De politieke geschiedenis van Moerbeke-Waas. Meer dan 150 jaar liberaal bestuur. (Godfried Maes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2:  De weg naar een politieke tweedeling

 

Vanaf dit hoofdstuk wordt een uiterst belangrijke bron aan het hoofdstuk toegevoegd: de Liber Memorialis van de parochie Moerbeke – Waas. Hiermee werd gestart op 10 november 1870 door toenmalig pastoor C. Peeters. Zoals hij in het inleidende gedeelte zelf aangaf was dit document bestemd om de situatie te beschrijven voor zijn opvolgers. Het bevat onder meer gegevens in verband met de kerkgang, de zedelijke toestand, enz. Vaak worden mistoestanden en misbruiken hierin aangeklaagd en veroordeeld. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de familie Lippens een belangrijke hoofdrolspeler zal zijn in het memorieboek.

Het boek werd pas bijgehouden van het jaar 1870 wat de erbarmelijke toestand van de parochie illustreert. Indien er sprake zou zijn van een harde politiek strijd zou deze zeker haar neerslag hebben gevonden in dit Kerkelijke document. Het feit dat dit niet gebeurde laat mij veronderstellen dat van een echte harde strijd nog geen sprake geweest was. Alles werd voorlopig gecontroleerd door de “blauwen” zonder hard weerwerk van katholieke zijde. De katholieken lijken zich bij het overwicht neer te leggen...

 

Maar dan slaat de situatie volledig om. Het breukmoment, dat ik naar analogie van Prof. Dr. J.ART situeer omstreeks 1874, is mijns inziens drieledig. Ten eerste verloren de liberalen nationaal de verkiezingen, wat voor relletjes zorgde in de gemeente. Ten tweede stelde de bisschop van Gent een nieuwe, uiterst gedreven pastoor aan. En tot slot werd de kloof tussen de klerikalen en vrijzinnigen nog groter door de huwelijkspolitiek van de familie Lippens en de stap naar vrijzinnigheid. Deze drie punten verdienen enige duiding.

 

 

2.1. Verkiezingsnederlaag van de liberalen

 

Hoewel de vaderlandse politiek van 1848 tot 1884 vrijwel volledig gedomineerd werd door de liberale partij was in de periode 1870-1878 toch een katholieke regering aan de macht onder leiding van J. Malou. De katholieken hadden gedurende hun lange afwezigheid uit de regering hun eigen politieke organisatie verder uitgebreid, wat zich uitte in verkiezingswinst op nationaal vlak in 1870.

 

In 1872 verloren de liberalen hun meerderheidspositie in het kanton Lochristi. Later verloren ze ook de parlementsverkiezingen en verkiezingen voor de provincieraad van Oost – Vlaanderen.

De relatie tussen de katholieken en antiklerikale aanhangers van de liberale partij bereikte een dieptepunt in de regio na die laatste nederlaag. Toenmalig pastoor C. Peeters noteerde hierop het volgende in zijn nota's: De liberalen hebben hunne nederlaag gevierd met 's nachts na de Kiezingen de ruiten te verbrijzelen van het pastoreel huis. Het is de eerste keer dat de Liberalen van Moerbeke zich zoo rechtzinnig vertoond hebben. Voortijds was geheel het liberalismus van Moerbeke verdoken onder den dekmantel van eerbied voor den Godsdienst, voor de Priesters. Men trachtte de eenvoudige menschen te verleiden met in de Kerk uitwendig godvruchtig te bidden in eenen grooten Kerkboek; altaren op te rechtenvoor (sic) de processien; de zelve te vergezellen met eene Flambeeuw in de hand. Waaraan moet men deze verandering in de handelswijse toeschrijven? Sommige zeggen dat de vermaning door de Journal de Gand aan de liberalen gegeven dat hunnen handelswijze in alles moet overeenkomstig zijn met de grondregels van het Liberalismus op onze kopstukken eenen grooten indruk gemaakt heeft en dat men besloten heeft voortaan in alles de Liberalen van Gent na te volgen. Ik twijfel grootelijks of dit zoo is want men weet hier genoeg dat men zulke brutale handelswijze aan een groot aantal aanhangers de oogen zouden openen en afrukken. Ik geloof beter eene andere........[48]

 

Dit fragment vertelt ons naast het feit dat er relletjes in de gemeente zijn geweest, ook de toenemende spanning tussen de liberalen en katholieken en de verwantschap met de Gentse liberalen[49]. Het mag duidelijk zijn dat de oplopende spanningen stilaan naar een climax groeiden. Langs katholiek zijde heeft men de mogelijkheid gehad om zich te reorganiseren en een belangrijke tegenmacht te vormen. Symbolisch was het voor hen dan ook een belangrijke overwinning in het ontastbaar geachte kanton van Lochristi.[50]

 

 

2.2. Een nieuwe pastoor voor de gemeente

 

Na de dood van pastoor C. Peeters moest de bisschop op zoek naar een opvolger om Gods boodschap verder uit te dragen in het katholiek onverschillige Moerbeke. Op 5 augustus 1875 werd Franciscus De Ryck aangesteld als pastoor van de parochie Moerbeke-Waas. Deze man werd geboren op 28 april 1829 te Aaigem en priester gewijd te Gent op 10 juli 1854. Voor hij pastoor werd benoemd te Moerbeke was hij reeds onderpastoor te Kalken en Geraardsbergen.

 

Dat deze man met een bepaalde doelstelling naar de gemeente was getrokken, of gestuurd, bewijst alvast de volgende passage die hij zelf neerschreef in het Liber Memorialis van de parochie. In moeilijke omstandigheden verkeerde deze groote parochie sedert ettelijke jaren, zuchtende onder het liberaal en machtig juk van den heer August Lippens Burg. En familieen deszelfs aanhangers, harde tegenstrevers sedert 1847 van allen invloed des katholieken godsdienst; alle middelen, geheime, openbare, schijnheilige ja geweldige gebruikten zij reeds om 's pastoors heiligen invloed of bedieningen te verhinderen, en op het politiek terrein, was en is gansch die familie de machtige vijand van alle katholieke instellingen of besturen... Reeds meermaals had zij de geestelijke overheden schijnheilig willen misleiden nog eens wilde zij den nieuw benoemden pastoor door eenen zeer plechtigen intrede als vereeren... Doch nu schoot zij mis, de nieuwe herder in overeenkomst met zijne hoogere geestelijke overheid, wees van kant alle wereldsche praal en stoet en onthaal; hij wilde alleen geestelijkerwijze ingehuldigd worden.

 

De komst van De Ryck luidde een belangrijke ommekeer in voor de Moerbeekse gemeentepolitiek. Voor 1874 waren de verhoudingen ook al gespannen maar deze werden nooit zo scherp verwoord door de plaatselijke kerkvaders. Jammer dat de Liber Memorialis maar teruggaat tot 1870 en we bijgevolg de meningen van de toenmalige pastoors niet op papier hebben. In het archief van de gemeente is er alleszins weinig dat ons doet vermoeden dat er een echte "oorlog" aan de hand was tussen beide strekkingen. Pastoor Peeters had, net zoals de meeste van zijn collega’s in die tijd, kritiek op het liberale gedachtegoed maar het werd getolereerd zolang men pratikerend katholiek bleef.    

