Internationale nieuwsvorming in de westerse pers:

Vergelijkende analyse van de berichtgeving over de kwestie Oost-Timor. (Anja de Lannoy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

DEEL 1: PERS EN GESCHIEDENIS

I. Pers en politiek: vriend of vijand?

Wie bepaalt wat als nieuws wordt voorgesteld en wat niet? Wie of wat bepaalt welke informatie tot ons komt? Welk wereldbeeld levert ons dat op? Het zijn vragen die sinds lang al de uitgangspunten vormen van zowel journalistieke discussies, communicatie-wetenschappelijk onderzoek en debatten op internationale fora. We zullen ons in dit onderzoek beperken tot de wereld van de persbureaus en hun nieuwsverspreiding m.b.t. Oost-Timor.

Een inhoudsanalyse, voornamelijk gebaseerd op de theorie van de “discourse analysis” [1], biedt ons de mogelijkheid tot een adequate en vrij betrouwbare benadering van het onderwerp. Om de resultaten empirisch te verantwoorden en een teveel aan veralgemeningen te vermijden, is een vergelijkende analyse een nog betere optie. Hiervoor wordt op basis van dezelfde gebeurtenissen de persberichtgeving van landen met een verschillende cultuur, politiek systeem, geschiedenis en context op dezelfde data geanalyseerd.

Het is dan ook uitermate belangrijk dat de resultaten van de analyse worden geïnterpreteerd vanuit (een zekere kennis van) de algemene context en de structuren van het internationaal nieuws en de productie ervan.

I.1. Media en pers

De term “media” houdt verschillende benaderingen en interpretaties in. Het betreft een complex en gevarieerd fenomeen dat iedereen weliswaar empirisch ervaart in de realiteit, maar waarvoor we moeilijk een sluitende omschrijving kunnen vinden. Elk onderzoek dat zich richt tot de “media”, of één bepaald aspect ervan, dient daarom vooraf van een welomlijnd gebied te vertrekken. De keuze van de verschillende “dimensies” die het begrip in ons onderzoek bevat, is weliswaar ten dele en onvermijdelijk subjectief, maar berust toch op een analyse van de verschillende invalshoeken, of liever vanuit de verschillende niveaus en relaties. De relaties van de pers met de staat (de politiek), de cultuur en de maatschappij,  de organisatorische omstandigheden van nieuwsproductie en haar verspreiding, alsook de variaties van inhoudstypes, de relatie tussen het publiek en de communicatoren, de locatie van het krantengebruik in de sociale context [2].

Een eerste belangrijke dimensie van de media is hun relatie met politiek of machtsstructuren. Deze heeft zowel betrekking op pogingen van externe autoriteiten een medium te bepalen, te beïnvloeden of zelfs te beletten te bestaan, als de wijze waarop de media zelf een conformistische of kritische houding tegenover de gevestigde autoriteit aannemen [3].

Een andere dimensie die de media met een maatschappij verbindt is hun normatief karakter (d.w.z. met zowel een normerende als normatieve betrekking op sociale culturele waarden).  Hiermee wordt niet alleen het morele gehalte en de inhoudelijke kwaliteit bedoeld, maar ook de verhouding tussen realiteit en verbeelding en de esthetische, culturele dimensie ervan. Hierbij lijkt de differentiatie tussen de verschillende nieuwsmedia meer en meer te vervagen en lijkt het audiovisuele de hegemonie van het geschreven woord te bedreigen. De gedrukte pers wordt over het algemeen nog steeds aanvaard als het meest serieuze medium met hoge culturele waarden en met een hoog waarheidsgehalte [4].

De organisatorische en technologische dimensie slaat dan weer op de productie en de distributie van het bericht zelf.

Een ander aspect van de organisatorische dimensie betreft de complexiteit van de betrokken technologie en de professionele definitie van diegene die met het specifieke medium werken, de journalistieke benadering dus. Men stelt vast dat meer en meer gebruik wordt gemaakt van steeds complexere technologie en dat het beeld een steeds belangrijker component in de nieuwsberichtgeving wordt [5].

