De leerkracht tussen norm en praktijk. Geschiedenisonderwijs in Vlaanderen na WO II. (Nele Muys)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2:

Geschiedenisonderwijs in relatie tot maatschappij en geschiedeniswetenschappen

 

De studie van geschiedenis kent drie grote functies. De eerste was van politiek, religieuze of morele aard. De tweede is de wetenschappelijke studie. En de derde: bron van vermaak en ontspanning [51]. Of anders gezegd, geschiedenis is op drie grote gebieden te situeren: de samenleving, de wetenschap en het onderwijs.

 

In het maatschappelijk gebeuren wordt geschiedenis gekoppeld aan identiteit[52]. Een selectie uit het verleden wordt gemaakt om een beeld op te hangen van de ‘regerende’ generatie: ‘Mens en maatschappij bepalen aldus telkens opnieuw wat voor hen geschiedenis is, de ware geschiedenis is[53]’. Het beeld dat we meedragen is een (onbewust) vertekend beeld. Elke geschiedenis brengt zijn waarheid, niet dé geschiedenis[54]. Geschiedenis in de samenleving heeft een dubbele invulling: langs de ene kant is het de evolutie van vernieuwingen in de maatschappij. De samenleving is een dynamisch gegeven, gedragen door socio-politieke, socio-economische en sociale en culturele gebeurtenissen[55]. ‘Histoire immobile’ bestaat niet. Maar langs de andere kant is het de maatschappij die de geschiedenis gebruikt/misbruikt om bepaalde doeleinden te bereiken. De evolutie in de samenleving wordt weerspiegeld in de inhoud van het vak geschiedenis op school.

 

In de jaren na WO II werden internationale en Europese instellingen opgericht, enerzijds om de vrede te waarborgen en anderzijds om de economische grenzen te verruimen. Geografisch gezien was het nationale ondergeschikt geworden aan de wereld, ‘the global village’. Internationaal gezien waren de belangrijkste instellingen de VN en de rechten van de mens. Op Europees niveau vertrok men uit de Benelux en breidde men zich stilaan uit. Een tweede belangrijk aandachtspunt is de paradoxale situatie in België van enerzijds de ideologische verzuiling die in stand werd houden, maar anderzijds merken we onder internationale druk een secularisatie van de maatschappij. De jaren ’60 werden gekenmerkt door economische vooruitgang, flower power, de hippies, de oorlog in Vietnam,… In de jaren ’70 kreeg de wereld te maken met de oliecrisissen. Vanaf de jaren ’60 stond in België federalisatie op de politieke agenda. Naast de politieke en economische veranderingen zijn er de technische veranderingen. In het post-industrieel tijdperk zette de technische vooruitgang zich voort.

 

Welke rol heeft geschiedenis te vervullen in de samenleving? Zelfs op die vraag is het niet mogelijk een eenduidig antwoord te formuleren. Geschiedenis in de samenleving kan van-uit vele invalshoeken bekeken worden, maar centraal staat de historische vorming. Het nut van de geschiedenis in de maatschappij heeft enkele radicale wijzigingen gekend. Bekijken we enkel de periode van rond 1945 dan merken we de wisseling op na de wereldoorlog. Een tweede markante gebeurtenis is het jaar ’68. Globaal kunnen we stellen dat men vanuit de maatschappij enkele argumenten aansnijdt om de veranderingen te legitimeren. R. De Keyser haalt drie grote functies aan: de conserverende, de emanciperende en de identiteitsvormende functie van geschiedenis[56]. Voor Wereldoorlog II kunnen we de conserverende taak waarnemen. Geschiedenis moet het verhaal brengen van de evolutie van de mens; de culturele erfenis moet aan de jongeren meegegeven worden. Samen-vattend kunnen we zeggen dat de historische vorming bestaat uit de overdracht van cultuur. Na Wereldoorlog II is het meest typerende de emanciperende functie. Door kritiek te uiten op het verleden probeert men de toekomst beter voor te bereiden. Door de wandaden van het verleden te ontmaskeren dient men de emancipatie, de bevrijding van de hedendaagse mens[57]. De grootste veranderingen komen na de jaren ’68. De traditionele waarden zoals de traditie, het religieuze en het morele verdwijnen. Mensen gaan op zoek naar de identiteit. Niet alleen de eigen identiteit maar ook die van de medemens. De geschiedenis krijgt nieuwe kansen aangeboden. Zoals vaak kunnen drie functies die aan de geschiedenis worden toegekend niet alleen optreden. De conserverende, emanciperende en de identiteit als functie kunnen niet los van elkaar gezien worden, integendeel: ze zijn complementair. Geschiedenis is ten eerste de bewaring van eeuwenlange samenlevingservaring, ten tweede de kritische reflectie op evoluerend maatschappelijk handelen en ten derde de identiteitsverheldering van individu en collectiviteit[58].