De keuze van het bisdom Gent op deze fel omstreden persoon zal zeker geen toeval geweest zijn. Moerbeke werd aldaar immers gezien als een schandvlek temidden van de polders. Reeds lang voor de negentiende eeuw was er al vraag naar een goede herder die in staat was zijn verloren schapen bijeen te drijven. De omstandigheden noopten zulke mensen niet echt om zich in deze sterk onkatholieke zone te vestigen en diegenen die dit wel deden, hadden meer oog voor hun eigen gemak dan voor hun echte missie.

 

Fransiscus De Ryck had een zeker ideaal wanneer hij afzakte naar Moerbeke. Zijn komst luidde een sterke heropleving van het katholieke verenigingsleven in en zorgde voor heel wat onrust bij de plaatselijke machthebbers. Zijn bevoegdheden beperkten zich niet enkel tot zijn kerk en alles wat met de parochie te maken had, maar gingen veel verder. Of dit op eigen initiatief was of opgedragen was door oversten valt niet met zekerheid te zeggen. Wel dient te worden gezegd dat gedurende zijn gehele passage in de gemeente hij slechts weinig van hogerhand werd teruggefloten. Zelfs indien hij niet de opdracht had gekregen zich bezig te houden met alle facetten van de maatschappij, kreeg hij toch stilzwijgende de toestemming vanuit Gent.

 

De persoon De Ryck wordt door mij persoonlijk een grote rol toebedeeld in het onderzoek en zal in volgende bladzijden dan ook veelvuldig naar voor treden. Sta mij toe te beginnen met het karakter van deze merkwaardige man te schetsen aan de hand van een aantal passages uit de Liber Memorialis.

 

Een eerste belangrijk aandachtspunt van de nieuwe dorpspastoor was de vervallen staat van de pastorie en de ellendige staat van de oude kerk.[51] Vanaf zijn aanstelling was duidelijk dat hij een herstelling en renovatie van de Kerkelijke gebouwen beoogde. Daarvoor dienden een aantal geldschieters aangesproken te worden. De nieuwe pastoor op raad van zijne Hoogw. De Battice en na nog eens op bevel van zijne Hoogw. H. Bracq Bisschop, aan den heer Burgemeester zijne hulp en toestemming gevraagd te hebben tot het bouwen eener kerk welke beiden hem vlakaf geweigerd werden, begon de het inwendige der kerk te zuiveren en besloot met den kerkraad van opvolgentlijk met behulp van giften, de gelden der kerk en hulpgelden van staat en Provintie enz. geheel het inwendige van (versleten) vloer af, de kooren enz. te herstellen, te vernieuwen of te versieren. En ook door giften![52]

Die giften van een aantal katholieke sympathisanten waren uitermate belangrijk voor het realiseren van het plan van De Ryck. Aanvankelijk zien we dat er nog een grote terughoudendheid bestaat vanwege de bevolking om schenkingen, welke dat ook mogen zijn, te doen aan de Kerk. Naarmate de tijd verstreek, zien we dat in het memorieboek steeds meer milde schenkingen worden opgetekend, variërend van een aantal kandelaars tot hele stukken grond en geldelijke steun. De acties en oproepen van De Ryck wierpen dus hun vruchten af en mobiliseerde een deel van de inwoners. Uit voorgaande fragment blijkt de strijdlustigheid waarmee hij het politieke gevecht wou aangaan. Hij verwonderde er zich al niet meer over dat hem de steun van de gemeente zou geweigerd worden en zoekt haast onmiddellijk naar alternatieven.

Maar de herstelling van de kerk in het centrum bleek niet voldoende voor de parochianen die in de uithoeken van de gemeente woonden. Rond de eeuwwisseling drong zich de bouw van een nieuwe kerk op de wijk Kruisstraat zich op. De kerkgangers aldaar hadden immers gedreigd de eucharistie niet meer bij te wonen uit onvrede voor de lange en moeilijke weg die ze moesten afleggen naar het centrum. Door het gebrek aan transportmiddelen moest het overgrote deel het traject van 4 à 6 kilometer te voet afleggen. In 1901 op het einde der octaaf der Allerheiligen als de Paters Redemptoristen hier eenen missie gaven op den zondag der sluiting viel hier iets ongehoords, ja bijna ongelooflijke voor, bijna geheel de wijk was in kerkstaking, zij kwamen niet naar hunne kerk in Moerbeke, het grootste deel, de minst christelijke of van liberalen bloede bleven op den wijk (…) , en in plaats van naar de mis te gaan, lazen zij aldaar drie Paternosters en ook op volg. zondag. De beloofde kerk komt er niet, zegden zij, wij zullen de overheden dwingen, ons aanstonds eene, met priester, te bezorgen of blijven in kerkstaking, naar Moerbeke gaan wij niet meer enz. Wat nu gedaan?[53]

Met die druk op de overheden werden vooral de Kerkelijke overheden geviseerd want de liberale gemeenteraadsleden hadden geheel in de lijn van hun traditie de bouw van die kerk afgewezen, ondanks goedkeuring van de provincie en het ministerie, aldus De Ryck.

De liberalen waren zich bewust van het gevaar dat de bouw van zo ’n kerk met zich mee kon brengen. Op de Kruisstraat leefden heel wat landbouwers die ondanks hun katholieke overtuigingen eerder geneigd waren steun te zoeken in het liberale gedachtegoed. De bouw van de kerk kon zorgen voor een sterkere band met de katholieken en was als symbolisch machtspunt zeker niet te onderschatten. Een kerktoren die een aantal kilometers verder staat maakte veel minder indruk dan een kerktoren in de eigen achtertuin. Ook bleven voor de staking al heel wat mensen op zondag op de wijk en sloeg men regelmatig een viering over. De Ryck beklaagde zich in de Liber Memorialis meermaals over de slechte reputatie van de wijk en door hem meer dan waarschijnlijk aanzien als een liberaal broeinest.

Met de bouw van de kerk kon daaraan een einde worden gemaakt en kon de afstand tussen de Kruisstraat en de Kerk zowel letterlijk als figuurlijk worden verkleind.

De bouw op zich nam nog enkele jaren in beslag. Direct na de kerkstaking werd een houten kapel opgetrokken die de stakers voorlopig terug tot inkeer moest brengen. Vanuit de provincie kwamen verschillende afgevaardigden van de gouverneur zich vergewissen van de toestand van de kerk en allen hadden hetzelfde oordeel in petto, namelijk dat de bouw van een nieuwe kerk noodzakelijk was en de kosten daarvoor moesten gedragen worden door Staat, Provincie en gemeente. Onze gemeenteraad gelijk de ergste geuzen van Gent weigerde tot tweemaal toe van voor iets te willen tusschenkomen.[54] De Ryck zelf droeg ook hier een aanzienlijk deel bij (5000 Bfr.) en er werd weer een beroep gedaan op de bijdragen van een aantal katholieke weldoeners van de gemeente. Bovendien werd de gemeente gedwongen vanuit de provincie om bij te leggen wanneer bewezen was dat het budget van de Kerk ontoereikend was en de noodzaak voor de bouw van de kerk werd aangewezen.[55] 

Het gepalaver over de kosten zou nog een tijdje voortduren maar De Ryck haalde toch zijn slag binnen door de noordelijke wijken te behoeden voor isolatie van de rest van de gemeente.