Een niet te onderschatten dimensie is de relatie tussen verdeling, receptie en gebruik. Belangrijk hierbij is de mate waarin de inhoud van het nieuws gekozen wordt als een individuele unit of als een deel van een uitgebreider aanbod van onderwerpen; de wijze waarop de inhoud wordt beperkt in ruimte en tijd… [6].

Een laatste belangrijke dimensie is de relatie tussen zender en ontvanger. De mate waarin de ontvanger is verbonden met de nieuwsbron (als individu of als deel van een groep) is hierbij essentieel, maar ook de graad van betrokkenheid met de bron, de locatie van de zender en de mate van “interactiviteit” [7]. De pers kan door zijn gedrukte vorm of door de smaak van het lezend publiek beschouwd worden als een collectieve uiting van culturele en sociale identiteit. De algemene trend is een toenemende privatisering van het persmedium en een groeiende afstand tussen zenders en ontvangers (zie de gebruikte symboliek in de krantenberichten).

I. 2. Het politieke belang van het persmedium

Wanneer we iets meer willen weten over de rol die de pers speelt in politieke systemen, in het bijzonder dan in deze systemen die zichzelf democratieën noemen, moeten we in de eerste plaats wat dieper ingaan op de betekenis van een “democratie”. Tussen politiek (democratie) en pers bestaat een vitale link, die voornamelijk bepaald is door twee elementen van essentieel belang [8].

In de eerste plaats dienen in een democratie meerdere en alternatieve keuzes beschikbaar te zijn voor het volk: het is immers in de competitie tussen deze alternatieven dat het publiek zich bewust wordt van de specifieke keuzes. Keuze vormt de kern van democratie. De afwezigheid van die keuze betekent dat de democratie op een of andere manier wordt verzwakt, afhankelijk van de aard van de verloren keuze.

Het tweede essentiële element is dat het volk datgene wat die politieke keuzes bepaalt (informatie), op een betekenisvolle manier in eigen handen moet hebben [9]. M.a.w. het volk dient de middelen in bezit te hebben om dergelijke adequate keuzes mogelijk te maken.

Om de politieke functie van de pers en de impact hiervan te analyseren, is het tevens nodig diegenen te identificeren die deze communicatie ontvangen, wat het “publiek” is.

Het “publiek” is namelijk geen monolithische eenheid: het bestaat uit vele segmenten met heel uiteenlopende interesses en belangen [10]. Politieke communicatie is vooral geïnteres- seerd in een maximale beïnvloeding van het publiek. De meeste politieke communicatie is dus gericht naar heel specifieke doelgroepen. De indeling van subgroepen in het publiek die als mikpunt dienen voor de politieke communicatoren, laat ons toe een relatie tussen specifieke groepen en specifieke vormen van communicatie te onderkennen. Over het algemeen zijn het meer hoger opgeleiden die zich richten op het persmedium als informatiebron. Volgens Altheide zijn kranten nog steeds de primaire nieuwsbron [11].

Elk medium berust op een specifieke technologie van communiceren. De essentiële aard van elk daarvan en het gericht gebruik leidt tot belangrijke politieke implicaties. Volgens Dean   “heeft elk medium een inherente partijdigheid (“bias”)” en heeft het door zijn fysieke vorm “een zeker predestinatie te worden gebruikt voor specifieke doeleinden en niet voor andere” [12]. De politieke implicatie is dat door het gebruik van gedrukte media (de pers) als  enige vorm van massamedium, bepaalde mensen hierbij een voordeel zullen ondergaan. Bepaalde types van activiteiten, manieren en technieken van communiceren en zelfs bepaalde onderwerpen zullen bevoordeeld worden.

Volgens Eisenstein stimuleert het leesproces dan weer de rationaliteit die het analytisch beheer van onze kennis bevordert [13].

