De geschiedenis van Brouwerij Maes afgeschuimd. Een evolutieschets van een familiebedrijf in sociaal-economisch perspectief (1880-1993). (Liesje Van Hecke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

1. Overzicht van het lopend onderzoek

 

De bedrijfsgeschiedenis is een subdiscipline van de sociale en economische geschiedenis. Deze tak van de geschiedbeoefening is ontstaan rond 1925 in de Verenigde Staten als reactie op de belangrijke veranderingen in het bedrijfsleven sinds het einde van de negentiende eeuw en de gevolgen daarvan op de Amerikaanse samenleving.[1] Vanuit de Verenigde Staten waaide deze nieuwe discipline over naar Europa waar ze beschouwd werd als een specialisatie binnen de economische geschiedenis. In België is de bedrijfsgeschiedenis pas na WOII tot stand gekomen met een publicatie van Pierre Lebrun over de wolnijverheid op het einde van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw. De vrij late ontwikkeling van deze discipline in België is te wijten aan het gebrek aan enig instituut om bedrijfsarchieven te verzamelen en te bewaren. In de jaren zestig en zeventig, maar vooral in de jaren tachtig, kwam er een eerste kentering onder impuls van het Algemeen Rijksarchief. Deze instelling begon langzaamaan bedrijfspapieren op te nemen en nam initiatieven tot het inventariseren en catalogiseren van bedrijfsarchieven. Daarbij werd het Algemeen Rijksarchief gesterkt door de opkomst van de industriële archeologie en nieuwe centra en musea. Aan meerdere Belgische universiteiten werden speciale centra opgericht voor de bedrijfsgeschiedenis, o.a. het Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis aan de UFSIA, opgericht in 1971. Vanaf de jaren tachtig en de jaren negentig kwam de bedrijfsgeschiedenis in een stroomversnelling terecht. Er was een toename van gelegenheidspublicaties die de ruggengraat vormden voor verdere studie. Daarnaast werden via projecten, licentiaatverhandelingen en doctorale proefschriften bedrijven meer thematisch behandeld.[2] Dankzij al deze bedrijfsgeschiedenissen samen is het mogelijk om tot een historisch overzicht te komen van verschillende bedrijfstakken in België

 

Bedrijfsgeschiedenis wordt op verschillende wijzen benaderd. Allereerst zijn er de bedrijfsjubileums die meestal in opdracht van het bedrijf zelf geschreven worden door een personeelslid of een ingehuurde historicus. Daarnaast zijn er ook publicaties over bedrijven die geschreven zijn door bedrijfshistorici en onafhankelijk van het bedrijf zelf. Deze werken concentreren zich voornamelijk op één bedrijf en houden geen of weinig rekening met andere bedrijven in dezelfde sector. Daarnaast zijn er ook wetenschappers die op een hoger niveau werken dan enkel één bedrijf. Denk bijvoorbeeld aan publicaties met betrekking tot een hele industriesector. Zij behandelen dan meerdere bedrijven in één bepaalde tijdsperiode of regio. Andere bedrijfshistorici tonen dan weer meer interesse in de ondernemer zelf en schrijven een ondernemersgeschiedenis, waarbij de persoonlijkheid van de ondernemer centraal staat. In mijn geval gaat het om een bedrijfsgeschiedenis die hoofdzakelijk gericht is op één enkel bedrijf, de Brouwerij Maes. Vanuit wetenschappelijk-kritisch oogpunt vertel ik de evolutie van dit bedrijf maar heb ik ook aandacht voor andere bedrijven die met deze geschiedenis nauw betrokken zijn.

