Religieus gemengde huwelijken bij de Mormonen. Een kwalitatief onderzoek naar de beleving, de probleemgebieden en de meerwaarde van religieus gemengde huwelijken bij de mormonen. (Tim Vanhove)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1: Het mormonisme omschreven

 

1. Inleiding

 

 Het mormoons geloof is - zoals alle geloofsvormen - een complex en moeilijk te beschrijven onderwerp. Het unieke karakter van de beleving van geloof is per definitie geen voorwerp van godsdienstsociologie door het uiterst persoonlijk en (objectief-wetenschappelijk gezien) onbewijsbaar karakter ervan. De gewaarwording van het transcendente en het ontstaan van de exclusieve ‘waarheid’ hieruit kan bevestigd noch ontkend worden door een objectieve (mens)wetenschap zoals de sociologie. Het gevolg hiervan is dat godsdienstsociologisch onderzoek zich beperkt tot de gevolgen en de impact van geloof op mens en maatschappij. Met betrekking tot deze eindverhandeling betekent dit dat de geloofsinhoud van het mormoons geloof niet in vraag gesteld wordt, integendeel, ze wordt als uitgangspunt genomen omdat de gelovigen dit zelf ook doen. Daarom is het belangrijk te weten wat het betekent om te geloven als lid van de mormoonse kerk.

 De totstandkoming en de evolutie van het mormoonse geloof op zich zijn belangrijk om te begrijpen. Deze hebben immers een grote stempel gedrukt op het hedendaags mormonisme, hoewel de mormoonse kerk doorheen de tijd vele veranderingen heeft ondergaan. Ook enkele noties van de specifieke geloofsinhouden moeten gekend zijn om het gedrag van mormonen te begrijpen.

 In dit hoofdstuk wordt het mormonisme vanuit een sociaal-historisch perspectief bekeken, zodat het geloven en de gevolgen van het geloof van mormonen in een bredere context geplaatst kunnen worden. In de tweede paragraaf wordt aandacht besteed aan het negentiende eeuws mormonisme. Het ontstaan en de bloei van de kerk worden besproken aan de hand van de belangrijkste gebeurtenissen. Ook wordt de evolutie naar de twintigste eeuw behandeld (2.4.). In de derde paragraaf staat het huidige mormonisme centraal. Eerst wordt de formele structuur, de geloofsorganisatie en de financiering uiteengezet (3.1.), gevolgd door de tradities en rituelen, namelijk de tempelrituelen, de Schriften en het Woord van Wijsheid (3.2.). Tenslotte wordt dieper ingegaan op de individualistische aard van de mormoonse theologie (3.3.) In de laatste paragraaf worden een aantal specifieke geloofsinhouden van het mormonisme van naderbij bekeken. Meer bepaald wordt de Heilige Drievuldigheid (4.1.), de eeuwigheid van de mens (4.2.) en de plaats van het gezin (4.3.) verhelderd.

 

 

2. Het ontstaan van het mormonisme

 

 Hét mormonisme bestaat niet. Het huidige mormonisme is een verzamelterm voor een aantal verwante religieuze bewegingen, zich allen baserend op het Boek van Mormon. De oorsprong van deze mormoonse religieuze bewegingen is te vinden bij de stichting van ‘De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen’ (in de beginjaren ‘De Kerk van Christus’) door Joseph Smith in 1830. In de loop der jaren zijn er een aantal scheuringen opgetreden die aanleiding hebben gegeven tot andere kerken die zich elk als de authentieke voortzetting beschouwen. Tegenwoordig zijn de twee grootste mormoonse kerken enerzijds de kerk die de oorspronkelijke naam behouden heeft, met als centrum Salt Lake City (Utah) met eind 1998 welgeteld 10.354.241 leden (Watson, 1999) en anderzijds ‘De Gereorganiseerde Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen’ met als centrum Independence (Missouri) en thans ongeveer een kwart miljoen leden. Daarnaast bestaan er kleinere groeperingen van enkele tientallen tot een paar duizend leden. Aangezien de eerstgenoemde kerk de grootste is en het mormonisme er gemeenzaam mee vereenzelvigd wordt, zal de aandacht bijna uitsluitend uitgaan naar deze kerk. Wanneer de termen ‘mormonisme’ of ‘Heiligen der Laatste Dagen’ gebruikt worden, heb ik het dan ook enkel over deze kerk (tenzij anders vermeld).

 

2.1. 1820-1840: Joseph Smith en de oprichting van de mormoonse kerk

 

 De mormoonse kerk werd opgericht in het westen van de staat New York door Joseph ‘Joe’ Smith Jr. op 6 april 1830. Smith kwam uit een arm en gelovig gezin en als jonge man probeerde hij in zijn levensonderhoud te voorzien als dagloner die allerlei karweitjes opknapte. Volgens sommige sceptici was Smith ook een schattengraver en daarvoor zou hij een soort magisch kristal of glazen steen (‘peep-stone’) gebruikt hebben die de plaats van de schatten aantoonde, evenwel zonder resultaat. Hij leefde in een omgeving van intense religieuze revival, ‘The Second Great Awakening’, een reactie tegen het rationalisme en deïsme. Vele vormen van occultisme waren populair: “Mormonism had its beginning in an atmosphere of supernaturalism, millenialism and religious revivalism. (Campbell & Campbell, 1976:379). Voor Smith vormde dit overaanbod van religieuze mogelijkheden een groot probleem. Hij wist niet tot welke kerk hij zich moest bekeren en daarom vroeg hij God om raad. Volgens Smith beantwoordden God en Jezus hem in een openbaring in 1820. Ze zeiden dat hij van geen van de bestaande denominaties lid moest worden, maar dat hij zich moest voorbereiden op een belangrijke taak die hem in de toekomst duidelijk gemaakt zou worden. Dit eerste visioen werd volgens Smith gevolgd door meerdere visioenen, waaronder de ontdekking en de vertaling van de gouden platen in Hill Cumorah. Deze werden aan Smith gegeven in 1823 door de engel Moroni, de zoon van de schrijver van de platen, Mormon. Het Boek van Mormon is het resultaat van de miraculeuze vertaling van deze platen door Smith, waarvoor hij, volgens zijn getuigenis, gebruik maakte van de Oud-testamentische zienerstenen Urim en Tummim. Sommigen stellen echter dat hij hiervoor terug gebruik maakte van zijn ‘peep-stone’. Dit boek bevat een deel van de geschiedenis van Amerika voordat dit continent ontdekt werd door Columbus (van 600 voor tot 400 na Christus), waaronder een bezoek van Christus aan het Amerikaanse continent na zijn verrijzenis. Het Boek van Mormon is nog steeds een belangrijk deel van de geschriften van het hedendaags mormonisme (zie 3.2., B.). In dit boek staan een aantal getuigenissen van mormonen die zweerden de platen gezien te hebben, een aantal beweert zelfs dat er een goddelijke verschijning van een engel bij te pas kwam. Over de visioenen en het schrijven van het Boek van Mormon bestaan vele meningen, maar het enige dat vast staat is dat er onvoldoende bewijzen zijn om gelijk welke denkpiste te bevestigen of te falsifiëren. De sceptici benadrukken de discrepanties tussen de verschillende versies van de beschrijvingen van de visioenen en verwijzen naar mogelijke bronnen waaruit Smith zijn inspiratie gehaald zou hebben. Deze twee factoren zouden ‘bewijzen’ dat het over een uitgebreid verzinsel gaat, om meer draagkracht te geven aan een nieuwe en groeiende kerk. Wilfried Decoo[1] weerlegt deze kritiek door te wijzen op de persoonlijkheid van Smith. Een goddelijke openbaring zou noodzakelijk geweest zijn om Smith het inzicht te geven het Boek van Mormon te schrijven, want alleen zou hij het nooit gekund hebben.

 

“Joseph Smith was zeker geen geniaal mensenkind met een sterke intellectuele inslag, geen belezen eclecticus die in staat was de tegenstrijdige filosofieën en de zoekende kerkhervormingen van zijn tijdgenoten dynamisch te verzoenen. Hij was een eenvoudige daglonerszoon zonder schoolvorming. Hoe kon hij dan de grondlegger zijn van wat ik zoëven vluchtig schetste? Er is een antwoord. Maar dat kan slechts aanvaard worden door het gelovig getuigenis zelf: Joseph Smith kreeg duidelijke openbaringen, hij was God’s profeet. Niet meer, maar ook niet minder.” (Decoo, 1979:59).

 

 Omdat de traditionele katholieke kerk hun inziens te ver verwijderd was van de oorspronkelijke kerk wilden Smith en zijn volgelingen het oude christendom van de eerste apostelen restaureren. Dit oorspronkelijke geloof zou echter gecombineerd worden met levende goddelijke revelaties of openbaringen. Volgens hen is de mormoonse kerk de énige juiste kerk en dit wordt nog steeds erg benadrukt in hun bijeenkomsten. Decoo (1979:46-55) schrijft hierover dat de oorspronkelijke kerk verdween. Er ontstond een breuk in de autoriteitsverlening doordat de gezagslijn vanaf Petrus tot de huidige paus niet gelijkmatig is verlopen. Dit had tot gevolg dat de leer en de organisatie van de huidige katholieke kerk vervormd werd. De historische redenen zouden te vinden zijn in een te zware bekeringsdruk bij de jonge kerkelijke leiders na het wegvallen van de apostelen en het gebrek aan een centrale leiding, met een versnippering van katholicisme als gevolg. Allerlei ‘onjuiste’ veranderingen en ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van de leer, het ontstaan van nieuwe organisatorische vormen,...) hebben geleid tot conflicten en afscheuringen in de oorspronkelijke kerk, waardoor het christendom in de tweede eeuw na Christus een religieus doolhof werd. Dit alles is volgens Decoo (1979:53) voldoende om te concluderen dat de openbaring ophield met de dood van de apostelen. Volgens de mormoonse leer is God pas in de negentiende eeuw opnieuw verschenen. Hij verscheen aan Joseph Smith om hem het gezag te verlenen om de oorspronkelijke kerk te herstellen. Vandaar de naam ‘Heiligen der Laatste Dagen’, verwijzend naar de kerk ten tijde van de apostelen[2].

 Vanaf de stichting in 1830 had de kerk te maken met zowel succes als verdrukking. Meermaals moesten de mormonen vluchten omdat de plaatselijke bevolking de mormonen veel kwaad verweet. De persoon van Smith bleef ook niet onbesproken: hij werd van misleiding, oneerlijkheid en amoraliteit beschuldigd, waardoor Smith zich in 1837 verplicht voelde om de kerk te verhuizen naar Missouri, waar er reeds een achtduizendtal leden gevestigd waren. Wanneer ook daar de relaties met de omgeving een dieptepunt bereikten werden een aantal mormonen, waaronder ook Smith, uit hun huizen ontvoerd en ingesmeerd met pek en veren. In 1838 escaleerde het geweld. In verschillende ‘veldslagen’ werden in totaal een veertigtal mormonen, waaronder ook kinderen, vermoord door de plaatselijke anti-mormoonse ‘militie’. Er ontstond een kleine oorlog met de tegenstanders waarbij opnieuw doden vielen. Smith en drie andere leiders werden gearresteerd en ter dood veroordeeld, maar het hoofd van de militie weigerde om het bevel uit te voeren. Uiteindelijk konden de mormoonse leiders, ‘the most wanted men in Missouri’ (Gottlieb & Wiley, 1984:39), ontsnappen uit de gevangenis. Het was duidelijk dat de mormonen alweer verplicht waren te vluchtten, nu naar Illinois.

 In Illinois, waar ze aanvankelijk met open armen werden ontvangen, richtten ze een stad op, namelijk ‘Nauvoo’, wat volgens Smith ‘een mooie plantage’ in het Hebreeuws betekent. Er woonden toen een veertienduizend mormonen in en rond dit ‘Nieuwe Jeruzalem’. Smith maakte van deze stad een onafhankelijke stad-staat met een eigen regering en rechtssysteem, gebaseerd op het ‘Nauvoo Charter’. Er werd een leger opgericht, het ‘Nauvoo Legion’, met ongeveer tweeduizend zeer gedisciplineerde en gevreesde soldaten. Smith had hier, naar eigen zeggen, opnieuw een openbaring. Er werden nieuwe regels en verordeningen opgesteld, zoals de geheime tempelrituelen, het meergodendom en de doop voor de doden en het meervoudig huwelijk (over deze verordeningen verder meer uitleg). Het meervoudig huwelijk werd gelegitimeerd door verwijzingen naar onder andere Abraham, Isaak en Jakob in het Oude Testament. In het begin (1842) werd polygamie enkel in het geheim en door een klein aantal prominenten uitgeoefend. Na de bekendmaking van deze nieuwe openbaring kon niet iedereen zich erbij neerleggen, maar over het algemeen werd het meervoudig huwelijk aanvaard. Campbell & Campbell (1976:390) verwijzen naar een onderzoek van Ivins over het aantal vrouwen van mormoonse polygamisten. Gedurende de vijftig jaar dat polygamie toegelaten was, waren er 1.784 polygame mormoonse mannen, waarvan er 67% twee vrouwen hadden, 21% drie vrouwen, 7% vier vrouwen en 5% vijf of meer vrouwen.

