Internationale nieuwsvorming in de westerse pers:

Vergelijkende analyse van de berichtgeving over de kwestie Oost-Timor. (Anja de Lannoy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

DEEL 1: PERS EN GESCHIEDENIS

III. Het belang van informatie in een mondiale samenleving

III. 1. Inleiding

Het is bijzonder belangrijk voor we verder ingaan op de resultaten van de analyse dat de algemene lijnen worden uitgetekend waarin zich de productie van de internationale nieuwsberichtgeving voordoet. Een comparatieve analyse stelt ons in staat zowel kwalitatieve als kwantitatieve verschillen tussen verschillende naties te achterhalen. De antwoorden op deze vragen kunnen op die wijze een bijdrage vormen tot het debat van de NIIO, over de ongelijkheid van informatieverspreiding en de negatieve culturele, sociale en politieke gevolgen daarvan voor de landen van Derde Wereld die strijden voor hun culturele onafhankelijkheid. De resultaten van dit onderzoek kunnen helpen inzicht te krijgen in deze al dan niet bestaande verschillen en in de vele structurele condities die de basis vormen van deze ongelijkheden.

Minstens twee hypothesen liggen aan de basis van het onderzoek [1].

De eerste voorspelt dat culturele, historische, sociale, politieke, ideologische of institutionele verschillen in de persberichtgeving van verschillende naties, noodzakelijkerwijs resulteren in een andere wijze van “news discourse” over een specifieke gebeurtenis.

De andere hypothese stelt het omgekeerde, namelijk dat een zekere graad van gelijkheid in de persberichtgeving bestaat, ondanks de duidelijke verschillende structurele voorwaarden. De eerste hypothese vergt een analyse die de beïnvloeding van een algemene globale nieuwsproductie onderzoekt en de overheersing van bepaalde waarden en patronen, vanuit een westers culturele hegemonie. Hierbij is de achtergrond van de westerse kolonisatie van grote gebieden van de wereld een niet te onderschatten factor. Deze hypothese impliceert immers dat de huidige Derde Wereld – en de berichtgeving hierover! – essentiële vrijheid en onafhankelijkheid mist door de dominantie van de westerse informatie en communicatie politiek.

III. 2. Kennis is macht: de informatieoorlog

Eén van de meest kenmerkende aspecten van onze hedendaagse mondiale samenleving is de onstuitbare stroom van technische ontwikkelingen en innovaties [2].

De socio-economische ontwikkelingen en de sociaal-politieke impact die hiervan het gevolg zijn, zijn niet te onderschatten. Deze technologische vooruitgang wordt hoofdzakelijk geleid door satellietnetwerken, telecommunicatienetwerken, computers en andere informatietechnologieën die volledig geconcentreerd zijn in een elitegroep in het Westen, hoofdzakelijk gevestigd in de Verenigde Staten [3].

Sinds de Tweede Wereldoorlog en de verandering in de globale machtstructuren, wordt de belangrijkheid van deze technologieën meer en meer duidelijk. De manier waarop hun mondiale toepassing een globale infrastructuur heeft opgebouwd heeft de vorming van  een nieuwe internationale machtsverdeling bewerkstelligd. Hierbij is er een nieuw overheersings- en afhankelijkheidssysteem ontwikkeld, dat vooral gefundeerd is op de extreme concentratie in de bestaande machtscentra van die technologische informatieontwikkelingen en de controlemechanismen ervan [4].

Het nieuwe machtssysteem haalt zijn volledige overheersing uit de controle en de verspreiding van informatie, d.m.v. de technologische concentratie. De gevolgen voor grote delen van de wereld, en voornamelijk voor de Derde Wereld, zijn van nefaste aard, “daar de technologische vooruitgang enkel wordt toegepast om te voldoen aan de belangen van grote organisaties in de geïndustrialiseerde landen”[5]. Technologische ontwikkeling gaat namelijk hand in hand met de globale realiteit van de economische transnationals. Het gebruik en de toepassing van die technologieën veronderstellen een specifieke cultuur, een organisatie, specifieke infrastructuur, een ontwikkelde economie en technisch opgeleid personeel. Aangezien het overgrote deel van de wereld aan deze voorwaarden onmogelijk kan voldoen, wordt men in stijgende mate afhankelijk van de technologie uit het Westen.

De onmogelijkheid tot technische modernisatie is zowel oorzaak als gevolg van een ongelijke verspreiding van informatie, en de éénzijdige westerse controle hierover.

De verwijding van de kloof tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden is hiervan zeker één van de belangrijkste gevolgen [6].

De internationale situatie wordt meer en meer bepaald door de wijze waarop informatie wordt verspreid. De rol van de technologische media, de toegang tot en het gebruik van de informatiemedia is daarom niet te onderschatten in het kader van de internationale politiek: zij vormt in de wereld van vandaag de sleutel tot machtsoverheersing en afhankelijkheid [7]

Manet geeft in zijn boek een boeiende beschrijving van de mechanismen van deze nieuwe (technologische) wereldorde. Voor hem vormt het informatie/communicatie complex één van de meest belangrijke en centrale onderwerpen van de hedendaagse geschiedenis. Er bestaat een ongelooflijke nood en behoefte aan “informatie over de wijze waarop informatie wordt gevormd”[8]. Enkel wanneer de mechanismen van dit systeem doorgrond zijn, is men in staat terecht een kritische houding tegenover de pers en/of andere informatiemedia aan te nemen [9].

Democratie is een moeilijk te verwezenlijken opdracht binnenin een globaal transnationale corporatieve orde, zowel wat de economische, sociale, politieke of culturele aspecten daarvan betreft. Geïndustrialiseerde economieën zijn onderling zo sterk met elkaar verbonden geraakt dat zij meer dan 80% van de wereldhandel en transacties voor hun rekening nemen [10]. Het uitwerken en installeren van de nieuwe technologische informatiesystemen betekent de vorming van een internationale informatie infrastructuur onder de volledige controle van transnationaal kapitaal. Het is dankzij dit kapitaal dat de enorme transnationale corporaties in staat worden gesteld de nationale wil en de nationale soevereiniteit van om het even welk land te negeren [11].  

