Nieuw Rechts in Vlaanderen. Het gedachtegoed van het Nieuw Rechtse tijdschrift ‘Teksten, Kommentaren en Studies’ (Sofie Delporte)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II: Het Nieuw Rechtse Gedachtegoed

 

4. De tactiek van Nieuw Rechts

 

4.1 De metapolitieke strategie van Nieuw Rechts

 

            Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts is ontleend aan het ideeëngoed van de Italiaanse communist Antonio Gramsci. De metapolitiek van Nieuw Rechts wordt daarom ook vaak omschreven als een ‘Gramscisme van rechts’. Centraal staat Gramsci’s theorie dat het opbouwen van een culturele hegemonie de voorwaarde is voor het vestigen van de politieke macht. In een eerste deel wordt het gedachtegoed van Gramsci kort toegelicht. Daarna wordt aandacht besteed aan hoe dit concept door Nieuw Rechts wordt ingevuld.

 

4.1.1 Het gedachtegoed van Gramsci [388]

 

            Antonio Gramsci wordt op 22 januari 1891 geboren te Ales, Sardinië. In 1911 begint hij een academische opleiding aan de universiteit van Turijn. Daar komt hij in contact met het socialistische gedachtegoed. Hij wordt lid van de Italiaanse socialistische partij (PSI) in 1914. In 1921 speelt hij een belangrijke rol in de oprichring van de Italiaanse communistische partij (PCI). In 1924 wordt hij secretaris-generaal van deze partij en wordt hij verkozen in het parlement. In 1926 wordt de PCI verboden door de fascisten en Gramsci wordt gearresteerd. Twee jaar later wordt hij veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf. Gramsci, die altijd al een zeer zwakke gezondheid had, wordt ernstig ziek in de gevangenis. Hij wordt in 1933 overgebracht naar het ziekenhuis. Op 27 april 1937 overlijdt hij aan een hersenbloeding. Tijdens zijn verblijf in de gevangenis schreef hij zijn Quaderni del Carcere (o.m. vertaald in het Engels als The Prison Notebooks)

 

            Gramsci was sterk geëngageerd in de strijd van de Italiaanse arbeidersklasse voor revolutionaire verandering. Zijn publicaties tonen een scherp inzicht in zijn tijd en zijn bekwaamheid om te theoretiseren over de problemen van sociale transformatie. Zijn politieke activiteiten maken duidelijk dat hij ook de praktische mogelijkheden onderzocht om deze transformatie te realiseren. Direct na de eerste wereldoorlog heerste er in Italië, net als in andere Europese landen, een revolutionair klimaat. In 1920 brak er een grote algemene staking uit die echter niet leidde tot de verhoopte communistische revolutie. De opkomst van Mussolini en de desintegratie van de arbeidersbeweging, deels als gevolg van interne twisten, leidde ertoe dat de jonge Italiaanse communistische partij in een geïsoleerde en hopeloze toestand verzeilde. Zoals in de rest van Europa was de waarschijnlijkheid van een revolutie verdwenen. Het feit dat de proletarische revolutie zich nog niet had voorgedaan, droeg ertoe bij dat Gramsci de aandacht ging focussen op de nood om de bourgeoishegemonie ook op niet-economische terreinen aan te vechten. Centraal in zijn analyse staan de manieren waarop de dominante sociale groep (in zijn geval de bourgeoisie) zijn hegemonie kan handhaven en de methode om deze hegemonie omver te werpen. Hij benadrukt daarbij de nood aan de vestiging van een alternatieve (proletarische) wereldbeschouwing, die niet alleen economische, maar ook culturele, ideeënvormende en intellectuele aspecten omvat, als tegenblok voor de hegemonie van de bourgeoisie.