 

 

2. De vraagstelling

 

België staat zowel nationaal als internationaal bekend als een bierland. Dit heeft ze niet alleen te danken aan de meer dan 450 verschillende biersoorten, maar ook aan de talrijke brouwerijen die het land rijk is. Reeds in de negentiende eeuw had elk Belgisch dorp wel twee, drie of meer brouwerijen. Meestal waren dit kleine (familie)bedrijfjes die hun bier plaatselijk konden afzetten. Bier was toen dé volksdrank bij uitstek. Het was betaalbaar voor de gewone werkman en werd vaak gedronken ter vervanging van water, omdat water niet altijd even zuiver en hygiënisch was. Binnen de dorpsgemeenschap nam de brouwer, naast de pastoor en de burgemeester, een belangrijke plaats in. Sommige brouwers waren zeer actief in de lokale politiek en het verenigingsleven. Door fusies, de opkomst van het lage gistingsbier, de aanschaf van dure machines, de moordende concurrentie enzovoort, daalde het aantal brouwerijen in de negentiende en de twintigste eeuw gestaag. In 2001 telde België slechts 117 brouwerijen, waarvan de twee grootste Interbrew en Alken-Maes zijn. Over deze laatste brouwerij wil ik het hebben, meer precies Brouwerij Maes.

 

Deze brouwerij te Waarloos begon, net als vele anderen, als een kleine dorpsbrouwerij met een beperkte productie en afzet. In een eeuw tijd groeide deze brouwerij echter uit tot de tweede grootste van België. Ik wil vooral onderzoeken waarom juist deze kleine dorpsbrouwerij is kunnen uitgroeien tot de tweede grootste marktleider op de pilsmarkt. Waar heeft de brouwerij dit succes aan te danken? Welke factoren hebben hiertoe bijgedragen? Was het succes van deze brouwerij te wijten aan toevallige omstandigheden of was het succes te danken aan de strategie die de bedrijfsleiders kozen? De brouwerij was een familiebedrijf waarvan de familie Maes de stichter en de drijvende kracht was. Vier generaties Maes hebben het bedrijf gedurende meer dan honderd jaar geleid, waarbij de kennis en de traditie van het bier brouwen van generatie tot generatie werd doorgegeven. Het is dan ook zeer belangrijk stil te staan bij de vraag hoe de familieleden hun bedrijf bestuurden en welke belangrijke beslissingen werden genomen. Speelde de familiegebondenheid een rol in de groei van de brouwerij? Kortom, hoe hebben de verschillende generaties Maes de brouwerij gemaakt tot wat ze nu is?

 

Om deze vragen te beantwoorden zal onder meer gekeken worden naar de verschillende elementen die bijdroegen tot de groei van de brouwerij. Hierbij denk ik ten eerste aan het fysieke aspect, namelijk de verschillende uitbreidingen. In haar prille bestaan was de brouwerij niet meer dan een woonhuis met een brouwerij en mouterij. Heden ten dage is het een enorm groot complex van brouwerszalen, verpakkingsruimtes, magazijnen, kantoren, … . Het is interessant te weten wanneer welke afdelingen gebouwd werden. Op die manier kan ik nagaan hoe goed de brouwers met hun tijd meegingen en niet te beroerd waren om te investeren. Ook de aankoop van machines en installaties horen hierbij. Andere belangrijke elementen zijn de aandelenstructuur en de samenstelling van de beheerraad. Hieraan kan je zien wie de leiding had, wie investeerde en wie nauw betrokken was bij het reilen en zeilen van het bedrijf. Aan de hand van de aandelenstructuur kan je ook zien wanneer en door wie de brouwerij werd overgenomen en of ze eventueel fusies aanging. Fusies en overnames duiden aan dat de brouwerij sterk en kapitaalkrachtig genoeg was om andere brouwerijen over te nemen en zo verder kon groeien. Ik zal ook aandacht besteden aan de bieren. Welke bieren brouwde de familie Maes? Speelden de brouwers in op nieuwe trends of hielden ze vast aan een bepaald merk? Was het succes van een bepaald biermerk een garantie voor het voortbestaan van de brouwerij, of niet? Een andere belangrijke barometer voor de grootte van een bedrijf is het personeelsbestand. Hoe groter de brouwerij, hoe groter het arbeidersbestand. Daarbij let ik ook op de werksituatie van de gewone arbeider en de relatie tussen arbeider en patroon. Tot slot komt ook de sponsoring aan bod. Want hoe groter de naambekendheid, hoe meer mensen hun producten kopen en hoe meer de brouwerij verdient en kan groeien. Ook deze factor speelt mee in de uitbouw van het bedrijf.

