Nevenschikking en samentrekking

 

Rijk Willemse

 

Doctoraalscriptie

Katholieke Universiteit Nijmegen

Februari 1987

Begeleider: prof. dr. J.J.A. van Bakel

 

home lijst scripties

pdf-versie van deze scriptie

 

"Man kann sagen: Die Meinung fällt aus der Sprache heraus; denn was ein Satz meint wird wieder durch einen Satz gesagt."(Ludwig Wittgenstein, Philosophische Grammatik)


Voorwoord

Deze doctoraalscriptie kan worden gezien als een mogelijke bijdrage aan het AMAZON-CASUS model, zoals dat beschreven is in Van Bakel 1984. Deze bijdrage bestaat in een uitbreiding van de competentie van dit model met betrekking tot zinnen waarin nevenschikking op hoofdzins- of bijzinsniveau plaatsvindt met of zonder samentrekking.

In hoofdstuk 1 beschrijf ik de theoretische noties uit de TG die van belang zijn voor de formulering van een theorie over nevenschikking en samentrekking, inclusief mijn generalisering van de Major Constituent Condition.

In hoofdstuk 2 breng ik deze noties in verband met het verschijnsel samentrekking. In hoofdstuk 3 motiveer ik de generalisering over de Major Constituent Condition op zo'n wijze dat deze nevenschikking en samentrekking kan beschrijven. Hoofdstuk 4 toont de kracht van deze conditie in het licht van de theorie die Klein opstelt over de conjunctieproblematiek. In hoofdstuk 5 bespreek ik de implicaties van de geformuleerde theorie die voor een genererend model geldt, voor een analyserend model, het AMAZON-model. Hier formuleer ik een algoritme dat is gebaseerd op deze implicaties. In hoofdstuk 6 bespreek ik de interpretatie van zinnen met nevenschikking en samentrekking onder het uitgebreide CASUS-model.

In de bijlagen bij deze scriptie staan de syntactische analyses en de semantische interpretaties volgens het AMAZON-CASUS-model, het algoritme, de programmatuur en de aanpassingen in de AMAZON; deze zijn beschikbaar voor de geïnteresseerden via mijn e-mailadres.

Voor de voltooiing van deze scriptie ben ik een aantal mensen dank verschuldigd. Allereerst wil ik professor van Bakel bedanken voor zijn inspirerende begeleiding, zijn permanente bereidwilligheid mijn theoretische stellingname en mijn praktische problemen te bespreken. Verder wil ik Jan Blom, Peter Arno Coppen, Paul van Gend, Rob Heemels, Piet Rolf, Walther Senders, Albert Stoop, Patrick Wever en Hans de Wolf bedanken voor hun praktische aanwijzingen en hun gezelschap rond de terminalkamer. Bovendien wil ik Leontine Broekhuizen, Henk Willemse en Jenke Willemse bedanken voor de gelegenheid die ze mij gaven informele taalkundige standpunten uit te spreken.

Rijk Willemse, Arnhem, februari 1987.


Inhoud

1 Inleiding
1.1 De SOV-hypothese
1.2 Coördinatie
1.3 Constraints
1.3.1 De NP Constraint
1.3.2 De WH-Island Constraint
1.3.3 De Tensed S Condition
1.3.4 Strikte Subjacentie
1.4 Conclusies
 

2 De parallellie van gapping en WH-movement
2.1 De NP Constraint
2.2 De WH-Island Constraint
2.3 De Tensed S Condition
2.4 Strikte Subjacentie
2.5 Gapping
 

3 De major constituent condition
3.1 Hankamer (1973)
3.2 Coördinatie en de Major Constituent Condition
3.3 Problemen voor de Major Constituent Condition
3.3.1 Beklemtoonde constituenten
3.3.2 Deletie van V en AUX
3.4 Conclusie
 

4 Samentrekking als oppervlakteverschijnsel
4.1 Conjunction Phrases>
4.2 CP en de Major Constituent Condition
 

5 Een taalkundig algoritme
5.1 Analyse in plaats van Generering
5.2 De Major Constituent Condition
5.3 Strikte Subjacentie
5.5 Conjunctie-ellipsen
 

6 Interpretatie van gappingzinnen
 

Bibliografie



1 Inleiding

Het doel van deze scriptie is het onderzoek van enkele nevenschikkings- en samentrekkingsverschijnselen op een wijze die een formalisering binnen het AMAZON-CASUS model mogelijk maakt. Daarvoor zal ik in dit hoofdstuk enkele relevante theoretische concepten bespreken uit de Transformationeel Generatieve Grammatica. Eerst is echter een terminologische verkenning gewenst.

Binnen de TGG staat de term 'gapping' voor de weglating, in een rechterconjunct van een nevenschikking, van minimaal het finiete werkwoord. Verder staat de term 'voorwaartse conjunctiereductie' voor elke weglating, in een rechterconjunct van een nevenschikking, adjacent aan de conjunctie (bijvoorbeeld 'en'). Deze twee termen overlappen elkaar bij de gevallen waarin, adjacent aan de conjunctie zinsdelen zijn weggelaten, inclusief het finiete werkwoord. Dit schept een onduidelijkheid die mijns inziens ongewenst is. Daarom zal ik de term 'gapping' hanteren voor de verschijnselen die zowel als 'voorwaartse conjunctiereductie' en als 'gapping' in de hiervoor omschreven betekenis te karakteriseren zijn. Verder zal ik de term 'samentrekking' voor dezelfde verzameling van verschijnselen gebruiken.

Alvorens nu te komen tot een vergelijking van de verschillende analyses van de samentrekkingsverschijnselen die er in de literatuur te vinden zijn, zal ik een aantal theoretische punten bespreken die in deze analyses veelvuldig gehanteerd worden. Op deze wijze hoop ik een aantal concepten te verzamelen die bruikbaar zijn bij het opstellen van een lijst van relevante analyses en bij het opstellen van een taalkundig algoritme met behulp van deze analyses.


1.1 De SOV-hypothese

Koster(1980) geeft een aantal zwaarwegende argumenten voor een onderliggende SOV-volgorde van het Nederlands. Hij heeft hierdoor de hypothese dat de woordvolgorde van de bijzin de enige is in de dieptestructuur, tot een centraal uitgangspunt voor de TG gemaakt.

Alle bijzinnen in het Nederlands vertonen een woordvolgorde waarin de werkwoorden aan het einde ervan geplaatst zijn (1), als we afzien van optionele Extrapositie van S-constituenten (2) en van PP-constituenten (3).

(1) dat hij de kamer zal stofzuigen.
(2) dat hij de kamer zal stofzuigen die hij pas heeft gehuurd.
(3) dat hij de kamer zal stofzuigen voor twaalf uur.

Voor hoofdzinnen geldt dat zij een uitzondering vormen op deze basisvolgorde. De SOV-hypothese gaat dan ook hand in hand met de transformatie van V-plaatsing. V-plaatsing zorgt, samen met Topicalisatie, voor de hoofdzinsvolgorde van SVO (4).

(4) Hij zal de kamer stofzuigen.

De finiete V wordt uit zijn S gelicht en in de Matrix-S geplaatst, op de tweede plaats. Koster laat zien dat dankzij deze hypothese de plaatsing van de partikels van werkwoorden als vanzelfsprekend verklaard is. Dankzij V-plaatsing, van het finiete werkwoord, met achterlating van het niet-werkwoordelijke deel (cf. (5),(6)), is er geen regel voor Particle Movement nodig, wat de grammatica aanzienlijk vereenvoudigt.

(5) Hij belde het meisje op.

(6) dat hij het meisje opbelde.

De observatie dat in bijzinnen (6) geen Particle Movement mag plaatsvinden wordt nu elegant verklaard door het gegeven dat V-plaatsing slechts op hoofdzinnen van toepassing is. Samen met de transformatie PP-over-V (cf. (6),(7)), die een PP over een finale V verplaatsen kan, levert de SOV-hypothese een verklaring voor de plaats van de werkwoordspartikels die van nut kan zijn bij de analyse van samentrekkingsverschijnselen.

(6) omdat hij het boek teruggeeft aan Marie.


1.2 Coördinatie

In deze paragraaf zal ik proberen te argumenteren dat coördinatie in het algemeen slechts major constituents mag betreffen. Verder hoop ik middels dit bewijs aan te tonen dat we in de initiële coördinatie een krachtig diagnostisch middel hebben om de status vast te stellen van niet-initieel gecoördineerde constituenten. Bovendien blijkt dat, als gevolg van de major constituency eis met betrekking tot coördinatie, de noodzaak voor een deletieregel gegeven is.

In het Nederlands kunnen nevenschikkingen met initiële coördinatoren tot stand gebracht worden door onder andere:

... en ..... en ...
... of ..... of ...
... noch ... noch ...

De initiële coördinatie kan dienen als diagnostisch middel waarmee de mogelijkheid tot het nevenschikken van bepaalde categorieën kan worden nagegaan. Neijt (1979) komt met behulp van dit middel tot de conclusie dat initiële coördinatie slechts mogelijk is voor major constituents (maximale projecties, direct gedomineerd door S of VP). Dit betekent dat initiële coördinatie van NP, PP, AP en VP grammaticale zinnen op zal leveren (8), terwijl initiële coördinatie van niet-maximale projecties dat niet doet (9), net zo min als initiële coördinatie van niet-major constituents (10).

(8) dat hij en zal eten en zal drinken.
(9) * dat hij zal en eten en drinken.
(10) * De antwoorden en van Marie en van Jan verrasten hem.

Als gevolg van deze eigenschap zal er deletie moeten worden aangenomen in zinnen waarin, schijnbaar niet-maximale projecties initieel worden gecoördineerd:

(11) dat hij noch belde noch schreef naar zijn liefje.

Onder de assumptie van major constituency van initiële coördinatie, zal (11) afgeleid moeten worden van:

(12) dat hij noch belde naar zijn liefje noch schreef naar zijn liefje.

Verder neemt Neijt aan dat niet-initiële coördinatie wel mogelijk is bij niet-maximale projecties: N, V, P, A. Beschouw bijvoorbeeld (13) waarin, naar Neijt, niet-initiële coördinatie van V's plaatsvindt.

(13) dat hij zal eten en drinken.

Ten bewijze geeft zij een zin waarin de initiële coördinatie van V's resulteert in ongrammaticaliteit:

(14) * dat hij zal en eten en drinken.

Het doet, mijns inziens, nogal onnatuurlijk aan dat Neijt initiële coördinatie als een klasse beschouwt met een eigen domein, apart van de niet-initiële coördinatie. Met evenveel recht is aan te tonen dat, met betrekking tot het domein, initiële en niet-initiële coördinatie dezelfde eigenschappen hebben. Hetgeen zou betekenen dat beide vormen van coördinatie slechts mogelijk zijn voor major constituents.

Als we het zinnenpaar (11) en (12) beschouwen, zien we dat Neijt in het geval van initiële coördinatie de basisassumptie van major-constituency redt, door een deletie aan te nemen. Ik stel nu dat er weinig op tegen is om hetzelfde te doen in het geval van de niet-initiële coördinatie. Vergelijk:

(15) dat hij noch zal eten noch zal drinken.