De historische vorming wordt onvermijdelijk met het onderwijs meegegeven aan de jeugdige student. Daarom wordt van het onderwijs verwacht dat ze wetenschappelijk correcte informatie doorgeeft, die maatschappelijk relevant moet blijven. De maatschappij staat niet stil: vooral (zoals reeds aangehaald) de revolte van 1968 heeft de maatschappij ter discussie gesteld. Geschiedenis in het onderwijs werd in vraag gesteld, maatschappelijke vorming bleek een betere optie.

 

De tegenstelling tussen onderwijs en samenleving wordt aan de kaak gesteld. In het dagelijkse leven wordt de geschiedenis op een heel andere manier aangebracht. De massamedia zorgt ervoor dat jongeren in aanraking komen met de actualiteit. Niet alleen de geschiedenis, maar tevens de geschiedenis-in-wording wordt op het kleine schermpje getoond.

 

De rol van de geschiedenis in de samenleving is verschoven. Dit is een evidentie, want geschiedenis staat niet stil. Voor vele mensen echter is het minder evident dat het noodzakelijk is de geschiedenis te kennen om het heden te begrijpen. De kennis van de geschiedenis is niet zomaar een verhaal. Geschiedenis is een complexe evolutie. Geschiedenis is daarom een methode, een manier van denken, over de maatschappelijke werkelijkheid. De historische kritiek is een onontbeerlijk gegeven geworden.

 

Een andere invalshoek om geschiedenis in de samenleving te onderzoeken bevindt zich niet op het vlak van de beroepshistorici, maar op het vlak van de ‘amateurs’. Vlaanderen is niet zodanig geïnteresseerd in de geschiedenis (het vormt immers geen punt op de maatschappelijke agenda). Een documentaire, een historische film, gebaseerd op waargebeurde feiten,… aangebracht via de meest toegankelijke media (tv, radio, cinema,...) zorgen ervoor dat de doorsnee Vlaming in contact komt met de geschiedenis. Het aantal tentoonstellingen, musea, heemkundige kringen zijn de laatste decennia gestegen.

 

Naast de factor maatschappij is de geschiedeniswetenschap[59] een ander facet dat het geschiedenisonderwijs helpt invullen, dan meer vanuit didactisch perspectief (doelstel-lingen en de historische methode) . Tijdens de 19de eeuw heeft men gepoogd het verwerven van geschiedeniskennis te verbeteren, nog meer te verwetenschappelijken. De bronnen werden onderworpen aan een systematische, kritische methode. Objectiviteit en bruikbaar-heid van bronnen werden/worden uitvoerig onderzocht. Bekende stromingen daarin zijn het “positivisme”, de “Annales-school”, de “nouvelle histoire”. In de 20ste eeuw werd gestreefd naar de methode van historische vorming. Drie belangrijke onderdelen in de historische vorming zijn het kennen, het denken en het handelen / het bewustzijn.

 

Vanaf de jaren ’50-60 merken we in de leerplannen een verschuiving van politieke en militaire geschiedenis naar ‘mentaliteitsgeschiedenis’, met nadruk op sociale en economische aspecten. Komt deze tendens ook naar voor in de geschiedeniswetenschap? Over wat schrijven de geschiedschrijvers vooral?