Manet noemt het kind bij zijn naam en spreekt zelfs over een neo-kolonisatie. Hij stelt dat de afhankelijkheid van een groot deel van de wereld van de westerse technologieën en het westers monopolie van de informatiestroom, “leiden tot het opleggen van dominante waarden en culturen en de transmissie van een cultureel nihilisme”[12]. De nieuwe technologieën vergroten het onevenwicht en de ongelijkheid ten aanzien van de Derde Wereld en beïnvloeden bovendien de mogelijkheid voor toekomstige ontwikkeling. Zij dienen dus enkel ter instandhouding van de kloof tussen diegenen die toegang hebben tot informatie en diegenen die geen toegang hebben, als gevolg van een tekort aan hulpbronnen of de mogelijkheid tot het nemen van onafhankelijke beslissingen.

Geïndustrialiseerde landen staan in voor 95% van de computers en bijhorende hardware, versus 3,3% in Latijns-Amerika en 1,5% in Azië en minder dan 0,5% in Afrika [13]. In een tijd waarin de informatiestroom volledig wordt bepaald door deze technische innovatie, geeft dit een schrijnend beeld over de huidige informatieverdeling. Het stijgende belang van technische informatie en de impact van de informatisering van de wereld verplichten regeringen ertoe rekening te houden met de socio-politieke gevolgen van een dergelijke informatieve achteruitstelling en afhankelijkheid.

Soevereiniteit en nationale besluitvorming worden meer en meer bepaald door industriële en economische ontwikkeling, maar ook door de toegankelijkheid en de controle over de informatie. Economische en politieke onafhankelijkheid zijn dus nauw verbonden met de technische afhankelijkheid van de informatiemedia. Zij worden namelijk meer en meer toegepast als instrument voor ideologische penetratie en culturele manipulatie.

Het is voornamelijk ten gevolge van een aantal kritische studies (in opdracht van de Unesco, de United Nation’s Centre on Transnational Corporations, maar ook door individuele onderzoekers, zie later) [14], dat er meer licht op deze situatie is geworpen. Deze studies vormden de basis voor een opkomend bewustvormingsproces van de Derde Wereld (binnen de Unesco, de groep van niet-gebonden landen en de United Nation’s Information Committee), en verschaffen ook belangrijke informatie over de kwantitatieve aspecten van  deze informatiecontrole en over het decoderen van het mechanisme achter de agressie en de doelstelling van dit overheersingsysteem [15].

De verslagen en de resoluties die de Unesco-conferenties als resultaat opleverden, brachten een felle reactie van het Westen teweeg die uitmondde in een heuse strijd tussen het Westen en de vrije pers aan de ene kant en de ontwikkelingslanden met hun afhankelijkheidspositie aan de andere kant [16]. De discussie zal uiteindelijk leiden tot de uittreding van de US uit de Unesco op 22 december 1983, daar deze laatste de Nieuwe Internationale Informatie Orde bleef steunen [17]. Deze uittreding moet gezien worden als de slotfase van een hele periode van keiharde campagnevoering van de US tegen de organisatie, voornamelijk gericht tegen de niet-gebonden landen[18]. Als belangrijkste spanningsvelden van deze informatieoorlog kunnen vermeld worden [19]:

·    De doctrine van de vrije informatiestroom: Amerikaanse communicatiewetenschappers benadrukken dat de free-flow-doctrine niet alleen de economische en politieke belangen van de Verenigde Staten ten goede komt, maar eveneens de spreiding van socialistische ideeën in het naoorlogse Europa en Azië afremde.

·   Cultuur en macht: er dient rekening gehouden te worden met de specifieke machtsverschuivingen na de tweede wereldoorlog en de vraag of de toen gevestigde verhoudingen als universeel geldend konden worden beschouwd.

·    Vrijheid van informatie: hiermee gebruikt men een recent begrip (pas sinds WOII) dat men terugvindt in de bovenvermelde liberale media- of vrije perstheorie. Het zijn deze principes die de basis vormen waarop de westerse pers opereert. Hierbij greep men terug naar het oude principe van vrijheid van pers en van meningsuiting, vervat in de Amerikaanse grondwet van 1776 en de Franse Revolutie.

·    De overgang van een vrije naar een evenwichtige informatiestroom: het recht op vrije meningsuiting is immers gebaseerd op 4 specifieke rechten (recht op vrije nieuwsvergaring, recht op vrije informatie-ontvangst, recht op een vrije pers, recht om geïnformeerd te worden). Deze rechten zijn ook van toepassing op de culturele identiteit van landen en volkeren, als tegenhanger van de stijgende structurele en culturele afhankelijkheid van de Derde Wereld t.o.v. het Westen. Dit idee komt voor de eerste maal voor in de algemene Unesco-conferentie van ‘70-’71, op de 16e  Algemene Conferentie (1970).

·    De overgang van een passief naar een actief recht op informatie: het gaat hierbij om het recht op zowel actief zenden-produceren als om het actief ontvangen-consumeren.

III. 3. De pers en de Derde Wereld

De bovenvermelde hypothese over de culturele hegemonie via informatiekanalen van de westerse landen, dient, zoals reeds gezegd, ook geplaatst te worden in het kader van de discussie over de internationale communicatiepolitiek en het voorstel van de Derde Wereld om een Nieuwe Informatie Orde op te richten (zie verder).

Krantenlezers worden zowel in de industrielanden als in de ontwikkelingslanden door de wereldagentschappen juist of onjuist ingelicht over wat er in de wereld gebeurt. De oorzaken, de aard, de mogelijke oplossingen van de ontwikkelingsvraagstukken maken daar een belangrijk deel van [20].

