‘Tussen Wieg en Graf’. De materiële baby- en kindergrafcultuur in de eerste helft van het tweede millennium v.C. in de Levant en de Mesopotamische tekstuele bronnen als middel tot reconstructie van het baby- en kinderleven. (Jasmien Huenaerts)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk II :De materiële baby- en kindergrafcultuur in de zuidelijke Levant

 

1. Inleiding

 

De hier gepresenteerde materiële grafcultuur is in geen geval een volledige voorstelling van al het beschikbare materiaal wat betreft zuigeling- en kindergraven in de zuidelijke Levant. Een selectie werd gemaakt op basis van onder andere representativiteit en volledigheid in publicatie.

Van de plaatsen die aan bod zullen komen zullen enkel die graven bekeken worden die skeletmateriaal bevatten van zuigelingen en kinderen.

 

Daarbij zal onder andere aandacht besteed worden aan de gebruikte grafvorm, de plaats van begraven, de eventuele bijgaven, de ouderdom en het geslacht van de zuigeling of het kind in zoverre die nog na te gaan was. Er zal ook gekeken worden naar de verspreiding en de onderlinge relatie van de graven binnen de stad/nederzetting. Vervolgens zal getracht worden eventuele parallellen en verschillen aan te duiden tussen de aangetroffen graven in verschillende steden. In dit tweede hoofdstuk zullen de verschillende sites die bij opgravingen in de zuidelijke Levant zuigeling-en kindergraven uit de eerste helft van het tweede millennium opleverden aan bod komen. In een volgend hoofdstuk zal ook gekeken worden naar Syrië, Libanon en de oostelijke Nijldelta. Hierdoor kunnen eventuele invloeden nagegaan worden en eventuele verbanden worden gelegd met bepaalde bevolkingsgroepen die in Hoofdstuk I kort werden geïntroduceerd. De hier vooropgestelde steden bleken allen op een bepaald moment in het tweede millennium belangrijke centra geweest te zijn op zowel politiek als economisch vlak. Binnen deze context worden een aantal zuigeling en kindergraven gesitueerd.

 

2. Tel Dan

 

2.1. Situering

 

Tel Dan, het oude Laish (Pl.II, 1) was gelegen in de noordelijke Hula vallei aan de voet van het massief van de berg Hermon en bezat een volledige Midden Bronstijd graven sequentie. Hierdoor is Tel Dan een goed vertrekkader om andere sites met een Midden Bronstijd graven sequentie te bekijken. [118]

 

2.2. Opgravingsgeschiedenis

 

De opgravingen startten in 1966 door het Israëlisch departement van antiquiteiten en musea als noodopgraving. Dan was op dat moment de meest noordelijke controlepost van het Israëlische leger, bijgevolg werd de gehele tel versterkt en groef het leger doorheen de hele tel greppels die het bodemarchief dreigden te verwoesten.[119] De keuze van de opgravingssectoren werd door het Israëlische leger beperkt tot dat gebied buiten het Syrische schutgebied. Op die manier werden ook de opgravingen hoofdzakelijk beperkt tot de zuidelijke helling van de tel.[120]

 

Men voerde hier reeds 28 jaar lang opgravingen uit ( 27 campagnes). Er werden zeven grote velden geopend, gedefinieerd als velden A, B, K, M ,T en Y (Pl. III, 1). De velden A-B en Y leverden de meest complete stratigrafische informatie op. Op die manier en gebaseerd op de informatie afkomstig uit de drie laatst genoemde velden, kwamen er ook vier strata uit de Midden Bronstijd aan de oppervlakte die een ononderbroken occupatie toonden. Binnen deze strata trof men verschillende graven aan die onder het leefoppervlak gesitueerd werden.[121]

 

2.3. De Midden Bronstijd resten

 

De oudste laag uit de Midden Bronstijd I ( stratum XII) bestond uit domesticale structuren en pleinen geschikt in een nederzetting die zich binnen de Vroege Bronstijd versterkingen bevond. Later in deze periode werden de Vroege Bronstijd versterkingen aangevuld met een massieve aarden wal en bekroond met een andere wal. Dit zou wijzen op een gestratifieerde sociale organisatie en complexiteit. De nederzetting zou zich rond het vlakke deel binnen de omwalling bevonden hebben. De helling van de wal werd slechts bewoond in MB IIC, gepaard gaande met intramurale begravingen. Door een stijging in het bevolkingsaantal die leidde tot de uitbreiding van verschillende “households” zou men mogelijk met plaatsgebrek te kampen gehad hebben waardoor men ook de hellingen ging bewonen. Een andere mogelijkheid was dat de vlakke delen binnen de versterking op een bepaald moment enkel nog gebruikt werden voor het planten van gewassen, als zekerheid in onrustige tijden, gepaard gaande met een stijging van het bevolkingsaantal. Men deed bijgevolg aan irrigatie door gebruik van een binnen het versterkte gebied aanwezige bron. Een laatste, eenvoudigere, reden zou zijn dat men zich bewust werd van het overstromingsgevaar in de winter binnen de vlakke delen. Daardoor zou men eerder voor de hellingen geopteerd hebben.[122]

 

De opgravingssectoren Y ( fasen 5 en 6) en B ( fasen 6-10) bevatten een aantal structuren met domesticaal karakter. In 1968 onderzocht men in sector B ( eigenlijk een voortzetting van veld A) de Midden Bronstijd versterkingen. Enige tijd na de constructie van deze versterkingen, zo bleek, leken de bewoners binnen de ommuringen en later op de hellingen binnen de versterkingen domesticale kwartieren ingericht te hebben. De stad werd vernietigd op het einde van de 17e eeuw/ begin van de 16e eeuw, maar zou opnieuw bezet geweest zijn in de Late Bronstijd I. De vroegste Midden Bronstijd nederzetting in sector Y werd verstoord door latere Midden Bronstijd constructies en was bijgevolg moeilijk te dateren. [123]

 

Zoals men bij opgravingen op andere sites zoals Megiddo, Hazor, Kabri, e.a. cultische of palatiale structuren uit de Midden Bronstijd aantrof, had men in Tel Dan enkel het vermoeden van een monumentaal gebouw in sector T, onder de IJzertijd resten van een cultisch platform.[124] 

 

De meeste begravingen die zich op de tel of in zijn nabije omgeving bevonden waren meestal stratigrafisch gerelateerd aan de versterkingen. Onder de aarden wallen vond men meestal MB I graven, graven uit MB II bevonden zich vaak aan de basis van de hellingen binnen de versterkingen die doorsneden werden door MB III begravingen. 

Op dit moment heeft men nog geen externe necropolis kunnen identificeren. De gestratifieerde positie van de graven liet toe deze op grondige wijze te onderzoeken.[125]

 

2.4. Beschrijving van de voorkomende zuigeling- en kindergraven

 

Zoals reeds eerder vermeld had men in Tel Dan te maken met een bijna volledige sequentie van occupatie en begraving doorheen de verschillende Midden Bronstijd fasen. De graven bevatten nooit meer dan 8 individuen en bleven vrij vaak onverstoord. Vaak kon men de overledenen vrij goed aan hun grafuitzet koppelen en op die manier de begravingsgeschiedenis reconstrueren. De graven bevonden zich voornamelijk onder vloeren van woningen en binnenhoven. Kamergraven waren meestal moeilijk te verbinden aan een vloerniveau van een woning. Dit lag eenvoudiger voor de kist-en kruikgraven.[126]

 

Graven uit de Midden Bronstijd vond men in Tel Dan in praktisch elke opgravingssector, behalve in sector K waar zich de Midden Bronstijd poort bevond. 