 

De dominante sociale groep oefent verschillende vormen van sociale controle uit. Gramsci maakt daarbij een onderscheid tussen ‘coercive’ of dwingende controle en ‘consensus’ controle of controle over de heersende opvattingen. De dwingende controle manifesteert zich onder de vorm van direct geweld of de dreiging van geweld. In zijn meest pure vorm wordt de dwang ‘fysisch’ uitgeoefend door de repressieve organen van de staat, vooral door het leger, de politie en het strafsysteem (de politieke maatschappij). De consensus controle daarentegen slaat op de vestiging van een algemene consensus. Die ontstaat wanneer de bevolking de wereldvisie en het waardenpatroon van de dominante groep assimileert. Het is deze assimilatie die de dominante groep de mogelijkheid geeft om hegemonisch te zijn. Hegemonie verwijst dus naar de intellectuele en culturele overheersing van de dominante sociale groep en de instemming met die dominerende cultuur door de bevolking. Deze instemming wordt ‘intellectueel’ gerealiseerd door ‘burgerlijke’ instituties zoals de kerk, het onderwijssysteem en de familie (de burgerlijke maatschappij). Gramsci erkent evenwel dat alle instituties zowel een dwingende impact hebben, als een invloed uitoefenen op de ideeënvorming bij individuen. In de realiteit komen consensus en dwang dus meestal samen voor. De dominante sociale groep en de hegemonie die ze bezit, omschrijft Gramsci als het ‘historisch blok’.

 

Gramsci stelt dat het in de ‘ontwikkelde’ samenlevingen onmogelijk is om de politieke macht te verwerven als men niet eerst de culturele macht heeft veroverd. Daarom moet het aanvechten van de macht van de dominante sociale klasse in eerste instantie gebeuren op het intellectuele terrein. Wanneer een nieuwe alternatieve hegemonie is geïnstalleerd, kan, indien nodig, een frontale aanval (al dan niet met geweld) de heerschappij van de dominant groep definitief omverwerpen. Gramsci benadrukt hierbij dat de succesvolle omverwerping van een sociale groep of klasse door een andere (in zijn geval de omverwerping van de bourgeoisie door het proletariaat) afhankelijk is van de voorafgaandelijke vorming van solidariteit in de sociale groep zelf en tussen die groep en andere sympathiserende groepen. Het nieuwe opkomende ‘historisch blok’ moet de particuliere belangen van de verschillende componenten overstijgen en een nieuwe universele wereldvisie vestigen om de steun te winnen van het gros van de bevolking. Dit zijn de andere sociale groepen die initieel geen deel uitmaakten van de alliantie. De oprijzende sociale groep moet leiderschap en richting geven zowel voor, tijdens als na de cruciale fase van de revolutie. Wanneer deze voorwaarden zijn vervuld, kan men stellen dat de nieuwe sociale groep hegemonisch is. De mate waarin de revolutie zal slagen, en belangrijker, blijvend zal zijn, is afhankelijk van de mate waarin hegemonie is bereikt.

 

            Er kan geen alternatieve hegemonie worden gevormd, zonder een voldoende opgeleide en politiek bewuste bevolking. Gramsci was dan ook bijzonder geïnteresseerd in het probleem van hoe individuen een begrip krijgen van hun omstandigheden en hoe dit kritisch bewustzijn vervolgens evolueert naar een gevorderd politiek bewustzijn. Hij kent daarbij een centrale rol toe aan de openbare scholen en de intellectuelen. Via de openbare scholen ontwikkelen individuen niet alleen instrumentele vaardigheden, aangepast aan de industriële maatschappij, maar ook meer algemene intellectuele vaardigheden die hen in staat stellen een rol te spelen in de democratische instituties van de samenleving. Hoewel Gramsci erkent dat elk beroep een bepaalde graad van intellectuele vaardigheid verreist, stelt hij dat slechts een minderheid de functie van intellectueel vervult in de samenleving. In de politieke sfeer genereert elke sociale groep een nood aan intellectuelen die zowel de belangen van de eigen klasse representeren als de wereldbeschouwing van die klasse uitdragen.

