De congregatie Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Een analyse van de rekrutering, de geografische origine en de socio-economische samenstelling van een broedercongregatie (1830-1990). (Joris De Bremme)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING: WOORD VOORAF

 

Toen ik begin oktober 1999 op zoek ging naar een geschikt onderwerp voor mijn licentiaatsverhandeling wou ik iets doen omtrent de invloed van de Kerk als instituut op het maatschappelijk leven. Via allerlei omwegen werd er, vanuit de congregatie, aangeboden om een studie te verrichten over het werk en vooral de erfenis van Stefaan Modest Glorieux die rond 1830 in Ronse, een industriestad in Zuidoost-Vlaanderen, de broedercongregatie “Broeders van Goede Werken” oprichtte.

 

Omdat er over de persoon van Glorieux al verscheidene biografieën verschenen waren, waarvan de laatste uit 1987[1] de beste is, was deze denkpiste bij voorbaat afgesloten. Ook over zijn werk, de strijd tegen de armoede, is in 1973 in Leuven onder de leiding van prof. Wils een licentiaatsverhandeling verschenen[2]. Over zijn erfenis, de congregatie Broeders van Goede Werken later Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, was wel al een soort van kroniek geschreven in 1980[3] naar aanleiding van het 150-jarig bestaan ervan, maar een structureel historisch onderzoek was nog niet gebeurd. Deze verhandeling wil dan ook deze lacune opvullen.

Op aanraden van prof. Art, promotor van deze verhandeling, heb ik beslist om een uitgebreide analyse van de rekrutering, de geografische origine en de socio-economische samenstelling van de leden van de congregatie Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes te maken. Dit vooral in navolging van andere gelijklopende verhandelingen die eveneens onder leiding van prof. Art zijn verschenen[4].

 

De tijd voor de studie en de grondige analyse van een broedercongregatie lijkt, meer dan voorheen, rijp te zijn. In tegenstelling tot de studies die in de jaren ’70 verschenen, kunnen we, voor wat België en Nederland betreft, de broedercongregaties en hun werk als een gesloten hoofdstuk beschouwen.

Of zoals broeder Adelbertus Knipping het in het boek Broeders: God en mensen nabij omschreef:

 

“We hebben als broedercongregatie ons werk gedaan, we mogen sterven. Dat houdt geen afgang in, maar is veeleer een voltooiing van -wat in zijn algemeenheid gesproken- goed is geweest. We moeten simpelweg constateren, dat het einde nadert, zeker op de manier waarop wij iets over het eigene van het broederleven in Nederland weten. De vorm van religieus leven is in de aandacht van erg veel mensen zodanig verdwenen, dat er nauwelijks zomaar aansluiting mogelijk is (…). Het lijkt me goed, dat we de vorm van religieus leven, waarmee we momenteel doende zijn, zo bewust mogelijk geleidelijk afbouwen. En tegelijkertijd dat we zoveel mogelijk openlaten voor de ontwikkelingen die nog kunnen komen.[5]

 

Deze verhandeling wil geen overzicht bieden van alle activiteiten die de congregatie sinds haar ontstaan ontplooid heeft, noch wil ze de geschiedenis en betekenis van elk huis afzonderlijk bespreken. Daarover zijn al enkele historisch nuttige werken verschenen zodat ik het niet nodig vond dit in deze verhandeling nog eens dunnetjes over te doen.

 

Dit werk wil, zoals al vermeld, vooral een basiswerk zijn. Het wil een volledige analyse van de rekrutering geven gesitueerd in de tijd en in de ruimte. Dit houdt een onderzoek in van de intredingen maar ook van de uittredingen. Dit zal de hoofdbrok uitmaken van de studie. Hoewel deze doelstelling moeilijk vernieuwend of baanbrekend kan genoemd worden, heb ik toch geprobeerd de verhandeling een meerwaarde te geven. In tegenstelling tot de andere studies heb ik niet alleen de rekrutering van België onderzocht, maar heb ik ook de Nederlandse provincie van de congregatie van nabij in het onderzoek betrokken. De tijdsdimensie loopt vanaf de eerste intreding rond 1831 tot de laatste intreding rond 1985. Toch zal ik, daar waar nodig, deze eindgrens in sommige gevallen uitbreiden tot 2000 en in andere gevallen beperken tot 1970.