 

Een bedrijf bestaat nooit op zichzelf en is steeds in interactie met haar omgeving. Om die reden schenk ik niet alleen aandacht aan factoren van economische en sociale aard, maar ook aan factoren van politieke, culturele, sociale en milieugebonden aard. In dit geval is de omgeving de gemeente Waarloos. De twee belangrijkste vragen hieromtrent zijn: op welke manier waren de dorpelingen betrokken bij de activiteiten van de brouwerij en hoe belangrijk was de brouwerij voor Waarloos? Was de familie Maes goed ingeburgerd in de lokale gemeenschap en had ze veel aanzien? Concreet komt het neer op de steun die de brouwerij gaf aan de lokale verenigen en welke rol de familie Maes vervulde op politiek, cultureel en sportief gebied. Het is ook interessant om na te gaan welke invloed de brouwerij had op het persoonlijke leven van Waarlozenaars en of de Maesbazen sociaal begaan waren met hun arbeiders. Waren ze paternalistische ondernemers en hielden ze rekening met het geestelijk en materieel welzijn van de arbeiders? Of waren ze eerder hardvochtig met weinig aandacht voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden op de werkvloer en enkel uit op winstbejag? Kortom, hoe groot was de interactie tussen de Brouwerij Maes en de inwoners van Waarloos?

Ook de natuurlijke omgeving verdient enige aandacht. De brouwerij was een onderneming die enerzijds gebruik maakte van natuurlijke grondstoffen zoals hop en mout, maar anderzijds ook het milieu vervuilde door haar brouwactiviteiten. De vraag is dan niet alleen of de brouwerij rekening hield met mogelijke milieuvervuilingen en de klachten van buren, maar ook wat ze precies deed om dit te vermijden. In welke mate was de brouwerij milieubewust en sinds wanneer zijn er sporen van dit milieubewustzijn terug te vinden?

 

Het is dus mijn bedoeling om via beschrijvende geschiedenis een historisch overzicht te geven van de evolutie van de Brouwerij Maes. Door de combinatie en de wisselwerking tussen bronnenonderzoek, literatuurstudie, mondelinge getuigenissen en krantenartikels probeer ik te achterhalen hoe de oorspronkelijk kleine dorpsbrouwerij uitgegroeid is tot één van de grootste van het land. Vanzelfsprekend kan ik daarbij niet alle facetten van het leven en werken rond de brouwerij behandelen, maar m.i. heb ik wel de belangrijkste deelaspecten besproken.

 

De keuze voor dit onderwerp was in de eerste plaats zeer subjectief. De brouwerij is namelijk dit jaar gestopt met de bierproductie en de hele productielijn verhuist naar Alken. Enkel de administratie blijft in Waarloos en het bedrijfsterrein wordt omgetoverd tot opslagplaats en distributiecentrum. Als Waarlozenaar en licentiate geschiedenis in spe was deze gebeurtenis voor mij belangrijk genoeg om eens stil te staan bij de geschiedenis van dit bedrijf en alles wat daarmee samenhangt. Ik heb getracht haar belang, identiteit en cultuur vast te leggen om zo te verhinderen dat haar verleden voor altijd vergeten wordt. Het feit dat ik zelf in de gemeente woon, was enerzijds een voordeel, maar anderzijds ook een nadeel. Het voordeel was dat ik namen en locaties die in de bronnen en de literatuur voorkwamen gemakkelijker kon plaatsen en sneller in contact kon treden met mensen die in de brouwerij gewerkt hebben. Het nadeel was wel dat door mijn gebondenheid met dit onderwerp het moeilijk was altijd even objectief te blijven. Ik kwam immers in contact met mensen die zeer nauw bij de activiteiten van de brouwerij betrokken waren en zodoende een eigen, subjectieve visie en mening hadden. Hierdoor bestond de mogelijkheid dat ik (onbewust) deze visies en meningen overnam. Ik heb dan ook geprobeert zo neutraal mogelijk te blijven.