(16) dat hij zal eten en … drinken.

waarbij de stipjes in (16) de suggestie moeten ondersteunen dat hier eveneens sprake is van coördinatie van major constituents. Voorbeeld (16) zal dan, op dezelfde wijze als (11) van (12), afgeleid worden van (17).

(17) dat hij zal eten en zal drinken

Deze assumptie biedt de mogelijkheid te generaliseren over beide klassen van coördinatie en te stellen dat coördinatie slechts mogelijk is voor major constituents.

Nu kunnen we de diagnoses die Neijt stelt met betrekking tot de, ongrammaticale, initiële coördinatie van niet-maximale projecties in een ander licht stellen. Een zin als (18) is nu niet, zoals Neijt het stelt, een voorbeeld van coördinatie van lexicale categorieën (19), maar van coördinatie van major constituents (20).

(18) een kleine bus of auto
(19) een kleine (N bus N) of (N auto N)
(20) (NP een kleine bus NP) of (NP een ( kleine ) auto NP)

Nu blijkt eveneens dat een voorbeeld als (21) dat Neijt geeft, ook verworpen zou worden op grond van de verruimde assumptie:

(21) * een kleine of bus of auto

Zonder vooralsnog dieper op deze deletie (20) in te gaan dan Neijt dat doet bij haar afleiding van (11) uit (12), en zonder vooralsnog af te wijken van het onderwerp door in te gaan op theorieën omtrent NP (cf. de deletie in (20)) en PP, geef ik de major constituent alternatieven (in de b. zinnen) voor de lexicale categorie analyses (de a. zinnen) van Neijt.

(22) a. vlak (P boven P) of (P onder P) dat kleine kastje
(22) b. (PP vlak boven dat kleine kastje PP) of (PP ( vlak ) onder dat kleine kastje PP)
(23) a. erg (A rood A) of (A blauw A)
(23) b. (AP erg rood AP) of (AP ( erg ) blauw AP)
(24) a. dat hij zal (V eten V) of (V drinken V)
(24) b. dat hij (VP zal eten VP) of (VP zal drinken VP)

Het blijkt dat er weinig, of niets, op tegen is om coördinatie van lexicale categorieën te analyseren als coördinatie van major constituents.

Onder de assumptie dat coördinatie slechts mogelijk is voor major constituents, vinden we in het verschijnsel van de initiële coördinatie een krachtig diagnostisch middel om, met behulp van de eis van major-constituency, de status vast te stellen van niet-initieel gecoördineerde constituenten. Een zin als (24)a. dient dan opgevat te worden als een coördinatie van VP's, omdat de initiële coördinatie ervan slechts grammaticaal is in de vorm van (24)c.

(24) c. dat hij en (VP zal eten VP) en (VP zal drinken VP)

Het is mogelijk om de VP-structuur van de Nederlandse hoofdzin af te leiden uit een willekeurige coördinatie van VP's. Neijt zegt dat deze structuur volgt uit de criteria voor initiële coördinatie:

(25) * Jan en zal de rozen snoeien en zal de tulpen planten.
(26) Jan zal en de rozen snoeien en de tulpen planten.

De grammaticaliteitsverschillen van (25) en (26) duiden op de volgende oppervlaktestructuur (27) waarbij, Koster volgend, de finiete V uit de VP is gelicht.

(27)
                           S
               ____________|______________
               |        |                |
               |        |                |
               |        |             ___VP_________
               |        |             |            |
              NP     V-finiet        NP ..... V-niet-finiet


Onder de verruimde major-constituency-eis volgt dezelfde structuur ook uit niet-initiële coördinatie van VP's (28), omdat (25) ongrammaticaal is en (26) grammaticaal.

(28) Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten

Gesteld immers dat (28) in de oppervlaktestructuur een coördinatie zou vertonen van VP's zoals in (29), met een gedeleerd "zal" in het tweede conjunct, dan zou (25) grammaticaal moeten zijn: dit is niet het geval.

(29) Jan (VP zal de rozen snoeien VP) en (VP zal de tulpen planten VP)

Omdat (26) echter correct is, is daarmee de omvang van de geconjugeerde constituenten gegeven. Zin (28) ziet er dus als volgt uit:

(28)
                       S
           ____________|________
           |  |                |
           |  |          ______VP____________
           |  |          VP        C        VP
          NP  V   _______|________ |  ______|__________
           |  |   |              | |  |               |
          Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten


V-plaatsing heeft er voor gezorgd dat "zal" Across-The-Board uit beide conjuncten gehaald is.

De relevantie van dit ogenschijnlijk marginale verschil in argumentatie en van de verruimde opvatting met betrekking tot coördinatie blijkt als we de analyse van Neijt beschouwen van de volgende zinnen.

(30) dat Jan of wint of verliest.
(31) * Jan of wint of verliest.

Zin (30) weerspiegelt de woordvolgorde in de dieptestructuur van (32). Omdat een Across-The-Board V-plaatsing slechts mogelijk is onder identiteit van de V's, is dit niet gebeurd:

(32)

                       S
               ________|______
               |  |          VP
               |  |          |
               |  |          V
               |  |   _______|_____
               |  |   |  |   |    |
              NP  V   C  V   C    V
               |  |   |  |   |    |
              Jan -  of wint of verliest.


En omdat hier, volgens Neijt, sprake is van initiële coördinatie van V's, is de hoofdzinsvariant van (30) ongrammaticaal.

Gaan we echter uit van de eis dat coördinatie slechts mag plaatsvinden voor major constituents, dan komen we tot een andere analyse. Nemen we als uitgangspunt de volgende, niet-initiële coördinatie.

(33) Jan wint of verliest.

Als nu een diagnose gepleegd moet worden met betrekking tot de status van de geconjugeerde constituenten, dan komt vast te staan dat dit geen V's zijn, omdat coördinatie van niet-major constituents niet toegestaan is. Er is echter ook geen sprake van conjunctie van VP's, omdat:

(34) * Jan of (VP (V wint V) VP) of (VP (V verliest V) VP).

ongrammaticaal is. De, voor hoofdzinnen verplichte V-plaatsing kon niet plaatsvinden, als gevolg van de

Across-The-Board beperking.Nu blijft nog slechts de, enig juiste, conjunctie van S'en over. Zin (33) kan alleen afgeleid worden van (35).

(35) Jan wint of Jan verliest

Deze analyse is correct vanuit de verruimde coördinatie-eis, omdat

(36) Of (S Jan wint S) of (S Jan verliest S).

correct is: middels een diagnose met initiële coördinatie is de status van de conjuncten vastgesteld.

Klein (1986) komt middels andere argumenten tot een soortgelijke conclusie, namelijk dat

(37) Jan danste en zong.

slechts op te vatten is als "twee nevengeschikte S'en, waarbij in het rechterconjunct het onderwerp onder identiteit met dat van het linkerconjunct is samengetrokken." Zijn argumentatie is vooral geconcentreerd rond het verschijnsel van de V-plaatsing met achterlating van werkwoordspartikels. Uitgaande van Kosters SOV-hypothese stelt Klein dat in zinnen als (38) twee keer V-plaatsing moet hebben plaatsgehad:

(38) Jan stapte in ... en reed weg ...
             v______|       v_______|


(39) dat Jan instapte en wegreed

Er zou voor (39) een structurele interpretatie kunnen gelden van (40) of van (41):

(40) dat Jan (V instapte V) en (V wegreed V).
(41) dat (S Jan instapte S) en (S hij wegreed S).

Maar, slechts (41) levert voldoende voorwaarden voor een afleiding tot hoofdzinsvolgorde (38). Daaruit volgt dat hoofdzinnen als (37) uitsluitend een dieptestructuur van twee nevengeschikte S'en kunnen hebben, waarbinnen V-plaatsing 'ongemerkt' - dat wil zeggen: onzichtbaar - heeft plaatsgevonden.

Concluderend kan ik stellen dat nevenschikking in het algemeen slechts major constituents kan betreffen en dat we in de initiële coördinatie een machtig diagnostisch middel hebben om de status van de conjuncten vast te stellen.


1.3 Constraints

Neijt (1979) stelt dat WH-Movement en de door haar geformuleerde regel voor Gapping sterke overeenkomsten vertonen met betrekking tot de constraints die ervoor gelden. In deze paragraaf zal ik deze constraints bespreken in relatie tot het verschijnsel WH-Movement, om aldus te komen tot een beschrijving van de voor Gapping relevante constraints. In het kader van een beschrijving van middelen die kunnen dienen bij de vergelijking van de analyses over samentrekkingsverschijnselen past het , mijns inziens, niet de parallellie tussen Gapping en WH-Movement te beschrijven. Dit zal elders (cf. 2.) gebeuren.

Neijt stelt dat Gapping en WH-Movement beide beperkt worden door de volgende constraints.

(42) a. de NP Constraint
(42) b. de WH-Island Constraint
(42) c. de Tensed S Condition

Verder stelt zij dat deze constraints gesubsumeerd worden door haar formulering van Strikte Subjacentie. Vooropgesteld dat Gapping en WH-Movement aan precies deze condities onderhevig zijn (cf. 2.), betekent dit, dat deze condities, Strikte Subjacentie in het bijzonder, krachtige beschrijvingsmiddelen voor Gapping zijn.


1.31 De NP Constraint

Neijt(1979) geeft de voorkeur aan de NP Constraint van Bach en Horn (1976) boven de Complex NP Constraint van Ross (1967). De laatste verbiedt extractie uit zinnen met een lexicale NP als hoofd en voorspelt grammaticaliteitsverschillen als in (43) en (44).

(43) * Welke bloemen weersprak Jan de bewering dat Peter gezien had?
(44) Welke bloemen geloofde Jan dat Peter gezien had?

De NP Constraint is een strengere versie, omdat deze ook extractie van echte NP's verbiedt:

(45) De NP CONSTRAINT

No constituent that is dominated by NP can be moved or deleted from that NP by a transformational rule.

Op deze manier worden zinnen als (43) en (44) alsnog voorspeld. Bovendien wordt de ongrammaticaliteit van (46) verklaard.

(46) * Waarover heeft Bill een artikel vernietigd?

Neijt signaleert dat de grammaticaliteit van (47) problematisch is voor de NP Constraint.

(47) Waarover heeft Bill een artikel geschreven?

Zij neemt dan ook de claim van Bach en Horn over dat in zinnen als (47) de vooropgeplaatste PP in de dieptestructuur niet gedomineerd wordt door een NP (cf. (48)) en dat dit bij zinnen als (46) wel het geval is (cf. (49)).

                             (48)                                                (49)

               S                          S
           ____|_____                 ____|____
           |       VP                 |      VP
           |    ___|____              |   ___|___
           |    |  |   |              |   |    NP
           |    |  |   |              |   |  ___|___
           NP   V  NP  PP             NP  V  NP   PP


Tezamen met de postulering van verschillende dieptestructuren voor zinnen met te bevragen PP's en voor zinnen met niet te bevragen PP's verklaart de NP Constraint het eiland-karakter van de NP in het Nederlands.


1.3.2 De WH-Island Constraint

Deze constraint verbiedt extractie van WH-constituenten uit tense-loze zinnen, indien de afhankelijke S een WH-constituent moet bevatten in Comp-positie. Verder is extractie van WH-constituenten uit tense-loze zinnen toegestaan. Zo worden (50) en (51) precies voorspeld.

