Nevenschikking en samentrekking
Rijk Willemse
Doctoraalscriptie
Katholieke Universiteit Nijmegen
Februari 1987
Begeleider: prof. dr. J.J.A. van Bakel
| home | lijst scripties | 
"Man kann sagen: Die Meinung fällt aus der Sprache heraus; denn was ein Satz 
meint wird wieder durch einen Satz gesagt."(Ludwig Wittgenstein, Philosophische 
Grammatik) 
Voorwoord
Deze doctoraalscriptie kan worden gezien als een mogelijke bijdrage aan het 
AMAZON-CASUS model, zoals dat beschreven is in Van Bakel 1984. Deze bijdrage 
bestaat in een uitbreiding van de competentie van dit model met betrekking tot 
zinnen waarin nevenschikking op hoofdzins- of bijzinsniveau plaatsvindt met of 
zonder samentrekking.
In hoofdstuk 1 beschrijf ik de theoretische noties uit de TG die van belang zijn 
voor de formulering van een theorie over nevenschikking en samentrekking, 
inclusief mijn generalisering van de Major Constituent Condition. 
In hoofdstuk 2 breng ik deze noties in verband met het verschijnsel 
samentrekking. In hoofdstuk 3 motiveer ik de generalisering over de Major 
Constituent Condition op zo'n wijze dat deze nevenschikking en samentrekking kan 
beschrijven. Hoofdstuk 4 toont de kracht van deze conditie in het licht van de 
theorie die Klein opstelt over de conjunctieproblematiek. In hoofdstuk 5 
bespreek ik de implicaties van de geformuleerde theorie die voor een genererend 
model geldt, voor een analyserend model, het AMAZON-model. Hier formuleer ik een 
algoritme dat is gebaseerd op deze implicaties. In hoofdstuk 6 bespreek ik de 
interpretatie van zinnen met nevenschikking en samentrekking onder het 
uitgebreide CASUS-model. 
In de bijlagen bij deze scriptie staan de syntactische analyses en de 
semantische interpretaties volgens het AMAZON-CASUS-model, het algoritme, de 
programmatuur en de aanpassingen in de AMAZON; deze zijn beschikbaar voor de 
geïnteresseerden via mijn e-mailadres.
Voor de voltooiing van deze scriptie ben ik een aantal mensen dank verschuldigd. 
Allereerst wil ik professor van Bakel bedanken voor zijn inspirerende 
begeleiding, zijn permanente bereidwilligheid mijn theoretische stellingname en 
mijn praktische problemen te bespreken. Verder wil ik Jan Blom, Peter Arno 
Coppen, Paul van Gend, Rob Heemels, Piet Rolf, Walther Senders, Albert Stoop, 
Patrick Wever en Hans de Wolf bedanken voor hun praktische aanwijzingen en hun 
gezelschap rond de terminalkamer. Bovendien wil ik Leontine Broekhuizen, Henk 
Willemse en Jenke Willemse bedanken voor de gelegenheid die ze mij gaven 
informele taalkundige standpunten uit te spreken.
Rijk Willemse, Arnhem, februari 1987.
Inhoud 
1 Inleiding 
1.1 De SOV-hypothese
1.2 Coördinatie 
1.3 Constraints 
1.3.1 De NP Constraint 
1.3.2 De WH-Island Constraint 
1.3.3 De Tensed S Condition 
1.3.4 Strikte Subjacentie 
1.4 Conclusies 
 
2 De parallellie van gapping en WH-movement 
2.1 De NP Constraint 
2.2 De WH-Island Constraint 
2.3 De Tensed S Condition 
2.4 Strikte Subjacentie 
2.5 Gapping 
 
3 De major constituent condition 
3.1 Hankamer (1973) 
3.2 Coördinatie en de Major Constituent Condition 
3.3 Problemen voor de Major Constituent Condition 
3.3.1 Beklemtoonde constituenten 
3.3.2 Deletie van V en AUX 
3.4 Conclusie 
 
4 Samentrekking als oppervlakteverschijnsel 
4.1 Conjunction Phrases> 
4.2 CP en de Major Constituent Condition 
 
5 Een taalkundig algoritme 
5.1 Analyse in plaats van Generering 
5.2 De Major Constituent Condition 
5.3 Strikte Subjacentie 
5.5 Conjunctie-ellipsen 
 
6 Interpretatie van gappingzinnen 
 
Bibliografie
1 Inleiding
Het doel van deze scriptie is het onderzoek van enkele nevenschikkings- en 
samentrekkingsverschijnselen op een wijze die een formalisering binnen het 
AMAZON-CASUS model mogelijk maakt. Daarvoor zal ik in dit hoofdstuk enkele 
relevante theoretische concepten bespreken uit de Transformationeel Generatieve 
Grammatica. Eerst is echter een terminologische verkenning gewenst.
Binnen de TGG staat de term 'gapping' voor de weglating, in een rechterconjunct 
van een nevenschikking, van minimaal het finiete werkwoord. Verder staat de term 
'voorwaartse conjunctiereductie' voor elke weglating, in een rechterconjunct van 
een nevenschikking, adjacent aan de conjunctie (bijvoorbeeld 'en'). Deze twee 
termen overlappen elkaar bij de gevallen waarin, adjacent aan de conjunctie 
zinsdelen zijn weggelaten, inclusief het finiete werkwoord. Dit schept een 
onduidelijkheid die mijns inziens ongewenst is. Daarom zal ik de term 'gapping' 
hanteren voor de verschijnselen die zowel als 'voorwaartse conjunctiereductie' 
en als 'gapping' in de hiervoor omschreven betekenis te karakteriseren zijn. 
Verder zal ik de term 'samentrekking' voor dezelfde verzameling van 
verschijnselen gebruiken.
Alvorens nu te komen tot een vergelijking van de verschillende analyses van de 
samentrekkingsverschijnselen die er in de literatuur te vinden zijn, zal ik een 
aantal theoretische punten bespreken die in deze analyses veelvuldig gehanteerd 
worden. Op deze wijze hoop ik een aantal concepten te verzamelen die bruikbaar 
zijn bij het opstellen van een lijst van relevante analyses en bij het opstellen 
van een taalkundig algoritme met behulp van deze analyses.
1.1 De SOV-hypothese
Koster(1980) geeft een aantal zwaarwegende argumenten voor een onderliggende 
SOV-volgorde van het Nederlands. Hij heeft hierdoor de hypothese dat de 
woordvolgorde van de bijzin de enige is in de dieptestructuur, tot een centraal 
uitgangspunt voor de TG gemaakt.
Alle bijzinnen in het Nederlands vertonen een woordvolgorde waarin de 
werkwoorden aan het einde ervan geplaatst zijn (1), als we afzien van optionele 
Extrapositie van S-constituenten (2) en van PP-constituenten (3).
(1) dat hij de kamer zal stofzuigen.
(2) dat hij de kamer zal stofzuigen die hij pas heeft gehuurd.
(3) dat hij de kamer zal stofzuigen voor twaalf uur.
Voor hoofdzinnen geldt dat zij een uitzondering vormen op deze basisvolgorde. De 
SOV-hypothese gaat dan ook hand in hand met de transformatie van V-plaatsing. 
V-plaatsing zorgt, samen met Topicalisatie, voor de hoofdzinsvolgorde van SVO 
(4).
(4) Hij zal de kamer stofzuigen.
De finiete V wordt uit zijn S gelicht en in de Matrix-S geplaatst, op de tweede 
plaats. Koster laat zien dat dankzij deze hypothese de plaatsing van de 
partikels van werkwoorden als vanzelfsprekend verklaard is. Dankzij V-plaatsing, 
van het finiete werkwoord, met achterlating van het niet-werkwoordelijke deel 
(cf. (5),(6)), is er geen regel voor Particle Movement nodig, wat de grammatica 
aanzienlijk vereenvoudigt.
(5) Hij belde het meisje op.
(6) dat hij het meisje opbelde.
De observatie dat in bijzinnen (6) geen Particle Movement mag plaatsvinden wordt 
nu elegant verklaard door het gegeven dat V-plaatsing slechts op hoofdzinnen van 
toepassing is. Samen met de transformatie PP-over-V (cf. (6),(7)), die een PP 
over een finale V verplaatsen kan, levert de SOV-hypothese een verklaring voor 
de plaats van de werkwoordspartikels die van nut kan zijn bij de analyse van 
samentrekkingsverschijnselen.
(6) omdat hij het boek teruggeeft aan Marie.
1.2 Coördinatie
In deze paragraaf zal ik proberen te argumenteren dat coördinatie in het 
algemeen slechts major constituents mag betreffen. Verder hoop ik middels dit 
bewijs aan te tonen dat we in de initiële coördinatie een krachtig diagnostisch 
middel hebben om de status vast te stellen van niet-initieel gecoördineerde 
constituenten. Bovendien blijkt dat, als gevolg van de major constituency eis 
met betrekking tot coördinatie, de noodzaak voor een deletieregel gegeven is.
In het Nederlands kunnen nevenschikkingen met initiële coördinatoren tot stand 
gebracht worden door onder andere:
... en ..... en ...
... of ..... of ...
... noch ... noch ...
De initiële coördinatie kan dienen als diagnostisch middel waarmee de 
mogelijkheid tot het nevenschikken van bepaalde categorieën kan worden nagegaan. 
Neijt (1979) komt met behulp van dit middel tot de conclusie dat initiële 
coördinatie slechts mogelijk is voor major constituents (maximale 
projecties, direct gedomineerd door S of VP). Dit betekent dat initiële 
coördinatie van NP, PP, AP en VP grammaticale zinnen op zal leveren (8), terwijl 
initiële coördinatie van niet-maximale projecties dat niet doet (9), net zo min 
als initiële coördinatie van niet-major constituents (10).
(8) dat hij en zal eten en zal drinken.
(9) * dat hij zal en eten en drinken.
(10) * De antwoorden en van Marie en van Jan verrasten hem.
Als gevolg van deze eigenschap zal er deletie moeten worden aangenomen in zinnen 
waarin, schijnbaar niet-maximale projecties initieel worden gecoördineerd:
(11) dat hij noch belde noch schreef naar zijn liefje.
Onder de assumptie van major constituency van initiële coördinatie, zal (11) 
afgeleid moeten worden van:
(12) dat hij noch belde naar zijn liefje noch schreef naar zijn 
liefje.
Verder neemt Neijt aan dat niet-initiële coördinatie wel mogelijk is bij 
niet-maximale projecties: N, V, P, A. Beschouw bijvoorbeeld (13) waarin, naar 
Neijt, niet-initiële coördinatie van V's plaatsvindt.
(13) dat hij zal eten en drinken.
Ten bewijze geeft zij een zin waarin de initiële coördinatie van V's resulteert 
in ongrammaticaliteit:
(14) * dat hij zal en eten en drinken.
Het doet, mijns inziens, nogal onnatuurlijk aan dat Neijt initiële coördinatie 
als een klasse beschouwt met een eigen domein, apart van de niet-initiële 
coördinatie. Met evenveel recht is aan te tonen dat, met betrekking tot het 
domein, initiële en niet-initiële coördinatie dezelfde eigenschappen hebben. 
Hetgeen zou betekenen dat beide vormen van coördinatie slechts mogelijk zijn 
voor major constituents.
Als we het zinnenpaar (11) en (12) beschouwen, zien we dat Neijt in het geval 
van initiële coördinatie de basisassumptie van major-constituency redt, door een 
deletie aan te nemen. Ik stel nu dat er weinig op tegen is om hetzelfde te doen 
in het geval van de niet-initiële coördinatie. Vergelijk:
(15) dat hij noch zal eten noch zal drinken.