Het medium van het gedrukte woord is sinds lang en voor het overgrote deel van de georganiseerde geschiedenis van de mens, de meest adequate vorm van menselijke communicatie. Vandaag komt het geschreven woord in een aantal specifieke vormen vooral als massamedium op de voorgrond. Kranten zijn voornamelijk voor politieke belangen van doorslaggevend belang. Zij bereiken een lokaal, regionaal of een nationaal publiek. Sommige, zoals bijvoorbeeld de New York Times, hebben als gevolg van hun prestige en elitair publiek een veel grotere invloed dan de oorspronkelijke basis van haar circulatie zouden doen geloven [14].

Wat kranten nu zo essentieel maakt voor politieke communicatie, zijn een aantal formele kenmerken die op het eerste gezicht evident lijken, maar waarvan de implicaties hoogst belangrijk zijn [15].

Krantenberichtgeving is sequentieel, lijn na lijn, continu en met een driedubbele connotatie: 

een semantische (betreffende de inhoudelijke betekenis), een propositionele (m.b.t. de voorstelling) en een parafraserende (omschrijvende, toelichtende betekenis).

De artikelen worden op één pagina gedrukt, waardoor de lezer steeds (onmiddellijk of later) kan herlezen en op die wijze in herbeschouwing kan nemen. Kranten geven dus, veel meer dan radio of televisie, een mogelijkheid tot een kritische houding en invraagstelling.

 “Verba volant, scripta manent”. Het geschreven woord staat centraal in dit medium, hoewel soms foto’s worden bijgevoegd, die maar al te vaak een verhoogd effect beogen. Doordat kranten geen visuele realiteit scheppen, wordt van de lezer een grotere inzet gevraagd, een groter inlevingsvermogen en een grotere betrokkenheid. Om de berichtgeving via kranten te laten doordringen bij het publiek is dus een grotere concentratie vereist en bijgevolg een bewustere houding tegenover de gegeven informatie.

I. 3. Massa en macht

Een van de kenmerken van de economisch ontwikkelde maatschappijen is het belang van de factor massa. In de moderne maatschappij worden veel mensen losgekoppeld van langdurige, blijvende banden met de gemeenschap en sociale netwerken die hen vroeger hielpen om gebeurtenissen in de wereld te interpreteren op een stabiliserende manier [16].

Collins concludeert in zijn werk dat “mensen die geen sterke, durende betrokkenheid voelen met locale gemeenschappen en sociale netwerken zullen neigen tot het zoeken van nieuwe en vaak afgelegen bronnen van binding en trouw”[17]. De vraag is of zij op die manier aan de correcte informatie komen die ze verwachten. Volgens hem is de cruciale vraag  in het onderzoek naar wat een volk weet of niet weet via het persmedium “hoe mensen weten over zaken waarmee ze geen of weinig ervaring hebben[18]. Het antwoord hierop is: via een  moeilijk leerproces. De wijze waarop men leert over personen, gebeurtenissen of besluiten, gebeurt meestal vanuit een (te) groot en direct vertrouwen in wat de media over die onderwerpen aanbrengen. Edelman toont aan dat de eigenlijke impact en de gevolgen van een politieke actie vaak heel moeilijk te bepalen vallen voor de gemiddelde mens, juist door dat grote gevoel van afstand. Hierdoor wordt het gebruik en de impact van symbolen op het publiek tot één van de belangrijkste aspecten van politieke communicatie, en dus van de politiek zelf [19].

Ook is het belangrijk in deze context rekening te houden met de overtuiging van een volk, de waarden en het gedrag en de wijze waarop deze tot stand zijn gebracht via het proces van politieke socialisering [20]. Er is namelijk een algemene consensus onder academici dat mensen hun politieke opinies baseren op dergelijke overtuigingen, waarden en gedrag. Hierbij blijft in de eerste plaats natuurlijk de onmiddellijke perceptie van evenementen doorslaggevend. Het is slechts wanneer een zekere hoeveelheid aan specifieke percepties gedurende een lange periode blijft optreden dat deze in een overtuiging kan overslaan. Opinie kan men omschrijven als  een  “normatief en/of pragmatisch oordeel over een

object [21]”. Opinie is dus specifieker dan gedrag, daar ze meestal “verenigbaar is met die gedragingen waarmee ze verbonden wordt in de perceptie van de opiniehouder” [22]. Voor de studie van pers en politiek is het dus belangrijk te weten wanneer mensen een krant lezen, hoe hun overtuigingen, waarden en gedragingen de manier van interpreteren beïnvloeden en de wijze waarop men ontvangt wat er geschreven is, om te voorspellen wat hun opinie en ultieme gedrag zal zijn [23].