Voor wat de geografische en de socio-economische origine betreft heb ik mij, jammer genoeg, moeten beperken tot België. De redenen hiervoor zijn divers: voor de geografische origine ligt de oorzaak in het feit dat het heel moeilijk is om de verschillende kleine gemeenten en zelfs gehuchten die nu niet meer bestaan te kunnen lokaliseren. Voor België was dit mogelijk omdat ik enerzijds een grote voorkennis had van de aardrijkskundige indeling van Vlaanderen en anderzijds omdat ik kon terugvallen op enkele administratieve standaardwerken. Voor Nederland was dit niet het geval. Voor de socio-economische origine ligt de reden in het feit dat het praktisch gezien zeer moeilijk zou geweest zijn om de bronnen, de geboorteregisters en bevolkingsregister, te raadplegen. Voor Vlaanderen alleen heb ik de grootste moeite gehad.

Een andere verschil met de andere studies is de kwantitatieve omvang ervan. Voor de Belgische en de Nederlandse provincie tezamen spreken we over 3547 broederintreden. Dit is dan ook de belangrijkste reden waarom ik het geografische en het socio-economische aspect van dit onderzoek heb moeten beperken tot België, wat goed is voor 1473 intreden.

 

De verhandeling is opgebouwd rond 4 delen. In het eerste deel willen we een historische schets van de congregatie geven. Welke was de politieke en de sociale context waarin de congregatie werd gesticht? Wie was Glorieux en welke waren de redenen waarom hij de broedercongregatie oprichtte? Hierop willen we in dit deel een antwoord geven. We gaan ook de problemen en de tegenslagen na die Glorieux ondervond bij het oprichten van de congregatie en in het laatste hoofdstuk van dit deel volgen we de geschiedenis van de congregatie vanaf het moment dat Glorieux afscheid neemt van Ronse. Deze schets is nodig omdat we ervan overtuigd zijn dat evoluties van het intrede- en uittredecijfer niet alleen beïnvloed worden door de politieke en sociale context maar ook door gebeurtenissen die zich binnen de congregatie afspelen.

 

Hiermee komen we aan het tweede deel dat als titel De rekrutering draagt. Dit deel omvat 4 hoofdstukken en wil zoals al eerder gezegd een grondige analyse van de rekrutering geven. In het eerste hoofdstuk behandelen we de roepingscurve van zowel de Belgische, de Nederlandse als de Indonesische provincie. Om een grondige analyse en vooral een juiste interpretatie van de cijfers te kunnen geven, bekijken we eerst het verloop van de nationale curve van broederroepingen van het desbetreffende land. Deze vergelijken we daarna met het verloop van de intredecurve van de congregatie. Deze cijfers verfijnen we door ze tegenover het inwonertal van het land te plaatsen. Voor wat de Nederlandse provincie betreft hadden we geen nationale cijfers. Dit hebben we proberen op te lossen door naar 15 congregaties een brief te schrijven waarin hen gevraagd werd om hun intredecijfers op te sturen. Tien hebben dit verzoek positief ingewilligd.

Naast de intredingen zijn ook de uittredingen van belang bij de rekrutering. Deze behandelen we dan ook in het tweede hoofdstuk. We gaan van elke provincie afzonderlijk in de eerste plaats de curve van uittredingen na. Maar daarnaast behandelen we eveneens het rendement per intredejaar. Met andere woorden van alle intredingen per jaar, hoeveel treden er daarvan uit en hoeveel volharden in hun roeping? Ook het moment van de uittrede, hiermee bedoelen we voor of na het afleggen van de eeuwige geloften, en in samenhang hiermee het aantal kloosterjaren dat men had bij de uittrede komen hier aan bod.