 Volgens Gary Wyatt bestaan er drie klassieke sociologische verklaringen voor polygamie: (1) Seksuele verklaring. Mannen zouden een grotere nood hebben aan seksuele verzadiging, wat een verklaring zou zijn voor de ‘veelwijverij’. Deze verklaring lijkt echter onlogisch op basis van vier redenen. Ten eerste waren de mormonen in die tijd afkomstig uit puriteinse milieus waardoor polygamie zeer moeilijk aanvaard kon worden. Ten tweede was Smith zich bewust van de vervolgingen dat het meervoudig huwelijk zou teweeg kunnen brengen. Als enkel seksuele genoegdoening het doel was, dan zou het invoeren van een geheim en niet-institutioneel gebruik een beter middel geweest zijn. Ten derde was het meervoudig huwelijk voorbehouden aan oudere (hoogstaande) mormonen. Het is nochtans zo dat de seksuele behoefte het hoogst is op achttienjarige leeftijd. Daardoor is het onwaarschijnlijk dat oudere mannen meer vrouwen willen hebben op een leeftijd van vermindere seksuele nood. Ten slotte wisten de mannen en vrouwen die betrokken waren in de meervoudige huwelijken dat een gedwongen scheiding het resultaat kon zijn door een gerechtelijke vervolging, waardoor men al helemaal geen seks kon hebben. (2) Demografische verklaring. Deze verklaring benadrukt een onevenwicht in de sekse ratio, namelijk een oververtegenwoordiging van vrouwen t.o.v. mannen. Om het tekort aan huwbare mannen te compenseren kunnen de mannen zo meerdere huwelijken aangaan. Hoewel dit argument op sommige plaatsen van toepassing kan zijn, is het bewezen dat er in Utah meer mannen dan vrouwen waren in de tweede helft van de negentiende eeuw[3]. (3) Economische verklaring. Doordat er meer inkomens verzameld worden in een gezin, stijgt het totale inkomen disproportioneel (o.a. door het delen van vaste kosten). Ook dit argument kan echter niet voldoende zijn volgens Wyatt, hoewel er een positieve correlatie bestaat tussen polygamie en socio-economische status.

 Daarom stelt hij een andere verklaringswijze voor, gebaseerd op de Weberiaanse traditie. Volgens Wyatt maakt Weber een onderscheid tussen twee religieuze ideologieën: mysticisme (nadruk op innerlijke harmonie) en actief asceticisme (nadruk op het actief inwerken op de wereld). De mormonen behoren tot de tweede categorie volgens Wyatt. De implicaties op de mormoonse polygamie zijn drievoudig. Ten eerste evolueerde de mormoonse polygamie-praktijk van een geloof (‘belief’) naar een particuliere ideologie. Polygamie maakte deel uit van de gedefinieerde werkelijkheid met bijhorende normen en sociale sancties, waardoor het geloof en haar gebruiken extra-religieuze gevolgen hadden. Ten tweede waren het aantal vrouwen en kinderen een reflectie van God’s goedkeuren. Het meervoudig huwelijk was een indicatie van de hoge status ten aanzien van God. Ten derde kan een religieuze ideologie voldoende zijn voor de inrichting van polygamie, maar het is niet voldoende voor de instandhouding ervan. Materiële factoren zijn daarbij essentieel (Wyatt, 1989:13-18).

 

 De mormonen in de stad Nauvoo vormden een economische en politieke enclave. De mormonen waren in grote mate zelfbedruipend en vormden in de omgeving een soort van monopolie voor vele goederen en diensten. Ook stemden ze allen op dezelfde persoon of partij (in ruil voor politieke of juridische voordelen), wat niet in dank afgenomen werd door de omgeving. Door anti-mormonen werd de kerk verweten dat ze haar invloed gebruikte om een politiek machtsblok te vormen. Ook gebruikten de mormonen hun dominantie, volgens tegenstanders op een oneerlijke wijze, om hun (economische) macht in de omgeving op te drijven: ‘milking the Gentiles’, aldus Hampshire en Beckford (1983:214). De mormoonse kerk veroorzaakt op deze manier veel tegenstand en conflicten doordat ze een religieuze legitimatie gaf aan sociaal deviant gedrag, wat niet aanvaard werd in het religieus pluralistische Amerika van de negentiende eeuw. Op basis van beschuldigingen van politiek en economisch machtsmisbruik en oneerlijkheid werd de kerk onophoudelijk vervolgd door haar tegenstanders, wat uiteindelijk opnieuw zal leiden tot een gedwongen vlucht uit Nauvoo (O’Dea, 1964:1-21,41-57; Arrington & Bitton, 1979:3-64, Campbell & Campbell, 1976:379-383; Gottlieb & Wiley, 1984:32-43).

 

2.2. 1840-1891: De strijd om macht

 

 Vanaf 1842 ontstond er een crisis in de kerk op basis van allerhande interne conflicten. In een plaatselijke krant beschuldigde John Bennet, een uitgetreden mormoon, de kerk (en Smith in het bijzonder) van systematische illegale en immorele praktijken, met name geweldpleging door het Nauvoo Legion, fraude, corruptie en georganiseerde prostitutie. De authenticiteit van deze beschuldigingen werd echter betwijfeld, ook door tegenstanders van de kerk (Hampshire & Beckford, 1983:215-216). Daarenboven komt Smith in 1844 in conflict met William Law (de raadgever van Smith) en Robert Foster omtrent de nieuwe verordeningen in de kerk. Zij konden vooral de polygamie-verordening niet aanvaarden. Law werd door Smith een Judas genoemd en uiteindelijk werden deze ‘dissidenten’ samen met hun familie geëxcommuniceerd. Ze begonnen een eigen kerk, steunend op het Boek van Mormon, maar zonder de verordeningen die Smith - als levende profeet - erbij had gevoegd. Ook startten ze een nieuwe krant waarin ze de buitenwereld informeerden over de recente vernieuwingen, waaronder het meervoudig huwelijk. Vele mormonen wisten nog niets af van dit meervoudig huwelijk of dachten dat het een roddel was, daar dit door de kerk steeds ontkend werd om veroordeling te vermijden (pas in 1852 werd de polygamie-verordening officieel bekend gemaakt). Door de publicaties in deze krant groeide de onrust in de mormoonse gemeenschap. Sommigen twijfelden aan de eerlijkheid en authenticiteit van Smith en vreesden voor negatieve reacties van de buitenwereld. Smith’s macht was tegelijkertijd schijnbaar onbegrensd. Begin 1844 was Smith burgemeester van Nauvoo, rechter van de gemeentelijke rechtbank, luitenant-generaal van het Nauvoo Legion, president van de mormoonse kerk, vastgoedmakelaar van de kerk en ‘leider van het aardse koninkrijk van God’. Daarenboven verklaarde Smith in 1844 dat hij zich kandidaat zou stellen voor het presidentschap van de VSA (Hill, 1977:388). Door de vele gebeurtenissen in het verleden dacht Smith meer en meer in termen van oorlogsvoering en machtsuitbreiding, waardoor hij niet terugschrok om het Nauvoo Legion de opdracht te geven de drukkerij van de nieuwe vijandige krant te vernietigen. Foster en Law vluchtten - vrezend voor hun leven - de stad uit naar Carthage, waar ze hulp van het gerecht inriepen. Door dit voorval kregen de omwonenden de kans om hun haatgevoelens tegen de mormoonse gemeenschap te uiten. De mormonen en de omwoners maakten zich klaar voor een regelrechte oorlog. Deze oorlog werd op de valreep verhinderd door de tussenkomst van gouverneur Thomas Ford. Hij kon de gemoederen wat bedaren en hij schreef een brief naar Smith. Daarin vroeg hij hem om zich vrijwillig over te geven aan de gerechtelijke instanties, om terecht te staan voor de beschuldigingen van verraad en het stoken van rellen. Smith gaf zich uiteindelijk over, overtuigd van zijn onschuld maar niet zonder vrees voor zijn leven, samen met drie andere leiders van de kerk. Ford wilde Smith een eerlijk en objectief proces verzekeren, maar hij maakte een grote fout door Carthage te verlaten om te praten met de mormonen in Nauvoo. De gevangenis kon zonder veel moeite ingepalmd worden door een wraaklustige menigte daar de bewakers van de gevangenis meehielpen met de aanval. Hyrum Smith, de broer van Joseph, werd in het gezicht geschoten en stierf meteen. Joseph Smith verdedigde zich en schoot vier aanvallers neer. Wanneer hij geen kogels meer had, gebruikte hij zijn vuisten om de aanvallers op afstand te houden. Dit kon echter niet baten, Smith werd neergeschoten en viel door het raam. Zijn dode lichaam werd hierna nog met bajonetten bewerkt. De leider en profeet van de mormoonse kerk was op brutale wijze vermoord. Er volgde een rechtzaak, maar de moordenaars werden nooit vervolgd of gestraft. Joseph Smith werd een martelaar in de ogen van de mormonen (Hill, 1977: 414-418).

 Er ontstond plots een machtsvacuüm: wie zou de volgende leider en levende profeet van de kerk worden? Twee grote kanshebbers traden naar voor: Brigham Young, het hoofd van de Raad van Apostelen, en Sidney Rigdon, de raadgever van Smith en geplande kandidaat vice-president van de VSA. Dit had als onafwendbaar gevolg dat er verschillende afscheuringen ontstonden waaruit een aantal nieuwe maar kleine religieuze bewegingen voortkwamen. Deze kleine bewegingen hielden het echter niet lang vol. Brigham Young werd de tweede profeet van de mormoonse kerk, maar er waren nog steeds vele afgescheurden die niet goed wisten wie ze nu wilden volgen. Uiteindelijk aanvaardde Joseph Smith III, de zoon van Smith, in 1860 na acht jaar te hebben geweigerd het leiderschap over een nieuwe kerk, de Gereoganiseerde Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De Gereoganiseerde kerk, opgericht door Sidney Rigdon, schrapte een groot aantal ‘speciale’ openbaringen. Mede daardoor vertoont deze kerk nog steeds veel raakpunten met het protestantisme. In 1845 werd het Nauvoo Charter en het Nauvoo Legion afgeschaft, waardoor Nauvoo geen wettelijk onafhankelijke regering meer had. Er volgde een korte tijd van vrede, maar alweer ontstonden er conflicten tussen mormonen en leken. Door hun radicale ambities om een onafhankelijke staat te ontwikkelen slaagden de mormonen er niet in om in vrede te leven met hun omgeving. Zoals voorheen eindigden deze conflicten in geweld. De omwonenden plunderden de mormoonse huizen en staken ze in brand (Hill, 1977:419-439; O’Dea, 1964:58-75).

 De mormoonse gemeenschap werd opnieuw weggejaagd en trok, op vraag van Ford, in 1846 onder de leiding van Brigham Young naar het westen. Nauvoo werd verwoest achtergelaten. Tussen tien- en vijftienduizend gelovigen maakten een lange en zware tocht van 2.000 kilometer gedurende vele maanden (zie figuur 1.1.) om zich uiteindelijk te vestigen in een desolaat gedeelte van Utah, het huidige Salt Lake City (tot 1848 een deel van Mexico). Er werd samen gewerkt aan het uitbouwen van een nieuwe gemeenschap gefundeerd op een coöperatieve economie met tienden (zie 3.1., C.) en een sterke machtshiërarchie. In 1857 waren er reeds 95 mormoonse gemeenschappen in en rond Salt Lake City. Met Salt Lake City als centrum groeide het mormoonse ‘rijk’ uit tot een sterke autonome theocratie met eigen regels en een eigen cultuur. Men wilde het rijk uitbouwen tot ‘Zion’, de letterlijke vergadering van alle heiligen in afwachting van de terugkomst van Christus op aarde (O’Dea, 1964:76-96).

 

Figuur 1.1. : Negentiende eeuwse trektochten van de mormonen in de VSA

Bron: Ter kennismaking (1984:11)

 

 Alweer werd de kerk vanaf het begin onder druk gezet door de omgeving en de Amerikaanse Staat. Young wilde dat hij door de centrale regering erkend zou worden als leider van de ‘Utah Territory’. Hij richtte de ‘People’s Party’ op, waardoor hij - gesteund door de overgrote mormoonse meerderheid in Utah - met zekerheid alle mormoonse kandidaten kon laten verkiezen. Toch werd er in 1850 een leek tot gouverneur aangesteld voor deze streek. Er ontstond een machtsstrijd tussen de mormoonse leiders en het officieel seculier gezag, met als resultaat dat de ‘Utah War’ uitbrak in 1857. De regering vreesde voor een afscheuring van de staat en daarom stuurde ze er regeringstroepen naartoe. Door deze agressieve daad van de regering werd de mormoonse gemeenschap onrustig. Wanneer 120 fanatieke anti-mormonen door Utah trokken, werden ze op een bloederige manier door een mormoonse militie uitgemoord, dit echter zonder toestemming of medeweten van Brigham Young. Dit hoogtepunt van geweld wordt sindsdien ‘the Mountain Meadow Massacre’ genoemd. Door een akkoord tussen Young en de regering werd alweer een regelrechte oorlog vermeden. Vanaf dat moment was het geweld voorbij, maar nog altijd werd er, door leken maar ook door sommige mormonen, zeer veel kritiek geuit op de mormoonse gemeenschap. De buitenwereld stelde zich vooral vragen omtrent sommige verordeningen, vooral het meervoudig huwelijk (wat nu pas openlijk werd toegegeven) werd onder vuur genomen. De quasi dictatoriale macht van Young en zijn beleid ten opzichte van economie en buitenstaanders zorgden ervoor dat sommigen de kerk verlieten om zich bij de leken te voegen of om een eigen kerk op te richten. Anderen werd geëxcommuniceerd doordat ze openlijk kritiek leverden op de gang van zaken in de kerk. Handel met leken werd verboden door de kerk, in de hoop dat hun bedrijven failliet zouden gaan en dat ze Salt Lake City zouden verlaten. Ook mochten de mormonen niet naar goud of mineralen zoeken - wat voor leken een grote aantrekkingspool was (O’Dea, 1964:101-104).