 

Die bewustwording dat dit teweegbracht onder de katholieke gemeenschap hing nauw samen met het tweede doel van de pastoor, de heropleving van het katholieke leven. De opsmuk, herstelling en uitbreiding van het “kerkgebouw” moet als symbool gezien worden voor de heropleving van de katholieke gemeenschap. Deze werden, aldus De Ryck, onderdrukt en waren bevreesd voor Mr. Aug. Lippens, de alvermogende Pacha.[56] Hoewel voorheen de strijd door de kerkgang van verschillende leden van de liberale familie nog was opgelaaid, gaat De Ryck openlijk in de clinch met de liberalen. Naast de renovatie van de kerk kreeg ook het onderwijs zijn onverdeelde aandacht, zoals verder zal worden besproken, en aantal andere, onverwachte aspecten binnen de maatschappij.

 

De Ryck was en is een controversiële persoon binnen de gemeente. Door de liberalen werd hij verguisd omwille van zijn radicale standpunten, door de katholieke zijde werd hij aanbeden omwille van zijn verdiensten voor de wederopbouw van het christelijke leven.[57]

 

 

2.3. Huwelijkspolitiek en stap naar vrijzinnigheid

 

Met de huwelijkspolitiek bedoel ik de banden die werden gesmeed, bewust of onbewust laat ik in het midden, met de Gentse liberale familie De Kerchove De Denterghem. Die clan zou ook de oorzaak zijn geweest voor de evolutie naar openlijke vrijzinnigheid in Moerbeke en het radicaal afzweren van de Kerkelijke instanties.

 

De band tussen beide families was drieledig:

1. Het eerste huwelijk voltrok zich in 1842 tussen Stéphanie Lippens en Hippolyte de Kerchove d' Exaerde.[58]

 

2. Het tweede huwelijk dat werd ingezegend was in 1870 tussen Marie Stephanie Wilhemine Lippens, dochter van August, en Oswald Charles Eugène de Kerchove de Dentergem.

 

3. Het derde en laatste huwelijkscontract werd afgesloten in 1873 tussen Hippolyte Pieter Lippens, zoon van August, en Louise Marie Charlotte de Kerchove de Dentergem.[59]  

 

Men kan dus sterk zien dat beide families sterk met elkaar verstrengeld raakten. De invloed van de De Kerchove op het Moerbeekse beleid moet enorm groot zijn geweest. De familie Lippens zelf bleef gedurende lange tijd zelf pratikerend. De generatie tot en met August Lippens mag als gelovig en katholiek bestempeld worden volgens J. Art. Een schoonzus van August was zelf Zuster van het Arme Kind Jezus en hijzelf en zijn zus Stéphanie werden nog kerkelijk begraven. Zelf Maurits Lippens, Augusts kleinzoon, werd nog gedoopt en deed zijn communie, ondanks de druk van de De Kerchoves.[60]

 

Niettemin kon dit de stap naar vrijzinnigheid niet afwenden. De eerste burgerlijke begraving gebeurde maar in 1900 met de dood van Eugeen Lippens[61], broer van August. Later zullen er nog vele prominente figuren van de Moerbeekse politiek zijn voorbeeld volgen.

Vooral Hippolyte de Kerchove de Dentergem maakte er een erezaak van om de invloed van de Kerkelijke instanties, als die er al was in Moerbeke, drastisch te beperken. Het mag duidelijk zijn dat de relaties van de Kerk met het gemeentebestuur in die periode nog verder vertroebelden. Voor August en Stéphanie kon De Ryck na hun dood nog enigszins respect opbrengen omdat ze “berouw” toonden en kerkelijk werden begraven. Onder Hippolyte de Kerchove de Dentergem werd toenadering tussen beide politieke strekkingen omwille van zijn vrijzinnige idealen volledig uitgesloten.

 

Niet enkel de familie Lippens zette de stap naar vrijzinnigheid. In haar spoor volgde een hele resem van belangrijke liberale figuren. Zo vertelde de dorpspastoor in de Liber Memorialis: In het begin van december 1903 werd de dokter schepen Fabry met eene ongeneesbare ziekte geslegen. De Eerw. Heer Pastoor deed alle pogingen om bij hem en aan zijn sterfbed te geraken. Hij begaf zich (als ook nog een Pater) ten zijnen huize, maar de zieke weigerde hem herhaaldelijk te ontvangen. Hij stierf gelijk hij geleefd had, als vrijdenker, zijn einde was onboetveerdig…

 

 

2.4. Twistpunten op het einde van de eeuw

 

De drie voorgaande ontwikkelingen zorgden ervoor dat in de gemeente een hevige strijd tussen beide groeperingen losbarste. Vooral de heroplevingen van het katholieke leven valt op, onder impuls van een bedrijvige dorpspastoor. In dit onderdeel van het onderzoek is het de bedoeling die heropleving eens van naderbij te gaan bekijken en te vergelijken met het liberale antwoord op dit alles. Concreet komt het neer op het uitwerken van de twistpunten die Moerbeke kenmerken op het eind van de negentiende eeuw.  

 

2.4.1. Het industriële leven

 

Een van de opvallendste gebeurtenissen in de gemeente inzake de industrie was ongetwijfeld de geldelijke hulp die pastoor Fransiscus De Ryck bood bij de oprichting van een nieuwe katoenfabriek, op de plaats waar vroeger de door hem zo verguisde vlasfabriek Cambier en Compagnie zich bevond. In 1896, wanneer de strijd met de liberalen op haar hoogtepunt kwam, werden de bedrijvigheden op het terrein hervat. De gebroeders De Staercke uit Gent startten een weverij. Om te verkomen dat dit opnieuw tot een liberaal bastion zou uitgroeien, besluit de plaatselijke pastoor zelf een handje te helpen in de heropbouw. Hij zegt hierover het volgende: Waarom heb ik daar, in die stichting medegeholpen? Ingezien het opkomen en in macht toenemen der Socialisten, en radicalen, het uitbersten van werkstakingen te Gent, zochten vele fabrikanten in de jaren 1880 en 90... weeffabrieken op den buiten in te richten, onze oude vlasfabriek was eigendom van eenen grooten liberaal, als ook onze groote suikerfabriek De Cock et Cie, indien nog een liberaal in de vlasfabriek eene weeffabriek kwam op te richten, wat werd er van ons Moerbeke, reeds overgeleverd ten grootste deel aan de macht van het godloos Liberalismus?? Tegen alle hoop kwamen katholieke heeren mij raadplegen over door hen den koop te doen der vlasfabriek. Ik kon en mocht niet aarzelen mijne toestemming te geven en mijne hulp te beloven.[62]

 

De Ryck wass zich er terdege van bewust dat een nieuw bedrijf in handen van de liberale clan een doodsteek zou betekenen voor de katholieke strijd. Daarnaast valt in het stukje door hem geschreven ook de angst voor het opkomende socialisme op. In de contreien van Moerbeke werd op dat moment nog geen melding gemaakt van enige vorm van georganiseerd sociaal verzet van linkse strekkingen. Door de meerderheidspositie van de liberale doctrine in de fabrieken van Moerbeke zou elke vorm van socialisme gedoemd zijn om te mislukken. De enige vijand bleef dus voorlopig het liberalisme.