 

Geschiedschrijvers zijn al eeuwen bezig met het neerschrijven van historiografie. In de nieuwste tijden (ruw uitgedrukt de 19de en 20ste eeuw) kunnen enkele stromingen aangeduid worden. Deze tweehonderd jaar hebben grote vernieuwingen aangebracht. Vooreerst kan gesteld worden dat de geschiedeniswetenschap een volwaardige studie werd. Geschiedenisprofessoren waren genoeg aanwezig aan universiteiten, maar een specifieke opleiding (faculteit) bestond niet. Daar kwam verandering in, en meer bepaald het eerst in Duitsland. Andere landen volgden hun voorbeeld. De belangrijkste persoon uit deze periode is ongetwijfeld Leopold von Ranke. Hij schreef niet alleen over de geschiedenis van landen, maar hij schreef een belangrijk werk, namelijk ‘Zur Kritik neuerer Geschichtsschreiber’. Hij voert een onderzoek naar de nieuwere geschied-schrijving van rond 1500. Niet zozeer de periode is van belang maar meer de methode. Eersterangsdocumenten zijn de bron, zonder hen is er geen geschiedenis. Respect voor feiten is het meest opvallend.

 

Een tweede stroming is de romantische vertelkunst. De passie om te schrijven over het verleden, het bestuderen. Vaderlandse geschiedenis is het onderwerp bij uitstek. Frankrijk is het meest toonaangevend in deze periode. Aanleiding is de Franse Revolutie. Het belangrijkste om te onthouden uit deze periode is de aandacht die uitging naar cultuurgeschiedenis. Ook de geringe aanwezigheid van de sociale factor mag niet onderschat worden. Meer aandacht voor het volk en de helden!

 

De 19de eeuw staat bekend als de eeuw met het ontstaan van de natiestaten: België in het begin van de eeuw, Duitsland en Italië midden 19de eeuw. Regimes moesten gelegitimeerd worden. Het beste gebeurde dit door de geschiedenis van het land neer te schrijven. Meer dan ooit stond de geschiedenis in teken van de politiek. Liberale geschiedschrijvers (Duitsland), het nationalisme, maar ook het klerikalisme. In België krijgen we te maken met de kerk ten opzichte van de staat. Nazi-Duitsland maakte gretig gebruik van de methode om de geschiedenis naar zijn hand te zetten.

 

In navolging van de universitaire ontwikkeling van de geschiedenis werd de methode van de geschiedschrijving ontwikkeld. Positivisme werd de benaming van de stroming die geschiedenis bestudeerde zoals men tewerk ging/gaat in de exacte wetenschappen. Men wilde tot een wetmatiging (generalisering) komen. Tussen de feiten was een samenhang. De belangrijkste 19de eeuwse positivist was Comte: kennisverwerving op basis van ervaringsgegevens (feitelijke gegevens). Tussen de vastgestelde feiten moet een constante relatie opgespoord worden.

 

Een tweede belangrijke stroming is het marxisme. Zijn interpretatie over de algemene ontwikkeling van de geschiedenis zou door zijn medewerker, Engels, het ‘Historisch materialisme’ genoemd worden. Het marxisme heeft zijn grootste aantal aanhangers gekend tijdens het communisme onder Lenin, en vooral onder Stalin.

 

In tegenstelling tot Marx, die een algemene geschiedenis uitwerkte, beschreef Spengler de geschiedenis als een reeks afzonderlijke beschavingen; hij zag geen lineair opgaande wereldgeschiedenis. Toynbee beschreef in ‘A Study of History’ het ontstaan en de groei, maar ook de ineenstorting en de ontbinding van beschavingen.

 

De belangrijkste stroming, voor deze thesis althans, is de sociaal-economische geschiedenis en de mentaliteitsgeschiedenis. Het ‘ontstaan’ van de economische geschiedenis wordt geplaatst in Duitsland. Eigenlijk is het een uitloper van de wetenschap economie. De aandacht ging daarbij ook uit naar de sociale geschiedenis. Door de sociaal-economische samenleving te bestuderen is niet alleen een ander gebied in de geschiedenis doorgrond geworden, maar de methodes zijn zich gaan uitbreiden. Een sociaal-economische geschiedenis is immers een andere invalshoek en behoeft andere methodes dan een politiek-institutionele geschiedenis. Er worden andere bronnen gebruikt. Statistiek deed zijn intrede. In het historisch onderzoek was evenwel niet alleen het cijfermateriaal, of het kwantitatieve, van belang. Veel aandacht ging uit naar de interpretatie van de cijfers, naar het kwalitatieve. Daaruit groeide de tak ‘New Economic History’. Omdat dit vooral het economische aspect bestreek, kwam er een reactie vanuit de sociaal-historische hoek.