 Door het uitbreken van de Civil War tussen Noord en Zuid in de Verenigde Staten werden de mormonen relatief met rust gelaten. Vanaf 1874 echter werd er tussen de mormonen en de regering een juridische oorlog gevoerd. De ‘Morill Anti-bigamy Law’, waardoor polygamie strafbaar werd, was in 1862 reeds gestemd, maar door de Civil War werd ze nog niet effectief afgedwongen. Deze wet op nationaal niveau was nodig omdat het plaatselijke gerecht vooral uit mormonen bestond, waardoor specifieke mormoonse gebruiken - zoals polygamie - in praktijk nooit bestraft werden. Het invoeren van de ‘Poland Act’ in 1874 perkte de macht van de plaatselijke rechtbanken in, waardoor mormonen daadwerkelijk vervolgd konden worden voor polygamie. Brigham Young, getrouwd met 27 vrouwen en vader van 56 kinderen, stierf in 1877 en John Taylor werd de nieuwe president-profeet van de kerk. Young had de mormoonse kerk groot en sterk gemaakt, maar opnieuw bevond de kerk zich in een onhoudbare situatie. Om systematische vervolging tegen te gaan, richtten de mormonen een ‘Mormon Underground’ op. Dit netwerk bood geviseerde mormonen bescherming en schuilplaatsen aan.

 In 1887 werd de macht van de mormoonse gemeenschap ingeperkt door de goedkeuring van de ‘Edmund-Tucker Act’, een strengere versie van een wet uit 1882. Hierdoor werd de economische en politieke autonomie van de mormoonse kerk sterk teruggeschroefd en werd polygamie en onwettelijk samenwonen strafbaar[4]. De corporaties van de kerk werden opgeheven en plaatselijke verkiezingen sterk gecontroleerd. De mormoonse kerk was in een halve eeuw uitgegroeid tot een gemeenschap met ongeveer 140.000 leden (waarvan ongeveer 20.000 bekeerde Europeanen). Nu daverde ze op haar fundamenten. In 1887 zaten er ongeveer tweehonderd mormonen in de gevangenis en waren er honderden gevlucht, daarenboven stierf President Taylor. De kerkleiding, onder leiding van de nieuwe president Woodruff, besefte dat er iets moest veranderen om het voortbestaan van de kerk te vrijwaren. Dit besef had als gevolg dat in 1890 het meervoudig huwelijk[5] (Woodruff Manifesto) en in 1891 de People’s Party werden afgeschaft. Dit werd gelegitimeerd door een openbaring aan president Woodruff omtrent de afschaffing van het meervoudige huwelijk, het werd immers Gods wil om het monogaam huwelijk terug in te voeren. Tijdens een uitzonderlijke conventie werd een nieuw artikel, waarin de mormoonse leiding zich neerlegt bij de autoriteit van de regering, met een grote meerderheid goedgekeurd.

 

“Inasmuch as laws have been enacted by Congress forbidding plural marriages, [...] I hereby declare my intention to submit to those laws, and to use my influence with the members of the Church over which I preside to have them do likewise.” (O’Dea, 1964:111, uit ‘Doctrine and Convenants’, § 136)

 

 Op basis van de Edmund-Tucker Act werden in totaal 573 mormonen vervolgd en verloor de kerk ongeveer een miljoen dollar aan eigendom. De poging tot mormoonse afzondering en onafhankelijkheid was mislukt en het verhoopte Zion-ideaal was verloren. Het twaalfde officiële geloofsartikel luidt dan ook: “We believe in being subject to kings, presidents, rulers and magistrates; in obeying, honoring and sustaining the law. (Burrell, 1972:135-136). De kerk, met haar 230.000 leden, gaf zich over aan de heersende Amerikaanse cultuur, “by 1949 the Mormons were called ‘Americanism in minature’” (Hill, 1977:439). Ze streefde idealen na die voorheen juist door die kerk bekritiseerd werden, of zoals Barlow en Mauss (1991:406) gepast formuleren: “In response to this predicament, the second generation of church leaders, who came increasingly to power with the turn of the new century, embarked on a deliberate and conscientious policy of assimilation with the American Way of Life.(O’Dea, 1964:97-111; Leone, 1979:2,148-166 ; Gottlieb & Wiley, 1984:43-51).

 

2.3. Conclusie

 

 Vanaf het prille begin was de mormoonse kerk in conflicten verwikkeld. Deze conflicten ontstonden altijd tussen mormonen en ‘heidense’ omwonenden, maar ook de centrale regering speelde een antagonistische rol. Door de ambitie om een onafhankelijk mormoons Zion-imperium te willen uitbouwen maakte de kerk snel vijanden, vooral omdat ze daarin ook deels slaagden. Alhoewel de relaties met de omwonenden in het begin steeds goed waren, vormde de mormoonse gemeenschap al snel een bedreiging doordat ze zich afzonderden en er nogal ongewone gebruiken op na hielden. Campbell en Campbell beschrijven de mormoonse mobiliteit in functie van een cyclus: het creëren van een nieuwe nederzetting gevolgd door een groei in ledenaantal en de uitbouw van de nederzetting, een confrontatie met de niet-mormoonse buren leidend tot agressie en tenslotte een verplichte vlucht. De reden van de confrontatie met de leken zoeken Campbell en Campbell bij de economische en politieke macht:

 

“In their peculiar theology as well as in their unuasual social, economic and political institutions the Mormons sought to establish a monistic rather than a pluralistic community whose orientation would be entirely religious. [...] But in so organizing their institutions, the Mormons encompassed and dominated the economic and political aspects of life around them, thus running counter the more individualistic orientation of other 19th century Americans. The collective aspects of their culture go far to explain both the unique success they achieved in community building and the consistently recurring conflict with the non-Mormons in New York, Ohio, Missouri and Illinois.” (Campbell and Campbell, 1976:381)

 

 De mormonen vormden een zeer gedisciplineerde groep met veel economische macht, sterk verbonden door hun gemeenschappelijk geloof. Deze concentratie van macht zorgde bij de omwonenden voor frustratie, een frustratie die vaak uitgroeide tot agressie. Hierop reageerden de geestelijke leiders door een defensieve, soms zelf paranoïde, houding aan te nemen ten aanzien van deze vijandelijkheden. Dit had een vicieuze cirkel van geweld tot gevolg. Ondanks deze moeilijkheden groeide de mormoonse gemeenschap snel uit tot een heus volk, waardoor ook de regering redenen zag om zich te mengen in het conflict. Sinds 1850 hebben de mormonen steeds geprobeerd om het ‘statehood’ te verkrijgen, wat een officiële erkenning zou betekenen van hun identiteit als religie én volk. Maar de regering ging hier nooit op in, integendeel, ze probeerde om de controle op de mormoonse gemeenschap te vergroten. Er werden specifieke wetten opgesteld die als doel hadden de mormoonse gemeenschap te ondermijnen. Bepaalde ongewone gewoontes - vooral het meervoudig huwelijk - werden door de regering geviseerd om de macht van deze groeiende beweging aan te tasten. Het beoogde effect werd ook bereikt, de mormonen bezweken onder de dreiging van vervolging en gaven het meervoudig huwelijk op.

 Maar niet alleen de niet-mormoonse omgeving zorgde voor problemen, ook interne conflicten kwamen geregeld voor. Net voor de dood van Smith twijfelden veel laag- en hooggeplaatste mormonen aan de authenticiteit van Smith. Vooral zijn motieven werden in vraag gesteld, zeker toen Smith zo ver ging om een soort privé leger te installeren, duidelijk een agressieve en provocerende maatregel. Ook het meervoudig huwelijk deed veel vragen rijzen. Smith had reeds in de beginjaren van de kerk met een aantal vertrouwelingen over het meervoudig huwelijk gesproken. Toch hield hij, uit schrik voor negatieve reacties, de openbaring van het meervoudig huwelijk lange tijd verborgen. Uiteindelijk voerde hij polygamie toch plaatselijk in. Velen gingen echter niet akkoord met deze ‘immorele’ manier van leven en tekenden verzet aan. Dit kon echter niet baten, het was Gods wil. Hoe groter de kerk werd, hoe moeilijker het werd om iedereen te controleren en te stimuleren om te leven zoals de kerk het wenste. Er ontstonden meningsverschillen en ruzies, wat leidde tot afscheuringen. Uiteindelijk waren deze interne conflicten de aanleiding voor de tragische dood van de stichter van de kerk. Na Smiths dood begon de machtsstrijd pas echt. Er ontstond een leegte want niemand wist wie de opvolger moest worden. De impasse werd beslecht, maar niet zonder een grote breuk die tot op de dag van vandaag gehandhaafd blijft. Twee kerken groeiden uit de kerk van Joseph Smith. Beide kerken eisten (en eisen nog steeds) de exclusieve waarheid op, beiden steunend op de beginselen van Smith. Het verleden van deze kerk kan op zijn minst turbulent genoemd worden, een verleden van opbouw, vervolging, vlucht en wederopbouw. Dit had echter positieve gevolgen voor het groepsgevoel van de leden van deze jonge kerk. Samen moesten ze vele moeilijkheden trotseren, maar hun geloof gaf hen sterkte en hield hen dicht bij elkaar. Tabel 1.1. zet nog eens de belangrijkste gebeurtenissen van de kerk in de negentiende eeuw op een rijtje.

 

Tabel 1.1. : Tijdslijn van de mormoonse kerk in de VSA in de 19e eeuw

1805

Geboorte Joseph Smith jr. in Sharon, Vermont

1820

Smith: visioen van God en Christus in Palmyra, New York

1823

Visioenen van de engel Moroni over de gouden platen

1827

Joseph Smith verkrijgt de gouden platen in Hill Cumorah

Huwelijk Joseph Smith en Emma Hale

1830

Publicatie Boek van Mormon

Stichting mormoonse kerk door Joseph Smith

1831

Verhuis kerk naar Kirtland, Ohio

Oprichting ‘Zion’ te Independence, Missouri (tweede gemeenschap)

1837

Volledige verhuis mormonen van Ohio naar Missouri

1838

Arrestatie, ter dood veroordeling en ontsnapping van Smith

1839

Verhuis mormonen naar Illinois: oprichting stad ‘Nauvoo

1840

Instelling Nauvoo Charter

1843

Instelling meervoudig huwelijk

1844

Smith: aankondiging kanditaatschap voor presidentschap van VSA

Moord op Joseph Smith in de Carthage gevangenis te Nauvoo

Afsplitsing mormonen: Brigham Young tegenover Sidney Rigdon

1845

Afschaffing Nauvoo Charter

1847

Gedwongen verhuis kerk naar Salt Lake City (Utah) onder leiding van Young

Stichting autonome mormonenstaat

1857

Uitbreken van de ‘Utah War’: oorlog tussen kerk en staat

1860

Joseph Smith III wordt leider van de Gereoganiseerde Kerk

1862

Polygamie wordt strafbaar (Morill Anti-bigamy Law)

1874

1877

Vervolging kerk op basis van anti-polygamie wet (Poland Act)

Dood Brigham Young

1887

Afbraak politieke en economische macht en autonomie (Edmunds-Tucker Act)

1890

Afschaffing meervoudig huwelijk (Woodruff Manifesto)

1891

Afschaffing People’s Party: inbinden politieke macht

Verdwijnen mormoonse autonome staat

Bron: Hill (1977:xvii-xviii); Burrell (1972:133-134); O’Dea (1964); Arrington & Bitton (1979)

 

2.4. Overgang naar de twintigste eeuw: evolutie van sekte naar kerk?

 

 Het verleden mag dan wel veel conflicten en moeilijkheden teweeg hebben gebracht, de hedendaagse kerk is van deze moeilijkheden gespaard gebleven. De mormoonse kerk van vandaag is stabiel en wordt min of meer aanvaard, ze groeit traag maar zeker. Barlow en Mauss bespreken de evolutie van de mormoonse kerk in functie van (en deels in tegenspraak met) het sekte-kerk model van Richard Niebuhr en Benton Johnson, gebaseerd op het historisch model van Weber en Troeltsch. Centraal bij dit model staat een natuurlijke, schijnbaar noodzakelijke, evolutie van een sekte naar een kerk. Deze evolutie wordt gekenmerkt door een assimilatie met de omgevende cultuur en een vermindering van de spanningen tegenover deze omgeving. Het sekte-naar-kerk evolutiemodel is van toepassing voor de ontwikkeling van de mormoonse kerk vanaf de jaren 1890 tot de tweede helft van de twintigste eeuw. Gottlieb & Wiley tonen aan dat het anders-zijn van de jonge kerk stilaan verdween: “In the nineteenth century the teaching of the Latter-day Saints assumed the distinctive qualities that set them apart more clearly than before from other religions” (Gottlieb & Wiley, 1984:40). Hoewel dit gevoel of besef van ‘sektaire’ exclusiviteit bij de mormoonse gelovigen in grote mate gebleven is, was de kerk reeds in grote mate geassimileerd of ‘veramerikaniseerd’ tegen 1950. De mormoonse sociale en politieke attitudes omtrent een groot aantal belangrijke onderwerpen verschilden in weinig of niets meer met de ‘gemiddelde’ Amerikaan: het stemgedrag verschoof van Democratisch naar Republikeins, het communistisch coöperatie-experiment ten tijde van Nauvoo werd omgeruild voor een uitgesproken kapitalistische visie, grote succesvolle industriëlen en managers werden geïmporteerd en hoge kerkfuncties aangeboden... Deze bewijzen van assimilatie gingen gepaard met een ideologische verschuiving. De eens zo belangrijke punten van exclusiviteit en religieuze superioriteit en de nadruk op chiliastische en eschatologische onderwerpen verdwenen en maakten plaats voor patriottisme en normaliteit. De mormonen probeerden in de eerste helft van de twintigste eeuw hun historisch gegroeid deviant imago te kuisen, waardoor ze voor een deel haar speciale identiteit en eigenheid verloor. Het mormoons geloof werd ‘just another acceptable religion, especially in a highly pluralistic society, individual Mormons cannot feel very ‘different’. [...] God’s chosen people do not seem so different anymore.” (Barlow & Mauss, 1991:403-404). De gevolgen van deze assimilatie waren groot. In de Verenigde Staten in het algemeen en Utah in het bijzonder schoten cults en sektes tijdens de jaren ‘50 en ‘60 als paddestoelen uit de grond. Vele mormonen liepen over naar andere sekten of werden inactief. Ook vertoonde het mormoons geloof meer en meer sociale en politieke raakpunten met protestantse fundamentalisten, waardoor hun eigenheid moeilijker te definiëren was.