 

Het mag duidelijk zijn dat één fabriek het historisch gegroeide verschil niet kon wegwerken. Men zocht naar ander steunpunten binnen de gemeente en hun oog viel daarbij op de “scheepswerf  Van Den Bossche-Van Garsse”. De timmerscheepswerf was ontstaan in 1858 door toedoen van Judocus Van Den Bossche. Door het huwelijk van zijn dochter Florence met Jan Van Garsse, geboren te Hamme, ontstond er een participatie van Judocus met zijn schoonzoon.

Na zijn dood in 1896 viel het bedrijf volledig in handen van Van Garsse.Vanaf dan maakt het bedrijf een ongekende evolutie. Bij de overname telde de scheepswerf slechts 12 werknemers. In 1900 loopt dit op tot 65, om één jaar later een werkliedenbestand te hebben van om en bij de 100 personen. In 1910 groeide dit aan tot 120. De groei had te maken met de evolutie in de scheepsbouw, die steeds meer inspanningen en werkhanden vereisten. Van Garsse maakte zijn bedrijf tot een modern en goed functionerende bedrijf.

 

De werf stond onder de inwoners bekend als een streng katholiek bedrijf waar de christelijke waarden dienden gerespecteerd te worden. Baas Van Garsse eiste van zijn werknemers een zeker katholiek engagement en had zelf ambities om de politiek situatie van Moerbeke te veranderen. De scheepswerf zal uitgroeien tot een politiek bastion vanwaar Jan Van Garsse samen met broer René zijn strijd voor het burgemeesterschap zal beginnen.   

 

Ondertussen stonden ook de “liberale” bedrijven niet stil. Onder meer de suikerfabriek onderging een grondige facelift en voerde een naamsverandering door. De “Sucrerie Jules De Cock” werd opgeslorpt door de “Sucrerie et Raffinerie de Moerbeke – Waes”. De naam van de eigenaar werd vervangen door de plaats van de gemeente, maar de eigenaar zelf diende ook plaats te ruimen. De familie Lippens neemt vanaf 1893 stilaan de controle over de fabriek over.[63] Voortaan zou de suikerfabriek een belangrijke politiek machtsbasis gaan vormen voor de liberalen.

 

In vergelijking met de periode voor 1874 was de absolute macht van de liberalen in de industriewereld geslonken maar de relatieve voorsprong bleef zo goed als onveranderd. Op zich was deze situatie niet zo verwonderlijk gezien de erbarmelijke toestand waarin het katholieke leven zich bevond in die periode. In de industrie was geen enkel steunpunt voor handen en de boeren waren door hun pacht gebonden aan de familie Lippens. Vroeg of laat moest daar reactie op komen en in de persoon van De Ryck gebeurde dit ook. De pastoor was zich bewust dat het liberalisme in alle facetten van de maatschappij aanwezig was en ook op de werkvloer moest teruggedrongen worden. De investeringen in de vlasfabriek indiceerden de vastberadenheid waarmee de liberalen, en later de socialisten, wou bekampen. En laat ons vooral het groeiende belang van de scheepswerf Van Garsse, waarin De Ryck de ideale partner zag, niet uit het oog verliezen.    

Dat de dorpspastoor in zijn opzet slaagde, maakte de suikerfabriek als uitvalsbasis voor de liberalen nog belangrijker. Het is dan ook niet abnormaal dat juist in deze periode het gemeentebestuur besliste om de banden met deze belangrijke industrietak nauwer aan te halen en deze verder duurzaam te ontwikkelen. Symbolisch groeide de fabriek in de loop der jaren uit tot een oninneembare liberale vestiging.

 

2.4.2. De scholenstrijd op lokaal niveau

 

Een belangrijke periode in onze vaderlandse geschiedenis is ongetwijfeld de hevige schoolstrijd op het einde van de negentiende eeuw. De regering Frère-OrbanVan Humbeeck had als belangrijke doelstelling de laïcisering van het onderwijs. De wet Notomb uit 1842 organiseerde het onderwijsnetwerk op een hoofdzakelijk katholieke manier. Het wetsvoorstel van Van Humbeeck een jaar na zijn aanstelling wou die wet vervangen. De nieuwe wet was door en door liberaal en streefde naar gemeentelijke autonomie inzake onderwijs ten gunste van de Staat en zou de klerikale machtspositie teniet doen. Een aantal belangrijke veranderingen waren onder meer dat onderwijzers een officieel erkend diploma moesten kunnen voorleggen, dat de programma's en leerboeken aan staatscontrole moesten onderworpen worden, dat de katholieke godsdienst niet langer aan de basis van het onderwijsnetwerk mocht liggen, dat godsdienstlessen enkel op vraag van de ouders buiten de normale schooluren konden gegeven worden en dat de gemeenten geen vrije scholen meer mochten subsidiëren of stichten maar wel tenminste één neutrale school moesten oprichten.     

 

Deze nieuwe regel schoot langs klerikale vleugel logischerwijs in het verkeerde keelgat na het onderwijsnet eeuwenlang in handen te hebben gehad. De 'wie niet bij mij is, is tegen mij' – houding van de Kerk zorgde ervoor dat elke verzoeningspoging op voorhand werd uitgesloten. Grootscheepse verzetacties werden georganiseerd en ontketenden een ware burgerlijke ideologische strijd. Eén van die acties bestond er in dat men kinderen van ouders die men naar de "neutrale scholen" stuurde de sacramenten weigerde toe te dienen, net zoals bij de ambtenaren van die scholen. Dit stuit op sterk liberaal verzet maar de Kerk slaagde toch in haar opzet en kon nu op een brede antiliberale achterban rekenen. Qua leerlingenaantal won het ruim de strijd van haar concurrenten en bovenal zorgde de strijd ook voor een andere positieve noot. Door haar gemeenschappelijke vijand werden de geschillen tussen de ultramontaanse vleugel en de liberale katholieken aan de kant geschoven en vormde men opnieuw een katholieke eenheid.[64]

 

Hoe werd deze strijd concreet beleefd op het platteland van Moerbeke waar de situatie enigszins gecompliceerder was?

 

Na het uitvaardigen van de schoolwet barstte in Moerbeke de strijd in alle hevigheid los. Pastoor De Ryck wilde koste wat kost een katholiek onderwijsnetwerk uitbreiden dat de strijd met het gemeentelijk onderwijs zou kunnen aangaan. Op onderwijzend vlak hadden de katholieken in die tijd immers nog geen voet aan de grond kunnen krijgen, net zoals in vele andere sectoren. Weliswaar werden de onderpastoors uitgezonden naar alle uithoeken van de gemeente en alle scholen, maar aan die activiteit was reeds vroeg een einde gekomen. Onder J.B. Suys, pastoor van de parochie voor de periode 1856 – 1864, werden de uitzendingen drastisch teruggeschroefd. De brief die bisschop Bracq in 1866 naar de kantwerkschool van Mevrouw de Kerchove d’Exaerde schreef om haar te feliciteren met haar uitstekende werk moet voor de plaatselijke katholieken dan ook een doorn in hert oog geweest zijn. De roep naar een eigen onderwijsnet werd vanaf dan steeds luider en De Ryck zou De Ryck niet zijn indien hij daar niet persoonlijk voor zou zorgen.