 

Beschavingsgeschiedenis is een ijdel doel (geweest) voor vele geschiedschrijvers door de eeuwen heen. Dit is toch een kenmerk uit de 20ste eeuw. Weg van de politieke geschiedenis probeert men een geheel beeld te geven van de evolutie van de mens. Het sociale en economische leven krijgt de volle aandacht. Maar men kan de context van het sociale en economische beter begrijpen door het politiek-institutionele kader ook te schetsen. Naast het aansnijden van de andere topics is nog een andere evolutie in de geschiedeniswetenschap gaande. Interdisciplinair onderzoek wordt meer en meer gepromoot. Het meest toonaangevende tijdschrift daarvoor is ‘Annales’, in al zijn facetten. Reeds in het eerste nummer van dit tijdschrift werd gereageerd tegen de kloof die er bestond tussen historici, economen, sociologen,… Met andere woorden: men revolteerde tegen de traditionele geschiedschrijving. Het tijdschrift ‘Annales’ heeft enkele fases doorlopen. In de eerste fase waren Febvre en Bloch de dominante figuren. Het tijdschrift noemde dan voluit ‘Annales d’histoire économique et sociale’. De nadruk lag op een interdisciplinaire samenwerking tussen de menswetenschappen.

 

In de tweede fase van de ‘Annales. Economies, sociétés, civilistations’ werd het kwantitatieve aspect naar voor geschoven. De figuur van Braudel is niet weg te denken. Hij was voorstander van onderscheid in niveaus voor feiten, conjuncturen en structuren. Dit structuralisme is echter geen ‘uitvinding’ van de geschiedeniswetenschappen. De linguïst de Saussure ligt aan de basis van de structuralistische wetenschapsopvatting. De structuur is een georganiseerd geheel van elementen, van eenheden waarvan de betekeniswaarde niet zozeer komt van hun innerlijke inhoud als van de verhouding van de termen onderling. Braudel zocht tussen de feiten (het zichtbare) de onderlinge verbanden. De geschiedenis wordt geleid door de krachten die in de diepte inwerken zonder dat ze aan de oppervlakte zichtbaar zijn. Braudel onderscheidt enkele niveaus. Een eerste niveau concentreert zich op de concrete gebeurtenissen, ‘histoire événementielle’. Op het zelfde niveau spiegelen de banale feiten (~ microgeschiedenis). Een tweede niveau is de conjunctuur; en een derde niveau is de structuur. Volgens Braudel is niet alleen de observeerbare of uitwendig waarneembare feiten van belang, maar dient een historicus net die stap meer te zetten. De historicus moet de niet-observeerbare samenhang en de structuren zoeken. Zij tonen het verband tussen personen, groepen en de samenleving. Een ander soort indeling is geba-seerd op de geografische, de sociale, en de individuele tijd. Een eerste deel is een quasi-immobiele geschiedenis (geschiedenis in een traag) tempo: de mens ten opzichte van de hem omringende omgeving. In het tweede deel gaat men geografisch reeds ruimer: de economie, de maatschappelijke opbouw. De sociale geschiedenis als een trager ritme, maar onderhevig aan de onpersoonlijke en collectieve krachten. En in het laatste deel gaat Braudel dieper in op de politieke gebeurtenissen en de individuele beslissingen. Deze structuur heeft hij toegepast in het boek ‘La Méditerranée et le monde méditerranéen à l’époque de Philippe II’. Braudel heeft een kader ontworpen voor een analyse van de verschillende krachten op de geschiedenis.

 

In de derde fase is ‘Annales. Historie, sciences sociales’ gericht op de mentaliteits-geschiedenis. Sociale aspecten werden nog dieper uitgewerkt: de aandacht voor het kind, seksualiteit en dergelijke meer. ‘De mooiste synthesen liggen hier op het domein waar inderdaad alles samen kan komen, het socio-culturele, (…)[60].