(16) dat hij zal eten en … drinken.
waarbij de stipjes in (16) de suggestie moeten ondersteunen dat hier eveneens 
sprake is van coördinatie van major constituents. Voorbeeld (16) zal dan, op 
dezelfde wijze als (11) van (12), afgeleid worden van (17).
(17) dat hij zal eten en zal drinken
Deze assumptie biedt de mogelijkheid te generaliseren over beide klassen van 
coördinatie en te stellen dat coördinatie slechts mogelijk is voor 
major constituents.
Nu kunnen we de diagnoses die Neijt stelt met betrekking tot de, ongrammaticale, 
initiële coördinatie van niet-maximale projecties in een ander licht stellen. 
Een zin als (18) is nu niet, zoals Neijt het stelt, een voorbeeld van 
coördinatie van lexicale categorieën (19), maar van coördinatie van major 
constituents (20).
(18) een kleine bus of auto
(19) een kleine (N bus N) of (N auto N)
(20) (NP een kleine bus NP) of (NP een ( kleine ) auto NP)
Nu blijkt eveneens dat een voorbeeld als (21) dat Neijt geeft, ook verworpen zou 
worden op grond van de verruimde assumptie:
(21) * een kleine of bus of auto
Zonder vooralsnog dieper op deze deletie (20) in te gaan dan Neijt dat doet bij 
haar afleiding van (11) uit (12), en zonder vooralsnog af te wijken van het 
onderwerp door in te gaan op theorieën omtrent NP (cf. de deletie in (20)) en 
PP, geef ik de major constituent alternatieven (in de b. zinnen) voor de 
lexicale categorie analyses (de a. zinnen) van Neijt.
(22) a. vlak (P boven P) of (P onder P) dat kleine kastje
(22) b. (PP vlak boven dat kleine kastje PP) of (PP ( 
vlak ) onder dat kleine kastje PP)
(23) a. erg (A rood A) of (A blauw A)
(23) b. (AP erg rood AP) of (AP ( erg ) blauw AP)
(24) a. dat hij zal (V eten V) of (V drinken V)
(24) b. dat hij (VP zal eten VP) of (VP zal drinken VP)
Het blijkt dat er weinig, of niets, op tegen is om coördinatie van lexicale 
categorieën te analyseren als coördinatie van major constituents.
Onder de assumptie dat coördinatie slechts mogelijk is voor major 
constituents, vinden we in het verschijnsel van de initiële coördinatie een 
krachtig diagnostisch middel om, met behulp van de eis van major-constituency, 
de status vast te stellen van niet-initieel gecoördineerde constituenten. Een 
zin als (24)a. dient dan opgevat te worden als een coördinatie van VP's, 
omdat de initiële coördinatie ervan slechts grammaticaal is in de vorm van 
(24)c.
(24) c. dat hij en (VP zal eten VP) en (VP zal drinken VP)
Het is mogelijk om de VP-structuur van de Nederlandse hoofdzin af te leiden uit 
een willekeurige coördinatie van VP's. Neijt zegt dat deze structuur volgt uit 
de criteria voor initiële coördinatie:
(25) * Jan en zal de rozen snoeien en zal de tulpen planten.
(26) Jan zal en de rozen snoeien en de tulpen planten.
De grammaticaliteitsverschillen van (25) en (26) duiden op de volgende 
oppervlaktestructuur (27) waarbij, Koster volgend, de finiete V uit de VP is 
gelicht.
(27)
                           S
               ____________|______________
               |        |                |
               |        |                |
               |        |             ___VP_________
               |        |             |            |
              NP     V-finiet        NP ..... V-niet-finiet
Onder de verruimde major-constituency-eis volgt dezelfde structuur ook uit 
niet-initiële coördinatie van VP's (28), omdat (25) ongrammaticaal is en 
(26) grammaticaal.
(28) Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten
Gesteld immers dat (28) in de oppervlaktestructuur een coördinatie zou vertonen 
van VP's zoals in (29), met een gedeleerd "zal" in het tweede conjunct, dan zou 
(25) grammaticaal moeten zijn: dit is niet het geval.
(29) Jan (VP zal de rozen snoeien VP) en (VP zal de tulpen 
planten VP)
Omdat (26) echter correct is, is daarmee de omvang van de geconjugeerde 
constituenten gegeven. Zin (28) ziet er dus als volgt uit:
(28)
                       S
           ____________|________
           |  |                |
           |  |          ______VP____________
           |  |          VP        C        VP
          NP  V   _______|________ |  ______|__________
           |  |   |              | |  |               |
          Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten
V-plaatsing heeft er voor gezorgd dat "zal" Across-The-Board uit beide 
conjuncten gehaald is.
De relevantie van dit ogenschijnlijk marginale verschil in argumentatie en van 
de verruimde opvatting met betrekking tot coördinatie blijkt als we de analyse 
van Neijt beschouwen van de volgende zinnen.
(30) dat Jan of wint of verliest.
(31) * Jan of wint of verliest.
Zin (30) weerspiegelt de woordvolgorde in de dieptestructuur van (32). Omdat een 
Across-The-Board V-plaatsing slechts mogelijk is onder identiteit van de V's, is 
dit niet gebeurd:
(32)
                       S
               ________|______
               |  |          VP
               |  |          |
               |  |          V
               |  |   _______|_____
               |  |   |  |   |    |
              NP  V   C  V   C    V
               |  |   |  |   |    |
              Jan -  of wint of verliest.
En omdat hier, volgens Neijt, sprake is van initiële coördinatie van V's, is de 
hoofdzinsvariant van (30) ongrammaticaal.
Gaan we echter uit van de eis dat coördinatie slechts mag plaatsvinden 
voor major constituents, dan komen we tot een andere analyse. Nemen we als 
uitgangspunt de volgende, niet-initiële coördinatie.
(33) Jan wint of verliest.
Als nu een diagnose gepleegd moet worden met betrekking tot de status van de 
geconjugeerde constituenten, dan komt vast te staan dat dit geen V's zijn, omdat 
coördinatie van niet-major constituents niet toegestaan is. Er is echter ook 
geen sprake van conjunctie van VP's, omdat:
(34) * Jan of (VP (V wint V) VP) of (VP (V verliest V) VP).
ongrammaticaal is. De, voor hoofdzinnen verplichte V-plaatsing kon niet 
plaatsvinden, als gevolg van de 
Across-The-Board beperking.Nu blijft nog slechts de, enig juiste, conjunctie van 
S'en over. Zin (33) kan alleen afgeleid worden van (35).
(35) Jan wint of Jan verliest
Deze analyse is correct vanuit de verruimde coördinatie-eis, omdat
(36) Of (S Jan wint S) of (S Jan verliest S).
correct is: middels een diagnose met initiële coördinatie is de status van de 
conjuncten vastgesteld.
Klein (1986) komt middels andere argumenten tot een soortgelijke conclusie, 
namelijk dat
(37) Jan danste en zong.
slechts op te vatten is als "twee nevengeschikte S'en, waarbij in het 
rechterconjunct het onderwerp onder identiteit met dat van het linkerconjunct is 
samengetrokken." Zijn argumentatie is vooral geconcentreerd rond het 
verschijnsel van de V-plaatsing met achterlating van werkwoordspartikels. 
Uitgaande van Kosters SOV-hypothese stelt Klein dat in zinnen als (38) twee keer 
V-plaatsing moet hebben plaatsgehad:
(38) Jan stapte in ... en reed weg ...
             v______|       v_______|
(39) dat Jan instapte en wegreed
Er zou voor (39) een structurele interpretatie kunnen gelden van (40) of van 
(41):
(40) dat Jan (V instapte V) en (V wegreed V).
(41) dat (S Jan instapte S) en (S hij wegreed S).
Maar, slechts (41) levert voldoende voorwaarden voor een afleiding tot 
hoofdzinsvolgorde (38). Daaruit volgt dat hoofdzinnen als (37) uitsluitend een 
dieptestructuur van twee nevengeschikte S'en kunnen hebben, waarbinnen 
V-plaatsing 'ongemerkt' - dat wil zeggen: onzichtbaar - heeft plaatsgevonden.
Concluderend kan ik stellen dat nevenschikking in het algemeen slechts major 
constituents kan betreffen en dat we in de initiële coördinatie een machtig 
diagnostisch middel hebben om de status van de conjuncten vast te stellen.
1.3 Constraints
Neijt (1979) stelt dat WH-Movement en de door haar geformuleerde regel voor 
Gapping sterke overeenkomsten vertonen met betrekking tot de constraints die 
ervoor gelden. In deze paragraaf zal ik deze constraints bespreken in relatie 
tot het verschijnsel WH-Movement, om aldus te komen tot een beschrijving van de 
voor Gapping relevante constraints. In het kader van een beschrijving van 
middelen die kunnen dienen bij de vergelijking van de analyses over 
samentrekkingsverschijnselen past het , mijns inziens, niet de parallellie 
tussen Gapping en WH-Movement te beschrijven. Dit zal elders (cf. 2.) gebeuren.
Neijt stelt dat Gapping en WH-Movement beide beperkt worden door de volgende 
constraints.
(42) a. de NP Constraint
(42) b. de WH-Island Constraint
(42) c. de Tensed S Condition
Verder stelt zij dat deze constraints gesubsumeerd worden door haar formulering 
van Strikte Subjacentie. Vooropgesteld dat Gapping en WH-Movement aan precies 
deze condities onderhevig zijn (cf. 2.), betekent dit, dat deze condities, 
Strikte Subjacentie in het bijzonder, krachtige beschrijvingsmiddelen voor 
Gapping zijn.
1.31 De NP Constraint
Neijt(1979) geeft de voorkeur aan de NP Constraint van Bach en Horn (1976) boven 
de Complex NP Constraint van Ross (1967). De laatste verbiedt extractie uit 
zinnen met een lexicale NP als hoofd en voorspelt grammaticaliteitsverschillen 
als in (43) en (44).
(43) * Welke bloemen weersprak Jan de bewering dat Peter gezien had?
(44) Welke bloemen geloofde Jan dat Peter gezien had?
De NP Constraint is een strengere versie, omdat deze ook extractie van echte 
NP's verbiedt:
(45) De NP CONSTRAINT
No constituent that is dominated by NP can be moved or deleted from that NP by a 
transformational rule.
Op deze manier worden zinnen als (43) en (44) alsnog voorspeld. Bovendien wordt 
de ongrammaticaliteit van (46) verklaard.
(46) * Waarover heeft Bill een artikel vernietigd?
Neijt signaleert dat de grammaticaliteit van (47) problematisch is voor de NP 
Constraint.
(47) Waarover heeft Bill een artikel geschreven?
Zij neemt dan ook de claim van Bach en Horn over dat in zinnen als (47) de 
vooropgeplaatste PP in de dieptestructuur niet gedomineerd wordt door een NP 
(cf. (48)) en dat dit bij zinnen als (46) wel het geval is (cf. (49)).
                             (48)                                                (49)
               S                          S
           ____|_____                 ____|____
           |       VP                 |      VP
           |    ___|____              |   ___|___
           |    |  |   |              |   |    NP
           |    |  |   |              |   |  ___|___
           NP   V  NP  PP             NP  V  NP   PP
Tezamen met de postulering van verschillende dieptestructuren voor zinnen met te 
bevragen PP's en voor zinnen met niet te bevragen PP's verklaart de NP 
Constraint het eiland-karakter van de NP in het Nederlands.