 Vanaf de jaren ‘50 kwam hier echter verandering in. Een tegengestelde tendens kwam in opmars en is tot op de dag van vandaag nog steeds aanwezig. De goede mormoonse reputatie bij en interacties met de omgeving werden opgeofferd ten voordele van de specifieke subculturele identiteit en in-group gevoel. Barlow en Mauss spreken van een terugtrekking in afzondering of ‘retrenchment’ op officieel, institutioneel en individueel niveau.

 

“This is a strong countertrend toward retrenchment that has caracterized Mormonism since the middle of the century. Though somewhat selective, this retrenchment is apparent at both official, institutional level and at the folk or grassroot level. The effect of this retrenchment is to reverse Mormonism’s twentieth century progression toward “churchly” assimilation and to move back toward increasing sectarian tension with the culture of North America.” (Barlow & Mauss, 1991:402)

 

 Deze evolutie past niet in het klassieke sekte-kerk evolutiemodel, want het is in grote mate een tegengestelde evolutie. Barlow en Mauss stellen dat deze ‘retrenchment’ kan samengevat worden in een vijftal formele karakteristieken: (1) de herwaardering van bepaalde unieke sektaire tradities; (2) centralisering en concentratie van kerkelijke macht; (3) een herwaardering van traditionele familierollen, waarden en organisaties; (4) zeer uitgebreide religieuze (anti-intellectuele) onderwijsprogramma’s voor de jeugd en (5) fundamentalistische leefstijl, godsdienstbeleving en schriftinterpretatie. Deze interne terugtrekking houdt ook in dat een aantal externe politieke standpunten van de kerk, vooral omtrent raciale[6] en geslachtelijke gelijkheid, ingaan tegen de algemeen aanvaarde consensus. Hierdoor stijgen de spanningen met de omgeving opnieuw en wordt er een halt geroepen aan de assimilatie-tendens, waardoor de mormoonse kerk haar eigenheid opnieuw duidelijk kan profileren (Barlow & Mauss, 1991:398-404).

 

 

3. Het hedendaagse mormonisme

 

3.1. Structuur en organisatie

 

 Er kan bij de mormoonse kerk gesproken worden over een uitgebreide hiërarchie en takenverdeling. Deze hiërarchie beperkt zich niet tot de hoogste leiding alleen, ook op lager niveau’s is er een sterke rollendifferentiatie.

 

A. Formele structuur [7]

 

 Aan het hoofd van de kerk staat het Eerste Presidium, bestaande uit de profeet-president (momenteel is dit Gordon Hinckley) die wordt bijgestaan door twee raadgevers. Deze profeet-president is de enige binnen de kerk die openbaringen voor de hele kerkgemeenschap kan ontvangen en dus de kerkelijke doctrine en structuur kan veranderen. Op hun beurt bijgestaan door ambtenaren en adviseurs in regionale kantoren, houdt het Eerste Presidium toezicht op de materiële aspecten van de kerk (zoals de financiën en administratie, het beheer van onroerende goederen en de welzijnszorg). Onmiddellijk naast hen staat de Raad der Twaalf Apostelen. Na het overlijden van de profeet-president wordt de opvolger steeds gekozen uit deze twaalf op basis van anciënniteit. Elk van deze twaalf heeft de controle van een aantal gebieden onder zijn hoede. Op het volgende niveau staan allerhande andere ‘Algemene Autoriteiten’, zoals het Eerste Quorum van Zeventig, waarvan de leden toezicht houden over de evangelieverspreiding binnen de ringen en zendingen in de wereld. Tevens bestaat er op dit niveau het (presiderende) bisschap, bestaande uit een bisschop en zijn twee raadgevers, bevoegd voor materiële aspecten van de kerkwerking. Daarnaast zijn er nog een aantal hulporganisaties die opgericht zijn met het oog op het beantwoorden van noden en behoeften van kerkleden met gemeenschappelijke kenmerken. De belangrijkste hulporganisaties zijn: de zusterhulpvereniging (voor vrouwen, 18 jaar en ouder), de Jonge Mannen (12-18 jaar), de Jonge Vrouwen (12-18 jaar), het Jeugdwerk (3-12 jaar), de Jongvolwassenen en Alleenstaanden, het Ouderlingenquorum en de Zondagsschool. Tenslotte zijn er op het hoogste niveau tevens talrijke andere bestuurslichamen, zoals comités voor zendingswerk, genealogie of onderwijs. Zij moeten maken dat er een wereldwijde eenheid bestaat in het geloof. Dit doen zij door het coördineren van conferenties en leidersvergaderingen en door het uniformiseren van hand- en lesboeken overal ter wereld (Zie schema 1.1.).

 

Schema 1.1. : Organogram

(*) In zendingsgebieden is de structuur gelijkaardig, ze hebben dan een district- en een gemeentepresidium.

Bron: Ter kennismaking (1984:24)

 

 Op lager bestuursniveau wordt de kerk vooreerst ingedeeld in gebieden. Aan het hoofd van een gebied staat het gebiedspresidium, bestaande uit een gebiedspresident en twee raadgevers. Europa bestaat momenteel uit drie gebieden en het Vlaamse gebied staat onder toezicht van het gebiedspresidium te Frankfurt. Dit gebiedspresidium vormt de rechtstreekse schakel tussen de algemene leiding te Salt Lake City en de diverse ringen en zendingen.

 De kerk wordt geografisch opgedeeld in zendingen en ringen, de basiseenheden van de kerkwerking[8] (zie schema 1.2.). Het verschil tussen deze twee hangt vooral af van het aantal leden. In een gebied met nog geen of weinig leden is er een zending onder leiding van een zendingspresident. Hij heeft de leiding over 100 à 200 voltijdse zendelingen. Qua grootte zal een zending een bevolking van ongeveer 10 à 20 miljoen populatie dekken. Zo dekt de Nederlandse zending Nederland en Vlaanderen. De kerkleden worden ingedeeld in districten en elk district bestaat uit een aantal gemeenten. De werking van een gemeente, de kleinste eenheid binnen de kerk, wordt geregeld door een gemeentepresident, aangevuld met een administrateur. Hoewel er opnieuw een opsplitsing van taken toegepast wordt tussen de gemeentepresident en zijn raadgevers, ligt de uiteindelijke beslissingsmacht en verantwoordelijkheid bij de gemeentepresident. Vroeger was Vlaanderen een district en elke stad een gemeente. Dit betekent dat de districten en gemeenten onder de algemene leiding van de zendingspresident stonden. Die structuur voor de leden wordt als tijdelijk beschouwd, in afwachting dat het district op termijn een ring kan worden.

 Als er genoeg leden zijn in een district (meestal een kleine duizend actieve leden), wordt een district een ring onder leiding van een ringpresident. Een ring kan met eigen krachten alle kerkelijke programma’s ten uitvoer brengen. Een ring is ingedeeld in wijken, de lokale geloofgemeenschap en de kleinste territoriale eenheid van de kerk, onder leiding van een bisschop en twee raadgevers. Bij de omvorming van een district naar een ring is de zendingspresident niet meer verantwoordelijk voor de leden, maar blijft de zending als gebied bestaan, want er werken nog steeds zendelingen. De ringpresident staat direct onder de verantwoordelijkheid van een Algemene Autoriteit. In Vlaanderen is Antwerpen sinds 1994 een ring, ingedeeld in 2 wijken (groot aantal leden) en een aantal gemeenten (kleiner aantal leden, bijvoorbeeld Brugge, maar toch al deel van de georganiseerde ring). Voor het zendingswerk valt Vlaanderen nog steeds onder de Nederlandse Zending.

 

Schema 1.2. : Structuur van de kerkelijke gebiedsentiteiten

Structuur

Hoog ledenaantal

Laag ledenaantal

 

 

Autonoom

 

Lokaal

 

 

 

 

Ringen

 

Wijken

 

 

Zendingsgebieden

 

Districten

 

Gemeenten

 

Bron: Ter Kennismaking (1984:23)

 

 Elk van de vermelde eenheden worden geleid door een presidium, bestaande uit een president en zijn twee raadgevers. Binnen elke eenheid bestaan er vele functies om elk lid de kans te geven om werkzaam te zijn in de kerkelijke organisatie. Alle aspecten van het kerkelijk werk komen aan bod in priesterschapsquorums, hulporganisaties en allerhande comités. Alle functies worden waargenomen door kerkleden die op basis van persoonlijke getuigenissen vrijwillig en onbetaald kiezen om te werken aan Gods koninkrijk (Ter kennismaking, 1984:23-24).

 

B. Geloofsorganisatie

 

 Het priesterschap is zeer belangrijk in het mormoons geloof en staat open voor alle mormoonse mannen. Het priesterschap is de macht van God om in Zijn Naam te handelen. Al in het Oude Testament werd een onderscheid gemaakt tussen het lagere of Aäronische en het hogere of Melchizedekse priesterschap. De oorsprong van deze termen wordt door Smith beschreven.

 

“There are, in the church, two priesthoods, namely the Melchizedek and Aaronic, including the Levitical Priesthood. Why the first is called Melchizedek Priesthood is because Melchizedek [king of Salem, who met Abraham returning from the slaughter of the kings, and blessed him] was such a great high priest. Before his day it was called the Holy Priesthood, after the order of the Son of God. But out of respect or reverence to the name of the Supreme Being, to avoid the too frequent repetition of his name, they, the church, in ancient days, called that priesthood after Melchizedek, or the Melchizedek Priesthood. [...]” (Doctrine & Convenants 107:1-6, in: Richards, 1979:85)

 

 Ook in de vroeg-christelijke kerk vindt men dit onderscheid tussen een lagere priesterorde, die voor de materiële bediening en voor de basisverordeningen verantwoordelijk is, en een hogere die voor de leiding en voor vooral geestelijke verordeningen zorg draagt. Grote voorbeelden van Melchizedekse priesterschapsdragers zijn Adam, Christus en Joseph Smith. De leer zegt dat Smith in 1829 zijn Goddelijke Aäronische bevoegdheid heeft ontvangen van de opgestane Johannes de Doper. Smith ontving enige tijd later uit de handen van Petrus, Johannes en Jakobus het Melchizedekse priesterschap. Met deze bevoegdheid kon hij de Kerk van Jezus Christus op aarde opnieuw organiseren en de geestelijke zaken van het evangelie bedienen.

 In de hedendaagse kerk wordt een jongen van twaalf jaar, indien hij bereid en het waardig is, tot het ambt van diaken geordend. Op deze manier verkrijgt hij de bevoegdheid om het avondmaal rond te dragen en andere dienende taken te vervullen. Op veertienjarige leeftijd kan hij tot de ambt van leraar worden geordend en op zestienjarige leeftijd tot het ambt van priester, steeds met groeiende verantwoordelijkheden. Deze drie ambten behoren tot het Aäronische priesterschap. Bij verdere waardigheid en gewilligheid ontvangt een jongeman omstreeks de leeftijd van negentien jaar het Melchizedekse priesterschap en wordt hij tot ouderling geordend. Daarna kan men in dit priesterschap geordend worden tot zeventig, hogepriester, patriarch en apostel, elk met specifieke en steeds grotere verantwoordelijkheden. Een Melchizedekse priesterschapsdrager heeft alle bevoegdheden van het Aäronische priesterschap, vermeerdert met het verlenen van de gave van de Heilige Geest, naamgeving aan kinderen, priesterschapsverlening aan kinderen en verzegeling van kinderen aan hun ouders. De dragers van elk priesterschapsambt worden in een aantal groepen ondergebracht. Dit worden priesterschapsquorums genoemd. Elk quorum heeft een eigen presidium met een president.

