toen door de Franse Revolutie het kasteel, nu al meer een woning dan een burcht, grote schade werd berokkend. Na die Revolutie werd het kasteel volledig in de geest van het classicisme gerenoveerd waardoor de nu nog steeds merkbare symmetrie, zowel in het gebouw als het voorperk, gerealiseerd werd. De grachten verdwenen definitief en werden gereduceerd tot een vijver.[365]                                                                                                                                                                                                                                         

Ongewoon waren de verbouwingen die Alexis Montens liet realiseren aan het kasteel. Alexis en zijn vrouw hadden samen maar liefst elf kinderen en het kasteel was schijnbaar te klein. In 1857 gaf Alexis aan aannemer uit Oelegem, Adriaan Cools, opdracht om met zijn team een extra vleugel te bouwen waarin alle kinderen dan ondergebracht konden worden. Een vleugel die overigens maar tijdelijk was en nadien verdween.[366]   

 

Kasteel van Massenhoven met een extra vleugel voor de vele kinderen.
Uit: Massenhoven, AMM, Foto’s.

 

Yme Berend Kuiper behandelde in het boek Adel in Friesland ook nog het thema van de bijgebouwen bij het kasteel die vaak zeer waardevol zijn, maar zelden onderzocht werden door andere onderzoekers. Concreet betreft het dan in hoofdzaak hoeves, zadelkamers, kamers voor de rijtuigen,… die bij het kasteel horen.[367] In Massenhoven trekt vooral de zogenaamde orangerie de aandacht.  Deze orangerie werd eind achttiende eeuw gebouwd en diende vermoedelijk in oorsprong om de oranjeboompjes, die in de zomer het park versierden, te laten overwinteren.  Enkele jaren later werden andere exotische planten erin ondergebracht. Het geheel kenmerkt zich door grote en hoge beglazing waardoor een maximale lichtinval kan gegarandeerd worden.[368]

 

Van de Werve

 

Op 28 mei 1981 pakte de Gazet van Antwerpen uit met een artikel dat de veelbeduidende kop de "kasteelheer zonder kasteel" droeg.[369] Hierin behandelde de auteur de penibele en uitzonderlijke situatie van burggraaf Hervé van de Werve d' Immerseel die ondanks zijn adellijk statuut niet kon beschikken over een kasteel. Vaak associëren mensen nochtans, overigens volkomen terecht, deze vorm van wonen met de aristocratie. Het verhaal achter dit artikel is schrijnend omwille van het verlies van een bijzonder cultureel erfgoed, want ooit bezat deze familie wel degelijk een kasteel. Door toedoen van de tweede wereldoorlog en dan vooral door de opeenvolgende benutting van het Crabelshof als een soort van hoofdkwartier door eerst Duitse soldaten en vervolgens Canadese troepen, werd het kasteel en het bijhorend archief zwaar beschadigd. De vele bommen die op het einde van de oorlog werden gedropt op het kasteel, waren zelfs de aanleiding om het gebouw volledig te slopen. De vader van Hervé van de Werve d' Immerseel, burggraaf Gaëtan,  besliste om het kasteel nadien niet terug in zijn oorspronkelijke staat te herbouwen, maar in de omgeving waar vroeger het kasteel had gestaan een moderne villa te plaatsen.[370]

 

 

Foto van het Crabbelshof.
Uit:
http://www.in.be/nl/sites/pulle/toenennu/pulle%20toen%20en%20nu.html

 

Ook het kasteel van Viersel, Hovorst, kende een zeer moeilijke geschiedenis en ontsnapte vaak nipt aan een volledige verwoesting. De reeds vermelde verkoop van het zwaar beschadigde kasteel Hovorst op 23 december 1651 en de verhuring die eraan voorafging, kunnen hiervoor als voorbeeld dienen.[371] Ook hier werden er meerdere beschadigingen vastgesteld ten gevolge van de tweede wereldoorlog, maar deze bleven binnen de perken. Anders dan Crabelshof had Hovorst nooit dezelfde functie gehad voor de Duitsers, laat staan de Canadezen. De Duitsters waren er evenwel gestationeerd, maar respecteerden er blijkbaar beter het kasteel.[372]

            In het archief van de Werve komen meermaals plannen en uitstekende beschrijvingen voor van het kasteel Hovorst. Na Augustijn van de Werve, onder wie het kasteel stevig verwoest werd, kocht Paul Melchior de Villegas het kasteel en renoveerde het volledig.[373] Van de familie de Villega zijn diverse acten bewaard gebleven en terug te vinden op het kasteel en dat is in verband met het omschrijven van het kasteel zeer belangrijk, want tussen hun documenten zaten twee zeer uitvoerige omschrijvingen van het kasteel en diverse afbeeldingen.