 

Gramsci maakt in deze context een onderscheid tussen traditionele en organische intellectuelen. De organische intellectuelen ‘rijzen op’ uit de maatschappij als antwoord op particuliere historische ontwikkelingen. De nood aan dergelijke intellectuelen ontstaat als gevolg van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. Het kapitalisme creërde bijvoorbeeld de nood aan ondernemers en andere ‘experten in politieke economie’ om het complex systeem van economische ruil, waarop het kapitalisme gebaseerd is, te vestigen en te handhaven. Het creërde ook de vraag naar individuen die de instituties in standhouden die nodig zijn voor de organisatie en controle van de samenleving en naar individuen die politieke en cultureel intellectuele taken uitvoeren. In de kapitalistische samenleving was er met andere woorden nood aan een elite van ondernemers die de capaciteit bezat om de samenleving te organiseren en de condities te scheppen die het meest gunstig waren voor de eigen klasse. Traditionele intellectuelen zijn intellectuelen wiens ‘organische’ rol transcendeert wanneer de samenleving een nieuw stadium bereikt. Hoewel ze hun oorspronkelijke rol niet meer vervullen, worden ze getolereerd omdat ze, althans oppervlakkig, gezien worden als een onafhankelijke en onpartijdige rol spelend. In realiteit echter vervullen dergelijke traditionele intellectuelen vaak een belangrijke functie in het in stand houden van de hegemonie van de dominante groep. Voor Gramsci spelen de organische intellectuelen van de opkomende sociale groep een centrale rol in het opbouwen van een alternatieve (proletarische) culturele hegemonie en in het organiseren en leiden van de revolutionaire activiteiten. Eén van de taken van die intellectuelen is het uitdagen van de autoriteit en legitimiteit van de traditionele intellectuelen. Dit proces van uitdaging en kritiek is een fundamenteel onderdeel van de opbouw van een alternatieve hegemonie.

 

            Gramsci stelt dus dat de opkomende groepen of klassen enkel een hegemonisch ‘historisch blok’ kunnen vormen als ze hun particuliere (economische) belangen overstijgen door de ontwikkeling van een volwassen en universeel intellectueel-politiek bewustzijn. Feitelijke sociale verandering zal echter enkel worden verwezenlijkt als dit potentieel voor revolutionair bewustzijn ook in praktijk wordt gerealiseerd. In Gramsci’s analyse van de concrete organisaties via dewelke politiek bewustzijn moet worden uitgedrukt, is een evolutie merkbaar. Algemeen gesproken, kan men stellen dat hij tot 1921 geloofde dat de proletarische revolutie primair georganiseerd moest worden via de fabrieksraden. Na de ineenstorting van de radenbeweging, die volgde op de mislukking van de grote staking in 1920, verliet hij deze denkpiste. Hij raakte ervan overtuigd dat een succesvolle revolutie enkel kon gerealiseerd worden met de hulp en het leiderschap van een gecentraliseerde communistische partij naar bolsjewistisch model, waarbij de fabrieksraden een aanvullende rol spelen. Dergelijke partij wordt door Gramsci gezien als de katalysator die de collectieve wil van de bevolking om een nieuwe maatschappij op te richten, zal doen ontwaken. De partij mag daarbij niet enkel focussen op het verwerven van macht in de zin van het verwerven van de controle over de productiemiddelen. Ze moet zich ook bezighouden met de ‘morele en intellectuele hervorming’ van de maatschappij. De centrale taak van de partij is leiderschap te geven. De partij moet daarom capabele leiders vormen. Deze leiders zullen meestal intellectuelen zijn als gevolg van de specifieke leidinggevende en organisatorische capaciteiten die verreist zijn voor het opbouwen van een alternatieve hegemonie. Deze intellectuele elite mag zich echter niet afscheiden van de massa. Ze moet zich altijd bewust zijn van de organische band met de massa. De leiders van de arbeidersklasse zijn volgens Gramsci geen charismatische of fanatieke individuen die gesteund worden door een gehoorzame en niet-vragende massa. Het is de partij zelf die een leider wordt. Het betreft dus een nieuw soort leiderschap dat juist mogelijk is door het feit dat de ‘wil’ of de ‘instemming’ van de bevolking gebaseerd is op het kritisch bewustzijn dat het heeft ontwikkeld. Er bestaat dan ook een nauwe band tussen de massa en zijn leiders. Gramsci benadrukt het democratisch karakter van de partij en de nood aan de capaciteit om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Hij waarschuwt met andere woorden tegen de gevaren van een bureaucratische verstarring zoals die plaats vond in de Sovjetunie onder Stalin.