Volgens Manet verbergt de zogenaamde “free-flow doctrine” een algemene implementatie van de vrije markt systeem, waarin vooral de privé-ondernemingen de grote voordeeltrekkers zijn en waarbij de volledige controle over de globale informatiestroom van de transnationals de kapitalistische overheersing op de wereld bevestigt. De gecentraliseerde controle van de informatie vanwege de westerse monopolies, heeft reeds enorme moeilijkheden opgeleverd voor die landen die economische en/of politieke onafhankelijkheid, zelfdeterminatie en autonomie nastreven.

Het zijn dan ook voornamelijk de politieke en socio-economische belangen, als gevolg van de informatietechnologieën, die de kern uitmaken van de verborgen informatieoorlog die zich op mondiaal vlak afspeelt en waarin de rol van de Unesco als centraal discussieforum van onschatbare waarde was (zie later) [21].

Op verschillende conferenties is het nieuwsmonopolie van de wereldnieuwsagentschappen herhaaldelijk aangeklaagd en veroordeeld, maar afgezien van enig verbaal protest leveren deze evenementen weinig tastbare resultaten op [22]. Veel overheden houden in de praktijk weinig of geen rekening met de door de internationale organisaties opgestelde overeenkomsten en de officiële verklaringen en documenten, meestal om machtspolitieke redenen. Naast enkele nationale en regionale initiatieven zoals PANA of ALASEI zijn alleen Gemini News Service, de nieuwspool van de Groep van de niet-gebonden landen en het derde-wereldnieuwsagentschap IPS het vermelden waard. En dan nog vormen zij geen partij voor de wereldreuzen [23].

Voor de Derde Wereld is de bovengeschetste situatie en werking van de wereldnieuwsagentschappen en de verspreiding van internationaal nieuws dubbel ongezond: deze agentschappen dienen immers niet alleen de economische en politieke belangen van het Westen, maar zij hebben bovendien het monopolie op de invoer en uitvoer van buitenlands nieuws in de meeste andere landen. Deze vaststelling werd in diverse onderzoeken en analyses met uitvoerig cijfermateriaal en voorbeelden aangetoond [24].

Algemeen wordt aangenomen dat de hoeveelheid buitenlandse informatie bij de vier wereldnieuwsagentschappen rond de 65% van het totale nieuwsaanbod schommelt [25]. Het is pas na een inhoudelijk en geografische analyse van het nieuwsvolume dat men enig zicht op de problematiek krijgt. Hiervoor verwijs ik naar de door J. Van Ginneken vermelde studie door de Unesco uitgevoerd in 1995 [26]. Hieruit blijkt dat het westers nieuwsaanbod 57 % van de totale berichtgeving van Reuters uitmaakt, 50 % voor het AFP en 81 % bij de UPI. De meerderheid van het nieuws is dus uit het Westen afkomstig. De hoeveelheid Derde-Wereld nieuws ligt gevoelig lager: bij het AFP is dat 35 %, bij Reuters 32 % en bij de UPI nauwelijks 12 %. De onderlinge verschillen tussen de agentschappen zijn historisch te verklaren: AFP bestrijkt vooral Afrika, terwijl AP en UPI zich het sterkst in Latijns-Amerika en het Verre Oosten doen gelden.

Van het derde wereldnieuws is daarbij nog een aanzienlijk deel afkomstig uit een klein aantal landen die voor het Westen van groot belang zijn, zoals het Midden-Oosten. Verder valt het ook op dat er meer nieuws uit de hoofdsteden komt dan van het platteland.

Een ander belangrijk aspect is de inhoud van het internationale nieuws. Een door de International Association for Mass Communication Research (IAMCR)  in 1978 uitgevoerde studie in 29 geselecteerde landen in opdracht van de Unesco [27], komt tot een zestal algemene conclusies met betrekking tot de inhoud van de internationale nieuwsstroom:

·    De criteria voor selectie van onderwerpen voor internationaal nieuws zijn universeel geworden: dit is vooral het geval met betrekking tot politiek nieuws, zowel op het vlak van de onderwerpen als de actoren in het nieuws.

·     Er is een zware nadruk op regionale gebeurtenissen en op persoonlijkheden.

·     Vooral gebeurtenissen uit de Verenigde Staten en West-Europa worden gerapporteerd.

·     De Verenigde Staten en West-Europa blijven de belangrijkste nieuwsmakers in alle regio’s.

·  Na de regionale aandacht en de belangstelling voor de Verenigde Staten  West-Europa scoren de “brandhaarden” als derde op de ranglijst van belangrijkste internationale gebeurtenissen.

·    Oost-Europa en de plaatsen in de Derde Wereld die niet tot die “brandhaarden” kunnen gerekend worden, zijn zwaar ondervertegenwoordigd in de internationale buitenlandse berichtgeving.

·   Samen met Oost-Europa krijgen de plaatsen in de Derde Wereld, die niet tot die “brandhaarden” kunnen gerekend worden, de minste aandacht in de internationale berichtgeving.

·   Het nationale nieuwsagentschap of de eigen correspondent vormen de belangrijkste nieuwsbronnen voor internationaal nieuws, pas daarna komen de wereldnieuwsagentschappen. De nationale media spelen dus een belangrijke secundaire rol bij de selectie en interpretatie van internationaal nieuws [28].

Wat de vormelijke manipulaties betreft dient toch ook nog iets gezegd. Nieuwsmakers hullen hun berichtgeving vaak in een sensationeel kleedje. Een aantal methoden die door de wereldnieuwsagentschappen hierbij worden gebruikt zijn volgens Servaes bijzonder nadelig voor de ontwikkelingslanden [29]:

·    Gebeurtenissen en feiten worden uit hun maatschappelijke context gehaald en verschaffen op die manier een fragmentair en verhullend beeld van de sociaal-economische verhoudingen op nationaal en mondiaal vlak.