Uit een omschrijving van 1675 blijkt dat toen het kasteel, net zoals dat van Massenhoven, in de eerste plaats een militaire burcht was en pas in tweede instantie een woning.[374] Het was "een schoon groot kasteel, met zes torens uit het water opgemetst." Maar liefst vier ophaalbruggen werden gebruikt om een zeer brede, weliswaar aan de zijkanten iets smallere, begrachting te overbruggen. Ten tijde van Augustijn waren diverse bruggen nog voor grote delen uit steen en daardoor soms niet op te halen, waardoor vijanden steeds gemakkelijk het water konden overschrijden. Hierin werd verandering gebracht en steeds was een stuk van het water enkel te overschrijden met een ophaalbrug. De burcht was zeer massief en bevatte dikke muren.

               Voor de periode 1750-1800 konden in het archief ook vele documenten en twee plannen teruggevonden worden.[375] In 1754, een kwart eeuw na de eerste omschrijving, was het kasteel nauwelijks veranderd. Toch viel en één opvallende verandering te noteren. In plaats van zes torens had het kasteel nu slechts vier torens. In 1675 had het kasteel twee torens aan het eigenlijke gebouw zelf en vier in de verdedigingsmuren rond het kasteel, maar die twee torens in het centrale gebouw zelf waren verwijderd. De reden hiervan is helaas onbekend. De grachten, de ophaalbruggen, de dikke muren,…waren nog steeds aanwezig.

            Enkele maanden later begon echter de ruiming van de hofgrachten.[376] Diverse plannen vermelden berekeningen over de breedte van die grachten. Redenen werden er niet opgegeven, maar alleszins moet het een werk van lange duur geweest zijn. Uiteindelijk bleef van de omwatering aan de achterkant van het kasteel nog een kleine vijver over die uitmondde in een rivier. Dagelijks werd er twaalf uur gewerkt aan de grachten door mannen uit Viersel, Kessel, Nijlen, Zandhoven, Pulderbos, Grobbendonk en Nederviersel. Acht kruiwagens waren de enige hulpmiddelen die benut werden. Telkens reden er vier aan om het slijk in te vervoeren en werden er tegelijkertijd vier volle weggevoerd.

            Over de gevolgen van de Franse Revolutie is nauwelijks iets geweten. De laatste verbouwing van het kasteel duurde van augustus 1913 tot mei 1914.[377] In plaats van een zeer massief bouwwerk resulteerden de bouwwerken van toen, met de vermoedelijke wijzigingen tussen 1789 en 1913, in een Renaissance kasteel. Architect Langerock uit Leuven herwerkte het hele kasteel tot een door symmetrie gekenmerkte woning die noch grachten noch verdedigingsmuren bevat. De materialen werden van het nabijgelegen Kempenkanaal, waarlangs ze per boot werden overgebracht, per spoor naar het kasteel gebracht. Dit spoor was speciaal voor de gelegenheid aangelegd en verdween na de werken.[378]

 

Geritmeerd bestaan en evolutie van militaire burcht naar kasteel

 

Een eerste belangrijke vaststelling die werd gedaan in dit hoofdstuk, was die van het “geritmeerd bestaan van de aristocratie”. Dit beduidt dat de adel meerdere kastelen bezat en afhankelijk van het seizoen ofwel in een kasteel op het platteland ofwel op hun kasteel in de stad verbleef. Hierbij werd wel opgemerkt dat langzamerhand die gewoonte verdween en er geopteerd werd voor één enkele woonst. Hoewel ook nog voorbeelden bestaan van adellijke personen die van het ene kasteel naar het andere trekken van zodra het seizoen omslaat.

            Een andere tendens die werd waargenomen, was die van het veranderend uitzicht van het kasteel. In de Middeleeuwen hadden de meeste kastelen een militaire functie en werden deze dan ook opgetrokken tegen die achtergrond. Het gevolg was dat de burchten van toen stevige muren en grachten bezaten. Doorheen de geschiedenis veranderde dit nagenoeg volledig en werden de militaire vestingen van weleer niet meer dan gewone woonplaatsen waarbij het esthetische aspect duidelijk primeerde. De zware omwalling en de begrachting verdwenen dan ook in de meeste gevallen.