 Rond elk priesterschapsambt bestaan er een aantal organisaties ingedeeld naar geslacht en leeftijdsgroep. De zondagschool staat in voor het godsdienstig onderricht op zondag. Het jeugdwerk houdt zich bezig met de religieuze vorming van kinderen tot en met elf jaar. Voor de jongens van het Aäronische priesterschapsleeftijd bestaat een Jonge-Mannenprogramma. Een soortgelijk programma bestaat voor de Jonge Vrouwen, van twaalf tot achttien jaar. De Zusterhulpvereniging, de oudste vrouwenvereniging ter wereld, houdt zich bezig met de geestelijke, culturele en maatschappelijke vooruitgang van haar vrouwelijke leden (Ter kennismaking, 1984:22-23).

 Een belangrijk aspect bij de vorming van kerkleden wordt uitgewerkt door de huisonderwijzers. Dit zijn steeds twee priesterschapsdragers die maandelijks enkele toegewezen gezinnen bezoeken om hulp te bieden waar nodig en onderricht te geven over de mormoonse leer. Zij werken onder de leiding van de president van het priesterschapsquorum en van hun bisschop of gemeentepresident. Ook de vrouwelijke leden brengen namens de zusterhulpvereniging regelmatig een bezoek aan de aan hen toegewezen zusters. Deze huisonderwijzers en huisbezoeksters moeten in de eerste plaats vrienden van het gezin proberen te worden, zodat er een vertrouwensrelatie tot stand komt (Ter kennismaking, 1984:29).

 De kerk heeft naast deze vorm van hulpverlening ook een welzijnszorgsysteem uitgewerkt. Omdat de kerk vindt dat het systeem van aalmoezen en sociale uitkeringen de menselijke waardigheid en onafhankelijkheid aantast, wordt deze manier van hulp afgewezen. Er wordt liever geprobeerd om de behoeftige zoveel mogelijk voor zichzelf te laten zorgen. De onafhankelijkheid wordt behouden bij de uitgewerkte programma’s, zoals lessen in gezinsbudgetering en in spaarzaamheid, coördinatie in verband met werkgelegenheid en werkplaatsen voor gehandicapten. Waar de kerk sterk en groot genoeg is, worden er produktieprojecten opgestart. Lokale priesterschapsquorums en vrouwelijke leden werken in hun vrije uren in speciaal opgerichte fabrieken. De geproduceerde goederen dienen niet voor commerciële doeleinden, maar worden bewaard in bisschopsvoorraadschuren. Behoeftigen kunnen dan discreet een vergunning krijgen om volledig gratis bepaalde noodzakelijke produkten te verkrijgen. Ook kunnen deze goederen gebruikt worden in geval van een noodsituatie (natuurrampen, oorlog,...), zowel voor leden als voor niet-leden. Ook in Derde-Wereldlanden wordt op dezelfde manier hulpprogramma’s opgestart (Ter kennismaking, 1984:30-31).

 De zendelingen hebben een belangrijke plaats in de mormoonse geloofsbeleving. Zendelingen zijn twintigers die voltijds gedurende een of twee jaar, op eigen kosten en verantwoordelijkheid, de boodschap van het evangelie uitdragen. Eind 1998 telde de kerk wereldwijd 57.853 voltijdse zendelingen (Watson, 1999). President-profeet Hinckley benadrukt de zendingsroeping van de kerk in de jaarlijkse conferentie.

 

“We now have approximately 60,000 missionaries. Come July, there will be 333 missions. We are trying to fulfill the mandate of the Lord when He said, ‘Go ye therefore, and teach all nations, baptizing them in the name of the Father, and of the Son, and of the Holy Ghost’ (Matt. 28:19).” (Hinckley, 1999)

 

 In Europa werken veelal Amerikaanse zendelingen, daar de kerk hier nog niet groot genoeg is om voldoende eigen zendelingen te kunnen uitsturen. Zoals hierboven reeds beschreven, werken zendelingen in zendingsgebieden, onder leiding van een zendingspresident. Ze gaan steeds met twee op pad zodat ze geïnteresseerden kunnen onderwijzen. Zendelingen dienen zich aan strikte normen te houden wat betreft zedelijkheid en toewijding aan het werk van de Heer. Ze mogen zich niet opdringen en moeten zich vooreerst richten op het gezinshoofd. Jaarlijks treden thans, niet het minst door het werk van de zendelingen, ongeveer een kwart miljoen volwassen bekeerlingen toe. Voornamelijk dankzij het werk van de zendelingen is het ledenaantal van de kerk in de voorbije vijftien jaar verdubbeld van vijf tot tien miljoen. Naast hun zendingswerk - het op pad gaan - helpen ze bij de diensten van hun gemeente (Ter kennismaking, 1984:25).

 

C. Financiering

 

 De kerk erkent het gezag van de staat waardoor ze het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat onderschrijft. De kerk wil onafhankelijk blijven, zowel administratief, beleidsmatig als financieel. Een bron van inkomsten is echter wel noodzakelijk daar de kerk een uitgebreid gamma van diensten aanbiedt. Bij deze diensten horen onder ander een uitgewerkt welzijnszorgsysteem, de produktie van boeken en brochures en een genealogische databank. Daarnaast moet de bouw, het gebruik en het onderhoud van duizenden gebouwen en tempels betaald kunnen worden. De financiële onafhankelijkheid heeft als logisch gevolg dat de kerk er een andere wijze van financiering moet op na houden. Deze financiering berust op de wet van de tienden. Er wordt verwacht dat ieder lid elk jaar een tiende van zijn inkomen, na belasting maar voor dagelijkse uitgaven, bijdraagt. Het tiendenprincipe steunt op de Bijbelse wet (Genesis 14:20 en 28:22), waarbij Christus erop wijst dat dit steeds samen moet gaan met naastenliefde (Mattheüs 23:23). Voor iedereen wordt het bedrag van de tienden bepaald tijdens een persoonlijk tiendengesprek met de president van de gemeente of de wijk. Dit bedrag wordt verzameld door de plaatselijke Bisschop en doorgestuurd naar Salt Lake City, waar het herverdeeld wordt door het Eerste Presidium en de Raad der Twaalf Apostelen. Mark Leone constateert dat de tienden een dubbele betekenis hebben voor de mormonen. Ten eerste vormt het volledig betalen van de tienden, naast andere spirituele vereisten, een noodzakelijke voorwaarde om toegelaten te worden tot het celestiale koninkrijk. Ten tweede hebben de tienden een sleutelfunctie tot een succesvol leven, daar men bewust is van de ‘feedback loop’ tussen de tienden en de daaruit volgende gegarandeerde (sociale) zekerheid (Leone, 1979:55). Door mormoonse auteurs wordt gesteld dat de getuigenissen van de leden over het algemeen zo sterk zijn dat zij dit offer graag brengen, maar Wallace Turner denkt hier anders over. Turner (1966:106-107) stelt dat de sociale druk van peers en kerkautoriteiten gecombineerd met de religieuze omkadering ervan, in die mate groot is dat het niet of het niet volledig betalen van de tienden onaanvaardbaar is. Hoewel de tienden in principe op vrijwillige basis worden gegeven, oefent de kerk in praktijk een impliciete dwang tot conformiteit uit op haar leden door het uitbouwen van een sanctioneringsnetwerk (zoals het weigeren van het hooggewaardeerde tempelbezoek).

 Tevens worden kleinere bijdragen verwacht voor lokale fondsen (zoals het bouwfonds of het zendingsfonds). De geldmiddelen voor onmiddellijke of dringende noden komen uit de vastengaven. Elke eerste zondag van de maand staat bekend als de vastenzondag met getuigenissen. Op deze zondag wordt verwacht dat de leden van de kerk vasten gedurende vierentwintig uur en dat het uitgespaarde geld (of meer) wordt afgestaan als vastengave. Rechtstreekse hulp voor behoeftigen komt uit dit fonds (Ter kennismaking, 1984; Turner, 1966:102-136; Leone, 1979:53-56).

 

3.2. Tradities en rituelen

 

A. De Tempel

 

 De tempel is in de ogen van mormonen het huis van God. Er zijn 55 tempels verspreid over de hele wereld (de dichtsbijzijnde: Stuttgart en Londen; de belangrijkste: Salt Lake City) en er zijn nog tientallen gepland of in aanbouw. Enkel waardige leden die langer dan een jaar lid zijn mogen de tempel betreden, op basis van een ‘tempelaanbeveling’ verstrekt door de bisschop of de gemeentepresident na een reeks van interviews omtrent het onderhouden van de geboden. Tijdens de tempeldienst wordt er onderricht gegeven over het eeuwige leven, vanaf het voorsterfelijk bestaan tot aan het celestiale koninkrijk. Tijdens dit onderricht sluiten de gelovigen plechtige verbonden van gehoorzaamheid aan het evangelie, van zedelijke reinheid en van persoonlijke inzet voor God en Zijn Kerk. Er kunnen drie soorten tempel-rituelen onderscheiden worden. (1) De begiftiging is een individuele verordening waarbij men eenmaal door de tempel gaat. Tijdens deze rituele doorgang worden verschillende verbonden gesloten met God, gekoppeld met zegeningen. Deze begiftiging is noodzakelijk voor eenieder die in ‘de tegenwoordigheid van God’ wil leven en wil toegelaten worden in het celestiale koninkrijk. (2) De verzegelende verordeningen hebben betrekking op familiebanden. Hieronder verstaat men vooral het eeuwige tempelhuwelijk en de eeuwige verzegeling van de kinderen aan de ouders. Enkel op deze manier kan een gezin eeuwig samen zijn. Opnieuw zijn deze verordeningen noodzakelijk indien men wenst toegelaten te worden tot het hoogste koninkrijk om God te worden. (3) Het werk voor de doden is een laatste tempelverplichting voor de mormonen. Op deze manier moet elk lid in plaats van overleden familieleden de aardse verordeningen uitvoeren (zoals de doop, het eeuwig huwelijk en de verzegeling). Zo moet iedereen een kans krijgen om het evangelie te aanhoren en eventueel te aanvaarden.

 De tempeldienst is voor mormonen een sacrale periode van bezinning en van hernieuwde toewijding aan het evangelie. Omtrent de precieze rituelen in de tempel wordt weinig gesproken, het is voorbehouden aan waardige ingewijden zodat het ‘heilig gehouden’ wordt. Voor Heiligen der Laatste Dagen gaat geen verordening van het evangelie boven het tempelhuwelijk, waardoor man en vrouw voor eeuwig aan elkaar gebonden worden (Ter kennismaking, 1984:20).

 

B. De Schriften

 

 De doctrine van het mormoonse geloof is gebaseerd op een aantal belangrijke boeken, die zij Schriften noemen, waarvan de belangrijkste de Bijbel en het Boek van Mormon zijn. De relatie tussen deze twee belangrijkste schriften is dialectisch. “We believe the Bible to be the word of God as far as it is translated correctly; we also believe the Book of Mormon to be the word of God.(Zevende geloofsartikel, in Burrell, 1972:135-136). De waarde van de Bijbel wordt erkend maar wordt tegelijkertijd gerelativeerd op basis van het groeiproces dat het heeft doorgemaakt doorheen de geschiedenis. Niet alle waarheden kunnen in de Bijbel staan volgens de mormonen omdat het historisch karakter ervan selectiviteit en vervormingen inhoudt. Doorheen de geschiedenis zou dan ook de oorspronkelijke tekst van de Bijbel verloren gegaan zijn. Daarom heeft Smith een andere en correcte, zo meent men, vertaling gemaakt, “though not a ‘translation’ or even a ‘retranslation’ in the usual scholarly sense, Smith’s extensive redactions, interpolations, rephrasings and redefinitions of the King James Version comprise what contemporary Mormons call the ‘Joseph Smith Translation’, believed to have been accomplished by divine inspiration” (Barlow & Mauss, 1991:405). Tegenwoordig wordt echter een eigen publicatie van de ‘gemormoniseerde’ King James Versie gebruikt, in plaats van de vertaling van Smith. Het Boek van Mormon zou echter wel onafhankelijk van tijd, plaats en omstandigheden tot stand zijn gekomen. Het Boek van Mormon heeft de enige echte universele waarheid in pacht en dit wordt bevestigd door de levende openbaringen die God brengt aan de gelovigen van de kerk (Barlow & Mauss, 1991:397,405-410; Decoo, 1979:60-69).

 Daarnaast bestaan er nog twee bijkomende Schriften, namelijk ‘Leer en Verbonden’ (bundeling van profetische openbaringen) en ‘de Parel van Grote Waarde’ (geschriften van Abraham en Mozes, onder goddelijke inspiratie vertaald door Smith). Er zijn ook andere hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld het Gezinsavondhandboek waarin thema’s en ideeën uitgewerkt worden voor de gezinsavonden, of lesboeken voor de verschillende groepen (zoals het priesterschap en de Zusterhulpvereniging). Deze handboeken, ingedeeld naar leeftijd en functie, zijn gericht op de begeleiding en de vorming van leden zodat ze leren leven zoals God het voorgeschreven heeft. De diensten en vergaderingen zelf zijn ook gericht op vorming. Steeds worden de ‘lessen’ ingedeeld in groepjes naar leeftijd en geslacht en worden specifieke onderwerpen behandeld. Hiervoor bestaan ook handboeken die er voor zorgen dat overal ter wereld dezelfde lessen worden gegeven (Decoo, 1979; Ter kennismaking, 1984).