(50) Wat is Jan van plan vandaag te koken?
(51) * Wat vroeg Jan zich af vandaag te koken?

Neijt (1979) merkt op dat het effect van deze constraint ook zichtbaar is in zinnen met tense:

(52) * Wat vroeg je je af wie je gestuurd had?

Maar de oorzaak voor de ongrammaticaliteit van (52) kan, volgens haar, meer generaliserend beschreven worden met behulp van de Tensed S Condition.


1.3.3 De Tensed S Condition

Chomsky (1973) formuleerde de conditie als volgt:

(53) De TENSED S CONDITION
No rule can involve X, Y in the structure ... X ... (a ... Y ... ) ...
(i) where Y is not in COMP and 'a' is a tensed sentence
(ii) where Y is in COMP and X is not in COMP

Conditie (i) schept een voorziening die bekend staat als de "Comp-escape-hatch". Dit betekent dat extractie middels WH-Movement wel mogelijk is en dat transformatieregels die geen COMP target hebben niet toegepast mogen worden. Deze tegenstelling kan geïllustreerd worden aan (54)a. waar de COMP-escape-hatch werd benut (cf (54).b), en aan (55)a. die ongrammaticaal is op basis van de Tensed S Condition.

(54) a. Wat vertelde Jan dat Pieter zag?
(54) b.    Jan vertelde (S (comp wat ) Pieter zag )
         v___________________|

(55) a. * In bed vertel jij dat Jan ligt.
(55) b     Jij vertelt (S (comp dat) Jan in bed ligt)
        v___________________x_______________|


In (54) was het mogelijk de te bevragen constituent naar de Comp van de ingebedde S te plaatsen, omdat deze constituent <+wh> is:

(54) c. ... (S (comp --- ) Pieter zag wat
                      v________________|


In (55) is deze beweging niet mogelijk omdat PP's als <-wh> gekarakteriseerd zijn.

Conditie (ii) verbiedt beweging uit de Comp van een ingebedde S naar een andere positie dan Comp van een hoger liggende S.


1.3.4 Strikte Subjacentie

Neijt stelt dat de parallellie tussen Gapping en WH-Movement adequaat beschreven wordt door de drie tot nu toe besproken constraints (1.3.1; 1.3.2; 1.3.3). In een generalisering over dit drietal komt Neijt tot een herformulering van Chomsky's (1977) Subjacentie Conditie: de Strikte Subjacentie. Chomsky formuleert Subjacentie als volgt.

(56) SUBJACENCY
" ... a cyclic rule cannot move a phrase from position Y to position X (or conversely) in:
… X ... (a ... (b ... Y ... ) ... ) ... X …
where 'a' en 'b' are cyclic nodes."

Chomsky koos de cyclische knopen in verschillende werken op verschillende manieren. Zijn meest recente keuze, voor Neijt (1979), is die van S', S en NP (Chomsky 1978). Neijt merkt op dat dit problemen oplevert voor successievelijke, cyclische toepassing van WH-movement:

(57) (S' Comp (S ... (S' Comp (S ... Wh-X ... ))))
          v_____x________/  v__________|


Hierdoor zou een zin als (58), onterecht, niet gegenereerd mogen worden.

(58) Wat zei Jan dat Piet zei dat Marie aan Karel gegeven had?

Zonder hier in te gaan op Neijts motieven voor herformulering van Subjancentie die betrekking hebben op de eigenschappen van Gapping, geef ik haar Strikte Subjacentie, en zijn gevolgen voor WH-movement.

(59) STRIKTE SUBJACENTIE
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X ...
waarbij 'a' is S of NP.

Strikte Subjacentie subsumeert nu de NP Constraint en de Tensed S Condition. Maar zonder extra voorzieningen zou (59) een eenvoudig geval van WH-Movement uitsluiten:

(60) (S' Comp (S Jan eet wat ))
           v___x_________/


Daarom postuleert Neijt de conventie die ze Cyclicity Changing (61) noemt. Hierin is de aanname verwerkt dat de inhoud van de Comp-knoop van invloed is op de toepasbaarheid van transformationele regels. Een S raakt 'gesloten' als de specifier van deze S, de Comp-knoop, lexicaal gevuld is.

(61)
S<-cycl> --> S<+cycl> / (S'(Comp <+lex>)(--...))
S<+cycl> --> S<-cycl> / (S'(Comp <-lex>)(--...))


Nu volgt de WH-Island Constraint automatisch: als een WH-constituent eenmaal de Comp-positie van een S vult, dan wordt deze S cyclisch en is er geen extractie uit deze S meer mogelijk. De Comp-Escape-Hatch blijft ook operationeel onder Strikte Subjacentie: een WH-constituent op weg naar 'boven' markeert de S'en waarvan hij de Comp-posities inneemt slechts tijdelijk als cyclisch. De tweede versie van Neijts Strikte Subjacentie is nu:

(61) STRIKTE SUBJACENTIE (herzien)
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X ...
waarbij 'a' is NP, of 'a' is S, desda diens specifier lexicaal gevuld is.

Het blijkt dat ook deze versie nog bijgeschaafd moet worden. Maar omdat zijn onvolledigheid samenhangt met de interactie tussen Gapping en WH-Movement, zal de uiteindelijke versie van Strikte Subjacentie elders (2.4) besproken worden.


1.4 Conclusies

Ter afsluiting van de bespreking van de theoretische concepten uit de TGG kunnen de volgende conclusies getrokken worden.

(I)
Op basis van de hypothese dat de onderliggende woordvolgorde van het Nederlands SOV is, is er in de plaats van de werkwoordspartikels en van de niet-finitiete V`s een middel voorhanden, dat mogelijk kan dienen om samentrekkingsverschijnselen te

(II)
analyseren.Coördinatie in het Nederlands betreft altijd major constituents. Het distributieverschil met betrekking tot het domein, tussen initiële en niet-initiële coördinatie bestaat mijns inziens niet. Daarmee is er in de initiële coördinatie een middel voorhanden, dat nuttig kan zijn bij het vaststellen van de status van de conjuncten in niet-initiële coördinaties.

(III)
Met betrekking tot WH-Movement gelden de volgende constraints.
(a) De NP Constraint
(b) De WH-Island Constraint
(c) De Tensed S Condition
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit drietal niet gesubsumeerd wordt door de formulering van Neijts Strikte Subjacentie. De relevantie van deze constraints blijkt als de parallellie tussen WH-Movement en Gapping met betrekking tot hun constraints aangetoond kan worden (cf. 2)



2 De parallellie van gapping en WH-movement

De relevantie van de notie van Strikte Subjacentie voor Gapping blijkt als we Neijts (1979) argumenten beschouwen voor het feit dat WH-Movement en Gapping op dezelfde wijze adequaat beperkt en beschreven worden door de drie constraints: NP Constraint, WH-Island Constraint, Tensed S Condition. Het blijkt dat deze parallellie ook de generalisering over dit drietal niet in de weg staat. Neijt stelt namelijk dat de overeenkomst van beide verschijnselen bestaat in de aard van de beperkingen die voor WH-Movement gelden met betrekking tot de gebieden waaruit 'ge-moved' mag worden en in de aard van de beperkingen die voor Gapping gelden met betrekking tot de gedeleerde string.


2.1 De NP Constraint

Zoals deze constraint WH-Movement verklaart, verklaart deze ook Gapping. Vergelijk de grammaticaliteitsverschillen van (1) en (2).

(1) Charles heeft een foto van de koningin genomen en Bill heeft een foto van de koning genomen.
(2) * Bob heeft een foto van de koningin verbrand en Bill heeft een foto van de koning verbrand.

De claim van Bach en Horn (1976) met betrekking tot de verschillende posities van de PP - onder de VP (1) en onder de NP (2) - maakt hier de NP Constraint toepasbaar: er mag niet uit een NP gedeleerd worden (2).

Merk op dat een precieze formulering van de regel voor Gapping bij deze verkenningen niet van belang is. Van belang is wel, dat de eis dat coördinatie slechts major constituents mag betreffen, de aanname van deletie in zinnen als (1) noodzakelijk maakt. Hetgeen betekent dat

(3) Charles heeft een foto van de koningin genomen en Bill van de koning.

een foute analyse zou zijn: de string 'Bill van de koning' vormt namelijk geen major constituent.


2.2 De WH-Island Constraint

De ongrammaticaliteit van (4) toont aan dat de Gappingsregel geen WH-complementiser mag deleren.

(4) * Jan vroeg zich af wat vandaag te zullen koken en Bob vroeg zich af wat morgen te zullen koken.

In dit opzicht is Gapping net zo gevoelig voor de WH-Island Constraint als WH-Movement.


2.3 De Tensed S Condition

Omdat deze conditie anders is geformuleerd dan de NP Constraint en de WH-Island Condition, kunnen er voor Gapping beter condities uit worden afgeleid met betrekking tot de overblijfselen na de deletie. Voor Gapping geldt de conditie als volgt.

(5) De TENSED S CONDITION
Geen regel mag X, Y betreffen in de structuur
... X ... (a ... Y ... ) ...
(i) waarbij X niet in COMP staat en 'a' is een S <+ tense>

De tweede voorwaarde (ii) die betrekking heeft op de verplaatsing uit 'a' die van COMP naar COMP dient te geschieden, geldt niet voor Gapping, omdat Gapping geen Movement regel is.

Voor Gapping zou (5) betekenen, dat deletie niet mag plaatsvinden als het resultaat daarvan zou zijn dat de overblijfselen in de 'verboden' structuur van (5) zouden staan , tenzij een van de overblijfselen (Y) in COMP-positie zou staan. De werking van de Tensed S Condition wordt geïllustreerd door de volgende voorbeeldzinnen.

(6) Jan mag beslissen welke jongens er mee gaan en Bill .mag beslissen welke meisjes er mee gaan.
(7) * Jan besliste dat er 20 meisjes mee zouden gaan en Bill besliste dat er 30 jongens mee zouden gaan.

In (6) en (7) staan de overblijfselen (X = Bill) beide in de 'verboden' verhouding tot elkaar. In (6) staat Y (welke meisjes) echter in de COMP-positie, waardoor deze zin ontsnapt aan de Tensed S Condition. Zo gehoorzamen Gapping en WH-Movement deze conditie op dezelfde wijze.


2.4 Strikte Subjacentie

De reeks argumenten die Neijt (1979) geeft voor de parallellie van Gapping en WH-Movement met betrekking tot hun constraints, wordt afgesloten met het argument dat al deze argumenten in zich verenigt. De tweede versie van Strikte Subjacentie (8) blijkt goede voorspellingen te leveren voor Gapping.

(8) STRIKTE SUBJACENTIE (herzien)
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X …
waarbij 'a' is NP, of 'a' is S desda zijn specifier lexicaal gevuld is.

Dit betekent dat Gapping over een willekeurig aantal niet-cyclische S'en (dat wil zeggen: met lege COMP) mag deleren (9), en dat over een cyclische S niet gedeleerd mag worden (10).

(9) Jan wil proberen te beginnen een koek te bakken en Max wil proberen te beginnen een cake te bakken.
(10) * Jan denkt dat hij een novelle zal schrijven en Max denkt dat hij een roman zal schrijven.