            Betreurenswaardig was overigens de rol van diverse conflicten. Het meest in het oog springende voorbeeld is wel dat van het Crabelshof van Pulle dat volledig verdween na de tweede wereldoorlog. Moderne villa’s  vormen nu het uitpunt van de lange dreef die eertijds uitgaf op het kasteel. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[186] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 160, Cijnsboek van Jean Montens, 1833-1835.

[187] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 160, Cijnsboek van Jean Montens, 1833-1835.

[188] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 121-177; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 63-102; WITTE en CRAEYBECKX, Politieke geschiedenis van België, blz. 57-104; J. BARTELOUS en P. HARMEL, Nos premiers ministres de Léopold 1er à Albert 1er. 1831-1934, Bruxelles, 1983, blz. 98-134; N. LUBELSKI-BERNARD e.a., La Belgique au temps de Frère-Orban, Bruxelles, 1996; DISCAILLES, Charles Rogier, in: Biographie Nationale. 1896-1986, XIX ( 1907 ), kol. 693-781.

[189] DE RUYCK, De adel en het kanton Zomergem, blz. 264.

[190] WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 63-102.

[191] F. BLUCHE, La vie quotidienne de la noblesse française au XVIIIe siècle, 2de druk, Paris, 1980, blz. 82.

[192] E. WITTE ed., Geschiedenis van Vlaanderen in de oorsprong tot heden, Brussel, 1983, blz. 181-245; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 63-102.

[193] C. LAMBRECHT, De adel in het kanton Nevele, Gent, 1977 ( Rijksuniversiteit Gent, Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), blz. 74; JANSSEN, Mentaliteitsstudie van de adellijke, blz. 133.

[194] DIERICKX VISSCHERS, De liberale adel, blz. 27-55.

[195] Zie tabel 15

[196] MENSION-RIGAU, Aristocrates et grands bourgeois, blz. 427-431.

[197] KUIPER, Adel, blz. 392-399 .

[198] R. HOUTHAEVE, Pieter-Jan De Smet s.j., De Grote Zwartrok: Missionaris en Vredestichter. Een biografie, Moorslede, 2001; R.C. CARRIKER, Father Peter John De Smet, Jesuit in the West, Norman-Londen, 1995; C. GUIRLANDE e.a., De Grote Zwartrok. Pater De Smet bij de Roodhuiden, Dendermonde, 1984; L. GOFFIN, Pieter-Jan De Smet, in: Biographie Nationale.1896-1986, XXII ( 1914-1920 ), kol. 793-798; J.J. KILLOREN, “Come, Blackrobe.” De Smet and the Indian tragedy, Norman-Londen, 1994.

[199] C.L. CHANEY, The Birth of Missions in America, South Pasadena, 1976, blz. 183.

[200] HOUTHAEVE, Pieter-Jan De Smet, blz. 93.

[201] HOUTHAEVE, Pieter-Jan De Smet, blz. 124.

[202] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens tussen 1820 en 1854, 20.11.1853.

[203] Interview met Cyriel op 29/09/2002.

[204] Massenhoven, AMM, Correspondentieboeken, 1-5, Correspondentieboeken van 1858-1907, 1858-1907.

[205] Interview met Cyriel van de Peer op 14/10/2002.

[206] Massenhoven, AMM, familie Montens, 158, chapelle: briefwisseling i.v.m. de huiskapel, 27.03.1863.

[207] Massenhoven, AMM, familie Montens, 158, chapelle: briefwisseling i.v.m. de huiskapel, 1863.

[208] E. LAMBERTS, Het ultramontanisme in België: 1830-1914, in: LAMBERTS, E. ed., De kruistocht tegen het liberalisme. Facetten van het Ultramontanisme in België in de 19de eeuw  ( KADOC-jaarboek 1983 ), Leuven, 1984, blz. 38-63 en 287-289. 

[209] Massenhoven, AMM, familie Montens, 158, chapelle: briefwisseling i.v.m. de huiskapel, 1929.

[210] Interview met Cyriel van de Peer op 14/10/2002.

[211] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 60, Memorieboek van de priores van het Heilig Graf, Catharina, 18de eeuw.

[212] Z.M., HERESWITHA, De Heilig-grafpriorij te Turnhout. 1662-1962, Antwerpen, 1962, blz. 1-40; I. FAES en I. JACOBS, 333 jaar Heilig Graf Turnhout. 1662-1995, Turnhout, 1995, blz. 11-48.

[213] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.

[214] Massenhoven, AMM, Doodsbrieven, 28, doodsbrief Marie, 16.09.1937.

