More paganorum. Vroegmiddeleeuwse perceptie van heidense volkscultuur. (Steven Dhondt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

I. INLEIDING

     Notandum quod, occiso comite Karolo, Borsiardus et sui sceleris participes more paganorum et incantatorum, nocte qua primo sepultus erat comes Karolus, acceperunt cyphum plenum cervisiae et panem, considentes circa sepulchrum, posuerunt potum illum et panem in mensa sepulchri, edentes et bibentes super beati comitis corpus ea fide ut nullo modo illum quis vindicaret. (Galbertus Brugensis, De multro, traditione et occisione Karoli comitis Flandriarum, cap. 90, anno 1127)([1])

     “Hierbij zij aangetekend dat, na de moord op graaf Karel, de nacht na zijn eerste begrafenis, Borsiard en de deelgenoten van zijn misdaad, naar het gebruik van heidenen en tovenaars, een beker vol bier namen en brood. Gezeten rond het graf, plaatsten zij de drank en het brood op de tafel van het graf en aten en dronken bovenop het lichaam van de zalige graaf, in het geloof dat dan niemand hem op enigerlei wijze zou wreken.” (vertaling: A. Demyttenaere in: R. VAN CAENEGEM, A. DEMYTTENAERE, L. DEVLIEGHER, De moord op Karel de Goede door Galbert van Brugge, Leuven, Davidsfonds, 1999, p. 230)

     Met deze woorden beschrijft Galbert van Brugge in zijn dagboek het vermeende dodenmaal van de verraders van graaf Karel de Goede. Hij schijnt dit “heidense gebruik” af te schilderen als het negatieve spiegelbeeld van de eucharistie, zoals Demyttenaere opmerkt: brood en een beker bier worden op de graftombe geplaatst, in plaats van het brood en de kelk op het altaar; eten en drinken bij het graf zoals heidenen en tovenaars doen, in plaats van de communie rond het altaar; het bezweren van een dreigende vergelding, in plaats van vrome gebeden([2]). Galbert schetst deze gebeurtenis in de eerste helft van de 12de eeuw, net na de periode die we in deze thesis behandelen, en zet daarmee een lange traditie voort van reacties vanwege Christelijke auteurs op heidense rituelen. Het is onze bedoeling om in te gaan op deze traditie van respons door de clerus op (wat men zag als) niet-Christelijke zaken.

     De Middeleeuwen worden, op religieus vlak, traditioneel voorgesteld als monolithisch-Christelijk([3]). Dit hangt samen met het vertekende beeld dat de bronnen ons voorschotelen. Na de ondergang van het Westromeinse Rijk gedurende de vijfde eeuw en de daarmee gepaard gaande desintegratie van administratie en openbaar onderwijs, werden administratieve en educatieve taken overgenomen door de Kerk. Op die manier werd de schriftelijke communicatie het monopolie van een intellectuele elite, met name de hoge clerus en de kloosters. Juist deze kringen waren het meest doordrongen van de Christelijke cultuur. Daarbij komt dat schrijfmateriaal in de Vroege Middeleeuwen, voordat papier in Europa bekend werd, uitermate kostbaar was. Bijgevolg werden enkel de zaken die men belangrijk achtte, waar een zekere eeuwigheidswaarde aan werd toegekend, opgeschreven op duurzaam materiaal (vooral perkament). Het zal ons dan ook niet verbazen dat het leeuwendeel van de geschriften te maken heeft met de (Christelijke) religie.

     Onze blik op de (Vroege) Middeleeuwen wordt dus vertroebeld door een dubbele vertekening: het bronnenmateriaal dat tot ons is gekomen, is ontsproten aan de pen van een zeer beperkte elite, en enkel hetgeen die intellectuele bovenlaag als belangwekkend beschouwde, werd neergeschreven. Derhalve ontsnapt de overgrote meerderheid van de middeleeuwse bevolking, die zich moest bedienen van mondelinge communicatie, aan ons blikveld. Hier en daar zijn flarden van de orale overlevering bewaard gebleven, denken we maar aan sprookjes of heldensagen, maar dit is slechts een glimp van wat de ongeletterde lekencultuur inhield.