 

            Samenvattend kan men stellen dat een communistische machtsovername volgens Gramsci pas mogelijk is wanneer een alternatieve proletarische hegemonie is gevormd. Deze culturele hegemonie zal gebaseerd zijn op de waarden en de wereldbeschouwing van de arbeiders. Hiervoor is het noodzakelijk dat de arbeiders een kritisch inzicht ontwikkelen in de eigen toestand en de hegemonie van de bourgeoisie doorzien. In dit proces spelen de organische intellectuelen een centrale rol.

 

4.1.2 Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts

           

            Het metapolitieke concept van Nieuw Rechts is ontleend aan het gedachtegoed van Gramsci. Met metapolitiek duidt Nieuw Rechts het domein aan van waarden en normen die op het eerste zicht niets te maken hebben met politiek, maar die wel een rechtstreekse invloed hebben op de standvastigheid of de afwezigheid van sociale consensus in de politieke sfeer.[389] Nieuw Rechts gaat er net als Gramsci van uit dat in de moderne democratische staten de macht van de dominante sociale groep in de eerste plaats steunt op het handhaven van een culturele hegemonie. De controle over de heersende waarden door het in stand houden van de instemming van de bevolking met de wereldvisie en waardepatroon van de dominante groep, is de steunpilaar van elke vorm van politieke macht binnen een democratische staat.

 

Nieuw Rechts gaat uit van de vaststelling dat elke menselijke activiteit een ideologische dimensie heeft. In de menselijke samenleving is niets neutraal. Ook de maatschappelijke sectoren en reflecties die niets met politiek lijken te maken hebben, blijken een ideologisch aspect te bezitten. De ideologie die via romans, films, televisie-uitzendingen, kranten en tijdschriftartikelen etc. wordt uitgedragen, is bovendien op lange termijn politiek veel efficiënter dan een politieke ideologie in de enge betekenis van het woord.[390] Het begin van een echte, grondige verandering in de samenleving ligt dan ook niet in de macht in politieke zin, maar vooral in het inwerken op metapolitieke factoren. Elk politiek regime wortelt in een culturele voedingsbodem, een waardensysteem dat impliciet de instemming van de bevolking geniet. Slechts door dit waardensysteem te trachten veranderen, kan een duurzame politieke verandering worden gerealiseerd.[391] Nieuw Rechts beaamt bijgevolg de stelling van Gramsci dat de strijd tegen de heersende hegemonie in de eerste plaats op het intellectuele en culturele terrein gevoerd moet worden. Er dient eerst een transformatie van de algemeen geldende ideeën bewerkstelligd te worden. Er moet met andere woorden een langzame hervorming van de geesten worden gerealiseerd. Het is via de metapolitiek dat een geleidelijke mentaliteitsverschuiving kan teweeggebracht worden en een ander waardensysteem algemeen ingang kan vinden. [392]

 