[215] Massenhoevn, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montnes, s.d.; Massenhoven, AMM, Doodsbrieven, 30, doodsbrief Charlotte , 08.05.1939.

[216] A. VERVAET, De zusters van de heilige Vincentius A Paulo van Wachtebeke. 1841-1991, Wachtebeke, 1991, blz. 45-69; D.C., FRANCES RYAN en C.M. JOHN E. RYBOLT, Vincent De Paul and Louise De Marillac, New Jersey, 1995, blz. 13-38; R. UYTTERHOEVEN en H. VAN DEN HEUVEL, Twee eeuwen Zusters van Liefde van Sint-Vincentius a Paulo te Leuven. 1794-1994, Leuven, 1994, blz. 25-29; L. BAVAY, Het genootschap van Sint-Vicentius a Paulo in onze gemeente, in: Mededelingen van de heemkundige kring van Erpe-Mere, XL ( 2000 ), blz. 77-84; H. LAVEDAN, Saint Vincent De Paul, 2de druk,  Paris, 1980, blz. 9-62.

[217] M. WILLIAMS, The society of the sacred Heart. History of A Spirit, 1800-1975, London, 1978, blz. 11-86; A. BROU en J.W. SAUL, Saint Madeleine Sophie Barat: her life of prayer and her teaching, New York, 1964, blz. 17-64; O.C. BROCCHI, H. DE GANAY en I. GIORDANI, Les dames de la foi: Madeleine-Sophie Barat, Tours, 1960, blz. 24-114; J. DE CHARRY, P. VEUILLOT en M. NOEL, Sainte Madeleine-Sophie: fondatrice de la Société du Sacré-Cœur de Jésus ( 1779-1865 ): service d’ église, s.l., 1965, blz. 11-23. 

[218] MENSION-RIGAU, Aristocrates et grands bourgeois, blz. 428-429.

[219] Massenhoven, AMM, Album réligieux, 1, Album réligieux, s.d.

[220] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 111, Cathéchisme et images: souvenir de ma première communion, s.d.

[221] Massenhoven, AMM, Dossier kerk, 10 en 11, Dossier bouw nieuwe kerk en dossier klokken, s.d.

[222] Antwerpen, RAA, Kerkelijk archief Viersel, 14, Documenten over pastoor Michael Bervoets,  1660-1709.

[223] Antwerpen, RAA, Kerkelijk archief Viersel, 14, Documenten over pastoor Michael Bervoets,  1660-1709.

[224] Antwerpen, RAA, Kerkelijk archief Viersel, 14, Documenten over pastoor Jacobus Raedts,  1709-1745.

[225] Antwerpen, RAA, Kerkelijk archief Viersel, 4, Documenten over pastoor Georgius Josephus Van Hoorenbeeck, 1745-1768.

[226] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens tussen 1820 en 1854, 1850.

[227] J. GODDERIS, De Pauselijke Zouaven: met opgave van de vrijwilligers uit West-Vlaanderen, Handzame, 1978, blz. 33.

[228] A. VAN VEERDEGEM, De laatste kruisridders: geschiedenis der Pauselijke zouaven, Brugge, 1914.; GODDERIS, Zouaven, blz. 5-7; R. AUBERT, Mgr. De Mérode, Ministre de la Guerre sous Pie IX, s.l., 1956 ( Overdruk uit: Revue Générale, 1956, blz. 1102-1143 ); W. ZAAL, De vuist van de paus. De Nederlandse zouaven en het einde van de Kerkelijke Staat, 1860-1870, Amsterdam, 1980, blz.25-58; Y. CHIVON, Pie IX, pope moderne, Bitche, 1995, blz. 365-366.

[229] V. VIAENE, The Roman Question. Catholic Mobilisation and Popal Diplomacy during the Pontificate of Pius IX ( 1846-1878 ), in: LAMBERTS, E. ed., The Black International. L’ internationale noire. 1870-1878. The Holy See and Militant Catholicism in Europe. Le Saint-Siège et le Catholicisme militant en Europe, Leuven 2002, blz. 135-194.

[230] J. DE MAEYER, La Belgique. Un élève modèle de l’ école ultramontaine, in:LAMBERTS, E. ed, The Black International. L’ internationale noire. 1870-1878. The Holy See and Militant Catholicism in Europe. Le Saint-Siège et le Catholicisme militant en Europe, Leuven 2002, blz. 361-385; B. ASPINWAL, Orestes A. Browson et l’ Europe, in: GADILLE, J., Les catholiques libéraux au XIXe siècle. Actes du Colloque internationale d’ histoire religieuse de Grenoble des 30 septembre-3 octobre 1971, Grenoble, 1974, blz. 147-176; WITTE, Politieke geschiedenis van België, blz. 63-102; LAMBERTS, Ultramontanisme, in: LAMBERTS, Kruistocht tegen het liberalisme, blz. 38-63. 

