Magie in het Europa van de achttiende eeuw: realiteit en perceptie. (Nele Vranckx)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemene inleiding

 

In het huidig historisch onderzoek naar hekserij en toverij wordt de aandacht vooral toegespitst op de ‘eeuwen van de grote heksenvervolgingen’, nl. de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw. De laatste jaren wordt ook meer aandacht besteed aan de negentiende en twintigste eeuw, maar de achttiende eeuw wordt zoals vaker in het historische bedrijf links gelaten. Hier wordt dan ook een poging gedaan dit hiaat gedeeltelijk op te vullen.

 

Magie en hekserijprocessen in het bijzonder kwamen in de achttiende eeuw inderdaad minder voor dan in de voorgaande (vooral de zestiende en zeventiende eeuw) eeuwen. Er wordt vaak gesteld dat het hekserijgeloof in de achttiende eeuw was verdwenen onder invloed van de Verlichting. Rationele verklaringen, het geloof in de rede en de opkomst van de wetenschappen zouden hiermee komaf hebben gemaakt. Maar is deze stelling wel correct? In deze verhandeling wordt onderzoek gedaan naae hekserij –en magieprocessen en naar de perceptie ervan in de achttiende eeuw. Het geografische kader strekt zich uit over het huidige Europa.

 

Eerst dient de gebruikte terminologie in het onderzoek naar hekserij en magie in de achttiende eeuw verduidelijkt te worden. Immers, in de verschillende taalgebieden heerst er heel wat spraakverwarring met betrekking tot de betekenis van de termen. Een deel van de historiografie is dan ook gewijd aan het onderzoek naar de nadere betekenis en evolutie van begrippen als hekserij, toverij, magie en bijgeloof. Men moet er wel rekening met houden dat deze termen dynamisch zijn. Geen enkele term heeft doorheen de tijd een eenduidige betekenis. Wat bijvoorbeeld nog in de middeleeuwen als religie werd beschouwd, kon men tijdens de Verlichting beschouwen als bijgeloof.

De term magie wordt hier gebruikt als overkoepelend begrip. Onder magiegeloof wordt dan zowel het voorkomen van hekserij, toverij als andere bijgelovige praktijken zoals onttovering, anti-hekserij, wonderlijke genezingen, mirakels… in de achttiende eeuw verstaan. In het Angelsaksische en Duiste taalgebied heeft men getracht een onderscheid aan te brengen tussen de termen sorcery en witchcraft en Zauberei en Hexerei[1]. Met sorcery en Hexerei wou men de misdaad van het duivelspact aanduiden. Witchcraft en Zauberei zouden dan betrekking hebben op het toebrengen van schade met bovennatuurlijke middelen (schade-toverij, maleficium). Doch, zulk een onderscheid is niet houdbaar, omdat de termen hekserij en toverij in de door ons bestudeerde periode overlappende begrippen zijn. Hoewel men met heksen vaak personen aanduidt die een pact met de duivel hebben gesloten (net als in de zestiende en zeventiende eeuw), slaat de term ook op personen die konden toveren. Dit laatste komt in de achttiende eeuw meer voor. Personen die als heks worden aangewezen, worden nu niet meer beschuldigd van een pact met de duivel, maar vaak iemand betoverd te hebben. Volgens de Nederlandse historicus Hans de Waardt heeft de term toverij betrekking op “handelingen of veronderstelde handelingen die worden uitgevoerd door mensen en geacht worden op niet-natuurlijke wijze invloed uit te oefenen op de materiële werkelijkheid.”[2]

 

Onze verhandeling behandelt twee verschillende studie-objecten. Zoals de titel het aangeeft gaat het om de realiteit (de processen) en de perceptie ervan. Deel I over de magische realiteit bevat op zijn beurt twee hoofdstukken. Hoofdstuk 1 behandelt het vraagstuk van het einde van de grote heksenvervolgingen. De zestiende- en zeventiende eeuw hadden af te rekenen met massavervolgingen, heksenverbrandingen, waterproeven… . Tegen het einde van de 17e eeuw namen de heksenvervolgingen echter af, en vanaf het begin achttiende eeuw was er bijna geen sprake meer van. Natuurlijk moet men hier – op Europees vlak – wel rekening houden met geografische verschillen. Zo zullen in perifere landen als Polen, Hongarije en Transsylvanië de heksenvervolgingen pas op gang komen, of nog in volle gang zijn, wanneer ze in landen als Engeland, Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden reeds hun einde hebben bereikt. Hoofdstuk 2 gaat dan dieper in op de eigentijdse processen tijden de achttiende eeuw in Europa.