Voor Nieuw Rechts staat het vast dat de culturele macht de politieke macht voorafgaat. Verkiezingen zijn slechts een gelegenheid om de politieke resultante te meten van metapolitieke acties. Men kan dan ook stellen dat “un reversement politique ne crée pas une situation, il la consacre.[393] Het primaatschap van de metapolitiek staat voor Nieuw Rechts dan ook onomstotelijk vast. Nieuw Rechts wijst er bijvoorbeeld op dat wanneer een bepaald thema uit het metapolitieke veld door de politiek wordt overgenomen, de politiek zo’n thema praktisch niet meer kwijt raakt. De standpunten ten opzicht van het thema liggen bovendien bij de meeste mensen al volledig vast. De mogelijkheden van de politieke partijen zijn dan ook vaak beperkt tot de vraag van welke bestaande opinie ze zich als de woordvoerder zullen opwerpen. De partijen worden daardoor onvermijdelijk de speelbal van ‘metapolitieke actiegroepen’. Ten slotte is ook de benaming en de benadering van zo’n thema meestal afkomstig van de metapolitieke groep waar het thema werd ontwikkeld. Door de naamgeving wordt al een mentaliteit en een tendens meegegeven. De invalshoek op de problematiek staat met andere woorden al vast vóór de politiek er zich mee gaat bezig houden. Voor Nieuw Rechts is het daarom duidelijk dat de politiek niet leidt, maar volgt.[394]

 

Een ander element uit het gedachtegoed van Gramsci dat door Nieuw Rechts wordt overgenomen, is de centrale rol van intellectuelen in het tot stand komen van een nieuw kritisch bewustzijn. De potentiële rol die intellectuelen kunnen spelen in de samenleving, is volgens Nieuw Rechts nooit groter geweest dan nu. De democratisering, de grote rol van de massamedia, de elkaar opvolgende vluchtige modeverschijnselen… hebben als gevolg dat de intellectuelen een grote richtinggevende rol kunnen spelen. De toenemende kwetsbaarheid van de publieke opinie voor de metapolitieke boodschap als gevolg van de toenemende vrije tijd en de heersende verwarring en waardenrelativiteit, speelt ook een belangrijke rol.[395] Zoals in een vorig hoofdstuk reeds is aangehaald, moet volgens Nieuw Rechts de intellectuele elite in de huidige verwarrende tijd een eminente sociaal voorlichtende rol spelen. Het is hun taak om de voortekens op te vangen van ontevredenheid in de maatschappij en van de vaak vage wens naar een alternatief maatschappijmodel. Wanneer zij hun onderzoekende en richtinggevende taak naar behoren vervullen, kunnen zij de aanzet geven tot gewenste en/of noodzakelijke maatschappelijke aanpassingen.[396] De intellectuele elite moet met andere woorden de overgang naar een nieuw (Nieuw Rechts) maatschappijmodel voorbereiden.

 

4.1.3 De hegemonie van links

 

            Nieuw Rechts vertrekt dus van het principe dat het verwerven van de politieke macht slechts mogelijk is na het verwerven van de culturele macht. Deze laatste wordt de dag van vandaag gemonopoliseerd door de linkse intelligentsia. Nieuw Rechts streeft daarom een “contre-pouvoir culturel” na en engageert zich in een culturele strijd tegen de hegemonie van links.[397] Zoals uit vorige hoofdstukken veelvuldig is gebleken, staat bij Nieuw Rechts het vijandbeeld van het linkse egalitarisme centraal. Het egalitaire gedachtegoed domineert volgens Nieuw Rechts het denken in Europa, in die mate zelfs dat het niet mag/kan in vraag worden gesteld. Alle aspecten van ons intellectueel en cultureel leven worden vandaag de dag systematisch door links gedomineerd. Vooral de media en andere instellingen die zich bezig houden met het doorgeven van informatie, stemmingen en waarderingen zouden hierin een belangrijke rol spelen. Voor Nieuw Rechts is de linkse hegemonie in deze sectoren evident. Journalisten, uitgeverijen, het onderwijs, universiteiten, de sociale begeleiding en zielzorg zouden bij uitstek domeinen zijn die door links zijn geïnfiltreerd. In en vanuit deze terreinen wordt dan een linkse en egalitaire dynamiek ontwikkeld die “de impact van de KP e.d. vele malen overtreft.”[398]