 

In augustus 1879 werden de eerste concrete plannen besproken voor de koop van grond en de bouw van de leslokalen. De gemeente voorzag geen fondsen voor het hele project en dus moest het geld van elders (lees: de katholieke gemeenschap) komen. De kerkvader rekende vooral op de goodwill, en centen, van enkele vrijgevige vooraanstaande figuren binnen de gemeente. De kosten werden uiteindelijk verdeeld in vier delen: ¼ wordt betaald door De Ryck, ¼ door dhr. Thuysbaert, ¼ door mevr. Zaman en ¼ door de familie Vercauteren – De Meersman. In dat laatste bedrag werden de kosten verrekend van de gronden die door hen in ruil aan de school werden verkocht.

Op 25 november dat jaar werden de lokalen plechtig ingewijd door de deken van Lokeren, Z.E.H. Brijs. Bij de start van de lessen beschikte de school over een aantal gediplomeerde lesgevers, naast de twee onderpastoors Van Bruyssel en Longueville. De wereldse leerkrachten zijn dhr. Van Duysse, die reeds actief was in het Moerbeekse onderwijs[65], en dhr. Ysenbaert. Dit duo werd aangevuld met een trio juffrouwen, die elk een specifieke functie kregen toebedeeld binnen de schoolmuren. Verdere uitbreidingen, waaronder een woonhuis voor de onderwijzers, werden ook volledig gefinancierd door gelovige investeerders. De Tjeven van Moerbeke hadden een wonderwerk verricht![66]

 

Met de verkiezingen voor de deur kondigde het jaar 1887 zich aan als een belangrijk jaar voor beide partijen. Niet toevallig dan erkende De Ryck toen de noodzaak van christelijke aanwezigheid in de wijken Kruisstraat en Koewacht. Samen vertegenwoordigen zij met ongeveer 1200 inwoners een aanzienlijk deel van de Moerbeekse bevolking. Een aantal zondagsscholen werden ingericht in de wijken van de gemeente.

Ondertussen doen zich in de Crevestraat, waar de katholieke school zich bevond, een aantal belangrijke wijzigingen voor. Het bestaande personeel van de school werd volledig vervangen door de zusters van de H. Vincentius van Deinze, voor de grondige reden en beantwoordende aan de begeerte der katholieke inwooners als ook aan onze vurigste verlangens.[67] Opnieuw werden de kosten van de inrichting van het bijhorende klooster verdeeld onder de katholieke dorpelingen en de pastoor.

Wat De Ryck wou bewijzen met het ontslag van het wereldse schoolpersoneel is mij niet duidelijk. Nergens is enige vermelding terug te vinden van buitensporig gedrag of banden met de liberale tak. Misschien was het wel zijn ultieme droom een geheel katholiek personeel te hebben? Misschien had hij enig wantrouwen ten opzichte van het huidige personeel of vond hij hen onbekwaam? Mijns inziens heeft het ten dele te maken dat voor De Ryck het godsdienstige aspect in het leerplan nog meer op het voorplan moest treden en wie anders dan kloosterzusters zijn hiervoor beter geschikt?         

 

Ondertussen bleven de liberale bestuurders ook niet bij de pakken zitten. Zij hadden weliswaar een groot overwicht in het onderwijs maar een nieuwe concurrent zorgde voor een aantal veranderingen. De nieuwe schoolwet zorgde er voor dat de liberalen sterk in het voordeel werden gesteld. Vanuit het gemeentebestuur werden subsidies verleend aan de gemeentescholen. Geen onderscheid meer onder de leerlingen, geen armen nog rijken meer, het kind van den armsten werkman is gelijk gesteld met het kind van den rijksten burger.[68] Voor de andere betekende dit dan weer dat de suikerfabriek geen werk zou geven aan ieder huisgezin die een kind zou durven zenden naar de katholieke school.[69]

De nieuwe subsidies waren welgekomen voor de gemeenteschool dat al begon te denken aan uitbreiding door het grote succes. In 1881 werd de jongensschool in het centrum vergroot. Een jaar later was het de beurt aan de meisjesschool en werd de “Froebelschool” opgericht. De lokalen werden ruimer en luchtiger en een groot deel van het meubilair werd vernieuwd.

 

Van al deze luxe bleef de katholieke school in de Crevestraat gevrijwaard. De situatie in het onderwijs zag er in 1906 als volgt uit: De gemeenteschool telde 800 leerlingen op een bevolking van 6611 inwoners. De katholieke school moest het stellen met een leerlingenbestand van 360. Sinds haar ontstaan heeft ze dus een sterke groei gekend.

De gemeentesubsidies zorgde niet alleen voor een beter infrastructuur en meer en beter gekwalificeerd onderwijspersoneel, maar zorgde ook voor gratis onderwijs. Vandaar dat de keuze voor vele gezinnen viel op de gemeenteschool. Naast het financiële aspect speelde uiteraard ook het godsdienstig aspect een belangrijke rol maar wanneer we enkel daar naar kijken geeft de verhouding van het leerlingenaantal van de twee scholen een vertekend beeld. 

 

2.4.3. De culturele aspecten van een harde strijd

 

Het liberale overwicht vond haar macht weerspiegeld op het culturele luik binnen de gemeente. De liberale harmonie “Trouw aan Kunst” bleef ondanks haar slechte financiële staat een belangrijk aandachtspunt voor de familie Lippens, zoals we hiervoor al konden zien. Ook volgens D’hondt was de toestand “objectief bekeken een kleine ramp. Jaarlijkse tekorten van tien tot vijftienduizend frank waren eerder regel dan uitzondering”.[70] De schulden werden zonder morren bijgepast wegens het grote belang van de harmonie bij de opluistering van alle liberale evenementen. Daarnaast nam het ook deel aan talrijke muziekconcours wat de uitstraling ervan alleen maar kon vergroten.

 

De aanwezigheid op liberale feesten binnen de gemeente was dus een vast gegeven. Twee vieringen springen in Moerbeke in het oog: het Ceciliafeest en het zomerfeest. Het Ceciliafeest was, en is nog steeds, het officiële feest van de liberale partij. In Moerbeke valt dit niet gelijk met de nationale feestdag in de herfst omwille van het grote belang van de suikerfabriek die in die periode midden in de bietencampagne zit. Deze dag ondersteunde van bij het begin de uitzonderingspositie die Moerbeke innam binnen de liberale partij. Het feit dat deze dag sinds zijn ontstaan niet samenviel met de andere feesten zorgde ervoor dat tal van andere prominente figuren uit de regionale, provinciale en zelfs de nationale politiek aanwezig kunnen zijn. Wanneer we de sprong maken naar de dag van vandaag zien we de laatste jaren steeds de aanwezigheid van Verhofstadt en De Clerq in de gemeente. Dit geeft aan het hele gebeuren natuurlijk een surplus aan uitstraling. Natuurlijk is ook de lange liberale machtstermijn een belangrijk wapen om deze mensen naar Moerbeke te halen maar moest deze dag op dezelfde dag gevierd worden als de andere liberale partijen zou men toch verkiezen van in de eigen gemeente of streek te blijven.