     Door deze omstandigheden krijgen we de indruk dat de heiden met de kerstening op slag bevrijd werd uit de “duisternis” van de afgoderij, en dat de Kerk zonder veel moeite haar concurrenten wegvaagde. Culturele en geloofssystemen sterven echter een langzame dood. Af en toe laten de bronnen dan ook doorschijnen dat de christianisering een geleidelijk proces was en dat heidense elementen nog geregeld de kop opstaken na de eerste bekeringsgolf, hetzij in anekdotische vermeldingen van heidense praktijken (zie het voorbeeld van Galbert van Brugge), hetzij in normatieve bepalingen die de orthodoxie van het geloof moesten waarborgen. In het tweede hoofdstukje zullen we daarom trachten om dit kersteningsproces en de mechanismen die hierbij optraden uit de doeken te doen.

     Toen we aan het onderzoek voor deze thesis begonnen, was het onze bedoeling om na te gaan welke elementen van het heidendom de missionering hadden overleefd en ofwel door de Kerk werden opgenomen (zoals heiligen- of reliekenverering), ofwel door de Kerk werden bestreden en clandestien werden beoefend (zoals zwarte magie). Daarbij wilden we ook navorsen uit welke tradities deze heidense relicten stamden (de Romeinse, de Keltische, de Germaanse ...). Na verloop van tijd kwamen we er echter achter dat de zaken gecompliceerder in elkaar zaten. Vooreerst lag het nooit in de bedoeling van de middeleeuwse auteurs om ons een overzicht te geven van de pre-Christelijke zaken die in hun tijd stand hielden. Ze wilden de lezer (of toehoorder) in de eerste plaats overtuigen van de verkeerdheid van alles wat niet tot Gods Wil behoorde, en zodoende hun publiek overhalen om zich volledig over te leveren aan Gods Woord. Ze wilden vooral het onwetende volk, het vulgus, uit hun ignorantie verheffen en dichter bij de Heer brengen. Vandaar de preoccupatie van de geestelijkheid om, in hun ogen, dwaze praktijken, zoals genezingsmagie of het dragen van amuletten of augurie, uit te roeien, omdat deze gewoontes schadelijk waren voor de ziel en het in het belang van de uitvoerder ervan was om ze af te zweren. Een kleine minderheid van de bevolking, de geletterde clerus, legde m.a.w. haar normen en waarden op aan de ongeëduceerde meerderheid. Daarom zullen we aandacht besteden aan de omschrijving van wat we bedoelen met “klerikale cultuur” en “volkscultuur”.

     Een tweede probleem is de omschrijving van de term “heidens”. Uiteraard kunnen we hiermee niet alle zaken aanduiden die in een maatschappij bestonden voor de komst van het Christendom en erna weerstand boden aan verandering, zoals kledij, taal, kunst, ... Uiteraard bleven vele details uit het dagelijks leven na de kerstening precies hetzelfde. Nu zal men opwerpen dat het duidelijk gaat om religieuze zaken, die te onderscheiden zijn van seculiere. Maar kunnen we bij vermeldingen van magie of het vieren van het nieuwjaarsfeest, die in middeleeuwse bronnen veelvuldig bestempeld worden als “heidense relicten”, wel spreken van religieuze zaken? We mogen hierbij niet vergeten dat het onderscheid tussen “religieuze” en “seculiere” bezigheden in vele oude culturen verre van evident was. Zaken of gebeurtenissen die in onze westerse samenleving als volledig profaan gezien worden, staan in andere maatschappijen wel in verband met het bovennatuurlijke. De grenzen tussen “heidens” en “Christelijk”, tussen “religieus” en “seculier” zijn voortdurend in beweging([4]), en daar zullen we in een vierde hoofdstuk op in gaan.