 

Dit werk kadert ook in een groter geheel. Door de geschiedenis van één bedrijf te schrijven kan dit een hulpinstrument zijn voor historici die een algemeen overzicht van de brouwnijverheid in België willen maken. Want door lokaal onderzoek wordt het voor anderen mogelijk deze informatie te gebruiken in een breder perspectief. Ik wil hier een bouwsteen aanbieden voor degenen die bijvoorbeeld een analyse van familiebedrijven in het verleden opstellen. Deze mensen kunnen niet zonder historische werken over individuele familieondernemingen die vooraf geschreven zijn. Lokaal onderzoek is dus onontbeerlijk voor diegenen die een meer algemeen (economisch) werk willen schrijven.

 

 

3. De situering in tijd en ruimte

 

Aangezien Brouwerij Maes een familieonderneming was, zal ik enkel die periode nemen waarin de brouwerij geleid werd door een familielid. Concreet wil dit zeggen vanaf 1880 tot 1993. In 1880 nam Egied Maes de brouwerij St-Michaël over en twintig jaar later liet hij ze na aan zijn zonen Ferdinand en Theophiel. Zo bleef de brouwerij generaties lang in familiehanden tot Theo Maes in 1993 besliste al zijn aandelen te verkopen en zijn activiteiten binnen de brouwerij op te geven. Zodoende kwam een einde aan het familiebedrijf. Tijdens deze periode onderging de brouwerij verschillende metamorfoses en dankzij de lange periode van 113 jaar is het mogelijk te onderzoeken hoe de bedrijfsleiders reageerden op verschillende tendensen en welke veranderingen de brouwerij precies onderging.

 

Het hele onderzoek situeert zich voornamelijk in de gemeente Waarloos, gelegen halfweg tussen Antwerpen en Mechelen. Het dorpscentrum ligt op 15 km ten zuiden van Antwerpen en op 9 km ten noorden van Mechelen. Het grondgebied wordt ten westen begrensd door Reet (4 km), ten zuiden door Rumst (4 km), ten oosten door Duffel (ook 4 km) en aan de noordzijde door Kontich (3,5 km). Het dorp is 471 hectare groot en was vroeger een landbouwgemeente met veel weilanden en bossen. Waarloos heeft een licht glooiend reliëf, gaande van 12 meter bij de grens van Duffel tot 32 meter aan de grens met Reet. Het dorpscentrum is rond de Ferdinand Maesstraat geconcentreerd en meer naar het westen ligt de Grote Steenweg, die de verbinding vormt tussen Antwerpen en Mechelen. In 1880 telde de gemeente 787 inwoners, in 1975 waren dit er reeds 1443.[3] De economische activiteiten in het dorp waren vooral van primaire aard. Er waren veel boerderijen en landerijen en daarnaast enkele winkels en cafés. De industriële activiteiten waren beperkt tot de brouwerij en een melkerij. Onderwijs werd verschaft door een katholieke meisjesschool en een gemeentelijke jongensschool die elk enkel lager onderwijs boden.

In een klein dorp zoals Waarloos was het vanzelfsprekend dat iedereen elkaar kende en het sociaal contact was dan ook vrij groot. Dit werd bevorderd door de talrijke lokale verenigingen die het dorp telde, gaande van de fanfare en het koor, tot sportverenigingen, jeugdverenigingen, enz.