 

Dergelijke instellingen zijn voor Nieuw Rechts gevaarlijk omdat ze bijdragen tot de impliciete instemming van de bevolking met het egalitaire waardensysteem. De linkse oriëntering van het onderwijs blijkt volgens Nieuw Rechts uit de overduidelijk dominantie van de egalitaire waarden. Gelijkheid in het onderwijs sloeg aanvankelijk op de gelijkheid van startkansen, maar verschoof al snel in de richting van gelijke kansen en mogelijkheden. Deze lijn werd volgens Nieuw Rechts nog verder doorgetrokken door gelijke mogelijkheden gelijk te stellen aan gelijke resultaten. Deze gelijkheidsdrang heeft volgens Nieuw Rechts zeer nadelige gevolgen. Het werkt nivellering in de hand en vernietigt de sociale en maatschappelijke dynamiek. Een ander kwalijk gevolg van het gelijkheidsdogma is volgens Nieuw Rechts het gegeven dat er te veel diploma’s zouden zijn uitgereikt, ook aan personen die niet voldoende bekwaam waren. Ook de autoriteit binnen het onderwijs zou door toedoen van de linkse hegemonie zijn uitgehold. Vertrekkend vanuit de noties begrip en vertrouwen die als effectiever dan blinde gehoorzaamheid werden beschouwd, werd al snel de stap gezet naar het afwijzen van straffen. Het gevolg was een gebrek aan discipline en het in de hand werken van subversiviteit.[399] Het alternatief dat Nieuw Rechts voorstelt, is reeds aan de orde gekomen in het hoofdstuk “Een organische samenleving”. Nieuw Rechts pleit ervoor dat ‘in het belang van het gemeenschappelijk welzijn’ verschillend begaafde mensen, daarmee overeenkomende verschillende kansen moeten krijgen. Alle soorten begaafdheden moeten via aangepaste scholing ontwikkeld worden en naar een gepaste functie in de maatschappij leiden, waarbij solidariteit binnen de gemeenschap evenwel noodzakelijk is.[400]

 

Ook de media is volgens Nieuw Rechts fundamenteel links georiënteerd. Er wordt daarvoor verwezen naar de ‘kunstmatig opgeklopte mediahetze’ rond de fenomenen racisme en fascisme en het feit dat het egalitaire en multiculturalistische discours via de media de vrije loop krijgt. Ook het feit dat er geen aandacht wordt besteed aan wetenschappelijke onderzoeken die de onmiskenbare verscheidenheid en de sociobiologische determinatie van de mens duidelijk aantonen, is voor Nieuw Rechts een bewijs van de linkse gezindheid van de media.[401] Alles wat niet strookt met het ‘egalitaire waanidee’ komt met andere woorden volgens Nieuw Rechts onterecht niet aan bod in de traditionele media. Zowel de media als het onderwijs zouden dan ook belangrijke steunpunten zijn van de metapolitieke hegemonie van links.

 

Nieuw Rechts stelt dat de protagonisten van het egalitarisme zich zodanig fanatiek gedragen, dat men gerust mag spreken van intellectueel terrorisme. Deze vorm van terrorisme vindt plaats op het intellectuele en culturele niveau. Het houdt volgens Nieuw Rechts in dat men de tegenstanders van het egalitarisme monddood tracht te maken door hen in relatie te brengen met misdadige toestanden uit heden en verleden (in het geval van Nieuw Rechts is dat meestal de beschuldiging van fascisme). Op die manier wordt elke vorm van kritiek op het egalitarisme krachtig de mond gesnoerd.[402]

 

4.1.4 De metapolitieke strijd

 

Zoals reeds veelvuldig is vermeld, stelt Nieuw Rechts het egalitarisme verantwoordelijk voor de heersende cultuurcrisis. De opgave die het zichzelf stelt, is een mentaliteitsverandering bewerkstelligen om een Europese culturele renaissance in eerste instantie denkbaar en vervolgens haalbaar te maken. Om dit te realiseren moeten de Europese geesten ‘bevrijd’ worden van het hegemonische egalitaire denken. Nieuw Rechts legt dan ook de nadruk op de nood aan een strijd op het culturele en intellectuele niveau in plaats van te opteren voor een strijd op politiek niveau.