     Zoals we hierboven reeds opmerkten, is het nooit de bedoeling geweest van de middeleeuwse auteur om een systematische overzicht te geven van heidense gebruiken uit zijn tijd. Derhalve vergt het bronnenonderzoek een bijzondere methodiek. Na deze uit de doeken gedaan te hebben, gaan we over op het bronnenonderzoek. We hebben getracht een zo breed mogelijk spectrum aan verschillende genres te gebruiken. De chronologische afbakening loopt van begin zesde eeuw tot het tweede decennium van de elfde eeuw. Deze periode vormt een min of meer samenhangend geheel, vanaf de val van Rome tot de Twaalfde-eeuwse Renaissance, en wordt gewoonlijk samengevat onder de noemer “Vroege Middeleeuwen”. Wij menen dat het te verantwoorden is om ons onderzoek tot deze periode te beperken, aangezien de verschillende fases van het christianiseringsproces in dit tijdvak (gedeeltelijk) voltooid of toch ten minste ingezet werden (zie infra). Wat de geografische omschrijving betreft, concentreren we ons op het Frankische territorium. Na de verovering van Gallië door Clovis, kende het Frankische Rijk nog verscheidene periodes van expansie. Wij zullen ons beperken tot Gallië (grosso modo het huidige Frankrijk en de Nederlanden), maar ook enkele perifere gebieden (Italië, Saksen, Friesland, de Alpijnse regio) zullen, zij het sporadisch, aan bod komen, in hoofdzaak om onze informatie aan te vullen.

     Om terug te komen op de bedoeling van deze thesis: in plaats van het louter catalogeren van “heidense relicten”, hebben we in de loop van het onderzoek het accent verlegd naar de perceptie van het heidendom, zoals het “voort bestond” in de volkscultuur, door de Kerk. Wat beschouwde men als “heidens”? Welke realiteit schuilt er achter de kerkelijke perceptie van het heidendom? Tot welke sociale groepen richtte men zich? Is er een evolutie waar te nemen? In welke mate was de Kerk succesvol in haar strijd tegen bijgeloof? In welke mate vond er accaparatie van heidense zaken plaats? Wat is het chronologische en geografische verloop van dit proces? Is het mogelijk om bepaalde etnische aspecten te onderscheiden? Kunnen we spreken van een “heidense onderstroom” in de Christelijke middeleeuwse cultuur? Kunnen we iets waarnemen van het proces van decadentie van een functionerend religieus systeem naar relict?

     Heeft een dergelijk onderzoek, dat meer vragen oproept dan het antwoorden kan geven, eigenlijk wel relevantie? Vast staat dat de belangstelling voor pre-Christelijke Europese godsdiensten de laatste decennia sterk is toegenomen, ook buiten de geschiedwetenschap. Het Christendom heeft in de westerse wereld haar godsdienstige  (quasi-)monopolie verloren, en vooral in de 2de helft van de vorige eeuw staken nieuwe “natuurreligies” de kop op, waarvan wicca misschien de bekendste is([5]). Niettemin behoort onze maatschappij nog grotendeels tot de Christelijke cultuur, en onze kijk op wat “heidens” is wordt daardoor gekleurd, net zoals Galbert van Brugge de “heidense” schending van graaf Karels graf voorstelt als tegenpool van het sacrament van de eucharistie. Hopelijk kan dit werk een klein beetje licht werpen op deze perceptie van het heidense door de Christelijke buitenstaander.

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] GALBERTUS BRUGENSIS, De multro, traditione et occisione Karoli comitis Flandriarum, ed. J. Rider (Turnhout 1994: Corpus christianorum, Continuatio mediaevalis 131). 

[2] R. VAN CAENEGEM, A. DEMYTTENAERE, L. DEVLIEGHER, De moord op Karel de Goede door Galbert van Brugge, Leuven, Davidsfonds, 1999, p. 230. 

[3] MILIS (Ludo), “De Heidense Middeleeuwen: een contradictio in terminis?”, in: MILIS (Ludo) (ed.), De Heidense Middeleeuwen, Brussel, Belgisch Historisch Instituut te Rome, 1991, p 10.

[4] MARKUS (R.A.), The End of Ancient Christianity, Cambridge, Cambridge University Press, 1990 (1998), p. 9.

[5] zie o.a. JONES (Prudence), PENNICK (Nigel), A History of Pagan Europe, London-New York, Routledge, 1995. Voor België: DE ZUTTER (Jan), Heidenen voor het Blok. Radicaal-rechts en het moderne heidendom, Antwerpen, Houtekiet, 2000.