De herziene versie van Strikte Subjacentie is echter nog niet precies genoeg, omdat zij constructies waarin Gapping en WH-Movement op een grammaticale wijze een wisselwerking aangaan, niet toestaat:

(11) Wie eet een appel en (S' wie<i> (S t<i> eet een peer ))?

De S is hier een cyclische knoop, omdat zijn complementiser lexicaal gevuld is. De overblijfselen, "wie" en "een peer" staan daarom in de 'verboden' structuur van (8): Gapping zou niet mogen optreden. Voor deze gevallen bouwt Neijt een voorziening in die bepaalt dat, wanneer de verplaatste WH-constituent een spoor aan zich bindt dat in de S staat waarvoor deze WH-constituent geplaatst is, er geen "cyclicity changing" optreedt. Haar uiteindelijke versie van Strikte Subjacentie luidt nu:

(12) STRIKTE SUBJACENTIE
Geen regel mag X, Y betreffen in
... X ... (a ... Y ... ) ... X ...
waarbij 'a' is NP, of 'a' is S desda zijn specifier lexicaal gevuld is, tenzij X een spoor t<x> bindt in 'a', en er geen cyclische knoop tussen t<x> en Y staat.


2.5 Gapping

Met (12) is Neijt gekomen tot een generalisering over de constraints op WH-Movement en Gapping. Dat het van groot belang is binnen haar theorie over Gapping, dat de constraints goed beregeld zijn, blijkt wel als we de overgenererende versie van haar regel voor Gapping beschouwen:

(13) "DELETE"



3 De major constituent condition

In 2. is met Neijts (1979) argumenten aangetoond dat de regel voor Gapping eilandgevoelig is, en dat deze eilandgevoeligheid gecondenseerd is in de regel van Strikte Subjacentie (2.4). Deze regel beperkt de aard en de omvang van de gedeleerde string. Als we Neijts redenering verder volgen, blijkt dat het ook mogelijk is de kwestie vanuit een complementair oogpunt te benaderen. In de Major Constituent Condition vinden we dan een beperking op de regel voor Gapping met betrekking tot de overblijfselen. Neijt stelt echter dat deze conditie minder generaliserend is dan haar Strikte Subjacentie, omdat de Major Constituent Condition op andere gebieden van de grammatica niet per se beter is dan andere regels.

De Major Constituent Condition is niet, zoals de naam wellicht suggereert, dezelfde als de eis die ik in 1.2 stelde met betrekking tot coördinatie, namelijk dat coördinatie slechts mogelijk is voor major constituents. Het is evenwel mogelijk dat beide eisen afgeleid zouden kunnen worden van een algemeen principe, of dat de conditie op coördinatie het gevolg is van de Major Constituent Condition.


3.1 Hankamer (1973)

Hankamer (1973) geeft bij zijn Gappingsregel de volgende conditie:

(1) THE MAJOR CONSTITUENT CONDITION
The remnants of Gapping are Major Constituents.

Hij definieert de notie major constituency als volgt.

(2) MAJOR CONSTITUENTS
A major constituent of a given sentence S0 is a constituent either immediately dominated by S0, or immediately dominated by VP, which is immediately dominated by S0. (noot)

Vergelijk:

(3)
                      S
               ______|_______________
               NP <----             VP <----
         ______|______     _________|_________
         |           |     |                 PP <----
         |           |     |            _____|_____
         |           |     |            |         |
         NP          PP    V <----      P         NP


Hankamer claimt dat deze conditie ook op andere syntactische regels werkt. Topicalisatie, bijvoorbeeld, is slechts mogelijk voor Major Constituents. Zo zijn (4) en (5) om dezelfde reden ongrammaticaal.

(4) * Van Nederland heeft Bob de koningin gezien.
(5) * Jan heeft de koningin van Engeland gezien en Bob heeft de koningin van Nederland gezien.

Neijt stelt dat de major constituent analyse met betrekking tot Gapping uitgebreid moet worden met een regel van N- en ADJ-deletie. Zonder deze uitbreiding zouden (6) en (7) tegenvoorbeelden zijn voor de

Major Constituent Condition.

(6) Jan kocht drie boeken en Bob kocht vier boeken.
(7) Mijn kamer is 5 meter diep en jouw kamer is 7 meter diep.

Daarbij moet bovendien aangenomen worden dat N-deletie onmogelijk is na een genitief-NP (cf. (8)).

(8) * Jan nam Bobs kleren en Harry nam Jans kleren.


3.2 Coördinatie en de Major Constituent Condition

Omdat Hankamer (1973) claimt dat de Major Constituent Condition voor andere regels dan Gapping werkzaam is (cf. (4)), lijkt een verkenning van de relatie van deze constraint met de eis dat coördinatie slechts major constituents mag betreffen de moeite waard. Aangetoond is dat Hankamers conditie Gapping adequaat beperkt (3.1). Als we nu aannemen dat het niet - dat wil zeggen: niet aantoonbaar - optreden van Gapping een bijzonder geval van Gapping is, dan valt Hankamers conditie samen met de eis op coördinatie. De aanname van een 'nul'-toepassing van Gapping bij gewone coördinatie zou door het volgende argument ondersteund kunnen worden.

Ambiguïteit van onderliggende structuren.

Een zin als (9) is op twee manieren te verklaren: als een coördinatie van twee VP's (10) of van twee S'en (11).

(9) Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten.
(10) Jan zal de rozen snoeien en de tulpen planten.
(11) Jan zal de rozen snoeien en Jan zal de tulpen planten

Er is, mijns inziens, weinig in te brengen tegen een analyse van (11) als, mogelijke, onderliggende structuur voor (9). Kleins (1986) analyse van (12) in twee S'en (13) (cf. 1.2) kan deze gedachte ondersteunen.

(12) Jan danste en zong.
(13) Jan danste en Jan zong.

Dit zou betekenen dat (10) ook als een 'nul-geval' van (11) op te vatten is: het is niet met zekerheid vast te stellen welke de juiste onderliggende vorm is van (9). Als nu een 'nul-geval' van Gapping Hankamers conditie gehoorzaamt, betekent dat, dat dezelfde zin, opgevat als een echt geval van Gapping, deze conditie ook gehoorzaamt. Hetgeen zou betekenen dat de eis op de major constituency van conjunten een speciaal geval is van Hankamers conditie.


3.3 Problemen voor de Major Constituent Condition

Klein (1984) signaleert een aantal problemen voor de Major Constituent Condition. Hij stelt dat de conditie niet adequaat is, als de overblijfselen, na "Delete", niet alle beklemtoond zijn, en bij de, volgens Neijt (1981) verplichte, deletie van AUX en V.


3.3.1 Beklemtoonde constituenten

Klein merkt op dat de Major Constituent Condition geen rekening houdt met het feit dat slechts beklemtoonde constituenten als resten van Gapping mogen fungeren:

(16) Eérst heeft Ján me geslagen en toen heb ík 'm geslagen.
(17) * Eérst heeft Ján me geslagen en toen ík 'm.

Onbeklemtoonde pronomina als me, 'm mogen niet in Gappingszinnen verschijnen, beklemtoonde vormen van deze pronomina wel:

(18) Eérst heeft Ján me geslagen en toen ík hém.

Mijns inziens kan er voor dit verschijnsel geen verklaring in syntactische termen worden gegeven: het zou erg onelegant zijn te stellen dat onbeklemtoonde pronomina een andere plaats, niet gedomineerd door S of VP, zouden hebben dan hun beklemtoonde tegenhangers. Een aanmerking op de constatering van Klein is, dat hij impliciet uitgaat van een prosodische component van de grammatica op basis waarvan de onbeklemtoonde versies van 'mij', 'zij', 'hij',... hun oppervlaktevorm - 'me', 'ze', 'ie',... - verkrijgen. Mochten wij de beschikking hebben over het formalisme dat dergelijke transformaties beschrijft, dan zou het eenvoudig zijn een markering aan te brengen als <-major constituent>, om met behulp van een klemtoonfilter zinnen als (17) af te wijzen. Daar dit echter niet het geval is, blijft er slechts een ad hoc oplossing over. De Major Constituent Condition moet dan uitgebreid worden met een uitzondering betreffende de pronomina "'m", "me", "ze", "ie", "we".


3.3.2 Deletie van V en AUX

Neijt (1981:75) stelt dat de Major Constituent Condition zinnen als (20) en (21) afwijst, omdat AUX in (20) en V in (21) geen goede resten zijn: geen major constituents.

(20) * Did Betsy eat the peaches or did Harry eat the grapes?
(21) * On Tuesday, Sam must have seemed happy, and on Wednesday he must have seemed sad.

V en AUX moeten altijd samen gedeleerd worden want het zijn geen Major Constiuents.

Klein (1984:153) stelt dat dit niet helemaal juist is: in het Nederlands kan een V als rest overblijven.

(22) Johan heeft Marie geslagen en Peter Heidi gekust.

Het enige wat gedeleerd moet worden is de finiete V. Klein gaat op dit probleem niet verder in. Ik acht echter het volgende van belang.

Het blijkt dat de opmerking van Neijt dat V en AUX altijd gedeleerd worden bij Gapping, niet geldig is voor het Nederlands. Bovendien is (22) helemaal niet, zoals Klein het suggereert, problematisch voor de Major Constituent Condition. Onder de SOV-hypothes van Koster (1980) immers gelden "Marie geslagen" een "Heidi gekust" als VP. Hieruit kan alleen maar Across-The-Board gedeleerd worden: de V's zijn echter niet identiek, dus kan deze deletie niet plaatsvinden.

Ten slotte is de NP "Peter", net als de VP "Heidi gekust", een major constituent. Hieruit volgt dat het feit dat slechts AUX wordt gedeleerd bij Gapping geen probleem vormt voor de Major Constituent Condition. Als we (22) opvatten als een conjunctie van S'en met een deletie van "heeft" in het tweede conjunct, is deze conditie niet geschonden.

Het feit dat een finite V niet als rest mag overblijven na Gapping, wordt mijns inziens verklaard door de Major Constituent Condition te verbinden met de omschrijving van major constituents die in 1.2 gegeven is (maximale projecties, onmiddelijk gedomineerd door S of VP). Daar een finiete V geen maximale projectie is, kan deze niet als rest overblijven.


3.4 Conclusie

De Major Constituent Condition lijkt, met een uitbreiding betreffende de onbeklemtoonde pronomina, voldoende beperkingen te leveren voor coördinatie in het algemeen en voor de resten van Gapping in het bijzonder.



Noot.
Aangenomen moet worden dat het hier slechts maximale projecties betreft, zoals in 1.2 werd voorgesteld. Hetgeen betekent dat V in (3) geen major constituent is.



4 Samentrekking als oppervlakteverschijnsel

4.1 Conjunction Phrases

Klein (1984) gaat uit van de volgende gedachte. Gapping-constructies zijn in wezen niets anders dan coördinaties van een of meerdere constituenten. Rechts van een nevenschikkende conjuntie moet hetzelfde aantal verplichte constituenten met klemtoon verschijnen als aan de linkerkant. Dit houdt in dat (1) grammaticaal is omdat rechts van C evenveel NP's staan als links ervan:

(1) Marie kuste Peter en Heidi Johan.