Een tweede, lokaal, liberaal feest vindt plaats in de zomer. Het zomerfeest is het jaarlijkse feest van de harmonie maar kan eigenlijk worden gezien als het partijfeest. Het feest vond bij haar aanvang plaats op het domein Wulfsdonck, dat aan de familie Lippens toebehoorde. Ook hier werd de liberale macht met de grootste grandeur ten toon gespreid en was de aanwezigheid van talrijke prominente figuren een constant gegeven.

 

Een ander belangrijk cultureel punt op het einde van de negentiende maar vooral in het begin van de twintigste eeuw is de opgang van de leescultuur. In 1908 kreeg deze een belangrijke impuls door de oprichting van een plaatselijke afdeling van het Willemsfonds. Deze behoorde een apolitieke culturele vereniging te zijn maar doordat de oprichting vooral door toedoen van Maurice Lippens werd bewerkstelligd kreeg het algauw een liberale label opgeplakt. Het doel was de promotie van het Nederlands als officiële taal in Vlaanderen.[71] Het Willemsfonds streefde ook naar een goede bibliotheekwerking en stond mee aan de wieg van de eerste openbare bibliotheek in 1909. Deze ontstond in de vorm van een rondreizend vehikel aangezien een vaste bibliotheek voorlopig nog niet voor handen was. Het centraal boekendepot werd gevestigd in de Kantwerkschool van Mevrouw de Kerchove d’Exaerde. De band met de liberalen was ontegensprekelijk. Geheel het bibliotheeksysteem werd opgericht en gecontroleerd door iemand van de liberale tak.

 

Het culturele leven stond dus in dienst van de machthebbers. Tegen dit overwicht kwam reactie vanuit katholieke hoek die zich zagen geruggensteund door de uitvaardiging van de Rerum Novarum door de paus in 1891, die meer katholieke aanwezigheid in de maatschappij voor ogen had, teneinde de wind uit de zeilen van de andere partijen te halen.

Met pastoor De Ryck aan het hoofd van de Moerbeekse parochie kon deze pauselijke brief op geen beter moment vallen en hij trok meteen in de aanval. Het eerste statussymbool dat werd aangevallen was de fanfare “Trouw aan Kunst” De liberalen roemden zich op de hunne, zij alleen konden één in stand en op de hoogt der kunst houden. De ’t Jeven, de Katholieken,  niet, zij hebben noch geld noch spelende eereleden enz. De ’t Jeven in de kerk… Wij feesten op straat en in lokalen enz. zij spotteden met de eenige koperen instrumenten waarmede den kerkzang of den zang der Xaverianen begeleiden onder het bestuur des heeren onderworpen van Bruyssel, van Butsel, Bessems,… zoo getergd met eens trillende harten van katholieken, zij ook moeten en zullen eene fanfaren maatschappij hebben, willen is kunnen zeggen zij me moed.[72] Zo ontstond in 1892 de katholieke harmonie “Willen is kunnen” als tegenhanger van de “Trouw is kunst”.

In het zog van die harmonie zagen nog een groot aantal andere verenigingen het levenslicht. In 1896 werd de Katholieke Toneelbond opgericht. Ook dit was een instrument in handen van de pastoor, want geen enkel stuk ontsnapte aan zijn censuur en de opbrengsten van de verschillende voorstellingen gingen integraal naar katholieke doeleinden. In dat zelfde jaar werd tevens nog een vereniging voor Onderlingen Bijstand uit de grond gestampt. In 1904 werd een Katholieke Associatie opgericht die bedoeld was om de alle neuzen in dezelfde richting te laten wijzen en als politieke partij als een homogener blok naar buiten te komen. In 1911 tot slot werd werk gemaakt van een Katholieke Jonge Wacht.

Verder gaf De Ryck ook veel aandacht aan de ontwikkeling van een eigen bibliotheek na de oprichting van de liberale openbare bibliotheek.

 

Ook op het gebied van cultuur probeerde men dus elkaar de loef af te steken en invloed te bekomen onder de bevolking. Men moet voor ogen houden dat de liberalen ook hier aan het langste eind trokken. Het katholieke verenigingsleven bloeide onder De Ryck heel fel op maar veel verenigingen verdwenen even snel als ze gekomen waren na zijn dood, omdat zijn opvolgers er niet dezelfde aandacht en tijd aan gaven.

 

 

2.5. Verkiezingen rond de eeuwwisseling

 

In 1895 werden voor de eerste verkiezingen georganiseerd volgens het principe van Algemeen Meervoudig Stemrecht (A.M.S.). Dit systeem kwam er op neer dat alle mannen boven de vijfentwintig jaar mochten kiezen. Aan vrouwenstemrecht werd toen nog niet gedacht. Sommige mannen mochten meer dan één stem uitbrengen op basis van bekwaamheid, welstand en gezinsverantwoordelijkheid, met een maximum van drie stemmen. Deze ingewikkelde bepalingen kwamen erop neer dat de gegoede burgers en de intellectuelen drie stemmen kregen, de middenstanders twee en de arbeiders slechts één. Het burgerlijke overwicht werd daardoor veilig gesteld. Bovendien werd toen ook de kiesplicht ingesteld wat dan weer de gematigde partijen ten goede moest komen.[73] U ziet dat ook rond de eeuwwisseling het politieke klimaat uitermate liberaal gezind was.

   

De situatie in Moerbeke na de gemeenteraadsverkiezingen van 1895 bleef logischerwijs ongewijzigd. De liberale lijst, met Hippolyte de Kerchove Lippens aan het hoofd, haalde een verpletterend resultaat met ongeveer een duizendtal stemmen tegenover zeshonderdtal voor de katholieke lijst, die getrokken werd door dokter Blondeel.

Het is niet toevallig dat na deze verkiezingen de katholieke zijde het besluit had genomen om nog meer aanwezig te zijn in het straatbeeld.

Met Hippolyte kwam zoals eerder gesteld een echte vrijzinnige aan het hoofd wat de betrekkingen met de plaatselijke pastoor zeker geen goed heeft gedaan. Hij stond slechts enkele jaren aan het hoofd van de gemeente en buiten de invoering van de burgerlijke begraving heeft hij weinig vernieuwing gebracht. Zijn politieke agenda was samengesteld zoals zijn succesvolle voorganger en als schoonbroer had hij de politiek van dichtbij kunnen meemaken. En is er geen ongeschreven wet die zegt dat men een succesvolle formule nooit mag veranderen? Opnieuw kreeg de landbouw de grootste aandacht. Het landbouwareaal werd verder uitgebreid en nieuwe technieken vonden ingang op het platteland.

Hippolyte de Kerchove Lippens was geen echte Lippens qua bloed maar zijn politieke overtuiging en zijn aandacht voor de landbouwer maakten hem voor het merendeel van de bevolking een ware afstammeling van de familie.

 

De gemeenteraadsverkiezingen van 1903 waren vooral voor de katholieke lijst van belang. Men dacht voor het eerst een lijst te hebben ingediend waarvan men hoopte de concurrentieslag met de liberalen in hun voordeel kon beslechten. Men trok naar de kiezer met onder andere dokter Blondeel, brouwer August Plasschaert en scheepsbouwers Jan en René Van Garsse. Voor die laatste twee was het een belangrijke test om te kijken hoe het was gesteld met hun populariteit.