Men kon vier grafvormen onderscheiden: het kruikgraf, het kistgraf, het kamergraf en het schachtgraf met enkele schacht. Er zal enkel aandacht besteed worden aan de eerste twee grafvormen. Onderstaande tabel 2 geeft weer op welke manier de verschillende types zich tot elkaar verhielden. [127]

 

Tabel 2. Overzicht van het gravenbestand.[128]

 

Opvallend was de grote hoeveelheid kruikgraven die men aantrof in stratigrafische relatie met vloerniveaus binnen domesticale structuren. Mogelijk zou men hieruit kunnen besluiten dat het voornamelijk zuigelingen en kinderen waren die in zulke contexten en op zulke manieren begraven werden. Een zeker percentage van de volwassenen zou dan exclusief in een necropool begraven zijn geweest, hoewel men hiervan totnogtoe geen sporen teruggevonden heeft. Men moet echter in rekening brengen dat het archeologisch bestand onvolledig kan zijn.

 

De variatie in tabel 2 bij de kamer-en kistgraven heeft te maken met de twijfelachtige toewijzing van T 187b (Pl. IV, 1/ V, 1-2).  Bij de kruikgraven werden twee graven aangetroffen waarbinnen geen beendermateriaal aanwezig was, T 902. c-d. [129]

Hier zal enkel specifieke aandacht geschonken worden aan de zogehete “ Jar Burials” vrij vertaald als kruikgraven, en de “cist tombes” of kistgraven. De andere, hier niet besproken, graftypes bevatten volwassen personen.

 

2.4.1 Kistgraven

 

2.4.1.1. Algemeen

 

Dit soort graven konden zich, zoals eerder vermeld, onder het vloerniveau van domesticale architectuur bevinden. In Tel Dan trof men dit graftype zowel in gebied A, B als Y aan. Om dit soort graf aan te leggen diepte men vooreerst vanuit het vloerniveau een kuil uit gevolgd door de bouw van een stenen graf met dak. Deze manier van bouwen maakte dat het kistgraf gelijkenissen vertoonde met het kamergraf en hier een verkleinde versie van lijkt te zijn geweest. Een verschil was dat men bij het kamergraf de overledene bijzette via een zijdelingse ingang terwijl dit bij het kistgraf enkel via het dak gebeurde.

Kistgraven waren over het algemeen kleiner dan kamergraven, alsook minder stevig gebouwd waardoor verstoringen frequent waren. Ze waren vierkant in plan en bijgaven bleken niet overvloedig aanwezig te zijn geweest. Er was geen echte ingang aanwezig, de plaatsing van het lichaam gebeurde via het dak. In de meeste gevallen liet men één van de korte zijden open wat zowel een praktische als ideologische reden zou kunnen gehad hebben.[130]

 

De meeste kistgraven bevatten slechts één bijzetting. T. 371 vormde hierop de uitzondering en bevatte vier begravingen waarbij twee bijkomende kruikgraven op het dak van het graf geplaatst werden. De reden hiervoor was onduidelijk en het leek om een uniek geval te gaan. Tussen de personen zou men mogelijk bloedverwantschap kunnen veronderstellen.[131]

 

Onderstaande tabel 3 geeft een overzicht van de aangetroffen kistgraven in Tel Dan. Volgens Ilan werd dit graftype voorbehouden voor kinderen tussen 3 en 12 jaar.[132]

Ook lijkt er bij dit graftype,volgens Ilan, een beperking in geslacht te zijn geweest. Hoewel de geslachtsbepaling voor het grootste deel van de graven onzeker leek, was het aangetroffen en gedefinieerde skeletmateriaal meestal mannelijk. Men kan zich hierbij de vraag stellen waar de vrouwelijke kinderen dan begraven werden. Hier kan men echter niet van uitgaan daar, zoals eerder aangehaald, het geslacht in de meeste gevallen niet bepaald kon worden.

Omwille van de connotatie tussen leeftijd (geslacht?) en graftype zou men kunnen spreken van een associatie tussen het graftype en de sociale status van het kind in de maatschappij. [133]

 

Tabel 3. Overzicht kistgraven.[134]

 

Tombe 187b (Pl. IV, 1/ V, 1-2) was, als men naar de ingang keek, een kistgraf, hoewel men eerder kan spreken van een kamergraf als het ging om de grootte van het graf. Meestal werden de kistgraven parallel met muren gebouwd. [135]

 

2.4.1.2. Graven.

 

T23 (Pl. V, 3-4) bevond zich in sector A (Pl. IV, 1). De Midden Bronstijd strata in deze sector konden onderverdeeld worden in vier fasen, T23 behoorde tot de eerste fase ( MB I).  Het graf werd vanaf een opeengepakte vloer, met tabûn ovens, ingezet en sneed L 12 en L 18 (Pl. V, 3), beide Vroege Bronstijd lagen. Hoewel dit graf lichtjes vormeloos was en gedeeltelijk ingestort kunnen we er van uit gaan dat het om een kistgraf ging. Bijgave was één kom (Pl. V,5) met gekamde versiering die naast de schedel geplaatst was. Typologisch zou ze tot de MB IIA behoren en op die manier de datering voor het geheel bestendigen.  Het skelet lag in  gebogen foetushouding (zie tabel 3). Later bleek het graf opgevuld geweest te zijn met puinmateriaal en waren er lagen met verschillende samenstellingen gevormd ( fijne bodem gemengd met houtskoolsplinters en grijs zand gemengd met kleiige aarde).[136]

 

In sector A (Pl. IV, 1) zouden mogelijk nog twee andere kistgraven aanwezig geweest zijn waarvan één zich onder een vloerniveau L11 (Pl. V, 3) bevond. Er werd echter geen beendermateriaal teruggevonden. Een tweede zou zich onder het vloerniveau van L 43 (Pl. V, 3) bevonden hebben en tot de derde fase van sector A ( MB IIA) behoord hebben. Onder T23 zou zich ook nog een kruikgraf van een zuigeling bevonden hebben dat stratigrafisch gezien ook tot fase 1 behoorde.  [137]

 

Het grootst aantal Midden Bronstijd graven werd ontdekt in sector B (Pl. IV, 1). Hier kon men tien Midden Bronstijd fasen onderscheiden die allen door domesticale structuren gekenmerkt werden en meestal ook verschillende subvloer begravingen bevatten.[138]

 

T4244 (Pl. IV, 1) bevond zich onder de muren 19821-19822 en 19823 en bevatte het nog volledige skelet van een kind van 2-3 jaar. Het graf (Pl. VI, 1-3) bevond zich beneden een plaastervloer en was ingezet in een verbrande tichel en puin vulling uit de vorige Midden Bronstijd fase. Het graf leek verstoord te zijn geweest, mogelijk te wijten aan een aardbeving of het werk van knaagdieren. Meer dan T23 bevatte dit graf verschillende bijgaven. Één rood geslibt en gepolijst schepkruikje (Pl. VII, 1) samen met negen kralen ( 4 cornalijn, 1 bergkristal en 4 amethisten) trof men aan naast de schedel. Deze laatste waren mogelijk onderdeel van een halsketting. De kralen werden waarschijnlijk geïmporteerd vanuit het noorden of zuiden. [139]

 

T 371 (Plaat IV, 1) bestond uit drie begravingsfasen, was geassocieerd met T 368 (Pl. IV, 1) en bevond zich in een hoek die gevormd werd door twee muren W 181 en W 194. De eerste twee fasen (b-c) bevatten een kistgraf, terwijl binnen de derde fase (a) een kruikgraf aanwezig was dat twee zuigelingen bevatte. De grafcontext 371 (b-c) bevatte twee kinderen met een leeftijd tussen 2 en 6 jaar (Pl VII, 2-3). Als men zich voor de datering enkel baseerde op de typologie van de keramiekvormen stelde zich hier een probleem, vormen zoals de bolvormige kom wezen op een plaatsing in de MB IIB net zoals de rood verbrande kruikjes en de afwezigheid van de cylindrische kruikjes ( Pl. VII, 4). Men heeft desondanks het graf omwille van stratigrafische redenen in de MB IIC fase geplaatst.[140]  

 

T187 (Pl. IV, 1) bestond wederom uit twee fasen (a-b).  Fase b bevatte een geconstrueerd kamergraf, nog eens onderverdeeld in drie fasen. In de eerste fase werden zes individuen begraven waaronder één kind dat ouder was dan 6 jaar.