Klein structureert (1) als:

                         S
             ____________|_________
             |        |           |
             |        VP          CP
             |    ____|____  _____|______
             |    |       |  |   |      |
             NP   V       NP C   NP     NP
             |    |       |  |   |      |
           Marie kuste Peter en Heidi Johan


Een zin als (3) is uitgesloten omdat rechts van C meer argumenten staan dan links.

(3) * Jan heeft gedanst en Piet Marie.

Klein geeft drie eisen die aan nevenschikkende conjunctie gesteld kunnen worden:

(4) a. Een nevenschikkende conjunctie verbindt altijd gelijkwaardige constituenten.
(4) b. Deze constituenten zijn altijd beklemtoond.
(4) c. Deze constituenten worden altijd door dezelfde S-knoop gedomineerd.

Dus (5) is incorrect omdat C een NP en een PP verbindt met een NP en een NP,

(5) * Johan rekende op zijn vader en Peter zijn moeder.

terwijl (6) incorrect is omdat een S-grens het constituentenpaar Jan, Marie scheidt.

(6) * Jan schaamde zich ervoor (S' PRO Marie te kussen) en Piet Truus.

Klein claimt dat de problemen die hij signaleert voor deletie op basis van Gapping zich oplossen onder zijn hypothese. Het probleem dat Gapping geen onbeklemtoonde constituenten mag achterlaten (cf. 3.3.1) wordt voorkomen door de eis (4) b.Het probleem dat Klein signaleert met betrekking tot de Major Constituent Condition in het feit dat AUX altijd gedeleerd moet worden en niet V en AUX samen, acht ik opgelost door de volgende formulering van de notie Major Constituent.

(7) Een major constituent van een gegeven S is een maximale projectie die of direct door S wordt gedomineerd, of direct door VP wordt gedomineerd die onmiddelijk door S wordt gedomineerd.

Als AUX achterblijft, is dat alleen mogelijk als onderdeel van de S of de VP die hem domineert:

(8) Johan heeft Heidi gekust en (S Peter heeft Marie geslagen).

De niet-finiete V kan, onder (7), ook slechts achterblijven als onderdeel van een VP die hem domineert:

(9) Johan heeft Heidi geslagen en Peter (VP Marie gekust).

Het tweede probleem dat Klein oplost met zijn CP-hypothese, betreft innen als (10) en (11).

(10) Johan kwam boos de badkamer uit en Petra kwam uit de slaapkamer.
(11) Johan kwam boos de badkamer uit en Petra de slaapkamer.

Er is een belangrijk verschil tussen beide zinnen: (11) kan slechts geïnterpreteerd worden als een zin waarin Johan en Petra beide boos zijn; dit is niet mogelijk in (10). Klein acht het onmogelijk deze feiten middels de analyse van Neijt te verklaren. Zijn CP-hypothese daarentegen geeft hiervoor wel een verklaring. Hij stelt dat er in een CP constituenten te vinden zijn die andere constituenten in de zin kunnen vervangen. In (11) is er in de CP "Petra de slaapkamer" geen tegenhanger voor "boos" aanwezig, zoals dat wel het geval is in (12).

(12) Johan kwam boos de badkamer uit en Petra vrolijk de slaapkamer.

Klein gaat niet verder in zijn verklaring. Ik zal proberen de consequenties van de CP-hypothese voor dit probleem uit te werken.

De eis van gelijkwaardigheid (4) a. van de door C verbonden constituenten zal eerst gepreciseerd moeten worden. Het blijkt dat rechts van C niet meer constituenten mogen staan dan links, (3), minder is wel mogelijk (11). De gelijkwaardigheid zal moeten bestaan in de constituentsstatus van de nevengeschikte elementen, hetgeen betekent dat de constituenten in de CP hun constituentstegenhangers zullen moeten vinden onder de S die de CP domineert. Mochten er in dit eerste deel van de zin meer constituenten staan dan in de CP, dan heeft dit, blijkens Kleins interpretatie van (10) en (11), gevolgen voor de betekenis van de CP: deze constituenten hebben dan bereik over de CP. De CP raakt echter gesloten voor dit bereik, als de CP uit een C en een S bestaat (10).

Opmerkelijk in de analyse van Klein is de rol die hij impliciet toekent aan de semantiek: vergelijk de volgende voorbeelden (15) en (16) van Klein en zijn interpretatie van (10) en (11).

(15) "Jóhan heeft Marie gezien en Péter. (Peter subject)"
(16) "Johan heeft Márie gezien en Péter. (Peter object)"

Op basis van de klemtoonverschillen krijgt "Peter" verschillende semantische rollen. De NP kan deze rollen alleen toebedeeld krijgen op basis van de V in het eerste deel van de zin. Dat betekent dat de CP-hypothese opgevat zou kunnen worden als betrekking hebbend op oppervlaktestructuren, maar gebaseerd op volledige dieptestructuren: het subcategorisatieprincipe laat bij de V "zien" immers niet meer dan twee argumenten toe. "Peter" heeft zijn semantische rol dus blijkbaar, in de dieptestructuur, gekregen van een in de oppervlakte afwezige V.


4.2 CP en de Major Constituent Condition

Nemen we het volgende zinnenpaar als uitgangspunt.

(17) Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit en Ellen kwam de badkamer uit.
(18) Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit en Ellen de badkamer.

Onder de CP-hypothese ziet de oppervlaktestructuur van (17) er als volgt uit.

(19) (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (CP(C en)(S Ellen kwam de badkamer uit.)))

Het blijkt dat de Major Constituent Condition op (17) ook van toepassing is: er is niet gedeleerd, maar de conjuncten zijn beide maximale projecties, direct gedomineerd door S:

(20) (S (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (C en)(S Ellen kwam de badkamer uit.))

Ondanks de verschillen in structuur die ze opleggen aan de zinnen, blijken de CP-hypothese en de Major Constituent Condition beide geldig te zijn voor dezelfde oppervlaktezin (17). Voor (18) geldt hetzelfde.

(21) (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (CP(C en)(NP Ellen)(NP de badkamer.)))
(22) (S (S Bert kwam in een badjas de slaapkamer uit) (C en)(S Ellen (VP kwam in een badjas de badkamer uit.)))

Er is geen reden om aan te nemen dat er bij nevenschikking van twee, in de oppervlaktestructuur, complete S'en deletie heeft plaatsgevonden in de tweede S. De oppervlaktezin

(23) Jan stapte snel op zijn fiets en hij reed weg.

is niet het gevolg van een deletie van "snel" in het tweede conjunct. De CP-eisen die Klein stelt zijn volledig van toepassing op (23), evenals de Major Constituent Condition (in de vorm van de eis op coördinatie).

Evenmin heeft er deletie plaatsgevonden in het tweede conjunct van (24).

(24) Jan stapte snel op zijn fiets en (VP reed weg).

Ook deze zin doorstaat de CP eisen en de Major Constituent Condition.

Keren we nu terug naar het uitgangspunt ((17) en (18)), dan blijkt dat de structuren (CP(C en)(S ..)) en (CP(C en)(VP ..)) ondoordringbaar zijn voor elementen uit het eerste deel van de zin, als we deze CP's interpreteren.

Nu is mijns inziens de conclusie gerechtvaardigd dat de eisen gesteld aan CP's en de Major Constituent Condition dezelfde feiten verklaren. Onder de CP-analyse geschiedt echter structurering van oppervlaktemateriaal, terwijl daarbij in niet geringe mate beroep op processen in de dieptestructuur wordt gedaan. De deletie-hypothese van Neijt maakt deze processen expliciet door de deletie te laten plaatsvinden vlak voordat de oppervlaktezinnen gevormd zijn, onder andere gebruik makend van de Major Constituent Condition. Een voordeel van de benadering van Klein is dat er een verklaring gevonden wordt voor het probleem rond de zinnen (17) en (18), die van nut kan zijn binnen de deletie-problematiek.



5 Een taalkundig algoritme

5.1 Analyse in plaats van Generering

Een schematisering van een genererende grammatica zoals Neijt (1979) die formuleert die nevenschikking en samentrekking beschrijft, zou er als volgt uit kunnen zien.

               +------------------------------+
               |   Genereer DIEPTESTRUCTUUR   |
               +------------------------------+
                               |
                               V
                        Dieptestructuur
                               |
                               V
               +------------------------------+
               |           "DELETE"           |
               +------------------------------+
                 |  |  |  |  |  |  |  |  |  |
                 V  V  V  V  V  V  V  V  V  V
                verschillende Gappingsvarianten
               +------------------------------+
               |  Filter incorrecte deleties  |
               |  uit:                        |
               |      STRIKTE SUBJACENTIE     |
               +------------------------------+
                   |     |     |     |     |
                   V     V     V     V     V
                 correct gedeleerde varianten
               +------------------------------+
               |   Filter incorrecte resten   |
               |   uit:                       |
               |       MAJOR CONSTITUENCY     |
               +------------------------------+
                         |           |
                         V           V
                  correcte Gappingszin(nen)


Hierbij dient de generering van de dieptestructuur opgevat te worden als een generering van structuren waarop alle gebruikelijke transformaties al zijn uitgevoerd, behalve de Gappingstransformatie. Als dit model nu omgedraaid wordt, om aldus een analyserende grammatica te verkrijgen, zal er het een en ander aangepast moeten worden. Ten eerste dienen we, bij de analyse van oppervlaktezinnen, de beschikking te hebben over een morfo-syntactisch apparaat dat aan deze zinnen structuren toekent die onze taalkundige intuïties weerspiegelen. Dit betekent dat een zin waarin samentrekking heeft plaatsgevonden, (2), als (3) geanalyseerd kan worden.

(2) Marie kuste Peter en Heidi Johan.

(3)
                        S
          ______________|_________
          NP       VP           CP
          |     ___|___    ______|____
          |     V     NP   C   NP    NP
          |     |     |    |   |     |
        Marie kuste Peter en Heidi Johan


Een structurering als (3) zou inhouden dat onze taalkundige intuïties sterk overeenkomen met die van Klein (1984). Met evenveel recht is echter de volgende structurering van (2) te geven.

(4)
                        S
                ________|__________
                S          C      S
          ______|___       |   ___|___
          NP       VP      |   NP    VP
          |     ___|___    |   |     |
          |     V     NP   |   |     |
          |     |     |    |   |     |
        Marie kuste Peter en Heidi Johan


Of een combinatie van beide:

(5)
                        S
                ________|_________
                S               CJ
          ______|___       ______|_
          NP       VP      C      S
          |     ___|___    |   ___|___
          |     V     NP   |   NP    VP
          |     |     |    |   |     |
        Marie kuste Peter en Heidi Johan


De structureringen (4) en (5) weerspiegelen intuïties die samenhangen met een deletie-hypothese: de VP "Johan" dient nog aangevuld te worden om tot een 'volwaardige' VP te worden. Van belang is, dat de keuze voor een bepaalde syntactische structurering arbitrair is en helemaal afhangt van de werkzaamheden die we ermee gaan verrichten.

Omdat ik denk dat het model dat hierboven gerepresenteerd is, (1), een adequate en elegante beschrijving geeft van de generering van samengetrokken zinnen, zal ik proberen aan te tonen dat bij een analyserend model equivalente structuren en beperkingen moeten gelden.