1.3.2 De WH-Island Constraint
Deze constraint verbiedt extractie van WH-constituenten uit tense-loze zinnen, 
indien de afhankelijke S een WH-constituent moet bevatten in Comp-positie. 
Verder is extractie van WH-constituenten uit tense-loze zinnen toegestaan. Zo 
worden (50) en (51) precies voorspeld.
(50) Wat is Jan van plan vandaag te koken?
(51) * Wat vroeg Jan zich af vandaag te koken?
Neijt (1979) merkt op dat het effect van deze constraint ook zichtbaar is in 
zinnen met tense:
(52) * Wat vroeg je je af wie je gestuurd had?
Maar de oorzaak voor de ongrammaticaliteit van (52) kan, volgens haar, meer 
generaliserend beschreven worden met behulp van de Tensed S Condition.
1.3.3 De Tensed S Condition
Chomsky (1973) formuleerde de conditie als volgt:
(53) De TENSED S CONDITION
No rule can involve X, Y in the structure ... X ... (a ... Y ... ) ...
(i) where Y is not in COMP and 'a' is a tensed sentence
(ii) where Y is in COMP and X is not in COMP
Conditie (i) schept een voorziening die bekend staat als de "Comp-escape-hatch". 
Dit betekent dat extractie middels WH-Movement wel mogelijk is en dat 
transformatieregels die geen COMP target hebben niet toegepast mogen worden. 
Deze tegenstelling kan geïllustreerd worden aan (54)a. waar de COMP-escape-hatch 
werd benut (cf (54).b), en aan (55)a. die ongrammaticaal is op basis van de 
Tensed S Condition.
(54) a. Wat vertelde Jan dat Pieter zag?
(54) b.    Jan vertelde (S (comp wat ) Pieter zag )
         v___________________|
(55) a. * In bed vertel jij dat Jan ligt.
(55) b     Jij vertelt (S (comp dat) Jan in bed ligt)
        v___________________x_______________|
In (54) was het mogelijk de te bevragen constituent naar de Comp van de 
ingebedde S te plaatsen, omdat deze constituent <+wh> is:
(54) c. ... (S (comp --- ) Pieter zag wat
                      v________________| 
In (55) is deze beweging niet mogelijk omdat PP's als <-wh> gekarakteriseerd 
zijn.
Conditie (ii) verbiedt beweging uit de Comp van een ingebedde S naar een andere 
positie dan Comp van een hoger liggende S.
1.3.4 Strikte Subjacentie
Neijt stelt dat de parallellie tussen Gapping en WH-Movement adequaat beschreven 
wordt door de drie tot nu toe besproken constraints (1.3.1; 1.3.2; 1.3.3). In 
een generalisering over dit drietal komt Neijt tot een herformulering van 
Chomsky's (1977) Subjacentie Conditie: de Strikte Subjacentie. Chomsky 
formuleert Subjacentie als volgt.
(56) SUBJACENCY
" ... a cyclic rule cannot move a phrase from position Y to position X (or 
conversely) in:
… X ... (a ... (b ... Y ... ) ... ) ... X …
where 'a' en 'b' are cyclic nodes."
Chomsky koos de cyclische knopen in verschillende werken op verschillende 
manieren. Zijn meest recente keuze, voor Neijt (1979), is die van S', S en NP 
(Chomsky 1978). Neijt merkt op dat dit problemen oplevert voor successievelijke, 
cyclische toepassing van WH-movement:
(57) (S' Comp (S ... (S' Comp (S ... Wh-X ... ))))
          v_____x________/  v__________|
Hierdoor zou een zin als (58), onterecht, niet gegenereerd mogen worden.
(58) Wat zei Jan dat Piet zei dat Marie aan Karel gegeven had?
Zonder hier in te gaan op Neijts motieven voor herformulering van Subjancentie 
die betrekking hebben op de eigenschappen van Gapping, geef ik haar Strikte 
Subjacentie, en zijn gevolgen voor WH-movement.
(59) STRIKTE SUBJACENTIE
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X ...
waarbij 'a' is S of NP.
Strikte Subjacentie subsumeert nu de NP Constraint en de Tensed S Condition. 
Maar zonder extra voorzieningen zou (59) een eenvoudig geval van WH-Movement 
uitsluiten:
(60) (S' Comp (S Jan eet wat ))
           v___x_________/
Daarom postuleert Neijt de conventie die ze Cyclicity Changing (61) 
noemt. Hierin is de aanname verwerkt dat de inhoud van de Comp-knoop van invloed 
is op de toepasbaarheid van transformationele regels. Een S raakt 'gesloten' als 
de specifier van deze S, de Comp-knoop, lexicaal gevuld is.
(61)
S<-cycl> --> S<+cycl> / (S'(Comp <+lex>)(--...))
S<+cycl> --> S<-cycl> / (S'(Comp <-lex>)(--...))
Nu volgt de WH-Island Constraint automatisch: als een WH-constituent eenmaal de 
Comp-positie van een S vult, dan wordt deze S cyclisch en is er geen extractie 
uit deze S meer mogelijk. De Comp-Escape-Hatch blijft ook operationeel onder 
Strikte Subjacentie: een WH-constituent op weg naar 'boven' markeert de S'en 
waarvan hij de Comp-posities inneemt slechts tijdelijk als cyclisch. De tweede 
versie van Neijts Strikte Subjacentie is nu:
(61) STRIKTE SUBJACENTIE (herzien)
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X ...
waarbij 'a' is NP, of 'a' is S, desda diens specifier lexicaal gevuld is.
Het blijkt dat ook deze versie nog bijgeschaafd moet worden. Maar omdat zijn 
onvolledigheid samenhangt met de interactie tussen Gapping en WH-Movement, zal 
de uiteindelijke versie van Strikte Subjacentie elders (2.4) besproken worden.
1.4 Conclusies
Ter afsluiting van de bespreking van de theoretische concepten uit de TGG kunnen 
de volgende conclusies getrokken worden.
(I)
Op basis van de hypothese dat de onderliggende woordvolgorde van het Nederlands 
SOV is, is er in de plaats van de werkwoordspartikels en van de niet-finitiete 
V`s een middel voorhanden, dat mogelijk kan dienen om 
samentrekkingsverschijnselen te 
(II)
analyseren.Coördinatie in het Nederlands betreft altijd major constituents. 
Het distributieverschil met betrekking tot het domein, tussen initiële en 
niet-initiële coördinatie bestaat mijns inziens niet. Daarmee is er in de 
initiële coördinatie een middel voorhanden, dat nuttig kan zijn bij het 
vaststellen van de status van de conjuncten in niet-initiële coördinaties.
(III)
Met betrekking tot WH-Movement gelden de volgende constraints.
(a) De NP Constraint
(b) De WH-Island Constraint
(c) De Tensed S Condition
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit drietal niet gesubsumeerd wordt 
door de formulering van Neijts Strikte Subjacentie. De relevantie van deze 
constraints blijkt als de parallellie tussen WH-Movement en Gapping met 
betrekking tot hun constraints aangetoond kan worden (cf. 2)
2 De parallellie van gapping en WH-movement
De relevantie van de notie van Strikte Subjacentie voor Gapping blijkt als we 
Neijts (1979) argumenten beschouwen voor het feit dat WH-Movement en Gapping op 
dezelfde wijze adequaat beperkt en beschreven worden door de drie constraints: 
NP Constraint, WH-Island Constraint, Tensed S Condition. Het blijkt dat deze 
parallellie ook de generalisering over dit drietal niet in de weg staat. Neijt 
stelt namelijk dat de overeenkomst van beide verschijnselen bestaat in de aard 
van de beperkingen die voor WH-Movement gelden met betrekking tot de gebieden 
waaruit 'ge-moved' mag worden en in de aard van de beperkingen die voor Gapping 
gelden met betrekking tot de gedeleerde string.
2.1 De NP Constraint
Zoals deze constraint WH-Movement verklaart, verklaart deze ook Gapping. 
Vergelijk de grammaticaliteitsverschillen van (1) en (2).
(1) Charles heeft een foto van de koningin genomen en Bill heeft een 
foto van de koning genomen.
(2) * Bob heeft een foto van de koningin verbrand en Bill heeft een foto 
van de koning verbrand.
De claim van Bach en Horn (1976) met betrekking tot de verschillende posities 
van de PP - onder de VP (1) en onder de NP (2) - maakt hier de NP Constraint 
toepasbaar: er mag niet uit een NP gedeleerd worden (2).
Merk op dat een precieze formulering van de regel voor Gapping bij deze 
verkenningen niet van belang is. Van belang is wel, dat de eis dat coördinatie 
slechts major constituents mag betreffen, de aanname van deletie in zinnen als 
(1) noodzakelijk maakt. Hetgeen betekent dat
(3) Charles heeft een foto van de koningin genomen en Bill van de koning.
een foute analyse zou zijn: de string 'Bill van de koning' vormt namelijk geen 
major constituent.
2.2 De WH-Island Constraint
De ongrammaticaliteit van (4) toont aan dat de Gappingsregel geen 
WH-complementiser mag deleren.
(4) * Jan vroeg zich af wat vandaag te zullen koken en Bob vroeg zich af 
wat morgen te zullen koken.
In dit opzicht is Gapping net zo gevoelig voor de WH-Island Constraint als 
WH-Movement.
2.3 De Tensed S Condition
Omdat deze conditie anders is geformuleerd dan de NP Constraint en de WH-Island 
Condition, kunnen er voor Gapping beter condities uit worden afgeleid met 
betrekking tot de overblijfselen na de deletie. Voor Gapping geldt de conditie 
als volgt.
(5) De TENSED S CONDITION
Geen regel mag X, Y betreffen in de structuur
... X ... (a ... Y ... ) ...
(i) waarbij X niet in COMP staat en 'a' is een S <+ tense>
De tweede voorwaarde (ii) die betrekking heeft op de verplaatsing uit 'a' die 
van COMP naar COMP dient te geschieden, geldt niet voor Gapping, omdat Gapping 
geen Movement regel is.
Voor Gapping zou (5) betekenen, dat deletie niet mag plaatsvinden als het 
resultaat daarvan zou zijn dat de overblijfselen in de 'verboden' structuur van 
(5) zouden staan , tenzij een van de overblijfselen (Y) in COMP-positie zou 
staan. De werking van de Tensed S Condition wordt geïllustreerd door de volgende 
voorbeeldzinnen.
(6) Jan mag beslissen welke jongens er mee gaan en Bill .mag beslissen 
welke meisjes er mee gaan.
(7) * Jan besliste dat er 20 meisjes mee zouden gaan en Bill besliste 
dat er 30 jongens mee zouden gaan.
In (6) en (7) staan de overblijfselen (X = Bill) beide in de 'verboden' 
verhouding tot elkaar. In (6) staat Y (welke meisjes) echter in de COMP-positie, 
waardoor deze zin ontsnapt aan de Tensed S Condition. Zo gehoorzamen Gapping en 
WH-Movement deze conditie op dezelfde wijze.
2.4 Strikte Subjacentie
De reeks argumenten die Neijt (1979) geeft voor de parallellie van Gapping en 
WH-Movement met betrekking tot hun constraints, wordt afgesloten met het 
argument dat al deze argumenten in zich verenigt. De tweede versie van Strikte 
Subjacentie (8) blijkt goede voorspellingen te leveren voor Gapping.