De nieuwsselectiecriteria zijn, bewust of onbewust, bepaald door de politieke en economische belangen van het transnationale systeem, en van de landen waarin dit systeem zijn wortels heeft. Op die wijze is de nieuwsvoorziening, op nationaal en op mondiaal vlak, een centraal element geworden in het vrijwaren van de status-quo en het voorkomen of verhinderen van veranderingen.

·   Het gebruik van etiketten, onduidelijke of verdraaide titels, adjectieven, aanhalingstekens, persuasieve definities en suggestieve taal is een andere politieke methode om tegenstanders van het systeem te stigmatiseren [30]. Wanneer de praktijken van transnationals en de politieke en economische belangen van het Westen in ontwikkelingslanden aan beperkingen onderworpen dreigen te worden, wordt dit vaak voorgesteld als een bedreiging van de vrije informatiestroom en als een ondemocratische vorm van machtsuitoefening.

·   De vervorming, verminking of verdraaiing van het nieuws houden niet noodzakelijk een valse of verkeerde weergave van de feiten in, maar eerder een arbitraire selectie en ideologisch geladen presentatie of interpretatie van de realiteit. Dit kan op verschillende manieren toegespast worden:

a)  het overbeklemtonen van feiten of gebeurtenissen die weinig betekenis hebben;

b)  het samenplaatsen van losse feitjes zodat deze een kunstmatige eenheidskarakter verwerven;

c) het presenteren van gebeurtenissen op zodanige wijze dat een objectieve evaluatie onmogelijk wordt, waardoor men verwarring schept die slechts de belangen van het transnationale systeem ten goede komt;

d)  het preconditioneren van feiten;

e) het doodzwijgen van informatie over landen en problemen die niet langer van (economisch) belang zijn voor het Westen.

In dit verband moet toch nog enige aandacht gegeven worden aan de reeds bovenvermelde persorganisaties die elk op hun manier streefden naar verbetering van deze geschetste situatie.

De Inter Press Service (IPS) is in 1964 opgericht als een internationale coöperatie van journalisten zonder winstoogmerk [31]. IPS stelt zich tot doel een nauwkeurig begrip van de culturele, politieke, sociale en economische werkelijkheid van de Derde Wereld te bevorderen. Het richt zich zowel tot de markt in de Derde Wereld als tot de industrielanden. In de ontwikkelingslanden wil het een informatiecircuit tussen de derde wereldlanden onderling tot stand brengen. In de geïndustrialiseerde landen poogt het de nieuwsvoorziening van de nieuwsagentschappen met derde wereldinformatie –en zienswijzen aan te vullen. IPS onderscheidt zich dan ook voornamelijk van de wereldnieuwsagentschappen door zijn nadruk op analyse, interpretatie en beschrijving van de historische en culturele context. Het heeft verschillende overeenkomsten met andere derde wereldagentschappen (TANJUG, de Iraakse INA, het Lybische ARNA, het Venezolaanse VENPRESS) en heeft zijn activiteiten sterk uitgebreid en gespreid. Van een nieuwsagentschap is het uitgegroeid tot een communicatiesysteem dat zich ten dienste van ontwikkelingsprojecten wil stellen.

Een andere organisatie die zich toelegt op de verbetering van de informatieverspreiding is de “nieuwspool” van de niet-gebonden landen, opgericht als resultaat van de oproep voor een hechtere samenwerking op het vlak van sociale communicatie en de uitwisseling van ideeën, op de vierde conferentie van staatshoofden en regeringsleiders van de groep van niet-gebonden landen, in 1973 te Algiers [32]. Deze organisatie streeft naar verbetering en uitbreiding van de informatie-uitwisseling tussen de niet-gebonden landen. Zij streeft dus geen supranationale of mondiale werking na; ze wil alleen de onderlinge nieuwsuitwisseling bevorderen en verbeteren. De “nieuwspool” wil door middel van creatie van een economische nieuwsdienst, de Eco-Pool, ook informatie over sociaal-economische ontwikkelingsproblemen verspreiden. De pool heeft  een 50-tal correspondenten.

Als laatste organisatie vermeld ik nog de in Londen gevestigde Gemini News Service, opgericht in 1967 als een non-profit stichting met de uitdrukkelijke ambitie om de berichtgeving over de Derde Wereld te verbeteren [33]. Deze organisatie wil de conventionele patronen die de nieuwsvergaring bepalen doorbreken, o.a. door het voor lange tijd stationeren van journalisten in afgelegen dorpen. Zij hebben  130 correspondenten die deze “View from the Village” techniek in praktijk brengen en verzekeren aldus een groter betrokkenheid en een beter begrip in hun nieuwsberichtgeving.

III. 4. De Nieuwe Internationale Informatie Wereld Orde (NIIO)

Vanaf de Tweede Wereldoorlog zien we een belangrijke verschuiving van de rol van de politieke overheden ten opzichte van de communicatieprocessen en het informatiebeleid [34]. Waar vroeger een onthoudingsplicht ten aanzien van de media bestond, ontstaat een opkomende benadrukking van de zorgplicht d.m.v. een degelijk beleid en het uitbouwen van een informatie-infrastructuur. Eén belangrijk gevolg daarvan is zeker de polemiek rond de oprichting van de NIIO. Het gaat hierbij om een concept waarvoor in feite geen eenduidige definiëring bestaat. Het begrip is voor verschillende interpretaties vatbaar en bracht deels daardoor een langdurige discussie op gang.

Men kan echter stellen dat het debat rond de NIIO is toegespitst op twee spanningsvelden [35]: vrijheid versus soevereiniteit enerzijds en privé-onderneming versus de overheid anderzijds. De strijd uit zich voornamelijk in een felle oppositie tussen het westers kapitalistische gedachtegoed (vrijheid en privé–onderneming) en de wil tot zelfbeschikking en autonomie van de Derde Wereld (belichaamd in de Groep van de niet-gebonden landen).

