Gecontroleerde groei


Met de overstap naar TCP/IP leek het de mensen van de INWG ook de hoogste tijd om een nieuw mail protocol te ontwikkelen. Postel en zijn collega's noemden hun standaard protocol Simple Mail Transfer Protocol. [8] Dankzij dit protocol werd de communicatie met andere alternatieve netwerken zoals BITNET en USENET aanzienlijk vereenvoudigd en kwam er eindelijk uniformiteit in de e-mail programma's.

Op hetzelfde moment zorgde de expansie van het Internet voor een nieuw probleem. Bij de ontwikkeling van het ARPAnet was men ervan uitgegaan dat het netwerk maximaal uit 256 hostcomputer zou bestaan die elk wel een onbepaald aantal gebruikers konden groeperen maar door de komst van de LANs bleek dit concept achterhaald. In plaats van één mainframe met twintigduizend gebruikers werd men plots overspoeld door duizenden servers die elk als host opereerden. Aanvankelijk had elke host zijn een eigen IP-adres en naam maar dit systeem bleek niet langer houdbaar. Bovendien waren bepaalde namen zeer gegeerd wat tot conflicten moest leidden. De oplossing kwam er met het Distributed Name System dat in RFC 881 en RFC 882 werd voorgesteld. [9]

Iedere server kreeg een eigen domain name die overeenstemde met een IP-adres. De server fungeerde dan als nameserver voor de PC's in zijn eigen LAN of WAN. Het was dus voor de gebruiker niet langer noodzakelijk het IP-adres van een computer te kennen; voortaan volstonden de computernaam en de domain name die veel eenvoudiger te memoriseren waren.

Binnen de domeinnaamgeving is er een zekere systematiek terug te vinden. In de Verenigde Staten werden na veel gediscussieer zeven top-level domains aangenomen: .edu voor onderwijsinstellingen, .com voor bedrijven, .gov voor sites van de overheid, .mil voor militaire hosts, .org voor non-profit bedrijven, .net voor service providers en .int voor internationale organisaties. Deze indeling werd echter in de rest van de wereld niet zo consequent opgevolgd. Men verkoos er als top-level domain vaak de ISO-tweelettercode. Zo eindigt de domeinnaam van een Belgische site meestal op .be, van een Zweeds site meestal op .se, … [10] Elk land probeerde voor het overige wat structuur in de adressering aan te brengen door bij voorbeeld de academische instellingen de domeinname .ac.* mee te geven.


10/04/97