(8) STRIKTE SUBJACENTIE (herzien)
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X …
waarbij 'a' is NP, of 'a' is S desda zijn specifier lexicaal gevuld is.
Dit betekent dat Gapping over een willekeurig aantal niet-cyclische S'en (dat 
wil zeggen: met lege COMP) mag deleren (9), en dat over een cyclische S niet 
gedeleerd mag worden (10).
(9) Jan wil proberen te beginnen een koek te bakken en Max wil proberen 
te beginnen een cake te bakken.
(10) * Jan denkt dat hij een novelle zal schrijven en Max denkt dat hij 
een roman zal schrijven.
De herziene versie van Strikte Subjacentie is echter nog niet precies genoeg, 
omdat zij constructies waarin Gapping en WH-Movement op een grammaticale wijze 
een wisselwerking aangaan, niet toestaat:
(11) Wie eet een appel en (S' wie<i> (S t<i> eet een peer ))?
De S is hier een cyclische knoop, omdat zijn complementiser lexicaal gevuld is. 
De overblijfselen, "wie" en "een peer" staan daarom in de 'verboden' structuur 
van (8): Gapping zou niet mogen optreden. Voor deze gevallen bouwt Neijt een 
voorziening in die bepaalt dat, wanneer de verplaatste WH-constituent een spoor 
aan zich bindt dat in de S staat waarvoor deze WH-constituent geplaatst is, er 
geen "cyclicity changing" optreedt. Haar uiteindelijke versie van Strikte 
Subjacentie luidt nu:
(12) STRIKTE SUBJACENTIE
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X ...
waarbij 'a' is NP, of 'a' is S desda zijn specifier lexicaal gevuld is, tenzij X 
een spoor t<x> bindt in 'a', en er geen cyclische knoop tussen t<x> en Y staat.
2.5 Gapping
Met (12) is Neijt gekomen tot een generalisering over de constraints op 
WH-Movement en Gapping. Dat het van groot belang is binnen haar theorie over 
Gapping, dat de constraints goed beregeld zijn, blijkt wel als we de 
overgenererende versie van haar regel voor Gapping beschouwen:
(13) "DELETE"
3 De major constituent condition
In 2. is met Neijts (1979) argumenten aangetoond dat de regel voor Gapping 
eilandgevoelig is, en dat deze eilandgevoeligheid gecondenseerd is in de regel 
van Strikte Subjacentie (2.4). Deze regel beperkt de aard en de omvang van de 
gedeleerde string. Als we Neijts redenering verder volgen, blijkt dat het ook 
mogelijk is de kwestie vanuit een complementair oogpunt te benaderen. In de 
Major Constituent Condition vinden we dan een beperking op de regel voor Gapping 
met betrekking tot de overblijfselen. Neijt stelt echter dat deze conditie 
minder generaliserend is dan haar Strikte Subjacentie, omdat de Major 
Constituent Condition op andere gebieden van de grammatica niet per se beter is 
dan andere regels.
De Major Constituent Condition is niet, zoals de naam wellicht suggereert, 
dezelfde als de eis die ik in 1.2 stelde met betrekking tot coördinatie, 
namelijk dat coördinatie slechts mogelijk is voor major constituents. Het is 
evenwel mogelijk dat beide eisen afgeleid zouden kunnen worden van een algemeen 
principe, of dat de conditie op coördinatie het gevolg is van de Major 
Constituent Condition.
3.1 Hankamer (1973)
Hankamer (1973) geeft bij zijn Gappingsregel de volgende conditie:
(1) THE MAJOR CONSTITUENT CONDITION
The remnants of Gapping are Major Constituents.
Hij definieert de notie major constituency als volgt.
(2) MAJOR CONSTITUENTS
A major constituent of a given sentence S0 is a constituent either immediately 
dominated by S0, or immediately dominated by VP, which is immediately dominated 
by S0. (noot)
Vergelijk:
(3)
                      S
               ______|_______________
               NP <----             VP <----
         ______|______     _________|_________
         |           |     |                 PP <----
         |           |     |            _____|_____
         |           |     |            |         |
         NP          PP    V <----      P         NP
Hankamer claimt dat deze conditie ook op andere syntactische regels werkt. 
Topicalisatie, bijvoorbeeld, is slechts mogelijk voor Major Constituents. Zo 
zijn (4) en (5) om dezelfde reden ongrammaticaal.
(4) * Van Nederland heeft Bob de koningin gezien.
(5) * Jan heeft de koningin van Engeland gezien en Bob heeft de koningin 
van Nederland gezien.
Neijt stelt dat de major constituent analyse met betrekking tot Gapping 
uitgebreid moet worden met een regel van N- en ADJ-deletie. Zonder deze 
uitbreiding zouden (6) en (7) tegenvoorbeelden zijn voor de
Major Constituent Condition.
(6) Jan kocht drie boeken en Bob kocht vier boeken.
(7) Mijn kamer is 5 meter diep en jouw kamer is 7 meter 
diep.
Daarbij moet bovendien aangenomen worden dat N-deletie onmogelijk is na een 
genitief-NP (cf. (8)).
(8) * Jan nam Bobs kleren en Harry nam Jans kleren.
3.2 Coördinatie en de Major Constituent Condition
Omdat Hankamer (1973) claimt dat de Major Constituent Condition voor andere 
regels dan Gapping werkzaam is (cf. (4)), lijkt een verkenning van de relatie 
van deze constraint met de eis dat coördinatie slechts major constituents mag 
betreffen de moeite waard. Aangetoond is dat Hankamers conditie Gapping adequaat 
beperkt (3.1). Als we nu aannemen dat het niet - dat wil zeggen: niet 
aantoonbaar - optreden van Gapping een bijzonder geval van Gapping is, dan valt 
Hankamers conditie samen met de eis op coördinatie. De aanname van een 
'nul'-toepassing van Gapping bij gewone coördinatie zou door het volgende 
argument ondersteund kunnen worden.
Ambiguïteit van onderliggende structuren.
Een zin als (9) is op twee manieren te verklaren: als een coördinatie van twee 
VP's (10) of van twee S'en (11).
(9) Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten.
(10) Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten.
(11) Jan zal de rozen snoeien en Jan zal de tulpen planten
Er is, mijns inziens, weinig in te brengen tegen een analyse van (11) als, 
mogelijke, onderliggende structuur voor (9). Kleins (1986) analyse van (12) in 
twee S'en (13) (cf. 1.2) kan deze gedachte ondersteunen.
(12) Jan danste en zong.
(13) Jan danste en Jan zong.
Dit zou betekenen dat (10) ook als een 'nul-geval' van (11) op te vatten is: het 
is niet met zekerheid vast te stellen welke de juiste onderliggende vorm is van 
(9). Als nu een 'nul-geval' van Gapping Hankamers conditie gehoorzaamt, betekent 
dat, dat dezelfde zin, opgevat als een echt geval van Gapping, deze conditie ook 
gehoorzaamt. Hetgeen zou betekenen dat de eis op de major constituency van 
conjunten een speciaal geval is van Hankamers conditie.
3.3 Problemen voor de Major Constituent Condition
Klein (1984) signaleert een aantal problemen voor de Major Constituent 
Condition. Hij stelt dat de conditie niet adequaat is, als de overblijfselen, na 
"Delete", niet alle beklemtoond zijn, en bij de, volgens Neijt (1981) 
verplichte, deletie van AUX en V.
3.3.1 Beklemtoonde constituenten
Klein merkt op dat de Major Constituent Condition geen rekening houdt met het 
feit dat slechts beklemtoonde constituenten als resten van Gapping mogen 
fungeren:
(16) Eérst heeft Ján me geslagen en toen heb ík 'm geslagen.
(17) * Eérst heeft Ján me geslagen en toen ík 'm.
Onbeklemtoonde pronomina als me, 'm mogen niet in Gappingszinnen 
verschijnen, beklemtoonde vormen van deze pronomina wel:
(18) Eérst heeft Ján me geslagen en toen ík hém.
Mijns inziens kan er voor dit verschijnsel geen verklaring in syntactische 
termen worden gegeven: het zou erg onelegant zijn te stellen dat onbeklemtoonde 
pronomina een andere plaats, niet gedomineerd door S of VP, zouden hebben dan 
hun beklemtoonde tegenhangers. Een aanmerking op de constatering van Klein is, 
dat hij impliciet uitgaat van een prosodische component van de grammatica op 
basis waarvan de onbeklemtoonde versies van 'mij', 'zij', 'hij',... hun 
oppervlaktevorm - 'me', 'ze', 'ie',... - verkrijgen. Mochten wij de beschikking 
hebben over het formalisme dat dergelijke transformaties beschrijft, dan zou het 
eenvoudig zijn een markering aan te brengen als <-major constituent>, om met 
behulp van een klemtoonfilter zinnen als (17) af te wijzen. Daar dit echter niet 
het geval is, blijft er slechts een ad hoc oplossing over. De Major Constituent 
Condition moet dan uitgebreid worden met een uitzondering betreffende de 
pronomina "'m", "me", "ze", "ie", "we".
3.3.2 Deletie van V en AUX
Neijt (1981:75) stelt dat de Major Constituent Condition zinnen als (20) en (21) 
afwijst, omdat AUX in (20) en V in (21) geen goede resten zijn: geen major 
constituents.
(20) * Did Betsy eat the peaches or did Harry eat the grapes?
(21) * On Tuesday, Sam must have seemed happy, and on Wednesday he 
must have seemed sad.
V en AUX moeten altijd samen gedeleerd worden want het zijn geen Major 
Constiuents.
Klein (1984:153) stelt dat dit niet helemaal juist is: in het Nederlands kan een 
V als rest overblijven.
(22) Johan heeft Marie geslagen en Peter Heidi gekust.
Het enige wat gedeleerd moet worden is de finiete V. Klein gaat op dit probleem 
niet verder in. Ik acht echter het volgende van belang.
Het blijkt dat de opmerking van Neijt dat V en AUX altijd gedeleerd worden bij 
Gapping, niet geldig is voor het Nederlands. Bovendien is (22) helemaal niet, 
zoals Klein het suggereert, problematisch voor de Major Constituent Condition. 
Onder de SOV-hypothes van Koster (1980) immers gelden "Marie geslagen" een 
"Heidi gekust" als VP. Hieruit kan alleen maar Across-The-Board gedeleerd 
worden: de V's zijn echter niet identiek, dus kan deze deletie niet 
plaatsvinden.
Ten slotte is de NP "Peter", net als de VP "Heidi gekust", een major 
constituent. Hieruit volgt dat het feit dat slechts AUX wordt gedeleerd bij 
Gapping geen probleem vormt voor de Major Constituent Condition. Als we (22) 
opvatten als een conjunctie van S'en met een deletie van "heeft" in het tweede 
conjunct, is deze conditie niet geschonden.
Het feit dat een finite V niet als rest mag overblijven na Gapping, wordt mijns 
inziens verklaard door de Major Constituent Condition te verbinden met de 
omschrijving van major constituents die in 1.2 gegeven is (maximale projecties, 
onmiddelijk gedomineerd door S of VP). Daar een finiete V geen maximale 
projectie is, kan deze niet als rest overblijven.
3.4 Conclusie
De Major Constituent Condition lijkt, met een uitbreiding betreffende de 
onbeklemtoonde pronomina, voldoende beperkingen te leveren voor coördinatie in 
het algemeen en voor de resten van Gapping in het bijzonder.
Noot.
Aangenomen moet worden dat het hier slechts maximale projecties betreft, zoals 
in 1.2 werd voorgesteld. Hetgeen betekent dat V in (3) geen major constituent 
is.