T 187a was een kistgraf waarvan de vorm onduidelijk was onder andere door het snijden met Laat Brons muur W 130. Het skelet was niet volledig, overblijfselen waren één dijbeen, twee kuitbeenderen en tanden (Pl.V, 1-2). Keramiekbijgaven (Pl. VIII, 1) waren hier vrij talrijk en bestonden onder andere uit vier platte borden en vier typische kruikjes van verschillende soorten ( cylindrisch, conisch,..).  Daarnaast waren er nog een fragment van een lamp en een “flesstop” uit been aanwezig. De datering werd voorlopig geschat op MB IIC-LB I. De bijgaven van dit graf zijn vergelijkbaar met deze van 187b en men kan ervan uitgaan dat het graf 187a over het oorspronkelijke graf (187b) gebouwd werd. Een verhouding die vergelijkbaar is met die van de verschillende fasen van het graf 371 [141]

 

Het laatste hier besproken graf lag in sector Y (Pl. III, 1) aan het 18m punt van de sleuf (Pl. VIII, 2) . Het betrof een kistgraf, T3004 (Pl. VIII, 3),  opgebouwd uit veldsteen waarvan echter weinig materiaal overbleef en bijgevolg de informatie beperkt was. Uit het onvolledige en gefragmenteerde skelet kon men afleiden dat het om een jongere ging, leeftijd en oriëntatie waren niet te bepalen. De bijgaven bestonden uit een opslagkruik en een gecorrodeerde bronzen mantelspeld gemengd met dierlijke beendermateriaal.  [142]

 

2.4.2. Kruikgraven

 

2.4.2.1. Algemeen

 

Zoals reeds bleek uit tabel 2 waren kruikgraven de meest voorkomende grafvorm in de Midden Bronstijd strata van Tel Dan. De kruikgraven van Tel Dan vertonen een aantal opvallende, gelijkende kenmerken. 

 

Zoals bij de kistgraven werd de ligging en de oriëntatie van de graven meestal bepaald door architecturale structuren, de meeste kruikgraven werden parallel met een muur ingezet. In enkele zeldzame gevallen werden ze onder muren geplaatst ( hoewel dit op foto’s en tekeningen vaak wel het geval lijkt). Vaak werden ze vanaf een vloerniveau ingegraven aan of onder de funderingen van de muur, maar dus niet voor de constructie van de muur. Indien het graf echter afgesloten werd door een vloerniveau onder de funderingen van de muur kon men inderdaad spreken van begraving onder de muur.[143] 

 

De begraving lijkt steeds primair te zijn geweest en meestal lag het lichaam in foetale of samengetrokken houding. Vaak werd de schouder en de nek van het recipiënt waarin het lichaam geplaatst werd afgebroken waardoor men het lichaam makkelijker kon inbrengen. Hierna kon men de opening afdekken met een grote scherf die afkomstig kon zijn van een andere kruik.

Bijgaven waren dikwijls beperkt tot de zogehete ‘dipper juglets’ die mogelijk gevuld werden met een vloeistof. Het lichaam lag meestal op de rechterzijde. Dit zou dit maken kunnen gehad hebben met het feit dat, om de kinderen met hun hoofd richting de opening van de kruik te plaatsen, men de meest eenvoudige manier uitkoos om het lichaam in de kruik te plaatsen. De meerderheid van de mensen zou dan echter rechtshandig moeten geweest zijn, bijgevolg zou het liggen op een bepaalde zijde van het lichaam dus eerder te maken gehad hebben met praktische redenen dan met een ideologische reden.

Verschillende kruiken werden niet zonder meer in het vloerniveau ingezet, maar werden bijkomend omgeven door of geplaatst binnen een steencirkel die mogelijk een symbolische bedoeling had.[144]

De dominante oriëntatie van de kruikgraven was noord-zuid of oost-west, naargelang de ligging op de zuidelijke of oostelijke flanken van de tel.[145]

 

Kruikgraven werden volgens Ilan meestal voorbehouden voor kinderen onder de 2 jaar. In Tel Dan vond men hier echter twee uitzonderingen op: graf 368 was een pithosgraf dat een kind van 5, 5 jaar oud bevatte, Graf 4648 bevatte één zuigeling en een kind van 3 jaar oud.  Opvallend is dat het in beide gevallen ging om begravingen in pithoi. Dit zou te maken kunnen hebben met specifieke omstandigheden zoals een fysieke of mentale handicap volgens Ilan, hoewel dit niet aangetoond werd in het onderzoek van het beendermateriaal. Daar waar het beendermateriaal voldoende bewaard leek te zijn werd onderzoek uitgevoerd. [146]

 

Tabel 4. Overzicht kruikgraven.[147]

 

2.4.2.2. Graven

 

Uit bovenstaande tabel 4 komt eerst en vooral duidelijk naar voren dat men van geen enkel skelet in een kruikgraf het geslacht met zekerheid kon bepalen. In de meerderheid van de gevallen kon men ongeveer de ouderdom bepalen en op die manier afleiden dat het  voornamelijk ging om kinderen die jonger waren dan 2 jaar[148]. Hoewel dit onzeker was vermits een aantal kruikgraven skeletmateriaal bevatten van kinderen die reeds de leeftijd van 2 jaar bereikt hadden. De overgrote meerderheid van de graven kon men in de MBIIC plaatsen.

 

T 328 (a) (Pl. IV, 1) lag parallel met een muur W187 en was ofwel ingezet vanaf een MB of IJzertijd I vloer in rood, kleiig omwallingsmateriaal dat zich onder de vloer bevond of vanaf een niveau dat zich tussen de vloer en de onderliggende locus bevond en oorspronkelijk W 187 raakte, maar niet geconserveerd werd (Pl. IX, 1).  Van het skelet werden fragmenten van de schedel, ribben en tanden bewaard. Het ging om een kind van ongeveer 2 jaar oud (Pl.IX2). De nek en rand van de kruik waren afgebroken om het inbrengen van het lichaam te vergemakkelijken. Het geheel was omringd door een aantal veldstenen. Bijgaven bestonden uit twee cilindrische kruikjes waarvan één beschilderd, een kannetje (Pl. IX, 3) en een scarabee (Pl. IX, 4). Voor het keramisch assemblage vond men parallellen in Jericho ( groepen III-IV), Hazor ( benedenstad, stratum 3) en Megiddo ( stratum X). 

