Boeren, handelaars en ambachtslui ...

De meeste mensen in het Romeinse Rijk woonden op het platteland. Ze leefden van de landbouw en de veeteelt: ze bewerkten het land, verbouwden gewassen, onderhielden olijfbomen en wijgaarden en zorgden voor het vee. Soms werkten ze voor zichzelf maar meestal werkten ze voor een grootgrondbezitter. Ze konden dan vrije pachters worden of rentmeesters met slaven onder hen.
De rijke grootgrondbezitters leefden van de opbrengst van hun domeinen, ook wel latifundium genoemd. Verder leidden ze een luxeleven in de stad waar ze carrière maakten in de politiek door het uitdelen van voedsel en het organiseren van feesten en spelen voor de armen.
De bijna 1 miljoen Romeinen hadden ook allerlei zaken nodig. In iedere straat van de stad vond men bedrijven, winkels, herbergen enz.
In een opvallende rij volgden de bakkers, kopersmeden, aardewerkhandelaars, schoenmakers, beenhouwers, wasserijen, ijzer-en lakenhandelaars, restaurants enz. elkaar op. De verkoopruimtes waren maar klein en werden slechts door een toonbank van de straat afgescheiden. De werkplaats bevond zich meestal onmiddellijk achter de winkel. De kleine winkeltjes werden 's avonds door een houten val- of schuifdeur van de straat afgesloten.


Romeins restaurant

Romeinse kledingzaak

De eenvoudige mensen van de stad hadden het echter niet zo breed.
Als een soort sociale steun zorgden de keizers daarom voor goedkoop en soms gratis brood.
De rijke Romeinen lieten speciale producten uit alle streken van het rijk aanvoeren. Die producten kwamen uit andere bloeiende steden van het Rijk en werden per schip vervoerd. Dit was niet altijd even makkelijk want piraten en stormen ontzagen niemand. Toch waren de schepen de beste oplossing omdat het vervoer over land met ossenwagens traag verliep en zeer duur was. Die steden speelden een grote rol op economisch gebied omdat ze de handel bevorderden. Toch bleef alles zeer primitief verlopen omdat de meeste mensen geen geld hadden en bijgevolg niet veel konden kopen.


Romeins handelsschip