 

C. Het Woord van Wijsheid [9]

 

 Het mormoons geloof hecht groot belang aan een gedragscode, gebaseerd op het Woord van Wijsheid, ter bescherming van de gezondheid van de mens. Tabak, alcohol, koffie en thee zijn verboden produkten, want “all these things are but narcotics which weaken rather than strengthen the body” (Richards, 1979:354). De oorsprong van het Woord van Wijsheid is volgens de leer te vinden in een revelatie aan Smith in 1833, neergeschreven in artikel 89 van ‘Leer en Verbonden’. Mormonen gaan er prat op dat God, bezitter van alle kennis, deze gedragcode openbaarde nog voor dat de wetenschap de nefaste impact van deze produkten had ontdekt. In de revelatie wordt echter niet gesproken over koffie en thee (of andere cafeïne-bevattende produkten) alsdusdanig, er wordt enkel vermeld: “hot drinks are not for the body”. Dit werd door profeten geïnterpreteerd als koffie en thee. Er wordt niet enkel gewezen op verboden produkten, ook gezonde produkten worden geprezen, d.i. groenten, fruit, granen en vlees. Ook wordt benadrukt dat er spaarzaam moet omgesprongen worden met deze natuurlijke voorraden. Vlees mag gegeten worden, want de mens staat aan de top van de voedselketen, maar met mate.

 Het navolgen van het Woord van Wijsheid belooft gepaard te gaan met vele zegeningen: “and all saints who remember to keep and do these sayings, walking in obedience to the commandments, shall receive health in their navel and marrow to their bones” (D&C 89, in Richards, 1979:352). De mormoonse kerk spendeert veel aandacht aan het aantonen van het schadelijk effect van de ‘verboden’ produkten. Er wordt onderzoek naar gedaan en zoveel als mogelijk worden (leer-bevestigende) resultaten gepubliceerd in interne tijdschriften.

 De gezondheid van het lichaam is een centraal element in de mormoonse religie, niet alleen als waarde op zich maar ook als noodzakelijk middel tot vooruitgang in het aardse leven, met Godswording als ultieme doel. Daarom moet het Woord van Wijsheid nagevolgd worden om toegelaten te worden tot de tempel. De strikte toepassing van het Woord van Wijsheid maakt deel uit van de redding van de aardse mens: “[...] the Word of Wisdom was given to the saints ‘by revelation showing forth the order and will of God in the temporal salvation of all saints in the last days’. However it is a temporal commandment with spiritual implications.” (Richards, 1979:352-353). Het belang van het Woord van Wijsheid past binnen de visie ten aanzien van het lichaam. Het lichaam, als heilig middel ter vervolmaking van de mens, is een tabernakel of een tempel van de geest, waardoor misbruik van het lichaam gelijk is aan spot met de schepping en de Schepper. Arrington en Bitton en O’Dea merken op dat het Woord van Wijsheid, sinds de opheffing van polygamie, een belangrijke functie heeft als sociaal onderscheidingsmiddel. De tienden en het Woord van Wijsheid zijn uiterlijke kentekens en symbolen van het geloof, waardoor de mormonen zich onderscheiden van de omgeving. Daarenboven toont het Woord van Wijsheid aan dat de mormoonse kerk aandacht schenkt aan aardse en wereldse problemen: “the Word of Wisdom is the symbol of Mormon concern with the things of the world.” (O’Dea, 1964:144). Ten slotte wordt er op gewezen dat de onthouding van deze ongezonde produkten financieel voordelig is. (Richards, 1979:351-366; O’Dea, 1964:145-146; Arrington & Bitton, 1979:299-300; Mullen, 1967:26-27)

 

3.3. Doe-het-zelf theologie

 

 Het mormoons geloof is erg gericht op de individuele zoektocht van de gelovige. De leer krijgt pas vorm binnen de individuele toepassing ervan, want pasklare antwoorden worden weinig gegeven en worden ook niet verwacht. Het lezen en bestuderen van de Schriften en het gebed moeten zorgen voor goddelijke inspiratie. Deze inspiratie helpt de gelovige zelf een oplossing te vinden voor concrete problemen of vragen. De kerk en haar leer worden gebruikt als een constante context of achtergrond waarnaar verwezen wordt wanneer een seculier of religieus probleem zich stelt. Mark Leone verwoordt het individualistische karakter van het hedendaags mormonisme op een goede manier.

 

“Mormonism is composed of a panoply of words, thoughts, maxims, elaborated principles, clichés, explicit beliefs, sacred texts, traditions, and values which are the symbolic inherintance of its members. These overlapping notions lack either precision or specificity, taking on usable and precise meaning only in context, and only in appliciation by an individual Mormon to a given situation. Mormonism has meaning only in use.” (Leone, 1979:168)

 

 De doctrine en leer van de mormoonse kerk wordt - door mormonen én niet-mormonen - theologisch zwak en onderontwikkeld bevonden. Ze heeft weinig tot geen gekwalificeerde theologische leiders die de confrontatie met de seculiere denkwereld aankunnen. Mark Leone en Thomas O’Dea beweren dat de mormoonse leiding bestaat uit amateuristische leken, “there is no clergy in the professional sense of that term”. Binnen de kerkelijke hiërarchie hangt promotie af van het principe van senioriteit en loyauteit en niet van het opleidingsniveau, de theologische kennis of de leiderschapscapaciteiten. Toch wordt door Leone benadrukt dat er ook een positieve evaluatie van deze tendens mogelijk is. Hij verwijst daarvoor naar het artikel ‘Religious Evolution’ van Robert Bellah uit 1970, waarin Bellah stelt dat een ‘moderne’ kerk enkel een structurele achtergrond mag vormen waarnaar gelovigen kunnen grijpen, zonder dat voorgekauwde antwoorden worden opgedrongen. Doordat de kerk aanspoort tot discussie en nadruk legt op persoonlijke revelaties over allerhande religieuze onderwerpen, laat de doctrine van het mormoonse geloof veel plaats voor een voortdurende individuele revisie en herdefiniëring van deze doctrine. Elk onderwerp staat open voor debat en openbaringen, zonder een hiërarchie van belangen. Het is een doe-het-zelf theologie, een theologie zonder veel algemene interpretaties, waardoor de gelovige zelf de leerkracht, priester en exegeet is. Mormonism has evolved to a do-it-yourself theology which makes the growth of professional theologians impossible as well as unnecessary.” zegt Leone (1979:172). Door het gebrek aan een controlerend en corrigerend theologisch apparaat wordt het belang van de plaatselijke gemeente des te groter. Onderwerpen van cruciaal belang moeten onderling kunnen worden besproken, zodat de geloofsopvattingen binnen de kerk in minimale mate gelijklopend en congruent kunnen gemaakt worden. De geloofsvrijheid van de mormonen is echter niet oneindig. De gemeente biedt een denkkader aan waar de individuele gelovigen een persoonlijke invulling aan kunnen geven. Doordat een professionele en formele theologie de grote variatie in de geloofsbelijdenis op een rigide manier centraliseert en concretiseert, zou de professionalisering van de mormoonse theologie botsen met het alledaags geloof-in-praktijk. Paradoxaal genoeg beschrijven hedendaagse mormonen hun geloof wel als gecentraliseerd en strikt gedefinieerd, een illusie die het mogelijk maakt om te kunnen omgaan met de grote variabiliteit van hun geloof. Leone (1979:172) beschrijft hieromtrent een proces van realiteitsdefiniëring. Bepaalde symbolen krijgen betekenis (zoals bijvoorbeeld de Heilige Geest), maar de betekenis ervan blijft vaag. Deze symbolen bevatten echter meer dan alleen de vage rechtstreekse betekenis. Ze bezitten ook een wereldbeeld met latente en impliciete assumpties over het individu, haar relatie met de samenleving, het bovennatuurlijke en de zin van het leven. Hieruit ontstaat een wederkerige relatie. Het interpreteren en begrijpen van deze religieuze symbolen vergt een interpretatiekader en kennis van de specifieke sociale realiteit, een realiteit die men juist leert uit deze symbolen (Leone, 1979:169-171; O’Dea, 1964:229-230).

 

 

4. De belangrijkste hedendaagse geloofspunten

 

 Een aantal specifieke standpunten en geloofsinhouden zijn essentieel omdat ze ten eerste belangrijk zijn voor het begrijpen van het mormoonse geloof en ten tweede omdat ze van essentieel belang zijn voor de gelovigen zelf.

 

4.1. God, Jezus Christus en de Heilige Geest

 

 De hemelse Vader is volgens de mormonen een verheerlijkte persoon van vlees en beenderen, die de mens letterlijk heeft geschapen ‘naar zijn beeld en gelijkenis’. God wordt niet omschreven als een abstracte kosmische kracht maar als een concreet persoon. De lichamelijkheid van deze persoonlijke God is echter geen belemmering, het is een voorwaarde tot volmaaktheid. “Hij is de persoonlijke God die alle macht en kennis bezit, die volgens hoge wetten handelt, het heelal op kosmische wijze beheerst. Tegelijkertijd is Hij voor elk van ons een barmhartige Vader en gevoelige Vriend” (Ter kennismaking, 1984). Deze God bestaat in tijd en ruimte, want Hij heeft een evolutie doorgemaakt die elke mens ook kan doormaken. Dit betekent dat God ooit was zoals de mens nu is. Deze evolutie is de opdracht voor elke mens, waardoor de mens niet enkel zoals God kan worden, maar ook God zelf kan worden. De eeuwige groei beoogt het verkrijgen van de godsstatus, met als doel “not of humanizing God but of deifying man, not as he is but as he may become” (Arrington & Bitton, 1979:35). God is de ultieme intelligentie die het universum controleert. Dit universum is eeuwig en ongecreëerd waarbinnen er verschillende werelden gecreëerd kunnen worden door de Goden (of beter: door mensen die God zijn geworden). Dit heeft tot gevolg dat de mormonen geloven in het meergodendom. Elke mens kan God worden van de wereld die hij heeft gecreëerd. Wie de allereerste God is, wordt in het ongewisse gelaten.

 Jezus Christus is een belangrijk figuur in de mormoonse doctrine. Hij is de eerste zoon van God en leider van zijn kerk. Ook hij heeft een verheerlijkt lichaam van vlees en beenderen, maar zijn lichaam was sterfelijk, omdat hij kenmerken erfde van zijn geestelijke Vader en sterfelijke moeder (Maria). Jezus is naar de sterfelijke wereld gestuurd door God om zijn kerk in te stellen en om als voorbeeld te dienen hoe men God kan worden. De mormonen geloven dat Christus zich nog steeds openbaart aan de levende profeten om God’s richtlijnen en verordeningen door te geven.

 

“The great truths are know among men because the Lord revealed them through his prophets. If there had been no prophets to receive light and truth from heaven and bear record of it to the world, the knowledge of Christ and of salvation would not be among men. Christ and his prophets are one. They go together. To accept the true testimony about Christ, men must believe in the divine mission of the prophets who bear that testimony. There can be no revelation without a receptive vessel to receive it.” (What the mormons think of Christ, 1976:31)

 

 De tegenpool van Christus is Satan. Hij is, net als Christus, een zoon van God maar werd verstoten omdat hij een kwaadaardig plan voor de wereld ontwikkelde. Om zijn plan ten uitvoer te brengen is Satan actief op aarde en in het voorsterfelijk bestaan.

 De Heilige Geest is tenslotte ook een God met een lichaam, maar dan van geestelijke stof. Samen met de Vader en de Zoon vormt hij de presiderende raad van het heelal. Zijn taak is het overbrengen van het evangelie. Hij werkt als getuige van de waarheid van God en openbaart zich aan profeten. Indien men gedoopt is (door onderdompeling in water en handoplegging) ontvangt een kerklid de ‘gave van de Heilige Geest’, waardoor men beroep kan doen op de Heilige Geest voor hulp en bijstand. Hij is de Helper en de Trooster en beloont de gehoorzaamheid van de leden met zegeningen.

 De Heiligen der Laatste Dagen zien de Vader, de Zoon en de Heilige Geest als drie onderscheiden personen. Maar over de relatie tussen enerzijds de Heilige Geest en anderzijds God en Christus is de leer echter zeer vaag. Over dit onderwerp wordt dan ook veelal gezwegen (Ter kennismaking, 1984:14; What mormons think of Christ, 1976; The purpose of life, 1978).

 

4.2. Het Plan van Zaligheid: een eeuwigheid in twee richtingen

 

 De mormoonse leer benadrukt de eeuwigheid van de mens, niet alleen in de toekomst maar ook in het verleden. Dit betekent dat de geboorte en de dood van de mens binnen een zeer breed perspectief geplaatst worden en dat sterfelijkheid een positieve waarde krijgt. Vanuit de eeuwigheidgedachte worden een aantal fundamentele vragen beantwoord, zoals het doel van het leven en de dood. Het voorsterfelijk bestaan wordt gekenmerkt door het bestaan van een ‘eeuwige intelligentie’ of ‘het licht der waarheid’ (Decoo, 1979:72). Elk mens is een geesteskind van de hemelse Vader en heeft in de aanwezigheid van God geleefd in de voorsterfelijk spirituele wereld. De voorsterfelijke fase is als “a childlike, exuberant, joy-filled childhood under the care of a loving father, who, when the child was ready, sent him forth into the experience we call life on earth; and the father stayed at hand, only a veil was drawn softly over the consciousness of the past” (Mullen, 1967:21-22). De eerste staat van het eeuwig leven is een plaats even reëel als de sterfelijke wereld, een plaats waar men reeds vele mensen kende die men in het aardse leven ook kent en bemint. Mormonen geloven in doelbewuste planning en organisatie van plaats en tijd. Geesteskinderen worden op een bepaald moment naar een bepaalde plaats gestuurd op basis van verdiensten uit het voorsterfelijk bestaan, zodat er aan bepaalde aardse noden voldaan kan worden. De zin van het aardse leven is te groeien naar vervolmaking en om rechtvaardig en in vreugde te leven: “Adam viel, opdat de mensen mochten zijn; en de mensen zijn, opdat zij vreugde mogen hebben.” (2 Nephi 2:25)[10]. Met ‘vreugde’ wordt niet noodzakelijk vrolijkheid bedoeld, het gaat eerder over ‘het zich goed voelen dit leven’ (Mullen, 1969:21-26).