Manet beschouwt de NIIO als een belangrijke fase in het proces waarbij de ontwikkelingslanden reeds verschillende stappen hebben gemaakt om de totale hegemonie van het Westen tegen te gaan [36]. Hij gelooft dat de enige wijze om dit systeem te doorbreken bestaat uit de oprichting van  een Nieuwe Economische Wereld Orde en een Nieuwe Internationale Informatie en Communicatie Orde. Dit concept vormt één van de belangrijkste elementen  in het streven van de niet-gebonden Beweging van de Groep van 77 naar zelfbeschikkingsrecht en het beheer van de eigen informatie- en grondstoffenkanalen.

Volgens Servaes vormt niet informatie als zodanig, maar de capaciteit om informatie te verzamelen, te produceren, te distribueren en te consumeren vooral de gevaarlijke basis van macht. Een goede informatiecapaciteit is het begin van elke verandering. Het verschil in informatiecapaciteit leidt tot “informatierijken” en “informatiearmen” [37].

Het internationale politieke klimaat, de privatisering en de commercialisering van de informatiestroom, de economische situatie en de toenemende complexiteit van de technologie zijn hierin zeker enkele van de meest belangrijke oorzaken. Bij het bestuderen van de internationale context van de informatiedistributie, op welke manier ook, of vanuit welk oogpunt ook,  komt men steeds tot dezelfde conclusie: steeds heeft het Westen, zowel in het bepalen van de inhoud als in de verspreidingsmechanismen ervan, een overgrote overmacht [38]. Dit uit zich niet alleen door een technische voorsprong, maar ook door de vervorming van de werkelijkheid in de rest van de wereld.

Langzaamaan is er echter een bewustwordingsproces op gang gekomen vanuit de Derde Wereld. Dit gaf aanleiding tot een fel streven naar een Nieuwe Internationale Wereld Orde en de daar nauw mee samenhangende Nieuwe Internationale Economische Orde [39].

Bij het politiseringsproces zal de rol van de Unesco van fundamenteel belang zijn. Op het programma van de conferenties verschijnen in de jaren ‘60-‘70 steeds meer sociaalinhoudelijke thema’s [40]. De verschillende conferenties waarin de nationale communicatie politiek in het licht wordt gesteld (San José in 1976, Kuala Lumpur in 1979, Yaounde in 1980) die de Unesco inrichtte zullen leiden tot verschillende conclusies waarin de bezorgdheid voor de stijgende afhankelijkheid van de Derde Wereld t.o.v. het Westen wordt beklemtoond [41].

In de jaren vijftig werden al twee grote internationale nieuwsstudies uitgevoerd, waarvan de eerste in 1953 in opdracht van het Internationaal Pers Instituut [42] en het Unesco-onderzoek “How Nations see Each other” (1954) [43]. Hierbij werden echter enkel de ongelijkheid in informatie tussen het Westen en andere delen van de wereld vastgesteld, zonder daarover uitspraak te doen, hypothesen te maken of oplossingen te zoeken. Hiermee werd echter een belangrijk initiatief genomen en werd de basis gelegd voor een hele reeks van studies over deze problematiek die in de jaren ’70 zal escaleren tot een ware crisis en waarbij zowel individuele vorsers als internationale organisaties belangrijke initiatieven hebben genomen [44]. Zowel de debatten op het internationale forum over de internationale berichtgeving, als de politieke bewustwording van de derde wereldlanden en hun sterkere drang naar soevereiniteit zijn hiervan de belangrijkste kenmerken.

Een derde studie in ’58 in opdracht van de Economische en Sociale Raad van de UN (ECOSOC) belicht voor het eerst de communicatieproblemen op wereldschaal [45]. Tijdens de jaren zestig zullen steeds meer onafhankelijk geworden derde wereldlanden tot de organisatie toetreden en wordt deze problematiek één van de belangrijkste punten op de agenda van de Unesco [46].

In 1969 maakte de Unesco de eerste vergelijkende studie over de wereldwijde verspreiding van informatie, gevolgd door een studie in 1978, die de uitvoerige de facto controle over de verspreiding van culturele waarden documenteert en erin slaagt een beter licht te werpen op de internationale nieuwsstromen [47].

Uiteindelijk zal de organisatie de steeds sterker wordende aandacht voor de communicatieproblematiek gaan belichamen en wordt zij de spil van de talloze, hevige discussies tussen het Westen en de rest van de wereld.

Gedurende de daarop volgende jaren worden verschillende overeenkomsten gesloten tussen de lidstaten, waarin de maatschappelijke context van communicatie steeds meer aan belang wint. Het is vooral in het begin van de jaren zeventig dat de bescherming en het verschaffen van culturele autonomie en nationale soevereiniteit de richting zal bepalen van de discussie die binnenin de organisatie zal plaatsvinden [48].

Ook de Groep van de niet-gebonden landen speelt een bijzonder actieve rol in de politisering van het debat.

In 1973 wordt op de 4e Top van de niet-gebonden landen (Algerije) het bewustzijn van deze situatie en de specifieke rol van de informatie in het algemeen, de pers in het bijzonder, verder uitgebreid [49].

Als gevolg daarvan wordt in 1974 de noodzaak tot het uitroepen van en de ondersteuning van een Nieuwe Economische Orde besproken [50].

Deze wordt daadwerkelijk opgericht in 1976, onmiddellijk gevolgd door het oprichten van de nieuwspool (zie boven), het algemeen verwerpen van de westerse monopolies en het uitdiepen van de principes van de NIIO (opgericht op de 5e Top te Colombo) [51]. 1976 is in verschillende opzichten een cruciaal jaar in de strijd van de Derde Wereld tegen het westers informatie monopolie. Op de 5e Top van de niet-gebonden landen werd de Nieuwe Internationale Informatie Orde opgericht en voor het eerst als even kritisch en noodzakelijk beschouwd voor de onafhankelijke ontwikkeling voor de Derde Wereld als de voordien reeds opgerichte Economische Nieuwe Orde [52]. In het begin van datzelfde jaar werd op de 1e Ontmoeting van de Intergouvernementele Raad voor de Coördinatie van Informatie tussen de niet-gebonden landen bepaald dat het bereik van zelfdeterminatie niet mogelijk was zonder de dekolonisatie van de informatie. In beide instanties werden de antimonopolistische en anti-kolonialistische principes bevestigd die aanleiding gaven tot het oprichten van de niet-gebonden Beweging [53].