In het derde hoofdstuk van dit deel onderzoeken we de intredeleeftijd. Ook nu gaan we per provincie te werk. Hiervoor delen we de grote tijdsspanne op in perioden van twintig jaar. In een eerste fase gaan we per periode de gemiddelde intredeleeftijd na en proberen een stijging of daling van die intredeleeftijd op het spoor te komen. Daarna proberen we de evolutie te verklaren.

In een kort en laatste hoofdstuk proberen we het aantal kloosterlingen dat in de congregatie was, weer te geven.

De overlijdens hebben we niet behandeld omdat politieke of socio-economische factoren op dit fenomeen geen rechtstreekse invloed hebben.

 

Het derde deel van deze verhandeling wil de geografische origine van de novicen en broeders nagaan. Bij wijze van inleiding bespreken we eerst de intredingen op internationaal vlak om ons daarna toe te spitsen op België. Eerst geven we een verdeling van de intredingen per provincie, maar deze werkwijze lijkt ons niet de juiste omdat de intredingen beïnvloed worden door de aanwezigheid van een broederhuis en in het bijzonder de aanwezigheid van broeders in het onderwijs. Dit zal meermaals aangetoond worden. Deze invloed stopt uiteraard niet aan de provinciegrenzen. Vanuit deze zienswijze hebben we er ook voor geopteerd om de intredingen niet op te splitsen naar gelang hun afkomst die van de stad of het platteland is. We zijn ervan overtuigd dat de aanwezigheid van broeders in het onderwijs veel belangrijker is. Of om het eenvoudig uit te drukken: het is niet zozeer de stad of het platteland maar meer de school of de klas.

 

In het laatste deel proberen we de socio-economische origine van de novicen van de congregatie na te gaan. Logischer wijze behandelen we ook hier uitsluitend de Belgische provincie. Dit deel bestaat uit drie grote onderverdelingen, namelijk een studie naar de economische origine, de sociale origine en het familiaal milieu. Toch beginnen we het deel met een uitgebreide bronnenkritiek en een kritiek op de methodologie. Dit deel pretendeert, in tegenstelling tot de andere delen, zeker niet volledig te zijn, want daarvoor zijn, vooral in het vierde hoofdstuk dat de sociale origine behandelt, de resultaten te mager. Toch legt dit hoofdstuk bepaalde tendensen bloot die voor verder onderzoek vatbaar zijn

In het vijfde hoofdstuk bespreken we tenslotte het familiaal milieu van de novice omdat we ervan uitgaan dat het gezin een zeer grote invloed heeft op de vorming van een roeping. Maar we proberen naast het gezin ook het contact met de Kerk en de invloed van de school en de jeugdbeweging  na te gaan. Dit laatste is volgens ons te veel verwaarloosd in vorige studies.

 

We hebben besloten de bijlagen in een apart deel uit te geven, omdat dit voor de lezer veel eenvoudiger is om er bepaalde cijfers op na te slaan. We hebben er voor geopteerd om in het tekstgedeelte van de verhandeling het cijfermateriaal zo boeiend mogelijk te houden. Daarom hebben we, waar mogelijk, gebruik gemaakt van grafieken. De cijfers die achter de grafieken schuil gaan kan de lezer in het gedeelte met de bijlagen terug vinden.

 

We konden voor ons onderzoek gebruik maken van het archief van de congregatie. Dit archief wordt bewaard in Oostakker in een brandvrije kluis. Het probleem met het archief is dat het maar een deel is van alle informatie die de congregatie bezit. Het archief is geïnventariseerd maar enkel die delen die ofwel over het leven en werk van de stichter Glorieux handelen, ofwel delen die men nodig had bij het bestuur van de congregatie. Dit verklaart waarom er in de notatie van de gebruikte archiefstukken in deze studie geen eenvormigheid is.

Het congregatiebestuur was zich van dit probleem bewust en richtte daarom in 2000 de “Commissie Archief” op met als archivaris André Maes. De eerste doelstelling van deze commissie was een selectie te maken van een aantal geschriften van Glorieux waarin hij zijn opvattingen en spiritualiteit heeft verwoord. Doch, deze doelstelling is al heel snel uitgebreid. Sinds de start van haar werkzaamheden is er al een eerste bibliografie verschenen[6] en is de tweede verdieping van het generalaatshuis verbouwd tot congregationeel archief.