T 328 (b) (Pl. IV, 1.) bevond zich een meter westwaarts van T328 (a) (Pl. IX, 1) en beantwoordde aan dezelfde kenmerken als deze laatste. Het graf bevatte een aantal niet gearticuleerde beenderen van een zuigeling van ongeveer 2 jaar oud. [149]

 

T 349 (Pl. IV, 1) was een dubbel kruikgraf dat waarschijnlijk ingegraven werd vanuit een vloer die na de inzetting van het graf een vernieuwd oppervlak kreeg (Pl. X, 1). Beide graven bevonden zich langs de fundering van een muur W195 (Pl. IV, 1). Onder de bijgaven (Pl. X,2) bevonden zich dierlijk beendermateriaal en verschillende zoetwater mollusca schelpen. Graf B was een grote pithos en bevatte beendermateriaal samen met vier vaten binnen de pithos en nog twee erbuiten. Graf A was wat hoger gelegen en bestond uit fragmenten van een recipiënt dat enkel gevuld was met beendermateriaal. [150]

 

T 371 (Pl. IV, 1)( zie ook 2.4.1.2) was gelegen in een hoek die gevormd werd door twee muren W181 en W194 (Pl. VII, 2). Het graf bestond ,zoals reeds vermeld, uit drie begravingsfasen, de eerste twee bevatten een kistgraf, de derde een kruikgraf, 371 (a) (Pl. X, 3).  De kruik bevatte het skeletmateriaal van twee zuigelingen ( waarvan één 6-10 maanden oud en één 2 jaar oud). Boven T371 (b) bevonden zich een aantal fragmenten van een voorraadkruik waaronder 2 handvaten samen met fragmenten van de schedel van een kind van 2 jaar.  Dit graf leek verstoord geweest te zijn door een volgend kruikgraf (Pl. X, 3) van een zuigeling van 6-10 maanden oud. ( dit graf bleek wel intact te zijn en is in de bovenstaande tabel opgenomen). Een kruikje was op die manier geplaatst, net onder de mond van de overledene, alsof die er net van ging drinken. [151]

 

Ten oosten van en onder de funderingen van een muur W194 was een kruikgraf, T367 (Pl. IV, 1), ingezet dat een aantal schedelfragmenten ( ander beendermateriaal was waarschijnlijk gedesïntegreerd of aangetast door knaagdieren) en een beschilderd cilindrisch kruikje bevatte (Pl. XI, 1-2). Samen met T 368 en T 371 a-b leek dit graf ingezet geweest te zijn vanaf vloer 366a (Pl. X, 4). 

T 368 (Pl. IV, 1) bevatte waarschijnlijk het skelet van een kind van 5,5/6 jaar oud, wat buiten de limiet leeftijd viel die men in de andere kruikgraven in Tel Dan aantrof. Dit kon men vaststellen aan de hand van de tanden van het skelet die permanent leken in tegenstelling tot de tanden van een kind van 2 jaar oud. Het skelet was in een pithos geplaatst waarvan de top verwijderd was (Pl XI, 3). Een stukje gedecoreerd been lag op een steen naast het graf. [152]

 

T 393 (Pl. IV, 1) was een eenvoudig graf dat naast een muur geplaatst werd. Hier was opnieuw duidelijk dat men een cilindrisch kruikje bewust aan de mond van de overledene geplaatst had (Pl. XII, 1-2).[153]

 

T 7161 (Pl. IV, 1) lag eerder afzijdig van de hiervoor besproken kruikgraven, die eerder in clustervorm verschenen, hoewel dit in sé niets hoeft te betekenen. T7161 was onder W 8605, mogelijk een IJzertijd II muur, ingezet. Omwille van de herbruik van structuren in Tel Dan zou deze muur evenwel ook in de Midden Bronstijd geconstrueerd kunnen geweest zijn. Het graf werd ingezet in het binnenste materiaal van de wal. De bovenste lagen bleven deels bewaard daar waar ze niet verwoest werden door IJzertijd II funderingsschachten en toonden een duidelijk occupatieniveau. Het graf kon echter dit niveau zowel pre -als postdateren. Een steen onder de funderingen van muur 8605 kon zowel restant zijn van een MB muur als een markering van het graf. Een scarabee was de enige bijgave (Pl. XII, 3-4.). [154] 

 

Ten oosten van W19823 was een kruikgraf, T4242a (Pl. IV, 1), beneden een plaastervloer ingezet ( L 4241) duidelijk gemarkeerd door een gat in de vloer. Het leek echter mogelijk dat het graf vanuit een jongere vloer ingezet werd ( L 4240) waardoor de relatie met muur 19823 duidelijk zichtbaar zou zijn. Het graf (Pl. XIX, 2) bevatte de resten van een zuigeling van 5 à 6 maanden oud samen met enkele dierlijke resten. Verdere bijgaven leken te ontbreken.[155]

 

Vanuit dezelfde Midden Bronstijd vloer 4240 (b), die een aantal keren een nieuw oppervlak kreeg, was T4356 (Pl. IV, 1) ingegraven. Het betrof een kruikgraf omringd door een halve steencirkel bestaande uit zes stenen (Pl. XIX, 3.). Mogelijk was de grafkruik verticaal vanaf het oppervlak ingezet vermits het bovendeel zich hoger bevond dan de bodem van het recipiënt. De bodem van een afgeronde voorraadkruik werd gebruikt om de opening af te sluiten. Binnenin kon men het skeletmateriaal van een 6 à 7 maanden oude zuigeling herkennen, verdere bijgaven waren niet aanwezig. Er konden hier geen duidelijke sporen van ziekte of andere mogelijke doodsoorzaken vastgesteld worden.[156]

 

Boven de dakplaten van kamergraf  4663 had men in de vulling van vloer 4625 (Pl. XIII, 1-2.) een kruikgraf ingezet, T 4648 (Pl. IV, 1).  In een pithos bevond zich beendermateriaal van een kind van 2-3 jaar oud ( 90-95% van het materiaal) en de resten van een zuigeling, waarschijnlijk een foetus in het eindstadium. Het 2 jaar oude kind lag op zijn rug met de armen naast zich en de handpalmen naar boven gekeerd, het onderlichaam lag in een gebogen houding. Onder dit skelet lagen de resten van de foetus die mogelijk in een zelfde houding lag (Pl. XIV, 1-2). Langs de heup van het kind trof men een kruikje aan, een plaats die mogelijk overeen kwam met waar de mond van de foetus zich bevond. Rond de borst van het kind lagen verschillende melanopsis schelpen die waarschijnlijk de overblijfselen van een halsketting vormden. [157]

 

Ten oosten van dit graf, in een balk, bevond zich opnieuw een kruikgraf, T4652 (Pl. IV, 1).  De kruik bevatte één skelet van een kind van ongeveer 1-2 jaar oud.  Opvallend was de opvulling van de kruik met enkele duizenden linzen. Ook dit graf bleek ingezet geweest te zijn vanaf vloer 4625, maar op een iets hoger niveau (Pl. XIII, 2), boven het kamergraf 4663.[158]

 

T 4680 ( Pl. IV, 1)bevond zich in een balk onder een muur W 4403 (Pl. XIII,1) en werd niet uitgehaald om de muur niet te destabiliseren (Pl. XV, 1).  Binnenin konden wel een aantal skeletresten onderscheiden worden. De kruik leek gebroken te zijn door een steen die ofwel op het graf gevallen was of van boven uit op de kruik geplaatst was. [159]

 

In opgravingsveld M (Pl. III, 1), ten noorden van gebied B trof men opnieuw een aantal graven aan waaronder één graf van een zuigeling.[160]

 

Er werden in dit veld enkel in een aantal diepere sondages Midden Bronstijd niveaus bereikt, daarbij kwam dat een aantal IJzertijd I putten de sequentie verstoorden waardoor de Vroeg Bronstijd niveaus beter bewaard gebleven waren. De MBIIA en MBIIB niveaus werden daarbij nog eens verstoord door twee kamergraven ( T 8096 en T 8185) (Pl. XVI, 1).  Op het moment van publicatie in 1996 konden reeds vijf MB fasen onderscheiden worden die allen een domesticaal karakter toegeschreven kregen en waarvan de eerste drie fasen tot de MB II C leken te behoren. [161]

 