5.2 De Major Constituent Condition

Als we zinnen als (2) binnen het genererend model opvatten als structuren met gedeleerde elementen, dan zullen we ze binnen een analyserend model moeten opvatten als, onder bepaalde voorwaarden, aanvulbare structuren. Dit betekent dat, in de syntactische structuren die toegekend worden aan oppervlaktezinnen, plaats gemaakt moet worden voor de aan te vullen elementen. Het moment waarop deze structuren 'ontvankelijk' moeten worden gemaakt tijdens de analyse, is betrekkelijk willekeurig: het moet in ieder geval gebeuren voordat de aanvulling plaatsvindt. Ik kies ervoor deze structuren onmiddelijk in de syntactische component aan te brengen, wat inhoudt dat structuren als (5) de voorkeur zullen verdienen.

De Major Constituent Condition kan nu dienen als een filter op structuren die aangebracht worden in oppervlaktezinnen. Ervan uitgaande dat de VP "(VP(NP Johan))" op enig moment in de analyse aangevuld wordt met een V, gelden de NP "Heidi", en de VP "Johan", beide als Major Constituent: beide zijn het maximale projecties - de VP onder het voorbehoud dat er aangevuld wordt - en beide worden ze direct gedomineerd door een S of een VP die direct door S wordt gedomineerd.


5.3 Strikte Subjacentie

Daar Strikte Subjacentie op te vatten is als een beperking voor de deletie binnen het genererend model, kan deze beperking hier toegepast worden op de string die in het tweede conjunct, uit het eerste conjunct aangevuld wordt. Nu blijkt ook de relevantie van het 'gat' dat in het tweede conjunct wordt gesuggereerd. Het bepaalt de plaats waar aangevuld moet worden en het bepaalt de vindplaats van het aan te vullen materiaal in het eerste conjunct. De oppervlaktegrammatica die dergelijke structuren toekent aan te analyseren zinnen is een versie van de herschrijfgrammatica AMAZON85 (van Bakel 1984), die aangepast is voor gappingsverschijnselen. Een algoritme voor aanvulling binnen deze structuren van incomplete conjuncten zou als volgt kunnen luiden.

(6) 1. Localiseer de (eerste) twee conjuncten.
(6) 2. Vergelijk deze beide conjuncten en bepaal de aan te vullen delen.
(6) 3. Voldoen deze aan te vullen delen aan de eis van Strikte Subjacentie?
Zo nee, wijs deze zin af.
(6) 4. Vul aan.

Om tot een exactere versie van dit algoritme te komen zal ik een aantal mogelijk gevallen bespreken, beginnend met zin (7).

(7)
                               SE
           ____________________|_____________
           NC          VC                  CJ
           |       _____|___     ___________|_
           N2      PV     MI    NV           SE
        ___|__     |       |     |      _____|______
       DT   N1     |      NC     |      NC         VC
        |    |     |       |     |      |          |
        |   NK     |      N2     |      N2         MI
        |    |     |    ___|_    |  ____|__        |
        |    |     |   DT   N1   | DT    N1        NC
        |    |     |    |   |    |  |     |        |
        |    |     |    |   NK   |  |    NK        N2
        |    |     |    |   |    |  |     |     ___|__
        |    |     |    |   |    |  |     |    DT   N1
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
        |    |     |    |   |    |  |     |     |   NK
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
       DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN DE BLOEMIST DE BAKKER

Als we nu het eerste conjunct over het tweede leggen, dan zien we dat het ontbrekende deel in dit geval het werkwoord is. Het is duidelijk dat de aanvulling, indien dit deel de Strikte Subjacentie niet schendt, tussen "de bloemist" en "de bakker" dient te geschieden. De controle van dit deel middels de eis van Strikte Subjacentie zal de gehele syntactische structuur die dit weggelaten deel bevat moeten betreffen. In dit geval

(8)
                   PV
                   |
                   |
                 SLOEG


Deze structuur wordt verkregen door de hoogste knoop op te zoeken die zodanig vertakt dat het gehele aan te vullen deel precies omvat wordt. Hier, (8), blijkt dat deze structuur geen bindende knopen bevat, zodat de aanvulling kan plaatsvinden. Nu wordt een copie van (8) gehangen op dezelfde plaats in het tweede conjunct, als waar hij hing in het eerste conjunct. Het algoritme is met succes doorlopen. Hiervoor zal ik de volgende notatie hanteren.

(9) De slager sloeg de klant en
de bloemist de bakker ==>
de bloemist sloeg de bakker

Waarbij "==>" staat voor het gehele, geslaagde aanvullingsalgoritme zoals dat in (6) is omschreven.

Een zin als (10) blijkt het aanvullingsalgoritme ook te kunnen doorlopen, gelet op structuur (11).

(10) De slager sloeg de klant en

fotografeerde de smid ==>

de slager fotografeerde de smid

(11)
                               SE
           ____________________|_____________
           NC          VC                  CJ
           |       _____|___     ___________|_
           N2      PV     MI    NV           SE
        ___|__     |       |     |           |
       DT   N1     |      NC     |           VC
        |    |     |       |     |       ____|_______
        |   NK     |      N2     |       PV         MI
        |    |     |    ___|_    |       |          |
        |    |     |   DT   N1   |       |          NC
        |    |     |    |   |    |       |          |
        |    |     |    |   NK   |       |          N2
        |    |     |    |   |    |       |        __|__
        |    |     |    |   |    |       |       DT  N1
        |    |     |    |   |    |       |        |   |
        |    |     |    |   |    |       |        |  NK
        |    |     |    |   |    |       |        |   |
       DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN FOTOGRAFEERDE DE SMID



5.4 Incomplete SE's, VC's en CC's in conjuncten

In de eerste fase van het analyserend model worden slechts constituenten geaccepteerd die voldoen aan de Major Constituent Condition op coördinatie. Deze acceptatie geschiedt soms in de aanname dat een constituent later aangevuld zal worden. Een structuur als (12), afkomstig van AMAZON, kan dit illustreren.

(12)
                               SE
           ____________________|_____________
           NC          VC                  CJ
           |       _____|___     ___________|_
           N2      PV     MI    NV           SE
        ___|__     |       |     |      _____|______
       DT   N1     |      NC     |      NC         VC
        |    |     |       |     |      |          |
        |   NK     |      N2     |      N2         MI
        |    |     |    ___|_    |  ____|__        |
        |    |     |   DT   N1   | DT    N1        NC
        |    |     |    |   |    |  |     |        |
        |    |     |    |   NK   |  |    NK        N2
        |    |     |    |   |    |  |     |     ___|__
        |    |     |    |   |    |  |     |    DT   N1
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
        |    |     |    |   |    |  |     |     |   NK
        |    |     |    |   |    |  |     |     |    |
       DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN DE BLOEMIST DE BAKKER


De VC in het tweede conjunct wordt hier slechts geaccepteerd op grond van de aanname dat er in een later stadium een volledige VC van gemaakt wordt. Deze onvolledige VC zal dan ook in de aanvullingsfase als zodanig herkend moeten worden. De beschrijving van deze onvolledigheid zou kunnen luiden:

(13) Een VC zonder werkwoord is onvolledig.

Deze beschrijving dekt echter niet alle klassen van onvolledige VC's: vergelijk (14).

(14)
                              SE
     _________________________|_________________
     NC               VC                       CJ
     |       _________|________     ___________|__
     N2      14     MI       CL    NV           SE
  ___|__     |       |        |     |            |
 DT   N1     |      NC       VD     |           VC
  |    |     |       |        |     |    ________|____
  |   NK     |      N2        |     |    MI         CL
  |    |     |    ___|_       |     |    |           |
  |    |     |   DT   N1      |     |    NC         VD
  |    |     |    |   |       |     |    |           |
  |    |     |    |   NK      |     |    N2          |
  |    |     |    |   |       |     |  __|__         |
  |    |     |    |   |       |     | DT  N1         |
  |    |     |    |   |       |     |  |   |         |
  |    |     |    |   |       |     |  |  NK         |
  |    |     |    |   |       |     |  |   |         |
 DE SLAGER HEEFT DE KLANT GESLAGEN EN DE SMID GEFOTOGRAFEERD


Behalve een onvolledige SE heeft het tweede conjunct ook een onvolledige VC. De volgende structurele descripties van onvolledigheid van de VC zullen beter voldoen.

(15) a. Een VC in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit MI bestaat.
(15) b. Een VC in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit MI bestaat gevolgd door CL.

De onvolledigheid van de SE in een conjunctie is als volgt te beschrijven:

(16) Een SE in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit VC, terwijl de SE van het eerste conjunct uit meer dan een VC bestaat.

Met behulp van deze descripties en het aanvullingsalgoritme kunnen veel vormen van onvolledigheid worden herkend en hersteld.

(17) a. De bakker heeft de slager geslagen en<
de klant de smid gefotografeerd ==>
de klant heeft de smid gefotografeerd

(17) b. De slager sloeg de klant en
fotografeerde de smid ==>
de slager fotografeerde de smid

(17) c. De slager heeft de klant geslagen en
de smid gefotografeerd ==>
de slager heeft de smid gefotografeerd

Het probleem dat Klein (1984) signaleert met betrekking tot de deletie hypothese (cf. 4.2) is ook bij het aanvullingsalgoritme van belang. Vergelijk de volgende zinnen en hun structuren.

(18) a.
                                       SE
        _______________________________|______ ...
        NC                   VC
        |      ______________|____________
        N2     14          MI            CL
     ___|__    |      _____|_______      |
    DT   N1    |     NC     AJ    NC     VD
     |    |    |      |      |    |      |
     |   NK    |     N2     AK    N2     |
     |    |    |   ___|_     |    |      |
     |    |    |  DT   N1    |    N1     |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   NK    |    NK     |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
     |    |    |   |   |     |    |      |
    DE BAKKER HAD DE KLANT SNEL GEBAK GEGEVEN ....


(18) b.
                    ... ______________
                                     CJ
                        _____________|__
                       NV             SE
                        |     _________|_____
                        |     NC           VC
                        |     |             |
                        |     N2           MI
                        |  ___|__       ____|____
                        | DT   N1      NC       NC
                        |  |    |       |       |
                        |  |   NK      N2       N2
                        |  |    |    ___|_    __|__
                        |  |    |   DT   N1  DT  N1
                        |  |    |    |   |    |   |
                        |  |    |    |   NK   |  NK
                        |  |    |    |   |    |   |
                   ... EN DE SLAGER DE KLANT 'N BOEK


(19)
                   ... ______________
                                     CJ
                         ____________|__
                        NV            SE
                         |             |
                         |            VC
                         |     ________|_____
                         |     MI          CL
                         |     |            |
                         |     NC          VD
                         |     |            |
                         |     N2           |
                         |  ___|__          |
                         | DT   N1          |
                         |  |    |          |
                         |  |   NK          |
                         |  |    |          |
                    ... EN DE SLAGER GEFOTOGRAFEERD


In 4.2 is de constatering gerechtvaardigd dat complete VP's ongevoelig zijn voor het bereik van Adjectief-achtige constituenten, die in het eerste conjunct méér aanwezig zijn, terwijl incomplete VP's dat wel zijn. Voor het analyserend model zou dit betekenen dat incomplete VC's aangevuld dienen te worden met het materiaal dat in het eerste conjunct méér aanwezig is. Daar er echter twee manieren zijn waarop een VC onvolledig kan zijn, (15), is het van belang deze twee vormen te confronteren met een eerste conjunct als in (18) en (19). Het blijkt dat VC's die slechts uit MI bestaan wel gevoelig zijn voor het bereik van dergelijke constituenten uit het eerste conjunct. Zin (18) zal dan ook als volgt aangevuld worden.