Het archief zal in de toekomst volledig herschikt worden en het zal digitaal raadpleegbaar zijn. Het is ook de bedoeling van de archivaris om archiefstukken die over het persoonlijke leven van de broeders handelen te centraliseren in het congregationele archief. Nu zijn die gegevens verspreidt in het congregationele en het provinciale archief.

 

Ons belangrijkste werkinstrument was het intrederegister waar alle intreden in de congregatie staan vermeld. Daarnaast vinden we onder andere de geboorteplaats, de ouders van de ingetredene en een eventuele overlijdensdatum of datum van uittrede. Aan de hand van deze gegevens konden we een analyse van de intredingen en de uittredingen maken en de geografische origine nagaan.

 

Om de economische en de sociale origine van de novice te kunnen nagaan moesten we diens geboorteakte opzoeken. Verder waren we ook verplicht de bevolkingsregisters te raadplegen om de gezinssamenstelling te kunnen nagaan.

 

Waar mogelijk hebben we getracht om onze resultaten te vergelijken met andere studies. Hiervoor hebben we kunnen gebruik maken van cijfermateriaal van Evita Dhaenens. Haar studie behandelt, net als de onze, een “zuivere” broedercongregatie, namelijk de broeders Xaverianen. Daar haar studie ook eind mei 2001 wordt afgewerkt hebben we geen exacte bibliografische notities kunnen gebruiken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] E. BOERRIGTER, Een naam om nooit te vergeten. Het levensverhaal van Stefaan Modest Glorieux (1802-1872), Oostakker, 1987, 376p.

[2] A. HOORNAERT, Stefaan Modest Glorieux (1802-1872). Zijn actie tegen het pauperisme en de bedelarij in Ronse en omgeving (1830-1852), Leuven, K.U.L. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1973, 179p.

[3] E. BOERRIGTER, 150 jaar lang Broeders van Goede Werken (Omslagtitel: 1830-1980. Broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes), Oostakker, 1980, 182p

[4]I. BLONDEEL, Aspecten in verband met de opleiding en rekrutering der Vlaamse Minderbroeders tijdens het interbellem; op basis van het St.-Antonius- (Lokeren) en het H. Hartcollege (Heusden-Zolder)., Gent, R.U.G., (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996, 183p.

E. DE SMET, De Norbertijnen in Vlaanderen: recrutering en sociaal milieu 1834-1987, Gent, R.U.G., (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, 262p.

K. HANSKENS, Het klooster van de Heilige Vincentius a Paulo te Dendermonde: geschiedenis 1856-1992, recrutering, sociale stratificatie van de kloosterlingen, Gent, R.U.G., (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1993, 459p.

R. MERTENS, De vrouwelijke religieuzen van Zomergem. Rekrutering en sociaal milieu (1803-1955). Gent, R.U.G., (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1977, 201p.

H. VERSTREPEN, Rekrutering, origine en levensloop van de seculiere en reguliere geestelijkheid afkomstig van de stad Gent (1801-1914) Historisch-sociografische analyse van de socio-structurele achtergronden der priesterroepingen, Gent, R.U.G., (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1979, 290p.

L. VANKEIRSBILCK, De Benidiktijnen te Brugge: Steenbrugge en Zevenkerken (1879/1899-1989). Rekrutering en origine, Gent, R.UG., (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1991, 290p.

[5] B. DOODKORTE, en J. VAN AMSTEL, Broeders: God en mensen nabij. Over broeders en fraters in Nederland. Aalsmeer, 1990, p.192. Religieuzen en religieuze gemeenschappen 17.

 

[6] A. MAES, Glorieux en zijn volgelingen. Een bibliografie over leven en werk van Stephanus Modestus Glorieux, de broeders van O.-L.-Vrouw van Lourdes en de Zusters van Barmhartigheid., Oostakker, Commissie Archief Glorieux, 2000, 108p.