T 8186 (c) (Pl. XVI, 1) werd ingezet vanuit een vloerniveau dat onder muur 4659 liep (Pl. XVII 1-2). Het beendermateriaal in het kruikgraf was afkomstig van een pasgeboren baby. Een cilindrisch kruikje was de enige bijgave. [162]

 

In sector Y (Pl. III, 1.), ten noordoosten van sector M, onderzocht men in eerste instantie de Midden Bronstijd versterking door het openen van een 2,5 m. brede sleuf doorheen de noordoostelijke flank. Deze werd gedurende verschillende campagnes uitgebreid in de richting van de binnenzijde van de wal (Pl. XVIII, 1.). Ook hier bleken de Midden Bronstijd overblijfselen vooral van domesticaal karakter te zijn. Er konden zeven fasen onderscheiden worden, kruikgraven vond men in elk van deze zeven fasen,gaande van MB II A tot MB II B.[163]

 

T 902b bevond zich op het 35 m. punt van de sleuf (Pl. VIII, 2.) naast de zuidelijke balk. Het graf was ingezet bovenop een stenen constructie onder de diepste puinlaag ( afkomstig van de helling) aan de binnenzijde van een verwoeste steenstructuur ( MB II A, voor de constructie van de wal). Hier kon men een occupatieoppervlak onderscheiden zonder verdere architecturale elementen. Het graf (Pl. XVIII, 2.)was omringd door een steencirkel  ( vergelijkbaar met die van T 4356 en T 328a) en bevatte enkel de schedel van een zuigeling. Het ging hier mogelijk om een vergelijkbare subvloer intramurale begraving zoals diegene in sector B. Indien dit het geval was dan zouden de oorspronkelijke occupatieniveaus naar beneden geërodeerd zijn en enkel stukken muur en puinlagen achter gelaten hebben op de helling. Het graf kon daarentegen ook in de,onbezette, binnenste helling van de steenstructuur ingezet geweest zijn.

Daarnaast waren er nog twee kruiken, 902c (Pl. XVIII, 3) en 902d die ook ingezet werden in dezelfde steenstructuur, maar verder geen skeletmateriaal of andere bijgaven bevatten. 902d bestond uit een krater die leek ingezet geweest te zijn binnen een depressie in de steenstructuur (Pl. XIX, 1.). Mogelijk waren beiden geen kruikgraven, maar eerder opslagvaten gerelateerd aan het geërodeerde occupatieniveau of een cultisch deposit[164]. Indien 902d toch een graf was zou dit een unicum zijn in de zuidelijke Levant. [165]

 

Op het 19m. punt van de sleuf onder het kruispunt van W9308, W9310 en W9317 bevond zich nog een kruikgraf, T 3050 (Pl. XVIII, 1.) , ingegraven vanuit vloer 3038. Dat dit graf zich onder de verbinding van de drie muren bevond leek eerder toevallig te zijn vermits het vloerniveau deze muren pre-dateert. Buiten de grafkruik zelf (Pl. XIX, 4) die was ingezet binnen een door keien afgelijnde kuil waren er geen bijgaven (Pl. XX, 1). [166]

 

Meer naar het westen op het 15,50m. punt van de sleuf (Pl. VIII, 2.) in een hoek die gevormd werd door W 9302a in het noorden en W 9302b in het oosten was T 1062 (Pl. XX, 2.) ingezet, vanuit een compact vloerniveau, 1060. Dit graf bevatte naast een sferisch kruikje (Pl. XX, 3.) een aantal kralen in fritt. [167]

 

2.5. Discussie

 

Overheersend aanwezig in Tel Dan was het aantal kruikgraven in stratigrafische relatie met vloeren binnen (domesticale) structuren in de verschillende opgravingsvelden B, M en Y. 

21 begraven personen bleken nog niet de leeftijd van 2 jaar bereikt te hebben.

In een aantal gevallen echter had het kind dat in een keramisch recipiënt begraven werd wel reeds de leeftijd van 2 jaar bereikt. In één geval ( T 368) ging het om een kind van 5,5-6 jaar oud dat volgens het ‘principe’ van het kruikgraf begraven werd, maar waar toch verschil merkbaar was in de gebruikte begravingsvorm. Het kind werd namelijk begraven in een pithos. Een tweede pithos-begraving ( T 4648) bevatte het skeletmateriaal van een kind van 2-3 jaar oud. Ook één van de graven horende bij T349 zou een pithos-graf geweest zijn en bevatte het skelet van een zuigeling. Bijgevolg kan men er dus niet van uitgaan dat deze begravingswijze een aparte categorie zou weerspiegelen. Ilan opperde hier de mogelijkheid dat deze manier van begraven te maken zou gehad hebben met een fysieke of mentale handicap bij de zuigeling of het kind. Het skeletmateriaal lijkt hier echter niet op te wijzen. Omwille van de lage aanwezigheid in de data van Tel Dan en het ontbreken van duidelijke verschillen met de andere kruikgraven, buiten in één geval de leeftijd van het kind, lijkt het hier eerder om een variatie op het frequent gebruikte type te gaan dan om een ‘aparte’ categorie.

 

Omwille van het feit dat de verscheidene graven zich onder domesticale structuren bevonden zou men tussen de hier begraven personen bloedverwantschap kunnen veronderstellen. Men dient evenwel het bestaan van adoptie in gedachten te houden. Ook  “aangetrouwde” familie binnen de ‘extended household’ was een mogelijkheid die het bestaan van bloedverwantschap in twijfel zou kunnen trekken. Mogelijk zou DNA onderzoek van het beendermateriaal hier enige duidelijkheid in kunnen brengen. De tekstuele bewijzen lijken echter in de richting van het bestaan van bloedverwantschap tussen de binnen één domesticale structuur begraven personen te wijzen.

 

Een aantal graven verschenen in clusters. Verschillende kruikgraven bevonden zich bovenop of naast kist-en kamergraven en bevatten offers die mogelijk gebracht werden na de begraving. Dit zou kunnen wijzen op het bestaan van een post-mortem ritueel in Tel Dan dat waarschijnlijk ook gold voor de zuigeling en het kind.  [168]

 

Men zag in drie gevallen dat kruikgraven omringd werden door een steencirkel. Deze zouden volgens Ilan een symbolische betekenis gehad hebben[169]. Men zou kunnen spreken van een symbolische betekenis in die zin dat een steencirkel een manier was om het graf te markeren, te onderscheiden van het omliggende en af te bakenen. Men zou dan eventueel een ‘beschermend-symbolische’ functie kunnen veronderstellen hoewel men hier weinig referenties voor heeft. Niet elk kruikgraf werd echter omringd of gemarkeerd door een steencirkel en dit spreekt tegen zulk een interpretatie. Het al dan niet voorkomen van een steencirkel rond het graf zou men anderzijds ook kunnen toeschrijven aan het bestaan van een sociaal/hiërarchisch verschil tussen de zuigelingen of kinderen. Dit lijkt echter minder waarschijnlijk.

 

Opvallend en mogelijk ideologisch gefundeerd is het feit dat de zuigelingen of kinderen meestal met het hoofd naar de opening van kruik of de ingang van het graf gericht waren[170].  Dit lijkt trouwens niet enkel het geval geweest te zijn bij de begraving van zuigelingen en kinderen, maar was ook bij volwassenen vast te stellen. 

 

Daarnaast zou men in de overschakeling bij zowel kistgraven ( T23, T4244→ 187a) als bij  kamergraven van enkelvoudige begraving naar meervoudige begraving volgens Ilan het steeds complexer worden van de Kanaänitische samenleving kunnen herkennen. [171]

 

 

3. Megiddo

 

3.1. Situering

 

Megiddo, het oude Tel el-Mutesellim, is gelegen op het kruispunt van de oude route van Egypte naar Syrië en Mesopotamië en die van Judea naar Fenicië (Pl. II, 1)[172] waardoor haar strategisch belang dan ook meteen duidelijk wordt. In de eerste helft van het tweede millennium was Megiddo een belangrijk centrum temidden van een Kanaänitisch landschap.