Deze principes worden in 1978 op de 2e Ontmoeting van de Intergouvernementele Raad van Informatie van de niet-gebonden landen en op de 20e Algemene Conferentie van de Unesco goedgekeurd, geconfirmeerd en omgezet in de “Verklaring van de Principles of Mass Media” [54]. De overgrote meerderheid van de lidstaten erkent het NIIO-concept, niettegenstaande de hevige pogingen van de Verenigde Staten dit begrip te neutraliseren door de opname van de free-flow-doctrine.

Tussen 1976 en 1980 werden voornamelijk de theoretische concepten gevormd en doelstellingen uitgelijnd, heruitgewerkt en versterkt. Pas vanaf de 3e Bijeenkomst van de Intergouvernemenele Raad in 1978 (Havana) worden deze ideeën werkelijk gepolitiseerd en systematisch opgenomen in de Algemene Vergaderingen van de Unesco [55].

De studies die deze principes confirmeerden boden tot dan echter geen alternatieven [56]. Zij legden zich enkel toe op het registreren van deze ongelijkheid. Om het systeem te doorbreken was een beter inzicht in de mechanismen nodig; enkel dan konden de oorzaken aangepakt worden. De oprichting van de Internationale Commissie voor de Studie van Communicatieproblemen was hierbij een fundamentele stap [57].

Op de 1e Algemene Conferentie van de Unesco (1976, Nairobi), zal uit deze Commissie de Mc Bride Commissie ontstaan, die gedurende de tweede helft van de jaren ’70 een intensief en bijzonder kritisch onderzoek zal doen naar de oorzaken van het probleem.

De eerder vermelde studies tonen op duidelijke manier aan hoe de westerse monopolies, geconcentreerd in een klein aantal wereldkapitalen, een beslissende invloed uitoefenen over de economische, sociale en politieke stabiliteit van de Derde Wereld. Dit gebeurt via “een uitgestrekt netwerk van ineengestrengelde belangen die nieuwsagentschappen, banken, databanken…[ ] met elkaar verbinden” [58]. Deze elementen versterken elkaar en produceren op die wijze een bepaald sociaal systeem met een specifieke organisatie waarin het westers consumptiepatroon globaal wordt gemaakt en op die manier “de gemiddelde mens, overal ter wereld standaardiseert, tot passieve ontvanger herleidt en hun kritische capaciteiten en analytische potenties sterk afremt” [59].

Vooral de Mc Bride Commissie ontblootte processen die tot dan toe door de transnationale machtscentra verborgen waren gebleven. Het Final Report van deze commissie is één van de meest essentiële elementen in het debat rond dat onderwerp. Het wijst voornamelijk op de intensificatie van  de ideologische strijd in de wereld en op de controlemechanismen van het Westen over de nieuwsvorming [60].

Het is dan ook vooral deze commissie die het mikpunt werd van de westerse haatcampagne [61]. De belangen waren (en zijn) groot en het verzet tegen verandering was hevig. En het was een ongelijke strijd natuurlijk. De strategie van de Verenigde Staten was er in de eerste plaats één van volledige ontkenning, dan van propaganda, agressie en ging ten slotte over tot de geslaagde poging om de inhoud en de betekenis van de NIIO volledig te laten verwateren en te veranderen, zodat de impact ervan nihil werd. Het leidde tot een ware oorlog die zijn hoogtepunt haalde in 1981 met de Reagan-administratie [62]. 

Op de 21e Algemene Vergadering van de Unesco werd het  rapport van de Mc Bride Commissie tot resolutie omgevormd, met daarin enkele principes van de NIIO benadrukt [63].

Op de 25e Algemene Vergadering van de Unesco te Parijs werden deze standpunten van de Derde Wereld echter dermate afgezwakt, dat  een, voor de niet-gebonden landen ongewilde, consensus bereikt werd over een “strategie voor de internationale communicatie”, waarin de idee van een vrij verkeer van informatie en een evenwichtige informatiestroom werd vervangen door de erkenning van het vrije verkeer van informatie, de persvrijheid en het belang van de onafhankelijkheid voor de media [64]. De Verenigde Staten waren er in geslaagd om de dekolonisatiestrijd te parallelIeren door het NIIO-ideaal op lange termijn te verschuiven.

Toch werd op de 8e Top (1986, Harare) van de niet-gebonden landen de nog steeds aanwezige vitaliteit van de NIIO nieuw leven in geblazen en werd de rol van de niet-gebonden landen als frontlinie in de globale strijd voor dekolonisatie en nationale soevereiniteit eens te meer bevestigd [65].

Op de  9e topontmoeting (1989, Belgrado) ontstond een nieuwe resolutie m.b.t. de NIIO, waarin de standpunten van de Derde Wereld werden herhaald en bevestigd [66].

In deze strijd vormt de NIIO één van de belangrijkste stimuli. Het is een ideaal dat streeft naar “wederzijdse samenwerking voor het bereiken van autonomie, culturele identiteit, onafhankelijke ontwikkeling en een evenwichtige informatiestroom” [67]. De fundamentele principes ervan zijn terug te vinden in de verslagen en de resoluties van de verschillende Raden tussen 1976-1987 (Tunis, Havana, Togo, Bagdad, Georgetown, La Vallese, Jakarta, Dakar, Harare) [68].