4 Samentrekking als oppervlakteverschijnsel
4.1 Conjunction Phrases
Klein (1984) gaat uit van de volgende gedachte. Gapping-constructies zijn in 
wezen niets anders dan coördinaties van een of meerdere constituenten. Rechts 
van een nevenschikkende conjuntie moet hetzelfde aantal verplichte constituenten 
met klemtoon verschijnen als aan de linkerkant. Dit houdt in dat (1) 
grammaticaal is omdat rechts van C evenveel NP's staan als links ervan:
(1) Marie kuste Peter en Heidi Johan.
Klein structureert (1) als:
                         S
             ____________|_________
             |        |           |
             |        VP          CP
             |    ____|____  _____|______
             |    |       |  |   |      |
             NP   V       NP C   NP     NP
             |    |       |  |   |      |
           Marie kuste Peter en Heidi Johan
Een zin als (3) is uitgesloten omdat rechts van C meer argumenten staan dan 
links.
(3) * Jan heeft gedanst en Piet Marie.
Klein geeft drie eisen die aan nevenschikkende conjunctie gesteld kunnen worden:
(4) a. Een nevenschikkende conjunctie verbindt altijd gelijkwaardige 
constituenten.
(4) b. Deze constituenten zijn altijd beklemtoond.
(4) c. Deze constituenten worden altijd door dezelfde S-knoop gedomineerd.
Dus (5) is incorrect omdat C een NP en een PP verbindt met een NP en een NP,
(5) * Johan rekende op zijn vader en Peter zijn moeder.
terwijl (6) incorrect is omdat een S-grens het constituentenpaar Jan, Marie 
scheidt.
(6) * Jan schaamde zich ervoor (S' PRO Marie te kussen) en Piet Truus.
Klein claimt dat de problemen die hij signaleert voor deletie op basis van 
Gapping zich oplossen onder zijn hypothese. Het probleem dat Gapping geen 
onbeklemtoonde constituenten mag achterlaten (cf. 3.3.1) wordt voorkomen door de 
eis (4) b.Het probleem dat Klein signaleert met betrekking tot de Major 
Constituent Condition in het feit dat AUX altijd gedeleerd moet worden en niet V 
en AUX samen, acht ik opgelost door de volgende formulering van de notie Major 
Constituent.
(7) Een major constituent van een gegeven S is een maximale projectie die of 
direct door S wordt gedomineerd, of direct door VP wordt gedomineerd die 
onmiddelijk door S wordt gedomineerd.
Als AUX achterblijft, is dat alleen mogelijk als onderdeel van de S of de VP die 
hem domineert:
(8) Johan heeft Heidi gekust en (S Peter heeft Marie geslagen).
De niet-finiete V kan, onder (7), ook slechts achterblijven als onderdeel van 
een VP die hem domineert:
(9) Johan heeft Heidi geslagen en Peter (VP Marie gekust).
Het tweede probleem dat Klein oplost met zijn CP-hypothese, betreft innen als 
(10) en (11).
(10) Johan kwam boos de badkamer uit en Petra kwam uit de slaapkamer.
(11) Johan kwam boos de badkamer uit en Petra de slaapkamer.
Er is een belangrijk verschil tussen beide zinnen: (11) kan slechts 
geïnterpreteerd worden als een zin waarin Johan en Petra beide boos zijn; dit is 
niet mogelijk in (10). Klein acht het onmogelijk deze feiten middels de analyse 
van Neijt te verklaren. Zijn CP-hypothese daarentegen geeft hiervoor wel een 
verklaring. Hij stelt dat er in een CP constituenten te vinden zijn die andere 
constituenten in de zin kunnen vervangen. In (11) is er in de CP "Petra de 
slaapkamer" geen tegenhanger voor "boos" aanwezig, zoals dat wel het geval is in 
(12).
(12) Johan kwam boos de badkamer uit en Petra vrolijk de slaapkamer.
Klein gaat niet verder in zijn verklaring. Ik zal proberen de consequenties van 
de CP-hypothese voor dit probleem uit te werken.
De eis van gelijkwaardigheid (4) a. van de door C verbonden constituenten zal 
eerst gepreciseerd moeten worden. Het blijkt dat rechts van C niet meer 
constituenten mogen staan dan links, (3), minder is wel mogelijk (11). De 
gelijkwaardigheid zal moeten bestaan in de constituentsstatus van de 
nevengeschikte elementen, hetgeen betekent dat de constituenten in de CP hun 
constituentstegenhangers zullen moeten vinden onder de S die de CP domineert. 
Mochten er in dit eerste deel van de zin meer constituenten staan dan in de CP, 
dan heeft dit, blijkens Kleins interpretatie van (10) en (11), gevolgen voor de 
betekenis van de CP: deze constituenten hebben dan bereik over de CP. De CP 
raakt echter gesloten voor dit bereik, als de CP uit een C en een S bestaat 
(10).
Opmerkelijk in de analyse van Klein is de rol die hij impliciet toekent aan de 
semantiek: vergelijk de volgende voorbeelden (15) en (16) van Klein en zijn 
interpretatie van (10) en (11).
(15) "Jóhan heeft Marie gezien en Péter. (Peter subject)"
(16) "Johan heeft Márie gezien en Péter. (Peter object)"
Op basis van de klemtoonverschillen krijgt "Peter" verschillende semantische 
rollen. De NP kan deze rollen alleen toebedeeld krijgen op basis van de V in het 
eerste deel van de zin. Dat betekent dat de CP-hypothese opgevat zou kunnen 
worden als betrekking hebbend op oppervlaktestructuren, maar gebaseerd op 
volledige dieptestructuren: het subcategorisatieprincipe laat bij de V "zien" 
immers niet meer dan twee argumenten toe. "Peter" heeft zijn semantische rol dus 
blijkbaar, in de dieptestructuur, gekregen van een in de oppervlakte afwezige V.
4.2 CP en de Major Constituent Condition
Nemen we het volgende zinnenpaar als uitgangspunt.
(17) Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit en Ellen kwam de badkamer uit.
(18) Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit en Ellen de badkamer.
Onder de CP-hypothese ziet de oppervlaktestructuur van (17) er als volgt uit.
(19) (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (CP(C en)(S Ellen kwam de 
badkamer uit.)))
Het blijkt dat de Major Constituent Condition op (17) ook van toepassing is: er 
is niet gedeleerd, maar de conjuncten zijn beide maximale projecties, direct 
gedomineerd door S:
(20) (S (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (C en)(S Ellen kwam de 
badkamer uit.))
Ondanks de verschillen in structuur die ze opleggen aan de zinnen, blijken de 
CP-hypothese en de Major Constituent Condition beide geldig te zijn voor 
dezelfde oppervlaktezin (17). Voor (18) geldt hetzelfde.
(21) (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (CP(C en)(NP Ellen)(NP de 
badkamer.)))
(22) (S (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (C en)(S Ellen (VP 
kwam in een badjas de badkamer uit.)))
Er is geen reden om aan te nemen dat er bij nevenschikking van twee, in de 
oppervlaktestructuur, complete S'en deletie heeft plaatsgevonden in de tweede S. 
De oppervlaktezin
(23) Jan stapte snel op zijn fiets en hij reed weg.
is niet het gevolg van een deletie van "snel" in het tweede conjunct. De 
CP-eisen die Klein stelt zijn volledig van toepassing op (23), evenals de Major 
Constituent Condition (in de vorm van de eis op coördinatie).
Evenmin heeft er deletie plaatsgevonden in het tweede conjunct van (24).
(24) Jan stapte snel op zijn fiets en (VP reed weg).
Ook deze zin doorstaat de CP eisen en de Major Constituent Condition.
Keren we nu terug naar het uitgangspunt ((17) en (18)), dan blijkt dat de 
structuren (CP(C en)(S ..)) en (CP(C en)(VP ..)) ondoordringbaar zijn voor 
elementen uit het eerste deel van de zin, als we deze CP's interpreteren.
Nu is mijns inziens de conclusie gerechtvaardigd dat de eisen gesteld aan CP's 
en de Major Constituent Condition dezelfde feiten verklaren. Onder de CP-analyse 
geschiedt echter structurering van oppervlaktemateriaal, terwijl daarbij in niet 
geringe mate beroep op processen in de dieptestructuur wordt gedaan. De 
deletie-hypothese van Neijt maakt deze processen expliciet door de deletie te 
laten plaatsvinden vlak voordat de oppervlaktezinnen gevormd zijn, onder andere 
gebruik makend van de Major Constituent Condition. Een voordeel van de 
benadering van Klein is dat er een verklaring gevonden wordt voor het probleem 
rond de zinnen (17) en (18), die van nut kan zijn binnen de 
deletie-problematiek.
5 Een taalkundig algoritme
5.1 Analyse in plaats van Generering
Een schematisering van een genererende grammatica zoals Neijt (1979) die 
formuleert die nevenschikking en samentrekking beschrijft, zou er als volgt uit 
kunnen zien.
               +------------------------------+
               |   Genereer DIEPTESTRUCTUUR   |
               +------------------------------+
                               |
                               V
                        Dieptestructuur
                               |
                               V
               +------------------------------+
               |           "DELETE"           |
               +------------------------------+
                 |  |  |  |  |  |  |  |  |  |
                 V  V  V  V  V  V  V  V  V  V
                verschillende Gappingsvarianten
               +------------------------------+
               |  Filter incorrecte deleties  |
               |  uit:                        |
               |      STRIKTE SUBJACENTIE     |
               +------------------------------+
                   |     |     |     |     |
                   V     V     V     V     V
                 correct gedeleerde varianten
               +------------------------------+
               |   Filter incorrecte resten   |
               |   uit:                       |
               |       MAJOR CONSTITUENCY     |
               +------------------------------+
                         |           |
                         V           V
                  correcte Gappingszin(nen)
Hierbij dient de generering van de dieptestructuur opgevat te worden als een 
generering van structuren waarop alle gebruikelijke transformaties al zijn 
uitgevoerd, behalve de Gappingstransformatie. Als dit model nu omgedraaid wordt, 
om aldus een analyserende grammatica te verkrijgen, zal er het een en ander 
aangepast moeten worden. Ten eerste dienen we, bij de analyse van 
oppervlaktezinnen, de beschikking te hebben over een morfo-syntactisch apparaat 
dat aan deze zinnen structuren toekent die onze taalkundige intuïties 
weerspiegelen. Dit betekent dat een zin waarin samentrekking heeft 
plaatsgevonden, (2), als (3) geanalyseerd kan worden.
(2) Marie kuste Peter en Heidi Johan.
(3)
                        S
          ______________|_________
          NP       VP           CP
          |     ___|___    ______|____
          |     V     NP   C   NP    NP
          |     |     |    |   |     |
        Marie kuste Peter en Heidi Johan
Een structurering als (3) zou inhouden dat onze taalkundige intuïties sterk 
overeenkomen met die van Klein (1984). Met evenveel recht is echter de volgende 
structurering van (2) te geven.