[231] Massenhoven, AMM, Correspondentie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1858-1864.

[232] Massenhoven, AMM, Correspondentie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1858-1864; Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens tussen 1820 en 1854, 1850.

[233] VIAENE, Roman Question, in: LAMBERTS, Black International, blz. 135-194.

[234] GODDERIS, Pauselijke Zouaven, blz. 114.

[235] J. GODDERIS, Zouaven en zouaaf-missionarissen uit Groot Tielt, Aarsele, 1980, blz. 8.

[236] GODDERIS, Pauselijke Zouaven, blz. 79-80.

[237] Massenhoven, AMM, Correspondentie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1858-1864

[238] GODDERIS, Pauselijke Zouaven, blz. 79-80.

[239] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 20.05.1860/21.05.1860.

[240] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 21.05.1860.

[241] GODDERIS, Zouaven en zouaaf-missionarissen, blz. 9-11.

[242] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1860-1863.

[243] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 28.07.1860.

[244] Deze Antwerpse familie Le Grelle was overigens ook van adel en had en heeft trouwens nog steeds een buitenverblijf in Pulle dat grenst aan Viersel. Lees over Le Grelle in: POPLIMONT, Belgique héraldique, Paris, 1866, Tome V, blz. 139-147; RYCKMAN DE BETZ, Armorial Général, Liège, 1957, deel I, blz. 217-218;deel IV, blz. 616; DUERLOO en JANSSENS, Wapenboek, Brussel, 1993, deel 2, blz. 227-228.

[245] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 28.07.1860.

[246] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 03.11.1867.

[247] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 25.11.1869.

[248] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 30.12.1867.

[249] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1860-1867.

[250] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 30.12.1869.

[251] GODDERIS, Pauselijke Zouaven, blz. 127; ZAAL, Vuist van de paus, blz. 25-58.

[252] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 52, Préhistoriques années, 1861.

[253] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 28.12.1860.

[254] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 07.06.1860.

[255] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 01.1862.

[256] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 08.03.1862.

[257] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 29.03.1862.

[258] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 24.04.1862.

[259] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 05.11.1862.

[260] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 18.01.1863.

[261] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 15.02.1863.

[262] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 29.06.1864.

In het archief van de Werve is overigens bij mijn weten niets terug te vinden over de zouaaf Biron. Dat van de Werve eveneens actief was op het vlak van de zouaven besluit ik dus uit de bronnen van de familie Montens.

[263] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 9, Aanstelling Biron tot jachtwachter, 15.11.1866.

[264] Viersel, AH, Tijdschriftartikelen, 1, De autotoerist, 17.03.1969. Concreet betreft het het artikel: E. OP DE BEECK, Bezoek aan het kasteel Hovorst te Viersel, in: De Autotoerist, jrg. 22 nr. 9 ( 1969 ), blz. 668-672.

[265] Viersel, AH, Tijdschriftartikelen, 1, De autotoerist, 17.03.1969. Concreet betreft het het artikel: OP DE BEECK, Bezoek aan het kasteel, in: Autotoerist, jrg. 22 nr. 9 ( 1969 ), blz. 670-671.

[266] Viersel, AH, Personalia, 1078, Aantekeningenboekje van Jan van de Werve, 1590-1620; Viersel, AH, Personalia, 536, Processen Jan van de Werve,  23.06.1589.

[267] Viersel, AH, Personalia, 541, Documenten betreffende de militaire loopbaan van Augustinus van de Werve, 1ste helft 17de eeuw.

[268] Viersel, AH, Personalia, 376, Verhuring, 1ste helft 17de eeuw.

[269] Viersel, AH, Personalia, 127, Verkoop kasteel, 1651.

[270] Viersel, AH, Generalia, 375, Genealogie van de Werve, s.d; J. DULIEU, Francesco: het leven van Franciscus van Assisi, Bossum, 1976; F. THADDEE, Histoire de l’ ordre de Saint-François, Rennes, 1921, blz. 3-25.

[271] Viersel, AH, Generalia, 375, Genealogie van de Werve, s.d.