(20) De bakker had de klant snel gebak gegeven en
de slager de klant 'n boek ==>
de slager had de klant snel 'n boek gegeven

Als de VC echter bestaat uit MI gevolgd door CL, dan is deze VC gesloten. Zin (19) zal als volgt aangevuld worden.

(21) De bakker had de klant snel gebak gegeven en
de slager gefotografeerd ==>
de bakker had de slager gefotografeerd

Met betrekking tot onvolledige CC's is het volgende op te merken. Vergelijken we de volgende twee zinnen.

(22) a. Ik denk dat de slager de klant sloeg en
dat de smid fotografeerde.

(23) a. Ik denk dat de slager de klant sloeg en
de smid fotografeerde.

We zien dat (22) en (23) aanzienlijk van betekenis verschillen. In zin (22) is het werkwoord "fotograferen" intransitief gebruikt, en in zin (23) transitief. De aanwezigheid van het grammaticale voegwoord "dat" maakt het tweede conjunct van (22) gesloten; in het tweede conjunct van (23) ontbreken echter constituenten (cf. (24)).

(24)
                              SE
 _____________________________|__
NC                             VC
 |   ___________________________|__
N2  PV                            UL
 |   |                            |
DT   |                            CC
 |   |   _________________________|_______________
 |   |   VW            W1                       CJ
 |   |   |           ___|_________    ___________|_
 |   |   |          MI           CL  NV           CC
 |   |   |      _____|_____      |    |           |
 |   |   |      NC       NC      PV   |           W1
 |   |   |      |         |      |    |    _______|____
 |   |   |      N2       N2      |    |    MI         CL
 |   |   |   ___|__    ___|_     |    |    |          |
 |   |   |  DT   N1   DT   N1    |    |    NC         PV
 |   |   |   |    |    |   |     |    |    |          |
 |   |   |   |   NK    |   NK    |    |    N2         |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  __|__        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    | DT  N1        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  |  NK        |
 |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |        |
IK DENK DAT DE SLAGER DE KLANT SLOEG EN DE SMID FOTOGRAFEERDE


Nu geldt de volgende structurele descriptie van onvolledigheid.

(25) Een CC in een conjunctie is onvolledig als hij slechts uit W1 bestaat.

Als een CC onvolledig is, zullen er een aantal zaken moeten gebeuren om tot aanvulling te komen. Ten eerste dient het grammaticale voegwoord overgeheveld te worden. Ten tweede dient de aard van de onvolledigheid van W1 te worden vastgesteld. Als W1 slechts uit MI bestaat dient CL uit het eerste conjunct te worden overgeheveld: vergelijk (26).

(26)
                              SE
   ___________________________|__
  NC                           VC
   |   _________________________|__
  N2  PV                          UL
   |   |                          |
  DT   |                          CC
   |   |   _______________________|_______________
   |   |   VW            W1                     CJ
   |   |   |           ___|_________    _________|_
   |   |   |          MI           CL  NV         CC
   |   |   |      _____|_____      |    |         |
   |   |   |      NC       NC      PV   |         W1
   |   |   |      |         |      |    |         |
   |   |   |      N2       N2      |    |         MI
   |   |   |   ___|__    ___|_     |    |    _____|____
   |   |   |  DT   N1   DT   N1    |    |    NC       NC
   |   |   |   |    |    |   |     |    |    |        |
   |   |   |   |   NK    |   NK    |    |    N2       N2
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  __|__   ___|__
   |   |   |   |    |    |   |     |    | DT  N1  DT   N1
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |   |    |
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  |  NK   |   NK
   |   |   |   |    |    |   |     |    |  |   |   |    |
  IK DENK DAT DE SLAGER DE KLANT SLOEG EN DE SMID DE BAKKER


Als W1 echter bestaat uit MI gevolgd door CL, zoals in (24), en als CC onvolledig is, dan moet MI worden vergeleken met MI uit het eerste conjunct: als MI uit het tweede conjunct minder constituenten bevat die later - in de interpretatiefase - als argument bij het werkwoord kunnen optreden, dan dient het meest linkse argument uit MI van het eerste conjunct te worden overgeheveld. Zo krijgen we de volgende aanvulling.

(23) b. Ik denk
dat de slager de klant sloeg en
de smid fotografeerde ==>

dat de slager de smid fotografeerde

Ook hier is het probleem dat Klein (1984) signaleert (cf. hierboven) weer van belang. Vergelijk de volgende twee zinnen ((27)a/b en (28)).

(27) a.
                                        SE
 _______________________________________|__
NC                                       VC
 |   _____________________________________|__
N2  PV                                      UL
 |   |                                      |
DT   |                                      CC
 |   |   ___________________________________|______ ...
 |   |   VW                     W1
 |   |   |                _______|______________
 |   |   |               MI                    CL
 |   |   |      __________|___________     ____|___
 |   |   |      NC       NC    AJ    NC    14     VD
 |   |   |      |        |      |    |     |      |
 |   |   |      N2       N2    AK    N2    |      |
 |   |   |   ___|__    __|__    |    |     |      |
 |   |   |  DT   N1   DT  N1    |    N1    |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |   NK    |  NK    |    NK    |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
 |   |   |   |    |    |   |    |    |     |      |
IK WEET DAT DE BAKKER DE SMID SNEL GEBAK HEEFT GEGEVEN ...


(27) b.
                      ... _______________
                                        CJ
                            ____________|_
                           NV            CC
                            |            |
                            |            W1
                            |     _______|_____
                            |    MI          CL
                            |     |      _____|___
                            |    NC      14     VD
                            |     |      |       |
                            |    N2      |       |
                            |  ___|_     |       |
                            | DT   N1    |       |
                            |  |   |     |       |
                            |  |   NK    |       |
                            |  |   |     |       |
                       ... EN DE KLANT HEEFT GESLAGEN


(28)
                     ..._______________
                                      CJ
                        ______________|_
                       NV              CC
                        |              |
                        |              W1
                        |              |
                        |              MI
                        |     _________|___________
                        |     NC        NC       NC
                        |     |         |        |
                        |     N2        N2       N2
                        |  ___|__    ___|__    __|__
                        | DT   N1   DT   N1   DT  N1
                        |  |    |    |    |    |   |
                        |  |   NK    |   NK    |  NK
                        |  |    |    |    |    |   |
                   ...  EN DE SLAGER DE BAKKER 'N BOEK


In (27) a./b. heeft het adjectief uit het eerste conjunct geen bereik over het tweede conjunct, terwijl dat in (28) wel het geval is. Omdat W1 van (27) een CL bevat, wordt dit adjectief niet overgeheveld, en omdat W1 van (28) slechts uit MI bestaat wordt het adjectief wel overgeheveld - min of meer analoog aan de behandeling van de onvolledigheid van de VC:

(29) Ik weet
dat de bakker de smid snel gebak heeft gegeven ende klant heeft geslagen ==>
dat de bakker de klant heeft geslagen

(30) Ik weet
dat de bakker de smid snel gebak heeft gegeven en
de slager de bakker 'n boek ==>
dat de slager de bakker snel 'n boek heeft gegeven


5.5 Conjunctie-ellipsen

Van alle gevallen van samentrekking die mogelijk zijn, kan een deelverzameling worden gekarakteriseerd door middel van de volgende definitie van het begrip Conjunctie-ellips.

(31) a. In het tweede conjunct komen geen werkwoordelijke delen voor.(31) b. Het aantal referentiele constituenten (NC's) in het tweede conjunct is kleiner dan het aantal in het eerste conjunct.

Ik heb besloten Conjunctie-ellipsen niet te behandelen, omdat zij een probleem vormen dat niet deterministisch op te lossen is, en omdat de investeringen om een non-deterministische oplossing te vinden te groot zijn in verhouding tot de gemiddelde opvatting over de welgevormdheid van dergelijk zinnen. Vergelijk.

(32) Ik denk dat de slager de klant een worst gaf en de smid de bakker.

Als we dit probleem van de praktische kant bekijken, blijkt het volgende. Stel we kiezen voor een strategie met behulp waarvan we tot de volgende aanvulling komen: de ontbrekende NC zou 'rechts' moeten staan.

(33) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf de slager gebak.

Dan zou de volgende zin een foute representatie krijgen.

(34) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf een boek gebak.

Stel, echter, dat we ten behoeve van dit laaste geval kiezen voor een omgekeerde strategie, dan ziet het laatste voorbeeld er als volgt uit.

(35) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf de klant een boek.

Maar dan zou het eerste voorbeeld op zijn beurt een foute representatie krijgen.

(36) De bakker gaf de klant gebak en de bloemist gaf de klant de slager.

Op deze wijze is geïllustreerd dat dit probleem op syntactisch niveau niet op deterministische wijze op te lossen is en dat zinnen die als conjunctie-ellipsen te karakteriseren zijn ambiguïteiten bevatten die ongewenst zijn.



6 Interpretatie van gappingzinnen

Als de volgende AMAZON-structuur (1) CASUS heeft doorlopen zijn er vier interpretaties aan toegekend. Deze interpretaties, die in (2) zijn geschematiseerd, zijn niet allemaal gewenst.

(1)
                             SE
    _________________________|_____________
    NC          VC                       CJ
    |       _____|___     ________________|_
    N2      PV     MI    NV                SE
 ___|__     |       |     |     ___________|_____
DT   N1     |      NC     |     NC              VC
 |    |     |       |     |     |           ____|_______
 |   NK     |      N2     |     N2          PV         MI
 |    |     |    ___|_    |  ___|__         |          |
 |    |     |   DT   N1   | DT   N1         |          NC
 |    |     |    |   |    |  |    |         |          |
 |    |     |    |   NK   |  |   NK         |          N2
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        __|__
 |    |     |    |   |    |  |    |         |       DT  N1
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        |   |
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        |  NK
 |    |     |    |   |    |  |    |         |        |   |
DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN DE BAKKER FOTOGRAFEERDE DE SMID


(2)
         |        SLA          |      FOTOGRAFEER      |
         +---------------------+-----------------------+
         | DE SLAGER  DE KLANT |   DE BAKKER  DE SMID  |
         +---------------------+-----------------------+
      a. |     OBJ       AGE   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      b. |     OBJ       AGE   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+
      c. |     AGE       OBJ   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      d. |     AGE       OBJ   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+


Het blijkt dat, om met de eerste ongewenste interpretatie te beginnen, (2) b. niet correct is (noot 1). Als illustratie van deze incorrectheid kan de volgende zin dienen, waarbij 'haar' in het eerste conjunct een getopicaliseerd object is.

(3) * Haar sloeg Jan en Piet fotografeerde hem.