Politieke communicatie is een overredende vorm van communicatie en kan gezien worden als de essentie van politieke activiteit [24]. De symbolen die gebruikt worden in dit soort overredende politieke communicatie exploiteren de waarden en de hoop op antwoord. De mate waarin een politieke socialisering van een persoon ten aanzien van dergelijke waarden plaatsvindt en de symbolen waarmee deze waarden en geloof worden geassocieerd, bepalen de intensiteit en de manier waarop men zal reageren op de symbolen gebruikt in de communicatie [25].

Het feit dat overreding een verandering in gedrag nastreeft, maakt het tot een bijzonder nuttig politiek middel. Het is belangrijk zich bewust te zijn van de twee doeleinden die zich hierbij stellen, verzekering en aansporing, om politieke communicatie op adequate wijze te analyseren. De lezer van kranten zou altijd op zijn hoede moeten zijn voor het gebruik van bepaalde technieken in de politieke communicatie:  het voorstellen van schijnbare zekerheid en stabiliteit, het gebruik van symbolisch geladen termen, het toepassen van beeldvervormde namen (bijvoorbeeld de naam “peacemaker” gebruikt door Reagan voor het MX missile systeem), het gebruik van eufemismen, het aansporen tot onbestaande angsten (bijv. de communistenjacht in de jaren ’50) [26]. Een aantal andere factoren zijn tevens heel belangrijk in het manipuleren van de publieke opinie. Sommige daarvan beperken de ontvankelijkheid van het publiek tegenover overredende communicatie. Het wordt algemeen aanvaard door academici dat een publiek gemakkelijker overtuigd wordt, naarmate een waarde wordt voorgesteld die tegemoet komt aan de eigen interessesfeer van dat publiek [27].

De symbolen die een belangrijke rol spelen in de politieke communicatie zijn de zogeheten “condensrationele symbolen”. Hiermee wijst Sapir op de complexiteit van het maatschappelijk en politiek systeem, dat ver verwijderd staat van het gemiddelde publiek [28].

Om zich in staat te stellen de ontwikkelingen in de wereld beter te interpreteren en te begrijpen bouwen mensen een mentaal geheel van vereenvoudigde ideeën en indrukken. Als gevolg van het socialiseringsproces zijn hierbij emotionele factoren vaak heel sterk verbonden met deze “ingekapselde” ideeën. Centraal bij  deze stenografische inzichten staan de condensrationele symbolen. Deze bevatten een geheel van noties van betekenis over elementen van de gemeenschap, maar ook emoties daarnaar gericht. Het is juist de ambiguïteit van deze symbolen (de ruimte die deze symbolen overhouden voor plaatsing in specifieke situaties), die ze zo bruikbaar maakt in politieke communicatie. Zij verschaffen namelijk de bindende link tussen de individuele betekenis en de grotere betekenis van sociaal en politiek formaat. Zij vormen de relatie tussen individuele en sociale realiteit, structureren de percepties van mensen en laten hen toe betekenissen te vinden in gebeurtenissen die plaatsvinden buiten hun eigen leefwereld.

Symbolen zijn dus de sleutelfactor in het afdwingen van publieke visies en in het manipuleren ervan. Het gebruik van dergelijke symbolen (zowel visueel als door woordgebruik) vanuit de overredende functie van de politieke communicatie is ook voor een groot deel afhankelijk van de tijdscontext en van de recente historische context, die een belangrijke invloed hebben op de nationale collectieve psyche.

 Om te begrijpen op welke manier mensen beïnvloed worden door het gebruik van symbolen, moeten we eerst de inhoud van die symbolen analyseren, vervolgens de specifieke communicatieve context en de algemene tijdscontext kennen waarin de symbolen zijn gebruikt en tenslotte moeten de cognitieve en affectieve associaties door de personen die de symbolische communicatie ontvangen, onderzocht worden [29].