De verkiezingen bleken opnieuw een slag in het gezicht van de katholieken, hoewel men een veel beter resultaat haalde ten opzichte van 1895. De liberale lijst haalde 870 stemmen voor Hippolyte de Kerchove Lippens, de katholieke 612 voor Blondeel. Hoewel men erin geslaagd was de kloof te verkleinen, bleven de verhoudingen binnen de gemeenteraad ongewijzigd. De macht van de door de katholieken zo vaak verguisde Hippolyte de Kerchove had slechts een kleine deuk gekregen. Op zich was de teruggang van de liberale lijst niet zo verwonderlijk want de nieuwe burgemeester was zeker niet zo ’n een kleurrijke figuur zoals zijn aanbeden voorganger August Lippens. De vorige verkiezingen kon Hippolyte de Kerchove vooral nog steunen op diens reputatie, maar ondertussen lag er wel al elf jaar en één ambtstermijn tussen.

 

Over de persoon van Van Garsse wordt in die dagen nog niet echt veel drukte gemaakt. Maar dit veranderde grondig in de daaropvolgende jaren. Zijn verkiezing tot gemeente - en provincieraadslid zorgde ervoor dat hij meer armslag kreeg en zich steeds meer opwierp als spreekbuis voor de katholieken. Zijn politiek invloed steeg gestaag. Daarnaast kende ook zijn bedrijf een onophoudelijke groei. De verkiezingen van 1907 betekenden voor hem, nog meer dan in 1903, een belangrijke indicatie voor zijn positie binnen de gemeente. Hij had ondertussen, net als de familie Lippens, zijn positie geprobeerd te verzekeren in alle aspecten van de maatschappij. Hij oefende naast zijn politieke ambten nog een aantal andere functies uit in die tijd. Hij was onder meer voorzitter van de Kerkfabriek van Moerbeke (centrum), voorzitter van het Kantonaal Katholieke Kieskomité, voorzitter van de fanfare “Willen is Kunnen”, voorzitter van de toneelvereniging “Kunst veredelt”, voorzitter van de geitenbond, erevoorzitter van de Boerenjeugdverenigingen, voorzitter van de bijstandsverzekering “Bemint Elkander”. Een hele waslijst die aantoont hoe hij zich in enkele jaren tot speerpunt van zijn partij heeft kunnen opwerpen. Een vergelijking met August Lippens in de eerste jaren na zijn verkiezingen is hier wel degelijk op zijn plaats. Wat August Lippens toen voor de liberale bevolking was, was Jan Van Garsse ook voor de katholieken. De verwachtingen voor de verkiezingen waren andermaal heel hoog.

 

Maar opnieuw moest men zich tevreden stellen met een plaats in de oppositie. In de partiële gemeenteraadsverkiezing van 1906 kreeg Van Garsse 810 voorkeurstemmen achter zijn naam, maar opnieuw haalden de liberalen met 58 % het merendeel van de kiezers achter zich.

De lijst werd niet langer aangevoerd door Hippolyte de Kerchove d’Exaerde maar door Maurice Lippens die na dood van zijn oom de burgemeestersjerp had overgenomen. Maurice werd geboren op 21 augustus 1875 te Gent. Zijn middelbaar onderwijs kreeg hij afwisselend in Genève en Gent. Daarna ging hij rechten studeren in Gent, alsook aan de universiteiten van Cambridge en Bonn. Sinds 1898 oefende hij het beroep van advocaat uit bij het Hof van Beroep van Gent. Hij huwde ondertussen Madeline Jacqueline Peltzer.[74] Vanaf 1906 was hij actief als burgemeester in Moerbeke – Waas.

Er vonden nog twee verkiezingen plaats voor de Eerste Wereldoorlog. In 1907 haalde de liberale partij 57 % van de stemmen en in 1911 59 %. De situatie bleef ongewijzigd maar er werden geen forse winsten meer geboekt na de vorige verkiezingen. De acties van de katholieken hadden voor een deel hun vruchten afgeworpen omdat men tot een min of meer stabiel kiezersbestand was gekomen. De kloof was weliswaar kleiner geworden maar de absolute macht lag nog steeds in hadden van de liberalen. Het enige verschil met vroeger was dat men met Jan en René Van Garsse twee volwaardige tegenstanders had gevonden waar men rekening mee diende te houden.

 

De stijgende macht van Van Garsse was ongetwijfeld een doorn in het oog van Lippens. Om die reden werd in 1912 een nieuwe scheepswerf opgericht: “scheepswerf Lippens”. Dit nieuwe bedrijf had meer doorgroeimogelijkheden dan haar katholieke tegenhanger door haar gunstigere ligging: niet alleen was er voldoende plaats om uit te breiden maar ze kenden ook geen hinder van de twee bruggen dwars over de Moervaart die het scheepsverkeer konden hinderen. Het personeel haalde Lippens volgens de Heemkundige Kring van Moerbeke voor een deel uit van het werknemersbestand van scheepswerf Van Garsse. Een aantal goede krachten werden “afgekocht” en in hun nieuwe (liberale) werkomgeving verplicht zich aan te passen aan de omstandigheden. Met andere woorden: men moest de zijde kiezen van Maurice Lippens in de verkiezingen.

Deze nieuwe situatie zorgde ervoor dat de politiek zich tijdelijk gaat polariseren rond beide bedrijven. Een enigszins uitzonderlijke situatie omdat in de meeste omliggende gemeenten dit vooral gebeurde rond brouwerijen.

 

Om de intensiteit van de strijd tussen beide bedrijven aan te tonen zal ik enkele passages situeren uit een brief van pastoor De Westelinck aan de bisschop van Gent. Het gaat hier om een verduidelijking bij een dispuut tussen de pastoor en een schipper die zijn boot had laten bouwen bij Lippens en had gevraagd om het schip te laten dopen. Het toont de politieke verbondenheid van beide scheepswerven aan en de vastberadenheid waarmee ze in het politieke steekspel werden betrokken. De pastoor legde eerst de complexe toestand en de moeilijke relaties tussen beide bedrijven uit. (…) Dat deze zaak opgericht is tegen deze van Mr. Van Garsse, voorzitter van onzen Kerkraad en eenen onzer bijzonderste ingezetene Katholieken, door de familie Lippens en met hun geld, is hier voor niemand een geheim. (…) Enigen tijd later kwam men de H.H. Onderpastoors, die gewoon zijn schepen te doopen, vragen om een nieuw schip te komen wijden. Deze antwoordden erkentelijk dat hij daarvoor naar de nieuwe zaak niet kon komen. Er werd niet verder aangedrongen. (…) Nu den donderdag 19 juni laatstleden, kwam de vrouw van eenen schipper vragen om hun schip, dat op de nieuwe zaak gemaakt was te komen doopen. Ik was alsdan buiten de parochie. De H. Onderpastoor van de week zegde haar dat het hun moeilijk was daar te komen en raadde haar aan dit te laten doen te Wachtebeke waar zij moesten voorbij varen en zegde zelfs hun een briefje voor de geestelijkheid van Wachtebeke mede te geven. (…) Des avonds sprak ik met de heeren onderpastoors en allen waren wij te akkoord dat het doopen van het schip niet mocht geweigerd worden.Maar des anderendaags is niemand meer gekomen. (…) Ge ziet dat ook mijne onderpastoors niet weigeren een schip te doopen dat op hunne zaak gemaakt is, maar alleenlijk geweigerd hebben het te doen op de zaak, die eene halve uur van de pastorij verwijderd is en vooral omdat zij op zulke liberale wijze ingehuldigd is.[75]        

De polarisatie rond beide bedrijven komt in dit fragment sterk naar voor. Men was gedwongen te kiezen tussen beide scheepswerven en daarmee bekende men meteen ook politieke kleur. De woorden van De Westelinck zijn gematigd, maar dat heeft veel te maken met het feit dat hij een bisschop aanspreekt, en moeten in de juiste context geplaatst worden.