Deel II behandelt de perceptie van magie in de achttiende eeuw. Hierin zullen we het verschijnsel van hekserijgeloof in de achttiende eeuw op Europees vlak bekijken, waarbij we een onderscheid maken tussen landen in het centrum en in de periferie. Hierbij zullen we vooral aandacht schenken aan geleerde discussies en de ideeën die heersten onder de geletterden in de eeuw van de Verlichting. Ook zal er kort aandacht worden besteed aan het geloof in hekserij onder het volk. Daarnaast wordt ook ingegaan op de wijze waarop kunstenaars en schrijvers de magie percipieerden. Zo tonen de werken van o.a. Hogarth en Goya aan dat het geloof in hekserij, en bijgevolg de neerslag ervan in de kunst, nog niet helemaal verdwenen was.

 

De vraag die we ons hier stellen luidt als volgt: hoe werd in de achttiende eeuw omgegaan met de fenomenen hekserij en magie? Geloofde men er nog steeds in of deed men ze af als bedrog of bijgeloof? Om hierop een antwoord te kunnen geven hebben we ons verdiept in bronnenmateriaal uit de achttiende eeuw en een aantal studies hieromtrent geraadpleegd. Wat de bronnen betreft, hebben we o.m. gebruikgemaakt van processtukken, waauit bleek dat ook in de eeuw van de Verlichting nog processen werden gevoerd tegen heksen. Bovendien werden de personen die ‘heksen’ met de vinger aanwezen voor het gerecht gedaagd op beschuldiging van laster. Daarnaast vonden we heel wat informatie terug in dagboeken en kranten. Vooral dagboeken vormden een dankbare bron om de ideeën die leefden onder het volk in het verleden na te gaan. Uit zulke dagboeken, voornamelijk uit deze van clerici, hebben we kunnen afleiden dat het geloof in magie niet helemaal verdwenen was, wat ondersteund werd door kranten die nog in de achttiende eeuw rapporteerden dat het volk meer dan eens het recht in eigen handen nam en heksen bestrafte.

Studies omtrent dit fenomeen zijn eerder schaars daar het onderzoek nog in zijn kinderschoenen staat. Een aantal historici (Brian P. Levack, A. Macfarlane, H. Trevor-Roper) hebben zich gebogen over het vraagstuk van het einde van de heksenvervolgingen. Anderen hebben zich beziggehouden met het voorkomen van heksen en heksendokters in de achttiende eeuw, maar deze studies spitsen zich vooral toe op lokaal vlak (W. Blécourt, H. de Waardt). Recentelijk concentreert men zich wel meer op deze ‘vergeten eeuw’ in het hekserijonderzoek. Zo werden in Duitsland en Nederland werkgroepen opgericht, respectievelijk de AKIH Arbeitskreis interdisziplinäre Hexenforschung en Witchcraft and sorcery in the Netherlands (opgericht als Dutch Witchcraft prosecutions) die zich bezighouden met de problematiek van het voorkomen van hekserij (en het blijvend geloof erin) in de achttiende eeuw en waartoe in de Nederlanden vooral Marijke Gijswijt-Hofstra een aantal belangrijke bijdragen heeft geleverd. Voor het Engelse onderzoek kunnen Bostridge en Davies als pioniers bestempeld worden. Verder onderzoek is echter wenselijk.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] SCHORMANN, Hexenprozesse in Deutschland, 22-24.

[2] DE WAARDT, Toverij en samenleving, 11.