 I. 4. Subjectiviteit versus objectiviteit

Dit brengt ons tot een andere fundamentele vraag: wat is de doelstelling van nieuwsgeving en – indien er meerdere zijn – welke is daarvan de meest belangrijke?

Volgens Dean was de primaire reden waarom de pers zo een geprivilegieerd statuut verkreeg om met volledige vrijheid te functioneren: “het ontwikkelen van een intelligent en krachtig publiek, dat diende als garantie voor een gezond functionerende democratie”[30]. Daardoor zou de primaire doelstelling van het nieuws zijn “het aanbieden van een adequate hoeveelheid en kwaliteit aan informatie over ontwikkelingen die het publiek, het land, de democratie aanbelangde” [31]. Maar is dat het enige doel van het nieuws?

Om te weten hoe het publiek in staat wordt gesteld de wereld op een zo juist mogelijke manier te interpreteren, moeten we ons eerst afvragen welke evenementen, ontwikkelingen en patronen uit de buitenwereld het publiek zou moeten kennen om te begrijpen wat geschreven is, maar ook hoeveel aandacht besteed zou moeten worden aan die elementen. M.a.w. welke evenementen worden op adequate of inadequate manier gerapporteerd en welke worden helemaal niet gerapporteerd? Worden er andere onderwerpen naar voren geschoven, worden andere doeleinden zichtbaar? De sleutelvraag is dus waarom komt het nieuws tot ons, of liever waarom komt dàt nieuws in dìe krant. Beslissingen over wat wordt geschreven en wat niet staat centraal in het nieuws. Zoals Broder zegt in zijn werk: “wij journalisten weten allemaal dat datgene waarmee we voornamelijk bezig zijn te beslissen niet is welke berichten we er in plaatsen, maar wel welke we er uit laten” [32]. Dit raakt de kern van onze vragen: op welke criteria zijn deze beslissingen gebaseerd en welke zijn de andere factoren die bepalen wat nieuws is?

Hierbij is in de eerste plaats de conceptie van nieuws bij het nieuwspersoneel zelf doorslaggevend [33]. Objectiviteit en de gevolgen daarvan staan dan ook centraal in de discussie rond de nieuwsselectie. Deze is voornamelijk door twee uitgangspunten bepaald.

In het eerste beslaat objectiviteit de keuze van het nieuwsitem en de uitwerking van de betekenis ervan [34]. Objectiviteit is mooi als streefdoel, maar in de praktijk blijken de waarden van de journalisten en de beoordelingen over de wereld de werkelijke determinanten te zijn in besluiten over wat het nieuws is en wat de betekenis ervan is.

 Het tweede uitgangspunt bij het beschouwen van de objectiviteit als doel van het nieuws, betreft de kwestie van de betekenis van de verslagen in het nieuws [35]. Directe en rechtstreekse verslaggeving is voor het bekomen van objectiviteit van essentieel belang, terwijl een belangrijk aspect van nieuws in het algemeen nu juist bestaat uit het “nieuwe” ervan, het stuitende, het onverwachte, het treffende…Wanneer men ervan uitgaat dat objectiviteit enkel wordt bereikt door te berichten over feiten, en dat uitleg en interpretatie over de context of verbonden items ofwel niet nodig zijn, illegitiem zijn of gewoonweg geen plaats waard zijn, dan is rechtstreekse verslaggeving de beste manier. Maar als nieuws dient om mensen de wereld beter te doen begrijpen, is het dan niet belangrijk een betekenis te geven aan een bepaalde gebeurtenis d.m.v. beschrijving en analyse van het algemene patroon waarin de gebeurtenis zich voordeed en/of de context ervan? Perspectief is dus van fundamenteel belang wil de krant aan haar essentiële functie voldoen. Want ironisch genoeg blijkt dat  nu juist deze “objectiviteit”, deze rechtstreekse verslaggeving, het middel bij uitstek vormt om voorname politieke leiders in staat te stellen het “nieuws” meer en meer te manipuleren. Indien de ideeën van het volk op bepalende wijze worden beïnvloed door de pers, dan zijn daar bijzonder belangrijke implicaties aan verbonden voor de democratie. De selectie in het bepalen welk bericht al dan niet gedrukt wordt,  is op zichzelf echter reeds een interpretatie van wat als waardig wordt geacht om als nieuws verspreid te geraken, m.a.w. van wat realiteit is [36].