 

3.2. Opgravingsgeschiedenis

 

In mei 1927 werd het site overgelaten aan P.L.O. Guy na eerder opgravingswerk door Dr. Fisher. Tijdens de opgravingscampagnes van Guy ( 1927-1932) op de oostelijke helling ( opgebouwd uit een onregelmatig rotsoppervlak) van de tel (Pl. XXI, 1.) werden een groot aantal graven gerecupereerd en naar eigen zeggen geconserveerd. [173]

In het opgravingsveld dat hij opende, op het zuidoostelijk deel van de tel, werden ongeveer 40 graven aangetroffen in relatie met verschillende woningen teruggaande tot het vierde millennium. Deze konden bij de 30 graven die eerder aangetroffen werden bij het vergroten van de stortplaats gevoegd worden. Hier zouden zich verder weinig interessante structuren bevonden hebben volgens Guy waardoor men sneller kon werken. Bij zulke werkwijze kan men zich anderzijds ook vragen stellen, in die zin dat er mogelijk zaken over het hoofd werden gezien.[174] 

 

3.3. Beschrijving van de voorkomende zuigeling-en kindergraven

 

3.3.1. De vroegste campagnes door P.L.O. Guy

 

3.3.1.1 Algemeen

 

De begraving in grotten leek een veel voorkomende praktijk geweest te zijn in Megiddo die reeds voorkwam in de Vroege Bronstijd en verder in gebruik bleef tijdens de Midden Bronstijd.  Het schachtgraf won echter aan populariteit tijdens de Midden Bronstijd. In de Midden Bronstijd II leken verschillende schachten uit de vorige periode herbruikt geweest te zijn en werden daarnaast verschillende personen in (enkelvoudige) kuilgraven, soms gemarkeerd met verschillende stenen, begraven. [175]

 

Vier duidelijk af te bakenen kindergraven ( kruikgraven) bevonden zich in de Midden Bronstijd II strata. In de MB I strata bevatten tenminste twee schachtgraven skeletmateriaal dat toe te schrijven was aan een kind. Het feit dat in de MB II strata kruikgraven voorkwamen wou echter niet zeggen dat zuigelingen en kinderen op geen enkele andere wijze begraven werden.  In één geval ( MB II) werd een volwassene, waarschijnlijk een vrouw, begraven met een zuigeling/kind in haar armen en een ander(e) zuigeling/ kind liggend aan haar voeten, mogelijk ten gevolge van de dood van de vrouw bij het baren van het kind ( ander kind?). Daarnaast waren er nog twee gevallen waarbij een kind in een kuilgraf begraven werd. [176]

Onderstaande tabel 5 geeft een overzicht van de graven in zowel MB I als MB II strata die skeletmateriaal van zuigelingen en kinderen bevatten.

 

Tabel 5. Overzicht kruik-en kindergraven, ’27-’32. [177]

 

In de Midden Bronstijd I strata leek het schachtgraf de dominante begravingswijze geweest te zijn.  Het waren echter niet uitsluitend volwassenen die op deze manier begraven werden, maar ook kinderen konden bijgezet worden in zulk een schachtgraf. Skeletmateriaal van zuigelingen heeft men in de schachtgraven niet teruggevonden doch zijn er geen kruikgraven geattesteerd in deze periode. Daarbij dient men rekening te houden met het feit dat tijdens de campagnes enkel de oostelijke helling van de tel onderzocht werd en deze situatie dus niet representatief hoeft te zijn.[178]

 

3.3.1.2. Zuigeling- en kindergraven

 

T 878 (kwadrant W 16) (Pl. XXI, 1) was een klassiek schachtgraf dat waarschijnlijk verstoord werd door grafrovers vermits de afsluit-steen verschoven bleek te zijn. Kamer A was voor drie/vierde gevuld was met aarde die keramiek ( MB I), een aantal stukken silex en menselijk skeletmateriaal bevatte. In de andere kamers bleken er geen sporen te zijn van enige grafuitzet buiten een aantal scherven in kamer B en C en een aantal kralen in kamer D. Menselijk skeletmateriaal was in alle vier de kamers aanwezig. Omwille van de hevig verstoorde positie en de fragmentaire staat van de beenderen kon men hun oorspronkelijke positie niet langer nagaan. In kamer B en C trof men beendermateriaal van een volwassene en een kind aan, in kamer D was één kind samen met twee volwassenen begraven (Pl.XXII, 1). Eventuele bijgaven die met de kinderen meegegeven werden waren niet na te gaan door de verstoorde posities. [179]

 

Een tweede schachtgraf,  T 922 (kwadrant V 17) (Pl. XXI, 1.) had enkel twee kamers voorafgegaan door een schacht, in kamer B was geen keramiek aanwezig, in kamer A lagen twee vaten. De enige menselijke overblijfselen in deze laatste kamer waren een gebroken vinger van een volwassene en het gebroken sleutelbeen van een kind.  In kamer B bevonden zich enkel een aantal beenderen van een volwassene waaronder voetbeentjes en ribben (Pl. XXIII, 1). 

 

T 1098 (kwadrant V 16) (Pl. XXIII, 2.) bevatte skeletresten van een adolescent. Hier zal verder niet op ingegaan worden vermits men als adolescent waarschijnlijk als volwassene beschouwd en behandeld werd.[180]

 

In de Midden Bronstijd II strata leken een aantal zuigelingen en kinderen op verschillende manieren begraven geweest te zijn.

 

T 247, T 253 (kwadranten R-S 15) en T 645 (kwadrant R4)  (Pl. XXI, 1) waren ‘typische’ kruikgraven uit Midden Brons II.

 

T 247 (Pl. XXIV, 1) was ingezet op het uitgebreide bed van rotsfragmenten waarop kamer 238 was gebouwd. Een deel van de kruik bevond zich onder de vloer van de zuidoostelijke hoek van de kamer. Guy vermeldde dat pas na het verwijderen van zo’n 15cm. rotsfragmenten in deze hoek van de kamer het graf aan het licht kwam. Mogelijk kunnen we hieruit afleiden dat het ging om een vloerniveau in kamer 238 waarin het kruikgraf werd ingezet, in een hoek van de kamer en naast/parallel met muren. Het nog goed geconserveerde skelet van een zuigeling in foetushouding bevond zich binnenin. De opening van de kruik was naar het noordwesten gericht. Guy suggereerde de mogelijkheid om dit graf aan te zien voor kinderoffer, maar verworp dit onmiddellijk ten voordele van een interpretatie die we op dit moment als fout kunnen aanzien: “ The strong probability, then, is that T 247 is not a child sacrifice connected with room 238, but an earlier burial in the MB II cemetery which happened to be underneath” [181] Dit besluit hij op basis van het feit dat in kamer 238 Laat Brons keramiek aanwezig was tegenover de MB II keramiek in het graf. Vermits we uit ander data-materiaal afkomstig van andere sites (vb. Tel Dan) weten dat kruikgraven ingezet werden vanaf een vloerniveau, kunnen we mogelijk een verdwenen MB II vloerniveau veronderstellen of een LB vernieuwing van het vloer-oppervlak. De bijgaven bestonden uit twee MB II kruiken, kruikjes leken niet aanwezig geweest te zijn. [182]

 

Een tweede kruikgraf, T 253 (Pl. XXIV, 3), leek het bijna volledig gedesintegreerde skelet van een zuigeling te bevatten. Waarschijnlijk ging het om een zuigeling in foetushouding. Bijgaven bestonden uit twee MB II kruiken van hetzelfde type als diegene in T 247.  Buiten de grafkruik werden nog twee bijkomende kruiken aangetroffen, mogelijk geassocieerd met het graf. (Pl. XXIV, 2) [183] Of T 253 in stratigrafische relatie stond met een vloerniveau of muren die een kamer afbakenden is niet duidelijk.