 

Nieuw Rechts vult dit concept concreet in door in zijn publicaties, tijdschriften en colloquia kritiek te geven op de huidige hegemonie van het linkse egalitarisme en tegelijk een alternatief te formuleren. Een ander onderdeel van de metapolitieke tactiek is het overnemen van thema’s die traditioneel met links in verband worden gebracht, zoals bijvoorbeeld de aandacht voor ecologie. Er wordt daarbij gewezen op de band die er bestaat tussen de traditioneel ‘linkse’ thema’s en het Nieuw Rechtse gedachtegoed.[403] Nieuw Rechts verwijst ook vaak naar wetenschappelijke bevindingen die het eigen gedachtegoed ondersteunen. Er worden ook vaak elementen ontleend uit het ideeëngoed van filosofen, sociologen, antropologen,… uit zowel het ‘linkse’ als ‘rechtse’ kamp. Het feit dat verschillende van die wetenschappers zich waarschijnlijk verzet zouden hebben tegen een dergelijke vorm van recuperatie of het oneens zouden zijn met bepaalde andere standpunten, doet voor Nieuw Rechts niet ter zake. De overname van de theorie van Gramsci is van deze tactiek natuurlijk het beste voorbeeld. Maar ook de veelvuldige verwijzingen naar Nietzsche zijn hier een goede illustratie van. Ook het feit dat Nieuw Rechts zich opwerpt als de verdediger van de culturele verscheidenheid, kan in de metapolitieke strategie worden ingepast. Nieuw Rechts beschuldigt het linkse egalitarisme van ‘totalitarisme’ en kan zich op die manier opwerpen als de grote tegenstander van elke vorm van dictatuur en de beschermer van de diversiteit in de wereld. Via deze methodes wil Nieuw Rechts zichzelf profileren als een aanvaardbare intellectuele stroming en zich salonfähig maken om zo de hegemonie van links op het culturele en intellectuele vlak te doorbreken.

 

De metapolitieke strategie is een tactiek die nog niet door ‘oud rechts’ is overgenomen. Die concentreert zich volgens Nieuw Rechts nog veel te veel op het verwerven van partijpolitieke macht. Het feit dat de macht eerst op het metapolitieke domein moet worden verworven, wordt (nog) niet onderkend. Taguieff wijst er overigens op dat de metapolitiek waarschijnlijk de eerste echte ‘nieuwigheid’ is van nieuw Rechts.[404]

 

4.1.5 De Franse Revolutie en de Vlaamse beweging: twee voorbeelden van een geslaagde metapolitieke operatie

 

            Het schoolvoorbeeld van een metapolitieke onderneming is voor Nieuw Rechts de ideologische voorbereiding van de Franse Revolutie. De denkclubs waar druk gedebatteerd werd over een nieuwe verlichte wereldbeschouwing, speelden in dit voorbereidingsproces een centrale rol.[405] Deze hadden volgens Nieuw Rechts een echte ‘doorbloedingstactiek’ uitgewerkt en in praktijk gebracht. Ze maakten van elke gelegenheid gebruik om een wervelstorm van opiniecampagnes op hun tegenstrevers los te laten, die er in de meeste gevallen door werden weggeveegd. Ze hadden zich aan de zware taak gezet om een nieuwe ideologische meerderheid op te bouwen die tot doel had de oude te verdrijven en haar politieke machtsdragers te verjagen. De denkclubs vormden een intellectuele voorpost, een elite van trendsetters in het Frankrijk van de achttiende eeuw. De Franse intellectuelen van die tijd hebben de revolutie mogelijk gemaakt.[406] Toen de Franse Revolutie in 1789 uitbarstte, was volgens Nieuw Rechts de weerstand bij de leidende kringen vrij gering omdat ze reeds in grote mate gewonnen waren voor of op zijn minst vertrouwd waren met het egalitaire gedachtegoed. Luc Pauwels stelt het zo: “De leidende kringen waren overtuigd van de ‘onvermijdelijk’ overwinning van de nieuwe ‘rationele’ maatschappijvisie, ze waren overgelopen naar een nieuw waardensysteem, waarin geen plaats meer was voor koning, hof en adel, maar evenmin voor historische traditie, organische gebondenheid of overgeleverde waarden.” Hij heeft het over een geslaagde “gramscistische operatie avant-la-lettre”.[407]