Verder is de derde interpretatie, (2) c, ook als incorrect aan te merken op grond van de volgende zin waarin 'haar' in het tweede conjunct een getopicaliseerd object is.

(4) * Jan sloeg hem en haar fotografeerde Piet.

De twee correcte interpretaties, (2) a. en (2) d, zijn respectievelijk als (5) en (6) te parafraseren.

(5) Haar sloeg Jan en hem fotografeerde Piet.
(6) Jan sloeg haar en Piet fotografeerde hem.

Uit deze observaties valt te concluderen dat chiasmes over de twee conjuncten incorrect zijn. Als in het eerste conjunct topicalisatie heeft plaatsgevonden, dan moet dat in het tweede conjunct ook het geval zijn. En als we de ongemarkeerde volgorde van de casuscandidaten aantreffen in het eerste conjunct zal deze volgorde zich in het tweede conjunct ook moeten uitdrukken.

Ik zal nu aantonen dat zinnen waarin gapping heeft plaatsgehad aan dezelfde eisen onderworpen zijn met betrekking tot hun interpretatie. Het aanvullen van gedeleerde constituenten, in de interpretatiefase, heeft onder strikt geformuleerde eisen plaatsgevonden. Wanneer we nu in het tweede conjunct constituenten aantreffen die gecopieerd zijn naar aanleiding van deze regels, dan hebben deze constituenten een geheel andere functie dan ze zouden hebben in de oppervlakte. Op dit (interpretatie)niveau dienen ze ter vervulling van de subcategorisatie-eisen van het werkwoord, zoals die zijn vastgelegd in het lexicon. De AMAZON structuur is nu omgebouwd tot een datastructuur van CASUS, waarin op de diverse velden semantische en structurele informatie is opgeslagen.

Op het moment, tijdens de interpretatie, dat de aanvulling heeft plaatsgevonden zijn de datastructuren waarin niet is aangevuld, onderworpen aan dezelfde wetten als datatructuren waarin wel is aangevuld. Dus ook aan de regelmaat die hierboven is gesignaleerd met betrekking tot de volgorde van de casuscandidaten in beide conjuncten. Het enige verschil tussen beide soorten is dat in de gappingstructuren de aangevulde constituenten gemarkeerd zijn met informatie die aangeeft dat deze constituenten niet gerealiseerd zijn in de oppervlakte.

Ik zal deze stellingname illustreren aan een zin waarin gapping heeft plaatsgevonden. Hierbij zal de gedachte dat chiasmes over de conjuncten incorrect zijn als uitgangspunt dienen: in alle conjuncten moet topicalisatie parallel wél of niet hebben plaatsgevonden. Vergelijk de volgende AMAZON-structuur (7).

(7)
                                 SE
             ____________________|_____________
             NC          VC                  CJ
             |       _____|___     ___________|_
             N2      PV     MI    NV           SE
          ___|__     |       |     |           |
         DT   N1     |      NC     |           VC
          |    |     |       |     |       ____|_______
          |   NK     |      N2     |       PV         MI
          |    |     |    ___|_    |       |          |
          |    |     |   DT   N1   |       |          NC
          |    |     |    |   |    |       |          |
          |    |     |    |   NK   |       |          N2
          |    |     |    |   |    |       |        __|__
          |    |     |    |   |    |       |       DT  N1
          |    |     |    |   |    |       |        |   |
          |    |     |    |   |    |       |        |  NK
          |    |     |    |   |    |       |        |   |
         DE SLAGER SLOEG DE KLANT EN FOTOGRAFEERDE DE SMID


Het volgende schema, (8), geeft de mogelijke interpretaties weer. In dit schema zijn de casuscandidaten niet bij naam genoemd: slechts de mogelijke combinaties van casusfuncties zijn weergegeven. Het werkwoord 'slaan' heeft twee casuscandidaten: CC1 en CC2, beide in de oppervlaktezin gerealiseerd. Het werkwoord 'fotograferen' heeft eveneens twee casuscandidaten: CC1 en CC2, waarvan de eerste niet in de oppervlakte gerealiseerd is en de tweede wel.

(8)
         |        SLA          |      FOTOGRAFEER      |
         +---------------------+-----------------------+
         |     CC1       CC2   |       CC1      CC2    |
         +---------------------+-----------------------+
      a. |     OBJ       AGE   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      b. |     OBJ       AGE   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+
      c. |     AGE       OBJ   |       OBJ      AGE    |
         +---------------------+-----------------------+
      d. |     AGE       OBJ   |       AGE      OBJ    |
         +---------------------+-----------------------+


De tweede interpretatie, (8) b, kan worden afgewezen op grond van het feit dat in het eerste conjunct topicalisatie heeft plaatsgevonden en in het tweede conjunct niet. Bij deze afwijzing is het niet van belang welke constituent is aangevuld op de - in de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede conjunct. Logisch gezien kan deze lege plaats gevuld worden met de NC 'de slager' of met de NC 'de klant'. Beide aanvullingen kunnen binnen deze interpretatie worden verworpen. Als CC1 van het tweede conjunct gevuld zou zijn met de NC 'de slager', dan is de eis van de parallelle topicalisatie, zoals hierboven beschreven geschonden.

Bovendien zou deze NC een andere casusfunctie dragen dan de NC waarvan deze een copie is, hetgeen ongewenst is. De volgende parafrase (9) kan dit illustreren. (Cf. noot 2 voor het gebruik van de indices.)

(9) * Hem<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid.

Als CC1 van het tweede conjunct gevuld zou zijn met de NC 'de klant' dan zou alleen de eis van de parallelle topicalisatie geschonden zijn. In (10) is deze interpretatie geparafraseerd.

(10) * De slager sloeg hij<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid.

Op dezelfde wijze kan de derde interpretatie, (8) c, worden afgewezen. Parafrases (11) en (12) kunnen dit illustreren.

(11) * Hij<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid.
(12) * De slager sloeg hem<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid.

Nu blijven de interpretaties (8) a. en (8) d. over. In (8) a. heeft topicalisatie in beide conjuncten plaatsgevonden. In (8) d. heeft in beide conjuncten geen topicalisatie plaatsgevonden. In beide interpretaties kan, logisch gezien, de - in de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede conjunct gevuld worden met de NC 'de slager' of met de NC 'de klant'. Nemen we (8) a. als uitgangspunt en parafraseren we beide mogelijke aanvullingen, dan zien we dat slechts de aanvulling zoals die in de syntactische structuur heeft plaatsgevonden - ic. de NC 'de slager' (cf. hoofdstuk 5) - de enig correcte is. Parafrase (13) staat voor de interpretatie waarin de NC 'de slager' naar de - in de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede conjunct gekopieerd is.

(13) Hem<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid.

In (14) is de interpretatie geparafraseerd waarin de NC 'de klant' naar deze lege plaats gecopieerd is.

(14) * De slager sloeg hij<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid.

Dit is incorrect omdat de gekopieerde, en niet in de oppervlakte aanwezige constituent, 'hem' niet dezelfde casusfunctie draagt als de constituent waarvan het een kopie is.

Ook voor (8) d. blijft de interpretatie over die overeenkomt met de aanvulling zoals die in de syntactische structuur heeft plaatsgevonden. In (15) en (16) zien we de logisch mogelijke aanvullingen van de - in de oppervlakte - lege plaats van CC1 in het tweede conjunct met respectievelijk de NC 'de slager' en de NC 'de klant' geparafraseerd. Ook nu blijkt de aanvulling zoals die in de syntactische structuur plaatsvond de enig correcte te zijn.

(15) Hij<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid.
(16) * De slager sloeg hem<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid.

In (17) tot en met (24) staan de respectieve parafrases van (8) opgesomd met achter elke parafrase de corresponderende interpretatie van (8).

(17) Hem<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid.((8) a.)
(18) * De slager sloeg hij<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid. ((8) a.)
(19) * Hem<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) b.)
(20) * De slager sloeg hij<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) b.)
(21) * Hij<c1> sloeg de klant en hem<c2> fotografeerde de smid. ((8) c.)
(22) * De slager sloeg hem<c1> en hem<c2> fotografeerde de smid. ((8) c.)
(23) Hij<c1> sloeg de klant en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) d.)
(24) * De slager sloeg hem<c1> en hij<c2> fotografeerde de smid. ((8) d.)

Zo blijft van (8) de volgende schematisering van correcte interpretaties over.

(25)
         |             SLA        |      FOTOGRAFEER      |
         +------------------------+-----------------------+
         | DE SLAGER<c1> DE KLANT | DE SLAGER<c2> DE SMID |
         +------------------------+-----------------------+
      a. |     OBJ         AGE    |     OBJ        AGE    |
         +------------------------+-----------------------+
      b. |     AGE         OBJ    |     AGE        OBJ    |
         +------------------------+-----------------------+


De conclusie voor de interpretatie van zinnen waarin nevenschikking en/of samentrekking heeft plaatsgevonden, is dat de eis van parallelle topicalisatie moet gelden: als in een van de conjuncten topicalisatie heeft plaatsgevonden, dan zal dat in alle conjuncten het geval moeten zijn.

Noot 1
De noties 'correct' en 'incorrect' zijn in dit verband niet zo absoluut als hun prescriptieve connotatie wel zou doen vermoeden: het zijn uitdrukkingen van (persoonlijke) intuïties en ze hebben daarom meer een ad-hoc dan een tijdloos karakter.

Noot 2
Het gebruik van de indices <c1> en <c2> heeft de volgende betekenis. De constituent welke met <c2> geïndiceerd is, komt in de oppervlaktezin niet voor, maar is in de dieptestructuur (van CASUS) aangevuld door een kopie te nemen van de constituent die met <c1> geiïndiceerd is.

Bibliografie

Bach, E. en G.M. Horn, 1976, Remarks on Transformations, in Linguistic Inquiry 7, 265-300.
Bakel, J. van, 1984, Semantic Interpretation, A Computer Model of Understanding Natural Language, Dordrecht.
Chomsky, N., 1973, Conditions on transformations, in S. Anderson en P. Kiparsky (ed.) A Festschrift for Morris Halle, New York, 232-286.
Chomsky, N., 1977, On WH-movement, in P.W. Culicover, T. Wasow en A. Akmajian (ed.), Formal Syntax, NewYork, 71-132.
Chomsky, N., 1978, On Binding, ongepubliceerd.
Hankamer, J., 1973, Unaccepatable Ambiguity, in Linguistic Inquiry 4, 17-68.
Klein, D., 1984, Koordination oder Gapping, in W. Kürschner en R. Vogt (ed.), Grammatik, Semantik, Textlinguistik, 150-160.
Klein, D., 1984, Coördinatieverschillen tussen het Nederlands en het Engels, in Spektator 15, 396-405.
Koster, J., 1980, Het Nederlands als SOV-taal, in D. Klein (ed.) Taal Kundig Beschouwd, Den Haag, 188-206
Neijt, A., 1979, Gapping, a contribution to Sentence Grammar, Dordrecht.
Neijt, A., 1981, Gaps and Remnants, Sentence Grammar Aspects of Gapping, In Linguistic Analysis 8, 64-94.
Ross, J.R., 1967, Constraints on Variables in Syntax, PHD MIT.

home lijst scripties

pdf-versie van deze scriptie