[272] Viersel, AH, Personalia, 2515, Lijsten met informatie over het klooster van Viersel, 19de eeuw.

[273] Interview met Hervé van de Werve D' Immerseel op 26.09.2002.

[274] Niet dat hiermee wordt beweerd dat de familie Van de Werve niet-katholiek is, maar alleszins is Charles Bernard van de Werve van Viersel geen kerkganger en dat in tegenstelling tot de huidige generatie van Montens.

[275] H. DE RIDDER-SYMOENS, Adel en Universiteiten in de zestiende eeuw. Humanistisch ideaal of bittere noodzaak?, Gent 1980 ( Overdruk uit Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 410-432 ).

[276] A. LEFRANC, La vie quotidienne au temps de la Renaissance, Paris, 1938, blz. 107-126.

[277] P. GOUBERT, L’Ancien Régime. 1. La société, Paris, 1971, blz. 139-142.

[278] J. CALMETTE ed., Mémoires de Philippe de Commines, 2de druk, Paris, 1964, I, blz. 62.

[279] DE RIDDER-SYMOENS, Adel en Universiteiten ( Overdruk uit Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 410-432 ).

[280]DE RIDDER-SYMOENS, Adel en Universiteiten ( Overdruk uit Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 410-432 ).

[281] De universiteit te Leuven. 1425 -1985, Leuven, 1986, blz. 57.

[282] L. VAN BUYTEN, De Leuvense universiteitsmatrikels ( 16e-18e eeuw ). Kritische beschouwingen, in: Arca Lovaniensis, 3 ( 1974 ), blz. 25-27.

[283] universiteit Leuven, blz. 57.

[284] L. DE RUYCK, De adel en het kanton Zomergem en het IV kanton van Gent gedurende de XIX eeuw, Gent, 1979 ( Rijksuniversiteit Gent. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), blz. 290.

[285]DEPOORTER, Mentaliteitsstudie van de 19de eeuwse adel, blz. 40-42.

[286] A.P. VAN WIELDRECHT, Het dialect van de adel, Utrecht, 1986, blz. 38-43.

[287] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 1820-1854.

[288] P. VAN AXEL, La noblesse et la question flamande, in: Bulletin de l’ Association de la Noblesse de Royaume de Belgique, 3 ( 1939 ), blz. 43-84

[289] H. D’ YDEWALLE, Noblesse en Flandre, Bruxelles, 1944, blz. 27.

[290] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 1820-1854.

[291] Massenhoven, AMM, Correspondentie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1858-1877.

[292] Massenhoven, AMM, Correspondentie, 1, Correspondentieboek 1858-1877, 1858-1877.

Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 1820-1854.

O.a. hieruit vallen voorbeelden ter ondersteuning van die bewering te halen

[293] Een “Daguerreotype” is een lichtbeeld dat verkregen wordt met behulp van door zilver bedekte platen. Dit is een uitvinding van Daguerre.

[294] Achromatische lenzen zijn lenzen die het licht doorlaten zonder kleurschifting.

[295] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 23.04.1843.

[296] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 03.11.1852.

[297] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens , 25.11.1852.

[298] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens , 04.03.1841.

[299] DE RIDDER-SYMOENS, Adel en Universiteiten ( Overdruk uit Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 410-432 ).

[300] J. VERGER, Les universités au Moyen Age, Vendôme, 1973, blz. 172-201.

[301] P. DE GERLACHE, La noblesse belge, in: Revue de l’ institut de Sociologie, 16 ( 1930 ), blz. 696.

[302] JANSSENS, Evolutie van de Belgische adel, blz. 233-280.

[303] KUIPER, Adel in Friesland, blz. 378-385.

[304]La noblesse et les professions, in: Bulletin de l’ associatian de la noblesse du Royaume de Belgique, 4 ( 1939 ), blz. 4.

[305] DEPOORTER, Mentaliteitsstudie van de 19de eeuwse adel, blz. 60.

[306] DEPOORTER, Mentaliteitsstudie van de 19de eeuwse adel, blz. 60.

[307] P. DE GERLACHE, Noblesse, in: Revue de l’ institut de Sociologie, 16 ( 1930 ), blz. 692.

[308] Universitaire pers Leuven, Universiteit, blz. 57.

[309] VERGER, Universités, blz. 172-201.

[310] Universitaire pers Leuven, Universiteit, blz. 122.

[311] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.

[312] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 1820-1854.

[313] Massenhoven, AMM,  Correspondetie, 3, Correspondentieboek 1878-1886, 1878-1886.