 

            Een ander voorbeeld van een dergelijk gramscistische operatie is de strijd van de Vlaamse beweging. Volgens Nieuw Rechts heeft zij door de (veelal intuïtieve en onbewuste) toepassing van de metapolitieke strategie, de impliciete steun van de Vlaamse bevolking aan de Belgische staat ondermijnd. Enthousiaste België verdedigers zijn volgens Nieuw Rechts in Vlaanderen stilaan een zeldzaamheid geworden. De kracht, maar tegelijk de zwakte van de Vlaamse beweging op metapolitiek vlak ligt in het feit dat ze de dominante cultuur en het overheersende waardensysteem in hoofdzaak slechts op één vlak wil wijzigen: de verhouding taal/volk/staat. Er heeft in de Vlaamse beweging bijna altijd een weerstand bestaan tegen het verbinden van de Vlaams-nationalistische doelstellingen met een algemeen partijprogramma (revolutionaire strekkingen waren enkel aanwezig als het gedachtegoed van de Vlaamse beweging werd verbonden met revolutionaire stromingen die ook buiten de Vlaamse beweging bestonden). De basis van de Vlaamse beweging werd door deze sterke taalgerichtheid zeer breed, maar haar invloed noodzakelijkerwijze oppervlakkig. Het resultaat van de metapolitieke strategie is duidelijk. Binnen het Belgisch staatkundig gegeven is de gehechtheid aan de eigen taalgemeenschap (Vlaanderen dus) van groter belang geworden dan de gehechtheid aan de Belgische staat in zijn geheel. De politieke verandering, met name het federaliseringproces vormt de afspiegeling van deze metapolitieke wijzigingen.[408]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[388] Dit onderdeel is een samenvatting van het boek van Partrick Ransome, Antonio Gramsci. A new introduction, New York, Harvester Wheatsheaf, 1992, 252p.

[389] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap…’

[390] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.258

[391] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland ’, Tekos, I, 1980, 6

[392] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.255

[393] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, pp.250-252

[394] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…’

[395] A. de Benoist, Les idées à l’endroit, p.259

[396] H. de Sy, ‘De vlucht van…’, pp.3-4

[397] P. A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, pp.16-17

[398] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…’

[399] H. ‘Het einde van de anti-autoritaire opvoeding’, Tekos, I, 1980, 6 en De Visscher, ‘Er werden teveel diploma’s uitgereikt’, Tekos, I, 1980, 9,10, in: P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.76-77

[400] H. Mohr, ‘Gelijkheid en ongelijkheid…’

[401] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.86 en p.243

[402] L. Pauwels, ‘Henri Brugmans en “nieuw rechts’’, Tekos, I, 1980, 6

[403] E. Arckens, De Conservatieve Revolutie…, pp.77-78

[404] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.70

[405] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek in Vlaanderen en Nederland (III)’, Tekos, I, 1980, 9-10

[406] J.J. Bregeon , ‘De ideologische betekenis van denkclubs en vrijmetselarij in het prerevolutionaire Frankrijk der 18de eeuw’, Tekos, III, 1982, 27-28

[407] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…(III)’

[408] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…(III)’