(4)
                        S
                ________|__________
                S          C      S
          ______|___       |   ___|___
          NP       VP      |   NP    VP
          |     ___|___    |   |     |
          |     V     NP   |   |     |
          |     |     |    |   |     |
        Marie kuste Peter en Heidi Johan
Of een combinatie van beide:
(5)
                        S
                ________|_________
                S               CJ
          ______|___       ______|_
          NP       VP      C      S
          |     ___|___    |   ___|___
          |     V     NP   |   NP    VP
          |     |     |    |   |     |
        Marie kuste Peter en Heidi Johan
De structureringen (4) en (5) weerspiegelen intuïties die samenhangen met een 
deletie-hypothese: de VP "Johan" dient nog aangevuld te worden om tot een 
'volwaardige' VP te worden. Van belang is, dat de keuze voor een bepaalde 
syntactische structurering arbitrair is en helemaal afhangt van de werkzaamheden 
die we ermee gaan verrichten.
Omdat ik denk dat het model dat hierboven gerepresenteerd is, (1), een adequate 
en elegante beschrijving geeft van de generering van samengetrokken zinnen, zal 
ik proberen aan te tonen dat bij een analyserend model equivalente structuren en 
beperkingen moeten gelden.
5.2 De Major Constituent Condition
Als we zinnen als (2) binnen het genererend model opvatten als structuren met 
gedeleerde elementen, dan zullen we ze binnen een analyserend model moeten 
opvatten als, onder bepaalde voorwaarden, aanvulbare structuren. Dit betekent 
dat, in de syntactische structuren die toegekend worden aan oppervlaktezinnen, 
plaats gemaakt moet worden voor de aan te vullen elementen. Het moment waarop 
deze structuren 'ontvankelijk' moeten worden gemaakt tijdens de analyse, is 
betrekkelijk willekeurig: het moet in ieder geval gebeuren voordat de aanvulling 
plaatsvindt. Ik kies ervoor deze structuren onmiddelijk in de syntactische 
component aan te brengen, wat inhoudt dat structuren als (5) de voorkeur zullen 
verdienen.
De Major Constituent Condition kan nu dienen als een filter op structuren die 
aangebracht worden in oppervlaktezinnen. Ervan uitgaande dat de VP "(VP(NP 
Johan))" op enig moment in de analyse aangevuld wordt met een V, gelden de NP 
"Heidi", en de VP "Johan", beide als Major Constituent: beide zijn het maximale 
projecties - de VP onder het voorbehoud dat er aangevuld wordt - en beide worden 
ze direct gedomineerd door een S of een VP die direct door S wordt gedomineerd.
5.3 Strikte Subjacentie
Daar Strikte Subjacentie op te vatten is als een beperking voor de deletie 
binnen het genererend model, kan deze beperking hier toegepast worden op de 
string die in het tweede conjunct, uit het eerste conjunct aangevuld wordt. Nu 
blijkt ook de relevantie van het 'gat' dat in het tweede conjunct wordt 
gesuggereerd. Het bepaalt de plaats waar aangevuld moet worden en het bepaalt de 
vindplaats van het aan te vullen materiaal in het eerste conjunct. De 
oppervlaktegrammatica die dergelijke structuren toekent aan te analyseren zinnen 
is een versie van de herschrijfgrammatica AMAZON85 (van Bakel 1984), die 
aangepast is voor gappingsverschijnselen. Een algoritme voor aanvulling binnen 
deze structuren van incomplete conjuncten zou als volgt kunnen luiden.
(6) 1. Localiseer de (eerste) twee conjuncten.
(6) 2. Vergelijk deze beide conjuncten en bepaal de aan te vullen delen.
(6) 3. Voldoen deze aan te vullen delen aan de eis van Strikte Subjacentie?
Zo nee, wijs deze zin af.
(6) 4. Vul aan.
Om tot een exactere versie van dit algoritme te komen zal ik een aantal mogelijk 
gevallen bespreken, beginnend met zin (7).
(7)
                               SE
           ____________________|_____________
           NC          VC                  CJ
           |       _____|___     ___________|_
           N2      PV     MI    NV           SE
        ___|__     |       |     |      _____|______
       DT   N1     |      NC     |      NC         VC
        |    |     |       |     |      |          |
        |   NK     |      N2     |      N2         MI
        |    |     |    ___|_    |  ____|__        |
        |    |     |   DT   N1   | DT    N1        NC
        |    |     |    |   |    |  |     |        |
        |    |     |    |   NK   |  |    NK        N2
        |    |     |    |   |    |  |     |     ___|__
        |    |     |    |   |    |  |     |    DT   N1
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
        |    |     |    |   |    |  |     |     |   NK
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
       DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN DE BLOEMIST DE BAKKER
Als we nu het eerste conjunct over het tweede leggen, dan zien we dat het 
ontbrekende deel in dit geval het werkwoord is. Het is duidelijk dat de 
aanvulling, indien dit deel de Strikte Subjacentie niet schendt, tussen "de 
bloemist" en "de bakker" dient te geschieden. De controle van dit deel middels 
de eis van Strikte Subjacentie zal de gehele syntactische structuur die dit 
weggelaten deel bevat moeten betreffen. In dit geval
(8)
                   PV
                   |
                   |
                 SLOEG
Deze structuur wordt verkregen door de hoogste knoop op te zoeken die zodanig 
vertakt dat het gehele aan te vullen deel precies omvat wordt. Hier, (8), blijkt 
dat deze structuur geen bindende knopen bevat, zodat de aanvulling kan 
plaatsvinden. Nu wordt een copie van (8) gehangen op dezelfde plaats in het 
tweede conjunct, als waar hij hing in het eerste conjunct. Het algoritme is met 
succes doorlopen. Hiervoor zal ik de volgende notatie hanteren.
(9) De slager sloeg de klant en
de bloemist de bakker ==>
de bloemist sloeg de bakker
Waarbij "==>" staat voor het gehele, geslaagde aanvullingsalgoritme zoals dat in 
(6) is omschreven.
Een zin als (10) blijkt het aanvullingsalgoritme ook te kunnen doorlopen, gelet 
op structuur (11).
(10) De slager sloeg de klant en
fotografeerde de smid ==>
de slager fotografeerde de smid
(11)
                               SE
           ____________________|_____________
           NC          VC                  CJ
           |       _____|___     ___________|_
           N2      PV     MI    NV           SE
        ___|__     |       |     |           |
       DT   N1     |      NC     |           VC
        |    |     |       |     |       ____|_______
        |   NK     |      N2     |       PV         MI
        |    |     |    ___|_    |       |          |
        |    |     |   DT   N1   |       |          NC
        |    |     |    |   |    |       |          |
        |    |     |    |   NK   |       |          N2
        |    |     |    |   |    |       |        __|__
        |    |     |    |   |    |       |       DT  N1
        |    |     |    |   |    |       |        |   |
        |    |     |    |   |    |       |        |  NK
        |    |     |    |   |    |       |        |   |
       DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN FOTOGRAFEERDE DE SMID
5.4 Incomplete SE's, VC's en CC's in conjuncten
In de eerste fase van het analyserend model worden slechts constituenten 
geaccepteerd die voldoen aan de Major Constituent Condition op coördinatie. Deze 
acceptatie geschiedt soms in de aanname dat een constituent later aangevuld zal 
worden. Een structuur als (12), afkomstig van AMAZON, kan dit illustreren.
(12)
                               SE
           ____________________|_____________
           NC          VC                  CJ
           |       _____|___     ___________|_
           N2      PV     MI    NV           SE
        ___|__     |       |     |      _____|______
       DT   N1     |      NC     |      NC         VC
        |    |     |       |     |      |          |
        |   NK     |      N2     |      N2         MI
        |    |     |    ___|_    |  ____|__        |
        |    |     |   DT   N1   | DT    N1        NC
        |    |     |    |   |    |  |     |        |
        |    |     |    |   NK   |  |    NK        N2
        |    |     |    |   |    |  |     |     ___|__
        |    |     |    |   |    |  |     |    DT   N1
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
        |    |     |    |   |    |  |     |     |   NK
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
       DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN DE BLOEMIST DE BAKKER
De VC in het tweede conjunct wordt hier slechts geaccepteerd op grond van de 
aanname dat er in een later stadium een volledige VC van gemaakt wordt. Deze 
onvolledige VC zal dan ook in de aanvullingsfase als zodanig herkend moeten 
worden. De beschrijving van deze onvolledigheid zou kunnen luiden:
(13) Een VC zonder werkwoord is onvolledig.
Deze beschrijving dekt echter niet alle klassen van onvolledige VC's: vergelijk 
(14).
(14)
                              SE
     _________________________|_________________
     NC               VC                       CJ
     |       _________|________     ___________|__
     N2      14     MI       CL    NV           SE
  ___|__     |       |        |     |            |
 DT   N1     |      NC       VD     |           VC
  |    |     |       |        |     |    ________|____
  |   NK     |      N2        |     |    MI         CL
  |    |     |    ___|_       |     |    |           |
  |    |     |   DT   N1      |     |    NC         VD
  |    |     |    |   |       |     |    |           |
  |    |     |    |   NK      |     |    N2          |
  |    |     |    |   |       |     |  __|__         |
  |    |     |    |   |       |     | DT  N1         |
  |    |     |    |   |       |     |  |   |         |
  |    |     |    |   |       |     |  |  NK         |
  |    |     |    |   |       |     |  |   |         |
 DE SLAGER HEEFT DE KLANT GESLAGEN EN DE SMID GEFOTOGRAFEERD
Behalve een onvolledige SE heeft het tweede conjunct ook een onvolledige VC. De 
volgende structurele descripties van onvolledigheid van de VC zullen beter 
voldoen.
(15) a. Een VC in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit MI bestaat.
(15) b. Een VC in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit MI bestaat 
gevolgd door CL.
De onvolledigheid van de SE in een conjunctie is als volgt te beschrijven:
(16) Een SE in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit VC, terwijl de 
SE van het eerste conjunct uit meer dan een VC bestaat.
Met behulp van deze descripties en het aanvullingsalgoritme kunnen veel vormen 
van onvolledigheid worden herkend en hersteld.
(17) a. De bakker heeft de slager geslagen en<
de klant de smid gefotografeerd ==>
de klant heeft de smid gefotografeerd
(17) b. De slager sloeg de klant en
fotografeerde de smid ==>
de slager fotografeerde de smid
(17) c. De slager heeft de klant geslagen en
de smid gefotografeerd ==>
de slager heeft de smid gefotografeerd
Het probleem dat Klein (1984) signaleert met betrekking tot de deletie hypothese 
(cf. 4.2) is ook bij het aanvullingsalgoritme van belang. Vergelijk de volgende 
zinnen en hun structuren.
(18) a.
                                       SE
        _______________________________|______ ...
        NC                   VC
        |      ______________|____________
        N2     14          MI            CL
     ___|__    |      _____|_______      |
    DT   N1    |     NC     AJ    NC     VD
     |    |    |      |      |    |      |
     |   NK    |     N2     AK    N2     |
     |    |    |   ___|_     |    |      |
     |    |    |  DT   N1    |    N1     |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   NK    |    NK     |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
    DE BAKKER HAD DE KLANT SNEL GEBAK GEGEVEN ....
(18) b.