 

De concurrentiestrijd tussen beide is slechts tijdelijk want gedurende de Eerste Wereldoorlog wordt de voorsprong die Lippens opbouwde in enkele jaren volledig weggeveegd. Het nieuwe bedrijf was niet bestand tegen de neerwaartse economische crisis die het gedurende vier oorlogsjaren meemaakte. Scheepswerf Van Garsse overleefde de moeilijke jaren wel en kwam sterker dan ooit tevoren terug.[76]

 

 

2.6. Situatie rond de eeuwwisseling

 

In het vorige hoofdstuk konden we zien dat de liberalen onder leiding van August Lippens overtroefden. Zowel politiek, cultureel en industrieel vormden de katholieken slechts een marginale tegenmacht.

Deze situatie was het bisdom ongetwijfeld niet ontgaan en prompt stuurde de Bisschop een iet wat radicaal man met een grote voorkennis van de gemeente, naar Moerbeke – Waas om de situatie om te buigen. Dit aspect werd versterkt door de tendens naar vrijzinnigheid en de verkiezingsnederlaag van de liberalen. Van bij zijn aankomst zocht Fransiscus De Ryck het conflict met “Tsaar” Lippens op. Door zijn radicale optreden maakte hij elke vorm van toenadering onmogelijk en zorgde ervoor dat de gemeente in twee politieke polen werd onderverdeeld. Voorheen was de strijd liberaal – katholiek  niet echt een strijd te noemen en kon men nog gematigde standpunten in nemen. Nu was dit door het optreden van één persoon quasi onmogelijk geworden. Elk onderdeel van de maatschappij werd in het politieke debat betrokken en iedereen werd verplicht kleur te bekennen. Het feit dat hij ging investeren in een fabriek moet evenwel ook gezien worden tegen de dreigende opkomst van het socialisme en de invoering van het A.M.S.. Indien ook de arbeiders, die men al voor een groot deel had verloren aan de socialisten, bij de liberalen zouden worden gevoegd, zou de kloof moeilijk te overbruggen worden.

De Ryck zijn queeste monde uiteindelijk uit in de steun van een aantal belangrijke figuren binnen de Moerbeekse gemeenschap. Het is zeker zijn verdienste, door als spreekbuis van de katholieke partij naar voor te treden, dat hij een zekere politieke bewustwording onder zijn parochianen heeft teweeg gebracht en een stevige structuur op poten heeft gezet. De fundamenten voor een harde strijd werden gelegd en konden losbarsten.

 

Niettegenstaande de verdiensten die De Ryck had, mogen we niet voorbij gaan aan het feit dat ook in deze periode de politieke situatie niet kon gekeerd worden. Ondanks de harde inspanningen en het succes van een aantal verenigingen, ondanks het feit dat de Kerk nog nooit zo sterk aanwezig was in de hele gemeente, ondanks de bouw van een kerk voor de wijken en de oprichting van een half dozijn buurtkapelletjes, bleven de liberalen in het zadel. Rond de eeuwwisseling werd een klein percentage van hun voorsprong afgesnoept, maar de absolute meerderheid kwam nooit in gevaar. De genomen voorsprong had door het slenterende katholicisme sinds jaar en dag, al voor 1874 buitengewone proporties aangenomen en kon op enkele decennia niet worden goedgemaakt. Verder maakte de introductie en uitbreiding van de vrijzinnigheid het voor een groot deel van de liberale aanhangers onmogelijk om terug te keren naar de Kerk. De Ryck zorgde dus niet alleen voor aanhangers maar zijn soms wat extreme optreden zorgde ervoor dat heel wat mensen zich van de Kerk wegdraaiden, al dan niet openlijk. Vooral de aanvallen op de voor sommigen onaantastbare August Lippens maakten geen goede indruk.

De ijver van De Ryck en co zorgde verder ook voor een grotere bedrijvigheid. Men was zich bewust van de broosheid van de politieke macht en men besefte dat men niet bij de pakken mocht blijven zitten. Ook de liberalen probeerden in de alle maatschappelijke facetten een vertegenwoordiging te bekomen, in zoverre dit nog niet het geval was.

 

De fundamenten voor een bipolaire politiek werden voor de eerste Wereldoorlog dus nog verstevigd. Laten we voor deze periode vooral de opgang van het katholieke verenigingsleven onthouden en het feit dat één man zorgde voor een politieke strijd die in de geschiedenis van Moerbeke – Waas  haar gelijke niet kende. De liberalen moesten ondanks het stevige verweer niets van hun absolute macht prijsgeven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[48] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 30.

[49] Zie infra.

[50] In Lochristi en in Zaffelare heeft men net zoals in Moerbeke een belangrijk liberaal verleden wat zich ook nu nog steeds weerspiegelt in een belangrijk liberaal overwicht.

[51] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p.76.

[52] ibid.

[53] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 108 e.v.

[54] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 110. 

[55] Gemeentearchief Moerbeke – Waas. Gemeenteraadsverslag 22/12/1905

[56] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 81.

[57] Zie bijlage 2.

[58] Zie supra.

[59] ART J., op.cit., pp. 114 e.v.

[60] ART J., loc. cit.

[61] Eugeen Lippens was op dat moment burgemeester van Zaffelare maar kon daar niet burgerlijk begravcen worden. Dit zet de nieuwe vrijzinnige koers van de Moerbeekse liberalen sterk in de verf en toont aan dat de burgerlijke begrafenis zeker nog geen normaliteit was.

[62] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, pp. 100-101.

[63] Het zou nog tot 1912 duren eer ze de fabriek officieel op hun naam mochten schrijven.

[64] WITTE E., op. cit., pp. 93 e.v..

[65] Zie supra

[66] Uitspraak van Frans De Ryck opgetekend in de Liber Memorialis van de parochie Moerbeke-Waas.

[67] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 89.

[68] S.N., Hulde aan wijlen Mevrouw de Kerchove d’Exaerde…, p.24.

[69] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 77.

[70] D’HONDT B., op. cit., p. 104.

[71] Liberaal archief: Willemsfondsarchief, Algemeen bestuur: afdelingen en briefwisselingen.

[72] Parochiaal archief Moerbeke – Waas. Liber Memorialis, p. 97.

[73] BLOM J. & LAMBERTS E., Geschiedenis der Nederlanden. Baarn, Uitgeverij Intro, 1995, 412 p..

[74] DEVULDERE R., Biografisch repertorium der Belgische parlementairen, senatoren en volksvertegenwoordigers 1830 tot 1.8.1965. Gent, RUG, 1965, p. 1411.

[75] Bisschoppelijk Archief Gent, Dossier Moerbeke – Waas, nr. 92.

[76] Zie infra.