Het belang en de sterkte van het NIIO-concept mogen zeker niet onderschat worden. Het vormt één van de moedigste pogingen van de Derde Wereld zich te verzetten tegen de overheersing van de westerse monopolies. De sterkte ervan bestaat uit het feit dat daarin voor het eerst een samenhang wordt benadrukt tussen informatie en dekolonisatie. Het is door deze connotatie van soevereiniteit en culturele identiteit dat de derde wereldlanden op een uniforme en verenigde wijze de strijd tegen het Westen konden opnemen. De doelstellingen van de NIIO zijn versterkt uit de strijd gekomen, niettegenstaande de bedreigingen en neokoloniale praktijken en strategieën van het Westen. Gezien de ongelijkheid in strijd kan de volharding waarmee de anti-imperialistische principes werden aangehouden enkel als bijzonder en uniek worden beschouwd

III. 5. De pers en Oost -Timor

Waarom Oost-Timor?

Wat betekent dat nu voor Oost-Timor?

Een te verwachten opmerking omtrent de keuze van gebeurtenissen voor dit onderzoek, is echter dat de evenementen rond Oost-Timor veel te speciaal en bijzonder zijn om een representatief beeld te kunnen geven van de internationale buitenlandse berichtgeving.

Toch meen ik dat Oost-Timor een relevante casus kan vormen, omdat hierin verschillende elementen samenkomen:

·     Timor heeft een heel specifiek koloniaal verleden. Het behoort tot de langst gekoloniseerde gebieden en heeft daardoor een heel specifieke culturele eigenheid opgebouwd.

·   Het betreft een conflict dat zich ver van de (westerse) elite-landen afspeelt, maar waar de traditionele machten toch grote belangen bij hebben (Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, US).

      Het gaat dus over een lokaal conflict met uitgebreide internationale belangen.

·  De strijd van de Timorezen omvat verschillende aspecten van de dekolonisatie problematiek (politiek, economisch, sociaal, cultureel, communicatief).

·    De tussenkomst van verschillende belangrijke internationale vredesorganisaties, zowel op militair (de UN) als op politiek vlak (de Unesco, Beweging van de niet-gebonden landen) toont de complexiteit en convergentie van deze aspecten aan.

·   Het recente karakter van de gebeurtenissen stelt ons in staat de toestand te vergelijken met de periode gekenmerkt door het NIIO-debat. In hoeverre valt Oost-Timor, sinds zijn recente dekolonisatie-strijd ten prooi aan een nieuwe vorm van neokolonisatie?

De analyse van deze casus was voor mij een interessante mogelijkheid om in detail een aantal van de stellingen te onderzoeken die zijn geformuleerd geworden in het internationale debat rond de internationale berichtgeving. De stellingen die door een aantal studies naar voren zijn gebracht in het kader van de  NIIO (zie deel 1, Het belang van informatie) heeft betrekking op zowel de inhoud als op de verspreiding van de informatie. Gezien de beperkte omvang van deze scriptie richt onze analyse van de berichtgeving m.b.t. Oost-Timor zich uitsluitend op de inhoud [69].

Bij een onderzoek naar de mate en de wijze van beïnvloeding van de persberichtgeving, dienen we dus na te gaan of er in de persberichtgeving al dan niet een overheersing is van bepaalde (westerse) waarden en patronen en, indien dat zo is, op welke wijze zij zich manifesteren.

Gezien de dominante positie van het Westen t.o.v. de Derde Wereld in deze context, is het koloniaal verleden van beiden cruciaal. Het communicatiedebat rond de ongelijke internationale informatiestroom speelt dan ook een grote rol in het kader van de dekolonisatie van de Derde Wereld. Het benadrukt de negatieve sociale, culturele en politieke gevolgen voor de Derde Wereld en verzet zich tegen de oprichting van een globaal informatiesysteem, waardoor een westerse hegemonie wordt gehandhaafd. Hierdoor wordt een mondiaal afhankelijkheidsysteem opgebouwd, gesteund op de technische vooruitgang van het Westen en de extreme concentratie van de technologische media, dat de culturele vrijheid van de Derde Wereld verhindert [70].

Vanaf de jaren ’70 werd de Derde Wereld zich bewust van het gevaar dat het globale communicatiesysteem en  de media inhielden. Het werd duidelijk dat dit systeem onlosmakelijk verbonden was met de strijd die vele landen toen nog voerden in de context van  dekolonisatie en onafhankelijkheid. Enerzijds omdat deze nieuwe mediastrategieën een volledige onderschikking t.o.v. de gevestigde (westerse) machtstructuren vereisten, anderzijds omdat deze onderschikking enkel mogelijk was “door het monopoliseren van databanken, computers en satellieten” [71].

De kern van de informatieoorlog omvat zowel politieke als socio-economische belangen. De rol van de media en de pers zijn hierin niet te onderschatten daar zij de sleutel vormen tot informatie, kennis en macht. Zij vormen een bijzonder efficiënt instrument van politieke drukuitoefening en van culturele dominantie [72]. 

Kortom: de kwestie bevat een aantal heel belangrijke elementen die kenmerkend zijn voor de hedendaagse internationale situatie en die de casus Oost-Timor tot een relevante empirische studie maken voor wat betreft de rol van de pers in de vorming van historische visie en politieke bewustwording.

Doet het geen vragen rijzen dat de Ministeriële Conferentie (de hoogste instantie van besluitvorming) van de niet-gebonden beweging in 1980 precies in Jakarta plaatsgreep en daar een bijzonder zwaar gewicht in de zaak van de NIIO bracht? Het feit dat op deze Conferentie de “dekolonisatie van de informatie” erkend werd als één van de belangrijkste elementen in de strijd van de NIIO en dat besloten werd dat de overheersing van de informatiekanalen op flagrante wijze werd misbruikt voor politieke en sociale manipulatie, maakte Jakarta tot een symbolische locatie [73].

De confrontatie van deze besluiten met de politieke en militaire gebeurtenissen geeft de zaak Oost-Timor een tragische en cynische dimensie; het belichaamt bijna de hypocrisie van de internationale verdragen, de woorden en de beloften.