 

T 645 (Pl. XXV, 1) leverde enkel de resten van een grafkruik op waarbinnen zich  fragmentaire skeletresten van een zuigeling bevonden. Twee kruiken werden als bijgaven meegegeven.[184]

 

Naast deze drie kruikgraven bleek één zuigeling begraven geweest te zijn in wat we kunnen definiëren als een grote ‘kookpot’. Deze was rechtopstaand ingezet en rustte op verschillende fragmenten van een dikwandig licht gepolijste waar, waarvan ook een scherf  bovenaan gevonden werd (Pl. XXV,2-3). Deze waar lijkt op diegene die men gebruikte als ovenschotel, er werden echter geen brandsporen teruggevonden. Dit graf, T 257 (kwadrant S 15)(Pl. XXIV, 3), bevatte het samengetrokken en erg gedesintegreerde skelet van een zuigeling. Verdere bijgaven waren niet aanwezig. Omwille van het voorkomen van het graf naast verschillende andere MB II graven plaatste Guy ook dit graf in de MB II. [185] Enige verwijzing naar relatie met architecturale resten of eventuele vloerniveau’s ontbrak, maar is wel te onderscheiden op het aanwezige fotomateriaal.

 

Daarnaast werden nog twee graven, waarin zich skeletmateriaal van kinderen bevond, maar die geen kruikgraven waren, in een puinlaag aangelegd.

 

T 254 (kwadrant S 15) bevatte het relatief gearticuleerde skelet van een 8 à 10 jaar oud kind in een gedeeltelijk samengetrokken houding. Het skelet lag op de rechterzijde met het hoofd naar het noordwesten gericht. Blijkbaar was het graf gerelateerd aan architecturale resten. Ten zuidwesten bevond zich een muur die onderdeel was van een kamer (Pl. XXIV,3). In dit geval ging het duidelijk om een intramurale begraving. Aan de nek van het kind lagen enkele kralen, mogelijk deel van een halsketting, en een scarabee ca. 60 cm. ten oosten van het bekken ( Pl.XXVI, 2). In de nabijheid van het skelet werden ook twee stukken vuursteen gevonden (Pl. XXVI, 1). [186] Het graf werd verder op geen enkele manier gemarkeerd, noch bevonden zich keramische bijgaven in de nabijheid.

 

T 868(kwadrant U 16) (Pl. XXI, 1) was een soortgelijke begraving als T 254. Ook hier lag het kind op de rechterzijde met gebogen benen. Het hoofd was naar het noordwesten gericht. Van het skelet bleven enkele schedelfragmenten bewaard die zich onder een kruik bevonden (Pl. XXVI, 3).[187] 

 

In één geval, in T251(kwadrant S 15), (Pl. XXIV, 3) werden twee zuigelingen samen met een volwassene begraven, één zuigeling bevond zich in armen van de volwassene, het skelet van een tweede, kleinere zuigeling lag aan de voeten. De volwassene was naar het west-noordwesten georiënteerd. Het skelet lag in samengetrokken houding op de linkerzijde, samen met de eerste zuigeling. Het skelet van de tweede zuigeling was met het hoofd naar het westen gericht. Alle skeletdelen bleken in slechte staat te verkeren, het graf zelf was omringd met stenen en modder. Buiten het graf lag een kruik, een gelijkaardige kruik lag tegen de muur van de kamer die ingesneden werd door het graf (Pl. XXVII, 1). Naast het hoofd van de volwassene lagen ongeveer zeventig schaap astragali (?) en een gouden oorring.[188]

 

Omwille van de begraving van twee zuigelingen samen met een volwassene kon men veronderstellen dat deze laatste waarschijnlijk een vrouw was (hoewel de begraving van mannelijke volwassenen met kinderen niet uitgesloten kon worden, zie Tel el da’ba). Een kind kon bijvoorbeeld samen met zijn moeder begraven worden wanneer vrouw en kind tijdens de bevalling stierven. In dit geval ging het echter om twee kinderen waarvan één kleiner leek geweest te zijn, mogelijk waren ze broers/zussen of een tweeling. De vraag blijft waarom één van de kinderen aan de voeten van de volwassene begraven werd.

 

3.3.1.3 Discussie

 

De opgraving van Guy bracht een aantal zuigeling/kindergraven aan het licht. Een aantal zuigelingen werden in kruikgraven met vergelijkbare kenmerken als de kruikgraven in Tel Dan begraven. Één uitzondering was T 257, waarbij de zuigeling in een kookpot begraven werd. Daarnaast werden een aantal oudere kinderen begraven in puinlagen zonder verdere architecturale kenmerken, in één geval parallel met een muur die een kamer afbakende. Twee schachtgraven uit MB I bevatten fragmentaire resten van kinderen die samen met volwassenen begraven werden. Kruikgraven leken in deze periode afwezig te zijn hoewel men ze daarom niet als onbestaande hoeft te zien.

 

3.3.2. Verdere Campagnes door G. Loud

 

3.3.2.1 Algemeen

 

Voor WO II in 1935-’39, werden er op de tel nog opgravingen uitgevoerd door Gordon Loud. Zijn rapport kon echter pas in 1948 gepubliceerd worden in catalogusvorm omwille van het ontbreken van heel wat gegevens ten gevolge van de oorlog. [189]

Over de oppervlakte van de tel werden drie sleuven getrokken in de velden AA, BB, CC en DD van elk 50-70m. lang en 6m. breed (Pl. XXVIII, 1- Pl. XXIX, 1). In de drie velden waren Midden Bronstijd strata aanwezig. Men heeft zowel Midden Bronstijd I als Midden Bronstijd II strata kunnen onderscheiden die men nog eens in verschillende fasen kon onderverdelen. Zie hiervoor onderstaande tabel 6.[190]

 

 

Midden Bronstijd I ( 1950-1750)

 

 

 

 

 

 

 

 

Midden Bronstijd II ( 1750-1500)

 

 

XV ( 1950-1850 v.C.)

 

XIV (1850-1800 v.C.)

 

XIII (1800-1750 v.C.)

 

XII ( 1750-1700 v.C.)

 

 

XI (1700-1650 v.C.)

 

X (1650-1550 v.C.)

 

IX (1550-1479 v.C.)