Massenhoven, AMM, Correspondentie, 4, Correspondentieboek 1888-1898, 1888-1898.

[314] Interview met Cyriel van de Peer op 26/09/2002.

[315] Interview met Cyriel van de Peer op 26/09/2002.

[316] M. PERROT, Personages en rolverdeling, in: G. DUBY en P. ARIES ed., Geschiedenis van het persoonlijk leven. deel 4. Van de Franse Revolutie tot de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 1989, blz.107-162.

[317] DE RIDDER-SYMOENS, Adel en Universiteiten ( Overdruk uit Tijdschrift voor geschiedenis, 93 ( 1980 ), blz. 410-432 ).

[318] MENSION-RIGAU, Aristocrates et grands bourgeois, blz. 37-38.

[319] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 15, Brieven van of naar de familie Montens, 1820-1854.

[320] GYSEN, En onderzoek naar de mentaliteit, blz. 89-96.

[321] Viersel, AH, Personalia, 1263, Brieven en schoolrapporten van Gajetan, Philippe, August en Jeanne van de Werve, 1834-1837.

[322] Met behulp van: SCHMITZ en BOUSSE, Les van de Werve, 1988.

[323] Viersel, AH, Personalia, 526, Benoeming van graaf Louis van de Werve tot kamerheer van Willem I, 1822; Viersel, AH, Personalia, 1048, Rekeningen. Begrafeniskosten  van Louis Paul François, 1850. Oevrigens waren er meer dan vier kinderen, maar over de andere kinderen valt niets te ontdekken op het vlak van het onderwijs. Cfr: Viersel, AH, Generalia, 362, Registertje met aantekeningen ( genealogie van August van de Werve ), twintigste eeuw.

[324] Viersel, AH, Personalia, 126, Documenten betreffende de verhuring van het kasteel van Hovorst, 01.07.1854;

Viersel, AH, Personalia, 1, Openbare verkoop van het domein Hovorst, 09.12.1875.

[325] Viersel, AH, Personalia, 1171, Rekeningen van het jaar 1847. Verbouwingen kasteel, 1847.

[326] Viersel, AH, Personalia, 523, Papieren rakende Philippe-Marie-Joseph-Herman van de Werve, 1819-1840.

[327] Viersel, AH, Personalia, 1263, Brieven en schoolrapporten van Gajetan, Philippe, August en Jeanne van de Werve, 1834-1837.

[328] Viersel, AH, Personalia, 2506, schoolschriften August van de Werve, 1829.

[329] Viersel, AH, Generalia, 362, Registertje met aantekeningen ( genealogie van August van de Werve ), twintigste eeuw.

[330] Viersel, AH, Personalia, 1024, Perkamenten diploma met zegel in een apart doosje, 31.08.1761.

[331] Viersel, AH, Personalia, 1024, Series lectionum quai labentur in utroque jure anni 1761, 1761.

[332] Viersel, AH, Personalia, 1024, Franstalig lofdicht, 1761.

[333] GYSEN,  En onderzoek naar de mentaliteit, blz. 40-42.

[334] KUIPER, Adel, blz. 343-367.

[335] MENSION-RIGAU, Aristocrates, blz. 179-180.

[336] C.I. BRELOT, Noblesse et villes ( 1780-1950 ), Tours, 1995, blz. 51.

[337] MENSION-RIGAU, Aristocrates, blz. 162-163.

[338] A. MARTIN-FUGIER, De rituelen van het persoonlijk leven van de bourgeoisie, in, DUBY, G. en ARIES, P., Geschiedenis van het persoonlijk leven. Deel 4. Van de Franse Revolutie tot de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 1989, blz. 169-226.

[339] A. DE BLECOURT, Heerlijkheden en heerlijke rechten, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, I ( 1918-1919 ), blz. 45-107 en blz. 174-190; V. ARICKX, Enkele feodale rechten en verplichtingen in de kasselrij Kortrijk in 1502, in: De Leiegouw, VIII ( 1956 ), blz. 57-63.

[340] A. FAIDER, Histoire du droit de chasse et de législation sur la chasse en Belgique, en France, en Angleterre, en Allemagne, en Italie et en Hollande ( Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par l' Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Collection in -8° ), Bruxelles, 27,8 ( 1877 ), blz. 201-238.

[341] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 9, Aanstelling Biron tot jachtwachter, 15.11.1866.

[342] DE BLECOURT, Heerlijke rechten, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, I ( 1918-1919 ), blz. 45-107 en blz. 174-190; ARICKX, Feodale rechten en verplichtingen, in: De Leiegouw, VIII ( 1956 ), blz. 57-63.