 

 

4. Literatuur en bronnen

 

Literatuur

Ondanks de grote hoeveelheid publicaties ontbreekt een grondige en diepgaande wetenschappelijke studie die de evolutie schetst van de brouwnijverheid vanaf het einde van het Ancien Régime tot nu. Dit in tegenstelling tot de toenemende maatschappelijke interesse voor alles wat met deze industriële sector te maken heeft. Want de geschiedschrijving over bier vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is groot te noemen. Enerzijds zijn er werken die verschillende industriële sectoren behandelen gedurende een bepaalde periode en waarbij de brouwerijnijverheid in een hoofdstuk aan bod komt. Hierbij denk ik o.a. aan het werk van R. Baetens.[4] Anderzijds zijn er ook heel wat publicaties die zich specifiek op bier en brouwerijen richten zoals bijvoorbeeld het werk van A. Perrier-Robert en C. Fontaine.[5] Dit werk geeft een algemeen overzicht van alle aspecten die met bier te maken hebben, van het productieproces tot reclame. Maar over brouwerijen in het bijzonder wordt niets vermeld. Deze werken zijn uitstekend om een algemeen beeld te verkrijgen, maar kunnen moeilijk bijdragen tot specifieke informatie. Daarnaast bestaat er ook literatuur die beperkt is in tijd en ruimte en meestal slechts één aspect van de biercultuur belicht. In het bijzonder denk ik dan aan de artikels van P. Daeleman in het geschiedkundig tijdschrift De Krijter, waarin hij de Belgische brouwerijen tijdens de Tweede Wereldoorlog belicht.[6] Ook het werk van J. Verstappen komt hiervoor in aanmerking. In dit boek onderzoekt hij de relatie tussen brouwerijen en het volksleven.[7] Andere publicaties zijn dan weer bedrijfsgeschiedenissen in de letterlijke zin van het woord. Zij behandelen de volledige geschiedenis van één brouwerij in al haar facetten. Aangezien deze literatuur nauw aansluit bij mijn eigen onderzoek heb ik, qua aanpak en structuur, het meest kunnen leren uit dit soort werken. Zij hadden voor mij een voorbeeldfunctie waar ik inspiratie en ideeën uit kon putten. Deze literatuur kan verder onderverdeeld worden in twee categorieën, enerzijds de wetenschappelijke werken en anderzijds werken van populair-historische aard. Voorbeelden van de eerste categorie zijn het boek van B. Smit over Heineken en de publicatie van E. Geudens over de Antwerpse brouwerij De Koninck.[8] Ook sommige thesissen horen hier thuis, bvb. de thesis van Henk Anseeuw.[9] Een voorbeeld van de werken die thuis horen in de tweede categorie zijn o.a. de publicaties van J. Cels.[10] Bij het lezen van dit soort werken is een zekere voorzichtigheid geboden omdat ze niet altijd even betrouwbaar zijn. Ze zijn immers geschreven in opdracht van het bedrijf zelf en daardoor subjectief. Negatieve zaken over het bedrijf zullen er minder snel in voorkomen, want de bedrijfshistoricus moet rekening houden met zijn opdrachtgever, de bedrijfsleiders. Zij willen vooral dat hun zaak positief in het daglicht wordt gesteld.

 

Bronnen

Om een overzicht te krijgen van welke bronnen ik gebruik kon maken, heb ik eerst enkele algemene werkinstrumenten geraadpleegd, waaronder het werk van P. Vandeneeckhout en G. Vanthemsche. Dit bibliografisch werk verschafte me enkele interessante titels die me verder op weg konden helpen. De redacteurs gaven ook een lijst met verschillende bedrijfsdocumenten.[11] Specifiek voor bronnen m.b.t. bedrijfsgeschiedenis waren de boeken van C. Vancoppenolle en van N. Bracke zeer nuttig. Bracke geeft in haar werk een overzicht van de verschillende bronnen die aanwezig kunnen zijn in het gemeentearchief, het provinciearchief, het bedrijfsarchief, enz. Ook uitgegeven bronnen zoals o.m. industrietellingen, volkstellingen en cartografische bronnen komen aan bod.[12] Op die manier had ik al een idee welke bronnen ik kon aantreffen in de verschillende archieven en kon ik efficiënter te werk gaan in mijn bronnenonderzoek. Aangezien ik Waarloos nauw betrek bij mijn onderzoek was het werk van J. Art een uitstekend hulpinstrument met vooral het artikel van J. Debelder en E. Vanhaute over de sociaal-economische geschiedenis.[13] Het artikel van A. Thijs heeft mij dan weer het belang van gedrukte, geschreven en iconografische bronnen duidelijk gemaakt.[14]