                    ... ______________
                                     CJ
                        _____________|__
                       NV             SE
                        |     _________|_____
                        |     NC           VC
                        |     |             |
                        |     N2           MI
                        |  ___|__       ____|____
                        | DT   N1      NC       NC
                        |  |    |       |       |
                        |  |   NK      N2       N2
                        |  |    |    ___|_    __|__
                        |  |    |   DT   N1  DT  N1
                        |  |    |    |   |    |   |
                        |  |    |    |   NK   |  NK
                        |  |    |    |   |    |   |
                   ... EN DE SLAGER DE KLANT 'N BOEK
(19)
                   ... ______________
                                     CJ
                         ____________|__
                        NV            SE
                         |             |
                         |            VC
                         |     ________|_____
                         |     MI          CL
                         |     |            |
                         |     NC          VD
                         |     |            |
                         |     N2           |
                         |  ___|__          |
                         | DT   N1          |
                         |  |    |          |
                         |  |   NK          |
                         |  |    |          |
                    ... EN DE SLAGER GEFOTOGRAFEERD
In 4.2 is de constatering gerechtvaardigd dat complete VP's ongevoelig zijn voor 
het bereik van Adjectief-achtige constituenten, die in het eerste conjunct méér 
aanwezig zijn, terwijl incomplete VP's dat wel zijn. Voor het analyserend model 
zou dit betekenen dat incomplete VC's aangevuld dienen te worden met het 
materiaal dat in het eerste conjunct méér aanwezig is. Daar er echter twee 
manieren zijn waarop een VC onvolledig kan zijn, (15), is het van belang deze 
twee vormen te confronteren met een eerste conjunct als in (18) en (19). Het 
blijkt dat VC's die slechts uit MI bestaan wel gevoelig zijn voor het bereik van 
dergelijke constituenten uit het eerste conjunct. Zin (18) zal dan ook als volgt 
aangevuld worden.
(20) De bakker had de klant snel gebak gegeven en
de slager de klant 'n boek ==>
de slager had de klant snel 'n boek gegeven
Als de VC echter bestaat uit MI gevolgd door CL, dan is deze VC gesloten. Zin 
(19) zal als volgt aangevuld worden.
(21) De bakker had de klant snel gebak gegeven en
de slager gefotografeerd ==>
de bakker had de slager gefotografeerd
Met betrekking tot onvolledige CC's is het volgende op te merken. Vergelijken we 
de volgende twee zinnen.
(22) a. Ik denk dat de slager de klant sloeg en
dat de smid fotografeerde.
(23) a. Ik denk dat de slager de klant sloeg en
de smid fotografeerde.
We zien dat (22) en (23) aanzienlijk van betekenis verschillen. In zin (22) is 
het werkwoord "fotograferen" intransitief gebruikt, en in zin (23) transitief. 
De aanwezigheid van het grammaticale voegwoord "dat" maakt het tweede conjunct 
van (22) gesloten; in het tweede conjunct van (23) ontbreken echter 
constituenten (cf. (24)).
(24)
                              SE
 _____________________________|__
NC                             VC
 |   ___________________________|__
N2  PV                            UL
 |   |                            |
DT   |                            CC
 |   |   _________________________|_______________
 |   |   VW            W1                       CJ
 |   |   |           ___|_________    ___________|_
 |   |   |          MI           CL  NV           CC
 |   |   |      _____|_____      |    |           |
 |   |   |      NC       NC      PV   |           W1
 |   |   |      |         |      |    |    _______|____
 |   |   |      N2       N2      |    |    MI         CL
 |   |   |   ___|__    ___|_     |    |    |          |
 |   |   |  DT   N1   DT   N1    |    |    NC         PV
 |   |   |   |    |    |   |     |    |    |          |
 |   |   |   |   NK    |   NK    |    |    N2         |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  __|__        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    | DT  N1        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  |  NK        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |        |
IK DENK DAT DE SLAGER DE KLANT SLOEG EN DE SMID FOTOGRAFEERDE
Nu geldt de volgende structurele descriptie van onvolledigheid.
(25) Een CC in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit W1 bestaat.
Als een CC onvolledig is, zullen er een aantal zaken moeten gebeuren om tot 
aanvulling te komen. Ten eerste dient het grammaticale voegwoord overgeheveld te 
worden. Ten tweede dient de aard van de onvolledigheid van W1 te worden 
vastgesteld. Als W1 slechts uit MI bestaat dient CL uit het eerste conjunct te 
worden overgeheveld: vergelijk (26).
(26)
                              SE
   ___________________________|__
  NC                           VC
   |   _________________________|__
  N2  PV                          UL
   |   |                          |
  DT   |                          CC
   |   |   _______________________|_______________
   |   |   VW            W1                     CJ
   |   |   |           ___|_________    _________|_
   |   |   |          MI           CL  NV         CC
   |   |   |      _____|_____      |    |         |
   |   |   |      NC       NC      PV   |         W1
   |   |   |      |         |      |    |         |
   |   |   |      N2       N2      |    |         MI
   |   |   |   ___|__    ___|_     |    |    _____|____
   |   |   |  DT   N1   DT   N1    |    |    NC       NC
   |   |   |   |    |    |   |     |    |    |        |
   |   |   |   |   NK    |   NK    |    |    N2       N2
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  __|__   ___|__
   |   |   |   |    |    |   |     |    | DT  N1  DT   N1
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |   |    |
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  |  NK   |   NK
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |   |    |
  IK DENK DAT DE SLAGER DE KLANT SLOEG EN DE SMID DE BAKKER
Als W1 echter bestaat uit MI gevolgd door CL, zoals in (24), en als CC 
onvolledig is, dan moet MI worden vergeleken met MI uit het eerste conjunct: als 
MI uit het tweede conjunct minder constituenten bevat die later - in de 
interpretatiefase - als argument bij het werkwoord kunnen optreden, dan dient 
het meest linkse argument uit MI van het eerste conjunct te worden overgeheveld. 
Zo krijgen we de volgende aanvulling.
(23) b. Ik denk
dat de slager de klant sloeg en
de smid fotografeerde ==>
dat de slager de smid fotografeerde
Ook hier is het probleem dat Klein (1984) signaleert (cf. hierboven) weer van 
belang. Vergelijk de volgende twee zinnen ((27)a/b en (28)).
(27) a.
                                        SE
 _______________________________________|__
NC                                       VC
 |   _____________________________________|__
N2  PV                                      UL
 |   |                                      |
DT   |                                      CC
 |   |   ___________________________________|______ ...
 |   |   VW                     W1
 |   |   |                _______|______________
 |   |   |               MI                    CL
 |   |   |      __________|___________     ____|___
 |   |   |      NC       NC    AJ    NC    14     VD
 |   |   |      |        |      |    |     |      |
 |   |   |      N2       N2    AK    N2    |      |
 |   |   |   ___|__    __|__    |    |     |      |
 |   |   |  DT   N1   DT  N1    |    N1    |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |   NK    |  NK    |    NK    |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
IK WEET DAT DE BAKKER DE SMID SNEL GEBAK HEEFT GEGEVEN ...
(27) b.
                      ... _______________
                                        CJ
                            ____________|_
                           NV            CC
                            |            |
                            |            W1
                            |     _______|_____
                            |    MI          CL
                            |     |      _____|___
                            |    NC      14     VD
                            |     |      |       |
                            |    N2      |       |
                            |  ___|_     |       |
                            | DT   N1    |       |
                            |  |   |     |       |
                            |  |   NK    |       |
                            |  |   |     |       |
                       ... EN DE KLANT HEEFT GESLAGEN
(28)
                     ..._______________
                                      CJ
                        ______________|_
                       NV              CC
                        |              |
                        |              W1
                        |              |
                        |              MI
                        |     _________|___________
                        |     NC        NC       NC
                        |     |         |        |
                        |     N2        N2       N2
                        |  ___|__    ___|__    __|__
                        | DT   N1   DT   N1   DT  N1
                        |  |    |    |    |    |   |
                        |  |   NK    |   NK    |  NK
                        |  |    |    |    |    |   |
                   ...  EN DE SLAGER DE BAKKER 'N BOEK
In (27) a./b. heeft het adjectief uit het eerste conjunct geen bereik over het 
tweede conjunct, terwijl dat in (28) wel het geval is. Omdat W1 van (27) een CL 
bevat, wordt dit adjectief niet overgeheveld, en omdat W1 van (28) slechts uit 
MI bestaat wordt het adjectief wel overgeheveld - min of meer analoog aan de 
behandeling van de onvolledigheid van de VC:
(29) Ik weet
dat de bakker de smid snel gebak heeft gegeven ende klant heeft geslagen ==>
dat de bakker de klant heeft geslagen
(30) Ik weet
dat de bakker de smid snel gebak heeft gegeven en
de slager de bakker 'n boek ==>
dat de slager de bakker snel 'n boek heeft gegeven
5.5 Conjunctie-ellipsen
Van alle gevallen van samentrekking die mogelijk zijn, kan een deelverzameling 
worden gekarakteriseerd door middel van de volgende definitie van het begrip 
Conjunctie-ellips.
(31) a. In het tweede conjunct komen geen werkwoordelijke delen voor.(31) b. Het 
aantal referentiele constituenten (NC's) in het tweede conjunct is kleiner dan 
het aantal in het eerste conjunct.
Ik heb besloten Conjunctie-ellipsen niet te behandelen, omdat zij een probleem 
vormen dat niet deterministisch op te lossen is, en omdat de investeringen om 
een non-deterministische oplossing te vinden te groot zijn in verhouding tot de 
gemiddelde opvatting over de welgevormdheid van dergelijk zinnen. Vergelijk.
(32) Ik denk dat de slager de klant een worst gaf en de smid de bakker.
Als we dit probleem van de praktische kant bekijken, blijkt het volgende. Stel 
we kiezen voor een strategie met behulp waarvan we tot de volgende aanvulling 
komen: de ontbrekende NC zou 'rechts' moeten staan.
(33) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf de slager
gebak.
Dan zou de volgende zin een foute representatie krijgen.
(34) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf een boek
gebak.
Stel, echter, dat we ten behoeve van dit laaste geval kiezen voor een omgekeerde 
strategie, dan ziet het laatste voorbeeld er als volgt uit.
(35) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf de klant 
een boek.
Maar dan zou het eerste voorbeeld op zijn beurt een foute representatie krijgen.
(36) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf de klant 
de slager.
Op deze wijze is geïllustreerd dat dit probleem op syntactisch niveau niet op 
deterministische wijze op te lossen is en dat zinnen die als conjunctie-ellipsen 
te karakteriseren zijn ambiguïteiten bevatten die ongewenst zijn.
6 Interpretatie van gappingzinnen
Als de volgende AMAZON-structuur (1) CASUS heeft doorlopen zijn er vier 
interpretaties aan toegekend. Deze interpretaties, die in (2) zijn 
geschematiseerd, zijn niet allemaal gewenst.
(1)
                             SE
    _________________________|_____________
    NC          VC                       CJ
    |       _____|___     ________________|_
    N2      PV     MI    NV                SE
 ___|__     |       |     |     ___________|_____
DT   N1     |      NC     |     NC              VC
 |    |     |       |     |     |           ____|_______
 |   NK     |      N2     |     N2          PV         MI
 |    |     |    ___|_    |  ___|__         |          |
 |    |     |   DT   N1   | DT   N1         |          NC
 |    |     |    |   |    |  |    |         |          |
 |    |     |    |   NK   |  |   NK         |          N2
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        __|__
 |    |     |    |   |    |  |    |         |       DT  N1
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        |   |
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        |  NK
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        |   |
DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN DE BAKKER FOTOGRAFEERDE DE SMID
(2)
         |        SLA          |      FOTOGRAFEER      |
         +---------------------+-----------------------+
         | DE SLAGER  DE KLANT |   DE BAKKER  DE SMID  |
         +---------------------+-----------------------+
      a. |     OBJ       AGE   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      b. |     OBJ       AGE   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+
      c. |     AGE       OBJ   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      d. |     AGE       OBJ   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+
Het blijkt dat, om met de eerste ongewenste interpretatie te beginnen, (2) b. 
niet correct is (noot 1). Als illustratie van deze incorrectheid kan de volgende 
zin dienen, waarbij 'haar' in het eerste conjunct een getopicaliseerd object is.