[343] P. VAN DAMME, De adel in het kanton Oosterzele in de 19de eeuw. Mentaliteitstrekken van adellijke families  ( Rijksuniversiteit Gent, Departement Geschiedenis, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), Gent, 1979, blz. 163.

[344] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.

[345] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 33, Acte de mariage 1818, Jean-François Montens d' Houtvenne, 21.04.1818.

[346] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 5, Benoemingen tot burgemeester van Lier, 14.04.1813-14.05.1816

[347] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 84, Brieven en enveloppen gestuurd naar Ravenstein, 1815-1847.

[348] Massenhoven, AMM, Doodsbrieven, 1a, Jean-François Montens, 30.06.1852.

[349] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 84, Brieven en enveloppen gestuurd naar Ravenstein, 1785-1809.

[350] Massenhoven, AMM, Familie Ooms, 67a, uittreksel uit het huwelijksregister van Geel: Montens Hubert en Ooms, 15.02.1774.

[351] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.

[352] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 85, Brieven en enveloppen afgeleverd op de Peperstraat, sectie c 283 te Mechelen,  1785-1849.

[353] MENSION-RIGAU, Aristocrates, blz. 162-163.

[354] C. CORBEEL, Aspecten uit het leven van de adel in de XVIIIe eeuw, Leuven, 1972 (  Katholieke Universiteit Leuven. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), blz. 80-83; VAN DAMME, De adel in het kanton Oosterzele, blz. 163.

[355] Massenhoven, AMM, Correspondetie, 1-5, Correspondetieboeken, 1858-1907.

[356] Massenhoven, AMM, familie Montens, 6, Benoeming tot burgemeester van Massenhoven, 31.12.1903; Massenhoven, AMM, Familie Montens, 7, Verschillende benoemingen tot burgemeester van Massenhoven, 1854-1867.

[357] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.

[358] Massenhoven, AMM, Bibliotheek, 23, Genealogica: genealogie betreffende de familie Montens, s.d.

[359] Interview met Hervé van de Werve d' Immerseel, 27.09.2002.

[360] B. D’ URSEL, Durbuy in de moderne tijd, in: De Woonstede door de eeuwen heen, 1994 ( 103 ), blz. 4-22.

[361] D’ URSEL, Durbuy, in: Woonstede, 1994 ( 103 ), blz. 7.

[362] ARREN, Kasteel naar kasteel, deel 7, Tongerlo en Westerlo, 1997, blz. 165-169.

[363]  J. LE ROY, Castella et praetoria nobilium Brabantiae coenobiaque celebriora, Bruxelles, atelier Vokaer, 1699 ( reproductie: 1982 ); Interview met Het Jacques baron Le Roy Genootschap, 27.04.2003.

[364] D’ URSEL, Durbuy, in: Woonstede, 1994 ( 103 ), blz. 4-22.

[365] ARREN, Kasteel naar kasteel, deel 7, Tongerlo en Westerlo, 1997, blz. 165-169.

[366] Massenhoven, AMM, Familie Montens, 109, Informations des enfants de Alexis Montens, s.d.

[367] KUIPER, Adel, blz. 343-367.

[368] Massenhoven, AMM,  Familie Montens, 98, Verslag over de werken aan de eigendommen van Montens, 11.01.1840.

[369] R.J. LEENAERTS, De kasteelheer zonder kasteel, in: Gazet van Antwerpen, 28.05.1981, blz. 14.

[370] Interview met Hervé van de Werve d' Immerseel, 27.09.2002.

[371] Viersel, AH, Personalia,127, Verkoop kasteel, 1651; Viersel, AH, Personalia, 376, Verhuring, eerste helft 17de eeuw.

[372] Interview met Charles Bernard van de Werve, 12.01.2003.

[373] Viersel, AH, Personalia,127, Verkoop kasteel, 1651.

[374] Viersel, AH, De Villegas, 332, Beschrijving van de goederen en het inkomen van Hovorst, 15.01.1675.

[375] Viersel, AH, De Villegas, 340, Beschrijvingen van Hovorst, 1750-1800.

[376] Viersel, AH, De Villegas, 340, Beschrijvingen van Hovorst, 1750-1800.

[377] Viersel, AH, Personalia, 126, Plans restauratie  kasteel, 08.1913-05.1914.

[379] P. VANDEWALLE, Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg ( Belgisch Centrum voor landelijke geschiedenis, nr. 82 ), Gent, 1984.