 

Vervolgens ging ik nakijken welke bronnen effectief in de verschillende archieven aanwezig waren. Allereerst ben ik op zoek gegaan naar het bedrijfsarchief op de brouwerij. Het archief was voor mij toegankelijk, maar bleek niet zeer uitgebreid te zijn. Dit komt doordat een paar jaar geleden het hele archief was geordend en opnieuw geklasseerd waarbij een groot deel van de documenten weggegooid werden. Hetgeen nog over bleef was verdeeld tussen het archief van de personeelsdienst en het archief van de financiële dienst. Het archief op de personeelsdienst bevatte personeelsregisters van 1932 tot 1972, arbeidersregisters, ontvangstbewijzen van verlofdagen, een briefwisseling met het Ministerie van Arbeid en Sociale zorg, e.d. Uiteindelijk heb ik van dit archief enkel de personeelsregisters gebruikt, omdat het de enige bron was die een langere periode bestreek. Enkel het jaar 1956 ontbrak. Dankzij deze lange termijn kon ik de evolutie van het aantal arbeiders onderzoeken. Het archief op de financiële dienst heb ik niet gebruikt omdat daar voornamelijk dikke kasboeken en mappen met buitengaande correspondentie aanwezig waren. Deze bevatte vooral cijfermateriaal en prijzen van grondstoffen e.d. en waren dus al te omslachtig voor mijn onderzoek. Deze specifieke informatie was te gedetailleerd voor mijn, eerder algemeen, onderzoek.

 

Een ander belangrijk archief was het gemeentearchief te Kontich. Sinds de fusie Kontich-Waarloos in 1977 was het archief van Waarloos ondergebracht te Kontich. Ik heb de verslagen van de zittingen van het schepencollege nagekeken van 1880 tot 1947. Met uitzondering van de jaren 1930-1936, want de verslagen van het schepencollege tijdens deze periode zijn niet terug te vinden. Ook de documenten i.v.m. hinderwetgeving, commodo et incommodo, bouwaanvragen en bronnen i.v.m. stoominstallaties heb ik nagezien. In deze mappen heb ik de meeste informatie gevonden. Daarnaast heb ik ook andere documentatie zoals de uitreiking van eretekens en bronnen m.b.t. de voedingsnijverheid bekeken. Deze bronnen leverden echter minder relevante informatie op. Al bij al waren er weinig bronnen over de brouwerij te vinden, vooral over de periode na 1950.

 

Spijtig genoeg heb ik het familiearchief niet mogen raadplegen. Ik heb contact opgenomen met Theo Maes, het laatste lid van de familie Maes die de brouwerij bestuurde, maar hij wou mij het ongeordende archief niet laten inkijken. Hij was wel bereid al mijn vragen te beantwoorden en dit aanbod heb ik vanzelfsprekend niet afgeslagen. Nadat ik al mijn informatie uit literatuur en bronnen verwerkt had, heb ik Theo Maes uitgebreid geïnterviewd om ontbrekende informatie te vergaren.