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 



[1] T. VAN DIJK, News Analysis, Case Study of International and National News in the Press, New Jersey: Hillsday, 1988, p. 32.

[2] E. MANET, op.cit., p. 163.

[3] Loc.cit.

[4] T. Mc PHAIL, Electronic Colonialism: the Future of International Broadcasting and Communication, Newbury Park: Sage, 1989, p. 106..

[5] Ibid., p. 123.

[6] T. Mc PHAIL, op.cit., p. 130.

[7] Loc.cit.

[8] E. MANET, op.cit., p. 134.

[9] Ibid., p. 136.

[10] B. BAGDIKIAN, The Media Monopoly, Boston: Beacon Press, 1987, p. 49.

[11] Ibid., p. 140.

[12] E. MANET, op.cit., p. 143.

[13] Ibid., p. 96.

[14] UNESCO, How  Nations See Each Other, Paris: Unesco, 1954.

     H. SCHILLER, Communication and Cultural Domination, New York: International Arts & Sciences Press, 1976.
     VARIS T., International News and their New Information Order, Tampere: University of Tampere, 1977.

     M. MASMOUDI, The New International Information Order, Paris: IAMCR (Unesco), 1978.

     UNESCO, The World of the News Agencies, Paris: Unesco, 1978.

     UNESCO,Foreign News in the Media: international Reporting in 29 Countries”, in: Rapports and Papers      on Mass Communication, Paris: Unesco, 1978.

[15] E. MANET, op.cit., p. 85.

[16] G. GERBNER (ed.), The Global Media Debate: its Rise, Fall and Renewal, Norwood: NJ Abbex, 1993, p. 46.

[17] Ibid., p. 86.

[18] J. SERVAES, Media and Politics in Transition. Cultural Identity in the Age of Globalisation, Leuven: Acco, 1997, p.88.

[19] Ibid., p. 92.

    Deze strijd werd voornamelijk bepaald door het verschil in aanpak tussen de bilaterale en multilaterale     samenwerking enerzijds en  anderzijds de wijze waarop die werden geïnterpreteerd en gemanipuleerd door de andere kant, waardoor enkele basisrechten- en plichten teniet werden gedaan.

[20] G. REEVES, Communications in the Third World, London/New York: Routledge, 1993, p. 61.

[21] E. MANET, op.cit., p. 111.

[22] Loc.cit.

[23] G. REEVES, op.cit, p. 84.

[24] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p.104.

[25] Loc.cit.

[26] Ibid., p. 106.

[27] UNESCO “Foreign News in the Media: international Reporting in 29 Countries”, in: Reports and Papers on      Mass Communication, Paris: Unesco, 1978, pp. 24-26.
[28] Uit het onderzoek bleek dat bijvoorbeeld de Nederlandse pers zich in 34 % van de gevallen op de eigen medewerkers baseerde als bron voor internationaal nieuws, in 6% van de gevallen op ANP, 12% op Reuters, 9% op AP, 8% op AFP en 6% op UPI.

[29] J. SERVAES, De Nieuwsmakers. Informatie in Media, Kapellen: Uitgeverij de Nederlandse Boekhandel, 1983, p. 81.

[30] In de Verenigde Staten staat dit verhullend taalgebruik bekend onder de naam “newsspeak” en  "doublespeak”.

[31] G. REEVES, op.cit., p. 142.

[32] Ibid., p. 145.

[33] Loc.cit.

[34] VARIS T., International News and their New Informatin Order, Tampere: University of Tampere, 1977, p. 79.

[35]  Ibid. 106.

[36] E. MANET, op.cit., p.59.

[37] J. SERVAES, “De Nieuwsvoorziening in de Internationale Communicatie”, Kultuurleven, Antwerpen, 9, 1977, p. 118.

[38] A. SMITH, The Geopolitics of Information: how Western Culture Dominates the World, London: Faber & Faber, 1980, p. 163.

[39] Ibid., p. 185.

[40] VARIS T., op.cit., p. 109.

[41] Ibid., p. 111.

[42] INTERNATIONAL PRESS INSTITUTE, The Flow of News, Zurich: International Press Institute, 1953.

[43] UNESCO, How  Nations See Each Other, Paris: Unesco, 1954.

[44] E. MANET, op.cit, p. 198.

[45] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 98.

[46] G. REEVES op.cit., p. 203.

[47] UNESCO, The World of the News Agencies, Paris: Unesco, 1978.

     UNESCO, “Foreign News in the Media: international Reporting in 29 Countries”, in: Reports and Papers on  Mass Communication, Paris: Unesco, 1978, pp. 24-26.

[48] VARIS T., op.cit., p. 115.

[49] T. Mc PHAIL, op.cit., p. 93.

[50] Ibid., p. 95.

[51]Ibid., p. 96.

[52] Ibid.,p. 99.

[53] Ibid., p. 35.

[54] Ibid., p. 37.

[55] Ibid., p. 39.

[56] E. MANET, op.cit, p. 40.

[57] Ibid., p. 42.

[58] E. MANET, op.cit., p. 50.

[59] Ibid, p. 53.

[60] Mc BRIDE (ed.), Many Voices, One World, Paris: Unesco, 1980, p. 79.

[61] Loc.cit.

[62] E. MANET, op.cit., p. 66.

[63] Loc.cit.

[64] Loc.cit.

[65] Ibid., p. 92.

[66] E. MANET, loc.cit.

[67] E. MANET, op.cit., p. 96.

[68] Loc.cit.

[69] Voor deze stellingen verwijs ik naar het derde deel van dit hoofdstuk (Pers en Geschiedenis, deel III. Het belang van informatie in een mondiale samenleving, De pers en de Derde Wereld, pag. 33-34, § 7 ).

[70] H. SCHILLER, op.cit., p. 105.

[71] Ibid., p., 108.

[72] Loc.cit.

[73] T. Mc PHAIL, op.cit., p. 95.