(3) * Haar sloeg Jan en Piet fotografeerde hem.
Verder is de derde interpretatie, (2) c, ook als incorrect aan te merken op 
grond van de volgende zin waarin 'haar' in het tweede conjunct een 
getopicaliseerd object is.
(4) * Jan sloeg hem en haar fotografeerde Piet.
De twee correcte interpretaties, (2) a. en (2) d, zijn respectievelijk als (5) 
en (6) te parafraseren.
(5) Haar sloeg Jan en hem fotografeerde Piet.
(6) Jan sloeg haar en Piet fotografeerde hem.
Uit deze observaties valt te concluderen dat chiasmes over de twee conjuncten 
incorrect zijn. Als in het eerste conjunct topicalisatie heeft plaatsgevonden, 
dan moet dat in het tweede conjunct ook het geval zijn. En als we de 
ongemarkeerde volgorde van de casuscandidaten aantreffen in het eerste conjunct 
zal deze volgorde zich in het tweede conjunct ook moeten uitdrukken.
Ik zal nu aantonen dat zinnen waarin gapping heeft plaatsgehad aan dezelfde 
eisen onderworpen zijn met betrekking tot hun interpretatie. Het aanvullen van 
gedeleerde constituenten, in de interpretatiefase, heeft onder strikt 
geformuleerde eisen plaatsgevonden. Wanneer we nu in het tweede conjunct 
constituenten aantreffen die gecopieerd zijn naar aanleiding van deze regels, 
dan hebben deze constituenten een geheel andere functie dan ze zouden hebben in 
de oppervlakte. Op dit (interpretatie)niveau dienen ze ter vervulling van de 
subcategorisatie-eisen van het werkwoord, zoals die zijn vastgelegd in het 
lexicon. De AMAZON structuur is nu omgebouwd tot een datastructuur van CASUS, 
waarin op de diverse velden semantische en structurele informatie is opgeslagen.
Op het moment, tijdens de interpretatie, dat de aanvulling heeft plaatsgevonden 
zijn de datastructuren waarin niet is aangevuld, onderworpen aan dezelfde wetten 
als datatructuren waarin wel is aangevuld. Dus ook aan de regelmaat die 
hierboven is gesignaleerd met betrekking tot de volgorde van de casuscandidaten 
in beide conjuncten. Het enige verschil tussen beide soorten is dat in de 
gappingstructuren de aangevulde constituenten gemarkeerd zijn met informatie die 
aangeeft dat deze constituenten niet gerealiseerd zijn in de oppervlakte.
Ik zal deze stellingname illustreren aan een zin waarin gapping heeft 
plaatsgevonden. Hierbij zal de gedachte dat chiasmes over de conjuncten 
incorrect zijn als uitgangspunt dienen: in alle conjuncten moet topicalisatie 
parallel wél of niet hebben plaatsgevonden. Vergelijk de volgende 
AMAZON-structuur (7).
(7)
                                 SE
             ____________________|_____________
             NC          VC                  CJ
             |       _____|___     ___________|_
             N2      PV     MI    NV           SE
          ___|__     |       |     |           |
         DT   N1     |      NC     |           VC
          |    |     |       |     |       ____|_______
          |   NK     |      N2     |       PV         MI
          |    |     |    ___|_    |       |          |
          |    |     |   DT   N1   |       |          NC
          |    |     |    |   |    |       |          |
          |    |     |    |   NK   |       |          N2
          |    |     |    |   |    |       |        __|__
          |    |     |    |   |    |       |       DT  N1
          |    |     |    |   |    |       |        |   |
          |    |     |    |   |    |       |        |  NK
          |    |     |    |   |    |       |        |   |
         DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN FOTOGRAFEERDE DE SMID
Het volgende schema, (8), geeft de mogelijke interpretaties weer. In dit schema 
zijn de casuscandidaten niet bij naam genoemd: slechts de mogelijke combinaties 
van casusfuncties zijn weergegeven. Het werkwoord 'slaan' heeft twee 
casuscandidaten: CC1 en CC2, beide in de oppervlaktezin gerealiseerd. Het 
werkwoord 'fotograferen' heeft eveneens twee casuscandidaten: CC1 en CC2, 
waarvan de eerste niet in de oppervlakte gerealiseerd is en de tweede wel.
(8)
         |        SLA          |      FOTOGRAFEER      |
         +---------------------+-----------------------+
         |     CC1       CC2   |       CC1      CC2    |
         +---------------------+-----------------------+
      a. |     OBJ       AGE   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      b. |     OBJ       AGE   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+
      c. |     AGE       OBJ   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      d. |     AGE       OBJ   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+
De tweede interpretatie, (8) b, kan worden afgewezen op grond van het feit dat 
in het eerste conjunct topicalisatie heeft plaatsgevonden en in het tweede 
conjunct niet. Bij deze afwijzing is het niet van belang welke constituent is 
aangevuld op de - in de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede 
conjunct. Logisch gezien kan deze lege plaats gevuld worden met de NC 'de 
slager' of met de NC 'de klant'. Beide aanvullingen kunnen binnen deze 
interpretatie worden verworpen. Als CC1 van het tweede conjunct gevuld zou zijn 
met de NC 'de slager', dan is de eis van de parallelle topicalisatie, zoals 
hierboven beschreven geschonden.
Bovendien zou deze NC een andere casusfunctie dragen dan de NC waarvan deze een 
copie is, hetgeen ongewenst is. De volgende parafrase (9) kan dit illustreren. 
(Cf. noot 2 voor het gebruik van de indices.)
(9) * Hem<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid.
Als CC1 van het tweede conjunct gevuld zou zijn met de NC 'de klant' dan zou 
alleen de eis van de parallelle topicalisatie geschonden zijn. In (10) is deze 
interpretatie geparafraseerd.
(10) * De slager sloeg hij<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid.
Op dezelfde wijze kan de derde interpretatie, (8) c, worden afgewezen. 
Parafrases (11) en (12) kunnen dit illustreren.
(11) * Hij<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid.
(12) * De slager sloeg hem<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid.
Nu blijven de interpretaties (8) a. en (8) d. over. In (8) a. heeft 
topicalisatie in beide conjuncten plaatsgevonden. In (8) d. heeft in beide 
conjuncten geen topicalisatie plaatsgevonden. In beide interpretaties kan, 
logisch gezien, de - in de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede 
conjunct gevuld worden met de NC 'de slager' of met de NC 'de klant'. Nemen we 
(8) a. als uitgangspunt en parafraseren we beide mogelijke aanvullingen, dan 
zien we dat slechts de aanvulling zoals die in de syntactische structuur heeft 
plaatsgevonden - ic. de NC 'de slager' (cf. hoofdstuk 5) - de enig correcte is. 
Parafrase (13) staat voor de interpretatie waarin de NC 'de slager' naar de - in 
de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede conjunct gekopieerd is.
(13) Hem<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid.
In (14) is de interpretatie geparafraseerd waarin de NC 'de klant' naar deze 
lege plaats gecopieerd is.
(14) * De slager sloeg hij<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid.
Dit is incorrect omdat de gekopieerde, en niet in de oppervlakte aanwezige 
constituent, 'hem' niet dezelfde casusfunctie draagt als de constituent waarvan 
het een kopie is.
Ook voor (8) d. blijft de interpretatie over die overeenkomt met de aanvulling 
zoals die in de syntactische structuur heeft plaatsgevonden. In (15) en (16) 
zien we de logisch mogelijke aanvullingen van de - in de oppervlakte - lege 
plaats van CC1 in het tweede conjunct met respectievelijk de NC 'de slager' en 
de NC 'de klant' geparafraseerd. Ook nu blijkt de aanvulling zoals die in de 
syntactische structuur plaatsvond de enig correcte te zijn.
(15) Hij<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid.
(16) * De slager sloeg hem<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid.
In (17) tot en met (24) staan de respectieve parafrases van (8) opgesomd met 
achter elke parafrase de corresponderende interpretatie van (8).
(17) Hem<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid.((8) a.)
(18) * De slager sloeg hij<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid. ((8) a.)
(19) * Hem<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) b.)
(20) * De slager sloeg hij<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) b.)
(21) * Hij<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid. ((8) c.)
(22) * De slager sloeg hem<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid. ((8) c.)
(23) Hij<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) d.)
(24) * De slager sloeg hem<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) d.)
Zo blijft van (8) de volgende schematisering van correcte interpretaties over.
(25)
         |             SLA        |      FOTOGRAFEER      |
         +------------------------+-----------------------+
         | DE SLAGER<c1> DE KLANT | DE SLAGER<c2> DE SMID |
         +------------------------+-----------------------+
      a. |     OBJ         AGE    |     OBJ        AGE    |
         +------------------------+-----------------------+
      b. |     AGE         OBJ    |     AGE        OBJ    |
         +------------------------+-----------------------+
De conclusie voor de interpretatie van zinnen waarin nevenschikking en/of 
samentrekking heeft plaatsgevonden, is dat de eis van parallelle topicalisatie 
moet gelden: als in een van de conjuncten topicalisatie heeft plaatsgevonden, 
dan zal dat in alle conjuncten het geval moeten zijn.
Noot 1
De noties 'correct' en 'incorrect' zijn in dit verband niet zo absoluut als hun 
prescriptieve connotatie wel zou doen vermoeden: het zijn uitdrukkingen van 
(persoonlijke) intuïties en ze hebben daarom meer een ad-hoc dan een tijdloos 
karakter.
Noot 2
Het gebruik van de indices <c1> en <c2> heeft de volgende betekenis. De 
constituent welke met <c2> geïndiceerd is, komt in de oppervlaktezin niet voor, 
maar is in de dieptestructuur (van CASUS) aangevuld door een kopie te nemen van 
de constituent die met <c1> geiïndiceerd is.
Bibliografie
Bach, E. en G.M. Horn, 1976, Remarks on Transformations, in Linguistic Inquiry 
7, 265-300.
Bakel, J. van, 1984, Semantic Interpretation, A Computer Model of Understanding 
Natural Language, Dordrecht.
Chomsky, N., 1973, Conditions on transformations, in S. Anderson en P. Kiparsky 
(ed.) A Festschrift for Morris Halle, New York, 232-286.
Chomsky, N., 1977, On WH-movement, in P.W. Culicover, T. Wasow en A. Akmajian 
(ed.), Formal Syntax, NewYork, 71-132.
Chomsky, N., 1978, On Binding, ongepubliceerd.
Hankamer, J., 1973, Unaccepatable Ambiguity, in Linguistic Inquiry 4, 17-68.
Klein, D., 1984, Koordination oder Gapping, in W. Kürschner en R. Vogt (ed.), 
Grammatik, Semantik, Textlinguistik, 150-160.
Klein, D., 1984, Coördinatieverschillen tussen het Nederlands en het Engels, in 
Spektator 15, 396-405.
Koster, J., 1980, Het Nederlands als SOV-taal, in D. Klein (ed.) Taal Kundig 
Beschouwd, Den Haag, 188-206
Neijt, A., 1979, Gapping, a contribution to Sentence Grammar, Dordrecht.
Neijt, A., 1981, Gaps and Remnants, Sentence Grammar Aspects of Gapping, In 
Linguistic Analysis 8, 64-94.
Ross, J.R., 1967, Constraints on Variables in Syntax, PHD MIT. 
| home | lijst scripties |