 

Naast Theo Maes heb ik ook interviews afgenomen van oud-werknemers, zowel mensen uit de directie als arbeiders en bedienden. Deze selectie heb ik bewust gemaakt om een representatieve vertegenwoordiging van het personeel te bereiken. Deze personen hebben mij verteld over het leven en werken in en rond de brouwerij, de relatie tussen de arbeiders en de directie en tussen de arbeiders onderling, over de sfeer en de mentaliteit in het bedrijf, het Waarlose leven, enz. Al deze interviews heb ik op band opgenomen en vervolgens uitgetikt. In de voetnoten verwijs ik dan ook naar de persoon die ik gesproken heb, de datum en de bladzijde. Om mij op deze interviews voor te bereiden heb ik o.a. het artikel van B. De Wever en het boek van J. F. E. Bläsing gelezen. Het artikel geeft vooral praktische richtlijnen waarmee rekening moet gehouden worden zowel voor, tijdens als na het interview.[15] Bläsing wijst in zijn boek bovendien op enkele problemen zoals bijvoorbeeld het objectiviteits/subjectiviteitsprobleem bij mondelinge bronnen.[16] Men mag immers niet vergeten dat orale bronnen altijd subjectief zijn, want het zijn herinneringen van mensen. Ik heb met deze problemen zoveel mogelijk rekening proberen te houden. Het grote voordeel van de mondelinge bronnen was dat feiten naar boven komen die ik anders nooit in de bronnen of de literatuur zou terugvinden.

 

Ik heb eveneens het persoonlijk archief van Jos Dom, een oud-werknemer, mogen raadplegen. Dit bestond hoofdzakelijk uit krantenknipsels m.b.t. tot de brouwerij. De documenten besloegen een ruime periode, van ± 1965 tot heden en kwamen uit verschillende kranten. Omdat niet altijd de oorsprong en de datum van de artikels te achterhalen was, heb ik alles genummerd en in de voetnoten verwezen naar deze nummering. Het archief bevat o.m. interne briefwisseling van de brouwerij, personeelsbrieven, reclamebrochures, gelegenheidsbrochures, personeelsmededelingen, persmededelingen, en exemplaar van “Winners”, de bedrijfskrant van Alken-Maes. Ook deze documenten werden genummerd en zo weergegeven in de voetnoten. Daarenboven heb ik nog enkele documenten verkregen van andere personen. Deze documenten, vnl. foto’s, heb ik allen in de voetnoten omschreven als een persoonlijk document.

 

Omdat zowel de bronnen als de literatuur voor de laatste decennia van de twintigste eeuw schaars waren, heb ik voornamelijk mijn toevlucht genomen tot de artikels van de Financieel-Economische Tijd (FET) voor wat sociaal-economische aspecten betreft. Maar soms gebruik ik ook artikels uit andere nieuwsbladen en tijdschriften.

 

Een andere belangrijke bron was de lopende uitgave van de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad. Ik heb alle jaargangen nagekeken vanaf 1901 tot 1990. De jaargangen na 1990 waren niet beschikbaar in de bibliotheek. Het nakijken van al deze jaargangen was een tijdrovend werk, maar via deze bronnen kwam ik de aandelenstructuur, belangrijke beslissingen binnen het bedrijf, jaarrekeningen e.d. te weten. Ook fusies en overnames en andere belangrijke gebeurtenissen kwamen langs deze bron naar boven. Andere uitgegeven bronnen zoals industrietellingen, volkstellingen en bronnen i.v.m. de Kamer van Koophandel heb ik niet nagekeken wegens tijdgebrek.

 

Tot slot heb ik ook gebruik gemaakt van iconografische bronnen. Hieronder versta ik folders, affiches, reclame, plannen, plattegronden en foto’s. Vooral het gemeentearchief leverde me plattegronden van de Brouwerij Maes en plannen van (stoom)machines op. De meeste foto’s zijn persoonlijke documenten van oud-werknemers die ik mocht lenen. Maar vorig jaar ben ik zelf de oude moutsilo’s, koeltanks, gistingskuipen, brouwketels, lageringkelders, enz. gaan fotograferen. Deze foto’s zijn uitstekend als illustratiemateriaal bij de beschrijving van het productieproces.