  De betekenis van dit alles is dat de noodzaak aan kennis om te begrijpen wat er zoal gebeurt in de rest van de wereld groot is. Deze noodzaak omvat tevens het inzicht in de politieke, economische en sociale ontwikkelingen van andere naties, hun geschiedenis, hun leiderschap en eenvoudigweg hoe die andere mensen zijn en wat ze willen en wat ze niet willen [37].

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 



[1] T. VAN DIJK, News as Discourse, New Jersey: LEA, 1988.
[2] D. Mc QUAIL, Mass Communication Theory, London: Sage, 1994, pp. 22-30.
[3] Ibid., p.23.
[4] D.  Mc QUAIL, loc.sit.
[5] Ibid., p. 27.
[6] Ibid., p. 29.
[7] Ibid., p. 30.
[8] G. THOVERON, Médias: information ou manipulation?, Bruxelles: Université de Bruxelles, 1999,    pp. 79-81.
[9] Volgens G. Thoveron, zijn deze twee elementen noodzakelijk bij het toekennen van de verschillende   aspecten van de rol van de pers in ons politieke systeem.
[10] M. MARGOLIS & G. MAUSER, Manipulating Public Opinion: Essays on Public Opinion as a Dependant Variable, Pacific Grove: Brooks Cole, 1989, p. 85.
[11]  D. ALTHEIDE, Creating Reality, Beverly Hills: Sage Publications, 1974, p. 152.
[12] A. DEAN, The Media Politics, New Jersey: Prentice Hall, 1989, p.189.
[13] E. EISENSTEIN, The Printing Press as an Agent of Change, New York: Cambridge University Press, 1978, p. 32.
[14] In 1995 had de New York Times een totale circulatie van 1145.890 exemplaren per dag, waarvan  slechts  443 287 ex. In New York zelf  (A. QUINTERO PIZARROSO, op.sit., p. 354).
[15] D. ALTHEIDE, op.cit., pp. 84-89.
[16] R. COLLINS, Media Culture and Society, a Critical Reader, London: Sage Publications, 1986, p.56.
[17] Ibid., p. 61.
[18] Ibid., p.74.
[19] M. EDELMAN, The Symbolic Use of Politics, Urbana: University of Illinois Press, 1967, p.166.
20] Met politieke socialisering bedoelt men het leerproces van waarden, overtuigingen en gedrag in een     maatschappij. Het vormt een belangrijk element bij de oriëntering van een bevolking en hun antwoord op     specifieke politieke communicatie.
[21] M. FISHMAN, Manufactering the News, Austin: University Press, 198O, p. 101.
[22] B. HENNESEY, Public Opinion, California/Brace: Brooks/Cole, 1985, p. 173.
[23] Ibid., p. 180.
[24] M. EDELMAN, op.cit., p. 114.
[25] Ibid., p. 118.
[26] B. HENNESEY, op.cit., p. 188.
[27] Loc.cit.
[28] E. SAPIR, “Symbolism”, in: Encyclopedia of the Social Sciences, New York: MacMillan, 1930, pp. 494. 
[29] E. SAPIR, op.cit., p. 493.
[30] A. DEAN, op.sit., p. 146.
[31] Ibid., p. 214.
[32] D. BRODER, Behind the Front Page: a Candid Look at How the News is Made, New York: Simon & Schuster,     1987, p. 69.
[33] S. PRICE, Media Studies, London: Pitman, 1993, p. 72.
[34] Ibid., p. 98.
[35] S. PRICE, op.cit., p. 94.
[36] Ibid., p. 100.
[37] Loc.cit.