 Het leven op aarde is een tussenfase, gescheiden van de voorsterfelijke fase met een sluier der onwetendheid. Deze sluier zorgt ervoor dat de mens niets meer herinnert van zijn voorsterfelijk bestaan. Toch kan de mens tijdens intens religieuze momenten, wanneer deze sluier verdunt, geestelijke inzicht verwerven in het plan van God. Dan kan men bewust worden van het ‘Plan van Zaligheid’, bestaande uit vier fasen: 1. het voorsterfelijk bestaan; 2. het aardse leven; 3. de geestenwereld; 4. het verblijf in een van de hemelse koninkrijken na het Laatste Oordeel. In het aardse leven krijgt de mens een kans om te groeien en zichzelf te vervolmaken tot een gelijke van God. De mensen kunnen hiervoor in vrijheid kiezen. Menselijke groei begint en eindigt niet bij het sterfelijke bestaan. De mens groeit al eeuwig en zal eeuwig verder groeien. De groeikansen van alle geesteskinderen worden echter beperkt door de aard van hun voorsterfelijke staat, men wordt - zonder dit expliciet te beseffen - reeds bepaald door het voorsterfelijk bestaan. De mens behoudt zijn persoonlijkheid, zijn geest, uit het voorsterfelijk bestaan, hoewel elk mens ook gevormd wordt door sociale en erfelijke factoren. De groei naar volmaaktheid heeft de lichamelijke opstanding als ultieme doel. Deze opstanding houdt in dat de mens “een volmaakt en onverderfelijk tabernakel van vlees en beenderen” zal bezitten (Decoo, 1979:79-80). De geest wordt hierbij opnieuw bedekt met een onverderfelijk stoffelijk omhulsel waardoor het lichaam volmaakt en eeuwig wordt. De geest en de persoonlijkheid zijn reeds doorheen de voorsterfelijk eeuwigheid opgebouwd en vervolmaakt. De vraag kan gesteld worden naar het waarom van het aardse en sterfelijke bestaan van de mens, want waarom blijft men niet leven in de eeuwige toestand van volmaaktheid van het voorsterfelijk geestelijk bestaan? Het antwoord hierop vinden de mormoonse gelovigen in het Boek van Mormon.

 

“Welnu, indien Adam niet had overtreden, zou hij niet zijn gevallen doch in het hof van Eden zijn gebleven. En alles, wat was geschapen had in dezelfde staat moeten blijven, waarin het verkeerde, nadat het was geschapen; en aldus zou het voor eeuwig zijn gebleven en zonder einde zijn geweest. En Adam en Eva zouden geen kinderen hebben gehad. Zij zouden daarom in een staat van onschuld zijn gebleven, en geen vreugde hebben gehad, want zij kenden geen ellende, en geen goed hebben gedaan, want zij kenden geen zonde.” (2 Nephi 2:22-23)

 

 Doordat Adam een wet had overtreden is het aardse mensendom geschapen. In dit aardse leven ondergaat de mens een aantal beproevingen. Wanneer deze beproevingen succesvol doorstaan worden kan men terug de hogere staat verdienen, namelijk de eeuwigheid in de gratie van God. Om het gevolg van de overtreding van Adam en Eva - de verleiding van het kwade of Satan - ongedaan te maken, eist de eeuwige wet van gerechtigheid herstel en verzoening. Jezus Christus maakte deze verzoening mogelijk en speelt hierbij nu nog een belangrijke voorbeeldrol. De overtreding van het eerste mensenpaar had twee gevolgen. Ten eerste wordt elk mens verbannen uit de aanwezigheid van God, de geestelijke dood. Ten tweede moet elk mens ook sterven, de lichamelijke dood. Op deze manier wordt de mens geconfronteerd met leed en onrechtvaardigheid, waardoor hij - in het licht van de eeuwigheid - het goede en het rechtvaardige leert waarderen “want het is noodzakelijk dat er tegenstelling in alle dingen is” (2 Nephi 2:11). De beproevingen uit het sterfelijk bestaan doen beseffen waarnaar men verlangde in het voorsterfelijk bestaan. Toch moet de mens niet boeten voor de zonde van Adam, de mens wordt enkel gestraft voor zijn eigen zonden. De noodzakelijke verzoening voor de zonden kan enkel worden bekomen doorheen de offerande en het navolgen van het evangelie (meer specifiek betekent dit het geloof in het verzoeningswerk van Christus, de oprechte bekering, de gehoorzaamheid aan de verordeningen en geboden van het evangelie en tenslotte de volharding tot aan de lichamelijke dood). De mens krijgt de kans om in vrijheid te kiezen voor een leven zoals God dit wenst. Campbell en Campbell (1976:385) beschrijven het aardse leven als een opstapje tot het eventuele Godendom. Het aardse leven is noodzakelijk voor het verkrijgen van een fysisch lichaam en dient om de bereidheid te tonen om God’s geboden te gehoorzamen. Door dit soort levensstijl kan men bewijzen dat men Gods Rijk waardig is. In het Boek van Mormon wordt het doel van het aardse leven beschreven als een opdracht om te werken aan dit Rijk (Decoo, 1979:83-90).

 

“Want ziet, dit leven is de tijd voor de mens om zich voor te bereiden God te ontmoeten; ja, ziet, de tijd van dit leven is de tijd voor de mensen om hun arbeid te volbrengen.” (Alma 34:32)

 

 Na de dood van de mens in zijn aardse gedaante worden lichaam en geest gescheiden van elkaar. De geest leeft verder in de geestenwereld maar nu in een eeuwige gedaante, verrijkt met alle kennis en ervaringen uit het aardse leven. Deze geestenwereld bevindt zich op aarde. Er is echter geen contact mogelijk tussen de twee werelden. Het eeuwige leven, waar alle gestorven geliefden en vrienden terug samenkomen, lijkt erg op het sterfelijke leven. De eeuwigheid na het leven op aarde wordt in detail beschreven in het Boek van Mormon, met in eerste instantie het beschrijven van de universaliteit ervan: de geesten van alle mensen, zonder onderscheid, keren terug naar hun Schepper. De nadruk ligt hier duidelijk op het feit dat ook de geesten van ongelovigen en zondaars ontvangen worden door God.

 

“Nu, aangaande de toestand der ziel tussen de dood en de opstanding: Zie, het is mij door een engel bekendgemaakt, dat de geesten van alle mensen, zodra zij uit dit sterfelijk lichaam zijn heengegaan, ja, de geesten van alle mensen, hetzij goede of boze, huiswaarts worden geleid naar die God, Die hun het leven gegeven.” (Alma 40:11)

 

 Maar het paradijs van de scheppende God staat in tweede instantie toch niet open voor iedereen. God zal uiteindelijk onderscheid maken tussen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Enkel de eerste groep kan genieten van het paradijs van God waar rust en vrede heerst. De tweede groep - de onrechtvaardigen - worden verworpen en dit door hun eigen schuld.

 

“En dan zal het geschieden, dat de zielen der goddelozen, ja, die zondig zijn - want zie, zij hebben part noch deel aan de Geest des Heren, want zie, zij verkozen boze werken boven goede; daarom kwam de geest des duivels in hen en nam hun woning in bezit - in de buitenste duisternis zullen worden uitgeworpen; daar zal geklaag en wening en knersing der tanden zijn; en dit tengevolge van hun eigen ongerechtigheid; zij waren door de wil des duivels gevangengenomen.” (Alma 40:13)

 

 Er bestaan drie koninkrijken van glorie waartoe de mens - afhankelijk van zijn verdiensten - in het Rijk Gods kan behoren. (1) In het laagste koninkrijk van glorie, het telestiale koninkrijk, verblijven zij die als goddelozen bewust het evangelie verwierpen, waardoor ze in de geestenwereld moeten lijden voor hun zonden. Ze kunnen toch van een zaligheid genieten, hoewel ze geen groeimogelijkheden meer hebben. (2) Het terrestiale koninkrijk, al glorierijker dan het telestiale, is voorbehouden voor zij die eerzaam probeerden te leven, zonder echt de volheid van het evangelie na te streven. Zij hebben slechts de helft van de weg afgelegd, want hun getuigenis was niet standvastig. (3) Dé zaligheid behoort exclusief toe aan diegenen die de volledige weg hebben afgelegd en het evangelie van Christus strikt hebben nagevolgd. Voor hen staat het celestiale koninkrijk te wachten. Zij die dit koninkrijk en de hoogste heerlijkheid bereiken, krijgen het grootste inzicht in de werkzaamheid van God, want ze worden gelijk aan God. De mens is kind van God en daarom zijn wij ook “erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in Zijn Lijden, is dat om ook te delen in Zijn Heerlijkheid.” (Romeinen 8:17, in Decoo, 1979:82).

 Het spreekt voor zich dat het voor mormoonse gelovigen ‘gemakkelijker’ zou moeten zijn om tot het celestiale rijk van God toegelaten te worden omdat zij de kennis en de waarheid van God hebben gekregen door openbaringen. De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is volgens hen de enige kerk met het juiste evangelie en de juiste geschriften. Toch beseft men dat niet iedereen de kans krijgt om het evangelie te leren kennen en daarom is het ook nog mogelijk om zich in de geestenwereld te bekeren tot het mormoons geloof. Levende familieleden kunnen, door het prediken van het evangelie, de doden helpen in hun bekering “to ensure the salvation of these dead” (Burrell, 1972:111). Zo bestaan er plaatsvervangende dopen voor de doden, een van de belangrijkste verantwoordelijkheden van de kerk. Het is dan aan de doden om in vrijheid te kiezen of ze het evangelie aanvaarden of verwerpen. De plaatsvervangende doop zou reeds door de apostel Paulus (1 Korinthiërs 15:29) vermeld zijn, hoewel het in een volledig andere context ter sprake kwam en waarschijnlijk eerder ter afkeuring van dit gebruik vermeld werd (Burrell, 1972:112). De mormoonse kerk heeft daarom een zeer uitgebreide databank van miljoenen overledenen en hun genealogische verwantschappen met de levenden, zodat zoveel mogelijk doden plaatsvervangend bekeerd en gedoopt kunnen worden door hun nabestaanden. Deze doop bewerkstelligt een gevoel van verbondenheid met de voorouders en benadrukt de eeuwigheid van het leven (Campbell & Campbell, 1976:386). De oorsprong van deze plaatsvervangende doop moet volgens Gottlieb & Wiley (1984:40) binnen een historische context bekeken worden. Deze verordening werd ingesteld in 1840, een tijd van zeer hoge (kinder)sterftecijfers - Smith zelf verloor vijf kinderen en twee broers - waardoor er een grote nood was aan troost in de vorm van een garantie dat ook ongedoopte overleden familieleden (vooral de kinderen) het celestiaal koninkrijk konden bereiken.

 De terugkomst van Christus op aarde wordt verwacht. Het tiende geloofsartikel stelt: “We believe in the literal gathering of Israel and in the restoration of the Ten Tribes; that Zion will be built upon the American continent; that Christ will reign personally upon earth; and that the earth will be renewed its paradisiacal glory. (Burrell, 1972:135-136). Zion wordt tegenwoordig niet zozeer gezien als een geografische plaats, maar een ‘state of mind for the pure in heart’. Op deze manier verblijven alle mormonen ter wereld in Zion (Mullen, 1967:18). Bij de terugkomst zullen de onrechtvaardigen verwijderd worden uit het vredesrijk op aarde[11]. Over elk mens zal een Laatste Oordeel over de rechtvaardigheid van diens levenswijze worden uitgesproken. Deze oordelen zullen geveld worden tijdens een overgangsfase, het ‘Duizendjarige Rijk’, waarbij elke mens de kans zal krijgen om het evangelie te aanhoren en te volgen “until He shall have subdued all his enemies and put them under his feet.” (Burrell, 1972:138). Tijdens dit millenium hebben de mormonen drie taken: tempelbouw, doop voor de doden en het prediken van het evangelie (Burrell, 1972, 137-139). Het einde van dit duizendjarige rijk zal gepaard gaan met grote rampen, zoals epidemieën, oorlogen, aardbevingen, zondvloeden en uiteindelijk de totale vernietiging door vuur. De zondvloed verwijst naar de doop van de aarde, het vuur naar de gave van de Heilige Geest. Hierdoor zal het kwaad verwijderd zijn uit de wereld en kan het bouwen van Zion, de eigenlijke glorieuze wederkomst van Christus, van start kunnen gaan. Wanneer dit Rijk zal komen wordt door de kerk niet aangegeven. (Decoo, 1979:72-82; Campbell & Campbell, 1976:383-387; The purpose of life, 1978; Mullen, 1967:21-26)

 

4.3. De mormonen en het gezin

 

 De mormoonse kerk hecht zeer veel belang aan het gezin. Volgens de mormoonse leer is het gezin een heilige instelling waarop de werking en de gezondheid van de maatschappij berust. Het gezin is een centrale institutie die het mogelijk maakt om te groeien naar God, wat de eeuwige vooruitgang bewerkstelligt. Deze oneindige vooruitgang begint reeds in het voorsterfelijk leven, want elke mens is een spiritueel kind van de Goddelijke Vader en Moeder[12]. Het uiteindelijke en hoogste doel van deze vooruitgang is de godswording. Men kan echter uitsluitend God worden wanneer men gehuwd is in de mormoonse kerk: “No man will be exalted in the celestial kingdom without a wife and no woman without a husband. Men and women can only become gods together” (Thomas, 1985:269). Volwassen mormoonse vrijgezellen bevinden zich in een precaire situatie. Aan de ene kant wordt het niet huwen met een mormoonse partner als een zekere ongehoorzaamheid bestempeld, maar aan de andere kant wordt verwacht dat men niet huwt met een niet-mormoon (en dus vrijgezel blijft), want het Duizendjarige Rijk belooft een gepaste (dus mormoonse) partner (Campbell & Campbell, 1976:394).