 

 

5. De methode

 

De structuur van dit werk is chronologisch opgevat, omdat bepaalde processen tegelijkertijd op elkaar inspelen en dus niet thematisch behandeld kunnen worden. De thematiek wordt echter niet uit de weg gegaan. Elk hoofdstuk begint met een overzicht van de brouwerijsector, dan volgt in een aantal punten de belangrijkste gebeurtenissen binnen de brouwerij, vervolgens komt de interactie tussen de brouwerij en Waarloos aan bod en tenslotte een besluit. Het geheel is opgedeeld in twee delen. Het eerste deel behandelt de periode tussen 1880 en 1969 en is op zijn beurt opgesplitst in drie hoofdstukken, voor elke generatie Maes één. Zodoende is het mogelijk om de verschillende generaties Maes met elkaar te vergelijken en te wijzen op eventuele verschillen of overeenkomsten. Hoofdstuk drie behandelt een vrij lange periode, nl. 43 jaar, en is daarom nogmaals opgesplitst in verschillende onderdelen. Deel twee, de periode van 1969 tot 1993, omvat de vierde generatie en is opgesplitst in vier hoofdstukken die qua duur ongeveer overeenkomen met de opeenvolgende decennia. De soms lichte afwijking heeft te maken met een belangrijke gebeurtenis voor de brouwerij.

 

In de tekst wordt meermaals verwezen naar bijkomende informatie zoals tabellen, grafieken, plannen, foto’s, … . Deze bijkomende informatie dient enkel om te verduidelijken en is louter aanvullend. Om het lezen te vergemakkelijken is dit illustratief materiaal in een aparte bijlage opgenomen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] C. VANCOPPENOLLE (ed.), Een succesvolle onderneming. Handleiding voor het schrijven van een bedrijfsgeschiedenis, Brussel, 2002, blz. 44.

[2] Ib., blz. 63-65.

[3] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van Waarloos, Kontich, 2000, blz. 411.

[4] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties in de provincie Antwerpen, Antwerpen, 1984.

[5] A. PERRIER-ROBERT en C. FONTAINE, België door het Bier. Het Bier door België, Esch-sur-Alzette, 1996.

[6] P. DAELEMAN, Brouwen in oorlogsomstandigheden. Een bijdrage tot de studie van de Belgische brouwerijproblematiek in de periode 1938-1947 (Eerste deel), in: De Krijter. Jaarboek 1997, 32 (1997).

[7] J. VERSTAPPEN, Het bier in het volksleven, Brugge, 1977.

[8] B. SMIT, Heineken. Een leven in de brouwerij, Nijmegen, 1996. En: E. GEUDENS, De Belgische brouwnijverheid economisch-historisch doorgelicht met bijzondere aandacht voor de geschiedenis van de Antwerpse brouwerij “N.V. Charles De Koninck” (1912-1944) op basis van het origineel bedrijfsarchief, Antwerpen, 1991.

[9] H. ANSEEUW, H., Brouwerij De Halve Maen. Evolutieschets en vergelijkend historisch onderzoek van dit industrieel-archeologisch patrimonium met andere (Brugse) brouwerijen (1860-1988), RUG, prom. Vanhaute E., 1998-1999.

[10] Bijvoorbeeld: J.CELS, De brouwers van Alken, Hasselt, 1991.

[11] P. VAN DEN EECKHOUT en G. VANTHEMSCHE (ed.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, Brussel, 1999, blz. 786-801.

[12] N. BRACKE, Bronnen voor de Industriële geschiedenis. Gids voor Oost-Vlaanderen (1750-1945), Gent, 2000.

[13] J. DE BELDER en E. VANHAUTE, Sociale en economische geschiedenis , in: ART, J. (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? I, Gent, 1993, blz. 79-158.

[14] A. THIJS, De overleveringen, in: BAETENS, R. (ed.), Industriële archeologie in Vlaanderen. Theorie en Praktijk, Antwerpen, 1998, blz. 39-51.

[15] B. DE WEVER, Mondelinge geschiedenis, in: ART, J. (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?I, Gent, 1993, blz. 51-78.

[16] J.F.E. BLÄSING, Hoofdlijnen van de moderne bedrijfsgeschiedenis, Leiden-Antwerpen, 1990, blz. 84.