 

Concluderend kunnen we stellen dat de verwetenschappelijking van de opleiding geschiedenis terug te vinden is in de 18de – 19de eeuw, terwijl het behandelen van de gehele geschiedenis, ‘Histoire totale’, een nieuwe ontwikkeling was in de 20ste eeuw en nu nog steeds verder gezet wordt. Niet alleen de uitbreiding van de thema’s valt daarbij ook, maar ook het grensoverschrijdende, kijkend naar andere wetenschappen en als dusdanig interdisciplinariteit promoten.

 

Voor Wereldoorlog II had geschiedenis in het onderwijs een meer conserverende taak. In het vak geschiedenis moest enerzijds zo veel mogelijk feitenkennis weergegeven worden. Grote gebeurtenissen en de helden stonden centraal. Anderzijds mocht men niet vergeten dat elke fase in het historisch verhaal een belerende en moraliserende taak inhield. Vanaf de jaren ’50, maar vooral in de jaren ’60, werd deze manier van lesgeven in vraag gesteld. “Maatschappelijke relevantie” is het kernbegrip in het geschiedenisonderwijs. Een eerste belangrijke verandering in het leerplan geschiedenis is de actualisering. Het verleden blijft belangrijk om het heden te begrijpen, maar het heden en de toekomst worden niet meer gezien als iets niet-historisch. We mogen niet vergeten dat men vroeger dacht dat de geschiedenis eindigde bij de Franse Revolutie. Met actualisering wordt ook bedoeld dat men voor de meer recente gebeurtenissen, oorlogen of crisissen de oorzaken probeert te achterhalen. Een tweede vernieuwing vinden we terug in het invoeren van de historische methode. De geschiedeniswetenschap wordt geïntegreerd in het vak geschiedenis. De historische methode houdt in 1) zoeken naar kennisgegevens, of heuristiek, 2) de historische kritiek op bronnen toepassen, en 3) de historische synthese.

 

Inzicht schenken in dit soort processen en evoluties noopt de moderne mens tot een groot relativeringsbewustzijn[sic] en tot nederigheid. Met dit onderricht verlaat men de begane paden van de politieke, sociaal-economische en/of instellingsgeschiedenis en beweegt men zich op het gebied van de mentaliteitsgeschiedenis. Indien echter ons onderwijs – en dat beperkt zich niet tot het geschiedenisonderricht - een dergelijk besef niet op de een of andere wijze bijbrengt, heeft het m.i. op een jammerlijke manier gefaald.[61] …’

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[51] J. Gabriëls, Geschiedenisonderricht, Appel, p. 26-31

[52] obv

-R. De Keyser, Identiteit en geschiedenisonderwijs, Vlaanderen morgen, 1992 (jan/feb), pp. 5-13

-R. De Keyser, O Dierbaar België, over het ongemak van de geschiedenis, Kultuurleven, LVII, n°7, pp. 28-29

[53] R. De Keyser, Geschiedenisdidactiek, eigen-zinnige beschouwingen …, pp. 182-187

[54] R. De Keyser, Geschiedenisdidactiek, eigen-zinnige beschouwingen …, pp. 182-187

[55] Dit zijn de drie domeinen van de socialiteit. zie later (eindtermen)

[56] R. De Keyser, Vragen over de zin…, p. 11

[57] R. De Keyser, Vragen over de zin…, p. 11

[58] R. De Keyser, Vragen over de zin…, p. 12

[59] o.b.v.

- R. De Schryver, Historiografie, vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa, universitaire pers Leuven, 1997, p. 283-376

- W. Prevenier, M. Howell, M. Boone, Uit goede bron, introductie tot de historische kritiek, Leuven, Garant, 2000, p. 144-152

- R. Dehamers, Een exemplarische benadering van het vak “geschiedenis”, Digo, XI/2, p. 12 – 20

- P. Soetaert en A. Verrijken, Structurele geschiedenis: wat en hoe? , p. 66 - 71

[60] W. Prevenier, M. Howell, M. Boone, Uit goede bron, p.145

[61] J. Janssens, Historia magistra vitae? Gedanchten over het geschiedenisonderwijs in Vlaanderen, Ons erfdeel, XXXIII, n°9, 1990, pp. 681-687