 In deze sterfelijke wereld is het gezin de enig instelling die de grenzen van het sterfelijke kan overleven, “want liefde moet eeuwig kunnen zijn” (Decoo, 1979:166). Veel van de centrale ervaringen bij het proces van Godswording zijn direct verbonden met het gezin, waarbij de vader de belangrijke taak heeft om aan de kinderen de heilige verordeningen (zoals de doop, het Aaronische en Melchizedekse priesterschap,...) te onderwijzen (Thomas, 1985:269-270; Decoo, 1979). Het belang van het huwelijk en het gezin komen sterk tot uiting in een brochure van het Eerste Presidium en de Raad der Twaalf Apostelen over het gezin: “Wij, [...], verklaren plechtig dat het huwelijk tussen man en vrouw van godswege is geboden en dat het gezin centraal staat in het plan van de Schepper voor de eeuwige bestemming van zijn kinderen” (Hinckley, 1995).

 De nadruk ligt zeer sterk op het klassieke gezin en elke afwijking hiervan wordt beschouwd als onwenselijk. Volgens de mormoonse leer is dit nodig omdat de normvervaging van de moderne wereld leidt tot verval van deze heilige instelling. Zo zijn voorhuwelijkse betrekkingen en het uiten van seksuele verlangens voor het huwelijk uit den boze, want God heeft geboden dat “het heilige voortplantingsvermogen alleen gebruikt mag worden tussen een man en vrouw die wettig met elkaar gehuwd zijn” (Hinckley, 1995). Het hebben van kinderen is een heilige opdracht van het gezin: ‘Ga en vermenigvuldig U’ is nog steeds de boodschap. Seksuele betrekkingen binnen het huwelijk zonder het doel tot procreatie zijn sinds kort toegelaten. Het gebruik van anticonceptiva werd lange tijd afgeraden door de kerkleiders, maar sinds eind de jaren tachtig is daarin verandering gekomen. Het plannen en beperken van het aantal kinderen werd vanaf dan niet meer veroordeeld, omdat de opvoeding van de kinderen op een degelijke manier moet kunnen gebeuren en dit kan alleen als men niet te veel kinderen heeft. Ook de fysische en psychische gezondheid van de vrouw mag niet leiden onder het hebben van kinderen. Seksualiteit wordt niet beperkt tot het voortbrengen van nakomelingen, maar wordt aanzien als een belangrijke factor voor huwelijksgeluk. Anderson schrijft hierover in een artikel over geboortecontrole bij de mormonen:

 

“Married couples also should understand that sexual relations within marriage are divinely approved not only for the purpose of procreation, but also as a means of expressing love and strenghtening emotional and spiritual bonds between husband and wife.” (Anderson, 1998:2)

 

 Deze verandering in het gezinsbeleid staat in schril contrast met het negentiende eeuws mormonisme, toen polygamie nog toegelaten was en (onder meer) tot doel had meer kinderen voort te brengen (Anderson, 1998).

 Homoseksueel gedrag (en niet homoseksualiteit als geaardheid) wordt veroordeeld door de kerk. Maar de mogelijkheid bestaat tot de bekering en het herstel van de ‘normaliteit’ waardoor men bevrijd kan worden uit de ‘slavernij’ van dit levenspatroon. Seksualiteit is heilig en moet alsdusdanig hoog gehouden worden. Voorhuwelijkse betrekkingen gaan in tegen belangrijke menselijke waarden zoals zelfrespect, zelfbeheersing, zedelijke reinheid en waardering voor de gave van het leven. In het Boek van Mormon worden voorhuwelijkse en buitenechtelijke seksuele betrekkingen in die mate veroordeeld dat deze zonden bijna even erg zijn als moord.

 

“Weet gij niet, mijn zoon, dat deze dingen [ontucht] een gruwel in de ogen des heren zijn; ja, uitgezonderd het vergieten van onschuldig bloed of het verloochenen van de Heilige Geest de gruwelijkste van alle zonden?” (Alma 39:5)

 

 De mormoonse kerk benadrukt het patriarchaat. De man is het hoofd van het gezin en is er verantwoordelijk voor: “the wife is to be subject to her husband as he is subject to God” (Campbell & Campbell, 1976:387). De vader moet het gezin leiden op een strikte en religieuze manier. Binnen de kerk worden de emancipatie en het buitenshuis werken van de vrouw als negatieve tendensen beschouwd, wanneer deze het werk als huismoeder belemmeren. Immers, de diepste roeping van de vrouw is boven alles de functie van echtgenote en moeder. Deze functies leiden in de eerste plaats tot de werkelijke ontplooiing van de vrouw. Wilfried Decoo zegt hierover: “De kerk moedigt de zelfontplooiing van de vrouw sterk aan, maar hecht tegelijkertijd prioritair belang aan de verantwoordelijkheid voor het gezin. Het buitenshuis werken zou nooit de zorg voor het gezin mogen ondermijnen.[13] Wanneer de kinderen volwassen en onafhankelijk zijn, kan de moeder zich ook ten dienste stellen van de burgergemeenschap. Deze opvatting wordt gelegitimeerd door het geslacht te beschouwen als een essentieel kenmerk van iemands voorsterfelijke, sterfelijke en eeuwige identiteit en bestemming. Ongehuwd samenwonen wordt afgeraden. In dit soort relatie zou men niet gewetensvol tegenover elkaar en tegenover de eventuele kinderen staan en kan men geen volwaardig lid van de kerk worden (Decoo, 1979:154-170). De kerkelijke brochure van Hinckley eindigt op een dreigende toon voor wie Gods weg niet volgt.

 

“Wij waarschuwen degenen die het verbond van huwelijkstrouw schenden, hun partner of kinderen misbruiken, of hun taken in het gezin niet nakomen, dat zij op een dag aan God rekenschap moeten afleggen. Verder waarschuwen wij ervoor dat het verval van het gezin de rampen voor personen, gemeenschappen en volken tot gevolg zal hebben die de profeten van vroeger en nu voorzegd hebben.” (Hinckley, 1995)

 

 Het belang van religieuze homogamie voor een mormoons gezin is een vanzelfsprekend gevolg van hun leer. Deze leer wijst erop dat het gezin een essentieel kenmerk van een gelukkig en goed leven is. Voor de trouw en het volhardend geloof wordt een mormoons gezin als het ware beloond met het eeuwig gezinsleven. Barlow (1977:144-145) zegt hieromtrent dat een mormoons huwelijk enkel blijft voortduren na de dood, als de mormoonse partners gehuwd zijn in een mormoonse tempel. Thomas O’Dea benadrukt dat een verzegeling in de tempel noodzakelijk is voor een eeuwig durend huwelijk.

 

“The sealing ceremony seals men and women in marriage for time and eternity. As stated in the revelations of Joseph Smith, without this sealing, the marriage will not be valid after death. As progress to glory in the world beyond the grave will be greatly enhanced by the size of a man’s family, for one will become king and eventually a god over his progeny, the importance of sealing is obvious.” (O’Dea, 1964:59)

 

 Het leven na de dood is zeer belangrijk binnen de mormoonse leer, met als gevolg dat veel mormonen prefereren om binnen de mormoonse gemeenschap te huwen. Is dit niet het geval, dan gebeurt het veel dat een van de partners zich na een bepaalde tijd ook bekeert tot het mormonisme zodat ze eeuwig samen kunnen zijn. De druk is groot om religieus homogaam te huwen. Een heterogaam huwelijk vormt voor de partners immers bijna altijd een probleem na verloop van tijd.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Wilfried Decoo, gewoon hoogleraar Romaanse linguistiek aan de Antwerpse Universiteit, is een voornaam lid van de mormoonse kerk in Vlaanderen. Momenteel is hij raadgever van het zendingspresidium. In het verleden was hij district- en gemeentepresident. Deze verhandeling is tot stand gekomen in dialoog met deze gatekeeper, waardoor de visies van een ‘insider’ en een ‘outsider’ op een vruchtbare manier met elkaar geconfronteerd werden. Hierover meer in hoofdstuk 3.

[2] Daarenboven verwijst deze naam ook naar het Duizendjarige Rijk van God wat verwacht wordt op de vooravond van het einde van de wereld.

[3] Voor demografisch cijfermateriaal over Utah, zie Campbell & Campbell (1976:388).

[4] Omdat het bewijzen van polygamie en onwettelijk samenwonen praktisch onmogelijk was, werden de polygame mormonen veelal voor kleinere maar bewijsbare misdrijven veroordeeld.

[5] Sommige ‘mormonen’ hebben echter het meervoudig huwelijk in stand gehouden. Zij werden geëxcommuniceerd en vormden kleine groeperingen, waaronder ‘The True and Living Church of Jesus Christ of Saints of the Last Days’. Tot op vandaag zijn er nog steeds een twintigduizend polygame gelovigen in tal van onafhankelijke groeperingen. Deze afsplitsingen willen zo goed mogelijk het woord van God naleven, waaronder ook de polygamie-verordening. Ze vinden dat de grootste mormoonse kerk de ‘ware leer van God’ ontkent. Hedendaagse ‘mainstream’ mormonen veroordelen echter het meervoudig huwelijk (behalve wanneer een mormoonse man hertrouwt in de kerk na wettelijke echtscheiding of sterfte van de eerste mormoonse partner want dit wordt door mormonen nog steeds aanzien als polygamie daar men eeuwig getrouwd blijft). Hierover meer in o.a. CHRISTIANSEN, J. R. (1963) Contemporary Mormon’s attitudes toward polygynous practices, in: Marriage and Family Living, 25, 2, 167-170.

[6] Tot eind de jaren zeventig konden zwarten het (Melchizedekse) priesterschap niet verkrijgen. Dat was grond voor een uitgebreid (publiek en wetenschappelijk) debat. Zie hiervoor onder andere: MAUSS, Armand (1966) Mormonism and the secular attitudes towards Negroes, in: Pacific Sociological Review, 9, 2, 91-99 ; WHITE, Kendall & WHITE, Daryl (1980) Abandoning an Unpopular Policy: An Analysis of the Descision Grant the Mormon Priesthood to Blacks, in: Sociological Analysis, 41, 3, 231-245 ; MAUSS, Armand (1981) Comments: White on Black Among the Mormons: A Critique of White & White, in: Sociological Analysis, 42, 3, 277-282.

[7] De formele structuur zoals ze hier staat weergegeven werd bekomen in samenwerking met Wilfried Decoo.

[8] Eind 1998 telde de kerk wereldwijd 2.505 ringen en 331 zendingen verspreid over 143 naties. Deze zendingen en ringen zijn ingedeeld in 25.551 gemeenten en wijken (Watson, 1998, 1999).

[9] Over de implicaties van het Woord van Wijsheid omtrent o.a. alcoholgebruik, tienerzwangerschap, misdaad en zelfmoord wordt dieper ingegaan in BAHR, Howard (ed.) (1981) Utah in Demographic Perspective: Regional and National Contasts, Provo: Family and Demographic Institute, BYU, 203 p. Zie ook ARRINGTON, Leonard (1958) An economic interpretation of the ‘Word of Wisdom’, in: Brigham Young University Studies, 1, 37-49.

[10] Wanneer er verwezen wordt naar het Boek van Mormon wordt de naam van het interne boek, het hoofdstuk en de vers aangeduid.

[11] Het is juister om te stellen dat deze terugkomst tweevoudig zal zijn. De eerste ‘gathering’ zal de verzameling zijn van de mormonen in het Amerikaanse Zion, de tweede van de joden in het Palestijnse Jeruzalem. Na deze gatherings zal Christus terugkomen naar aarde (Burrell, 1972:137; Richards, 1979:202).

[12] Omtrent de Goddelijke Moeder bestaat er weinig theologische literatuur. Het bestaan ervan wordt erkend, maar krijgt weinig aandacht. Tijdens diensten en lessen wordt dit onderwerp eveneens weinig behandeld. Het kan volstaan om te stellen dat de mens geschapen is naar Gods beeld, d.i. de man zoals de Goddelijke Vader en de vrouw zoals de Goddelijke Moeder. Campbell en Campbell (1976:384-385) merken op dat deze Moeder weinig praktische significantie heeft, maar dat dit isomorfisme de band tussen het gezin in dit en het ‘volgende’ leven aantoont. Dit wordt uitgebreider besproken in ALBANESE, C. L. (1981) Mormonism and the male-female God: an exploration in active mysticism, in: Sunstone, 6, 2, 52-58 en WILCOX, L., The Mormon concept of a mother in heaven, in: Sunstone, 5, 5, 9-15.

[13] Letterlijke weergave van een opmerking omtrent de rol van de vrouw in een e-mail van Decoo.