Tabel 6. Megiddo. Midden Bronstijd strata.[191]

 

Veld AA was op het noordelijk deel van de tel gelegen. De oorspronkelijke sondage liep noord-zuid vanuit kwadrant K8 naar M8 en werd reeds geopend in 1935 (Pl. XXIX, 1).  Hierdoor werden muren geraakt van een paleis uit de LB I en LB II periode. Het noordelijk deel van de sondage werd uitgebreid naar het oosten en vervolgens richting westen. In dit uitgebreide deel ging men uiteindelijk tot op het Midden Brons XII stratum. De ene stad bleek boven de andere gebouwd geweest te zijn van stratum XI naar stratum XIII. Een anomalie bleek de stadswal te zijn die opeenvolgend in een naar buiten gekeerde positie leek te liggen. Een één kamer poort vormde onderdeel van deze stadswal, de poort leidde naar een kleinere ruimte van waar een verbogen straat naar het stad leidde.  Langs de binnenzijde van de wal bleef echter weinig van de stad bewaard.[192]

 

Verschillende huizen werden tegen de stadsmuur of in zijn nabijheid gebouwd zowel in stratum XIII als in stratum XII. In dit laatste werden een aantal ruimtes tussen de stadswal en een straat geïdentificeerd als drie domesticale structuren. Het grootste huis bleek open geweest te zijn naar de straat toe. De huizen hadden allemaal een binnenhof waarop verschillende kamers uitkwamen. Langs de oostelijke muur van het derde huis (C) zou een geplaveid oppervlak wijzen op de aanwezigheid van een tweede straat die mogelijk leidde naar de veronderstelde stadspoort. Tussen strata XIII en XII werd enkel een relatie verondersteld door de gedeeltelijke incorporatie van de XIII stadswal in deze van stratum XII.[193]

 

In het daaropvolgende stratum XI waren drie kamergraven aanwezig. Stratum X bestond uit een samenhangende blok van ruimtes en binnenhoven die de gehele oppervlakte bedekte en enkel begrensd werd door een wal in het noorden en een straat die een overblijfsel was uit stratum XII en XI. Het paleis kreeg zijn definitieve vorm in Laat Brons  II.[194]

 

Veld BB lag oostelijk op de Jordaan vallei gericht. Omwille van de aanwezigheid van een tempel in de noordoostelijke hoek opteerde men hier voor een laterale uitbreiding van de opgraving ten nadele van het sondage-systeem. Vanaf de locatie van de tempel werd vervolgens het opgravingsgebied oostwaarts uitgebreid en werd een tweede sleuf getrokken die oost-west liep ( sq. N 14-15) (Pl. XXIX, 1). Hierin kwamen stadswallen uit strata XIII en XII aan de oppervlakte samen met nog een aantal gebouwen uit strata XVII-XVI.

 

Stratum XV was een massieve constructiefase die onder andere bestond uit drie megaron-tempels. Stratum XIV bevatte twee bouwfasen die zeer moeilijk te onderscheiden waren omwille van de directe superpositie van de muren, daarom was het ook onmogelijk om de verschillende graven in dit stratum aan een bepaalde bouwfase toe te wijzen. Ten westen van een als sacraal gedefinieerde ruimte in het westelijk deel van zowel stratum XIIIA als XIII B bevond zich een groep kamers die langs de noord/zuid en westzijde verbonden waren met straten. Stratum XII toonde een nieuw stadsplan met herbruik van de stadswal en de bouw van een bijkomende ondersteunende wal. Het kamergraf T 3095 werd geassocieerd met stratum XI. [195]

 

De zuidwestelijke hoek van kwadrant N13 (Pl. XXIX, 1) was opmerkelijk door de aanwezigheid van lange, smalle, onregelmatig gevormde, stenen platen die allen met hun basis op een zelfde niveau, maar niet op een vloer rustten. Op het eerste zicht dacht men dat het om een begraafplaats ging. Er werd echter geen enkel graf teruggevonden en dus kon dit uitgesloten worden. De stenen platen zouden eerder een sacrale functie gehad hebben die bevestigd zou worden door de aanwezigheid van sacrale structuren in zowel vroegere als latere perioden. [196]

 

In Stratum XI verdween de stadswal en kon het gebied in twee complexen ingedeeld worden, een sacraal en residentieel gedeelte. Hoewel in het residentieel gedeelte de gebouwen duidelijker afgelijnd bleken kon men niet spreken van een duidelijk plan. In één van de woningblokken (  kwadrant O14) kon men drie kamergraven onderscheiden. Stratum X werd voornamelijk gekenmerkt door herbruik van de structuren uit XI dat opnieuw verdeeld was in twee complexen. Deze verdeling was ook aanwezig in het opeenvolgende stratum IX. De huisplannen leken op dit moment enige veranderingen te hebben ondergaan. De noord-zuid straat leek onveranderd gebleven te zijn terwijl de oost-west straat verbreed werd en in oostelijke richting afgesplitst werd van de hoofdstraat. In het noordelijke deel van het gebied bleven de resten tot een niveau bewaard waaruit men enkel algemene conclusies kon trekken. Drie dieper gelegen ruimtes, opgevuld met puin en zonder verdere specifieke kenmerken, konden mogelijk als opslagkuilen geïnterpreteerd worden die enkel van bovenaf toegankelijk waren.[197]

 

Volgens Loud werd de sondage in veld CC (Pl. XXIX, 1) verlaten bij het bereiken van stratum XII om voorrang te geven aan dringendere zaken. De blootgelegde strata gaven een opeenvolging van residentiële structuren weer. Aan het zuidelijke uiteinde van strata XIII-XII verscheen een wallensysteem bestaande uit een buitenwal (A) en een dubbele binnenwal (B) met verschillende kamers, verschillend van de eenvoudige ondersteunde wal die men in de andere gebieden aantrof. In Veld DD (Pl. XXIX, 1) kon men geen Midden Bronstijd strata onderscheiden. [198]

3.3.2.2. Zuigeling en kindergraven

 

Loud’ s rapport  bevatte enkel fotografisch materiaal van een select aantal graven die tijdens zijn campagne geopend werden en bijgevolg zal ook het hier gepresenteerde materiaal selectief zijn. Stratum IX, X, XI, XII, XIIIA en XV bevatten zowel graven van volwassenen als van zuigelingen en kinderen. Of de resterende Midden Bronstijd strata, XIV en XIII B geen zulke graven bevatten is niet met zekerheid te zeggen. Welke graven in welke velden aangetroffen werden leek Dever niet duidelijk aan te geven bij de beschikbare foto’s, maar was echter wel na te gaan op de verschillende plannen, die een overzicht gaven van de desbetreffende strata per veld ( AA, BB, CC) met een situering van de verschillende tombes, en in de achteraan bijgevoegde locuslijst. 

 

Het vroegste Midden Bronstijd I stratum XV ( 1950-1850) leek een graf te bevatten dat skeletmateriaal van een kind opleverde. T 5167  lag noordwestelijk in veld BB ten zuiden van muur 5168. In de nabijheid bevonden zich twee andere graven ( T 5175 en 5202) waarvan één zeker enkel skeletmateriaal van een volwassene bevatte (Pl. XXX, 1). Het graf bevatte het skelet van een volwassene samen met een kind gelegen op de linkerzijde en georiënteerd naar het oosten (Pl. XXXI, 1). Bijgaven waren een tweetal kruikjes samen met een drietal kommen, een hangertje in faience en een scepterhoofd. Welke bijgaven expliciet voor het kind bedoeld waren is echter moeilijk na te gaan. Beide skeletten waren gedisarticuleerd.[199]

Het graf bevond zich ten zuiden van een tweede megaron tempel. Over de mogelijke relatie tussen de tempels en de verschillende graven werd niet gesproken, maar duidelijk lijkt dat zij buiten de tempelmuren ingezet waren. Beide graven lagen ten zuiden van een muur die mogelijk reeds buiten het sacrale gebied lag, bijgevolg leek het onwaarschijnlijk dat ze bedoeld waren als rituele offers.[200]

 

In het daaropvolgend Midden Bronstijd stratum XIIIA (1800-1750) konden een aantal kruikgraven onderscheiden worden die in redelijk goede staat van bewaring leken te verkeren.[201]

 

In veld AA (Pl. XXXI, 2) bevond zich langs de binnenzijde van de stadspoort en stadswal uit stratum XIII een kruikgraf, T4105 (Pl. XXXI, 2). Het graf lag in de hoek die gevormd werd door een deel van de stadswal en het achterste deel van het poortgebouw zelf (Pl. XXXI, 2). De kruik bevatte het lichaam van een zuigeling gelegen op de rug met het hoofd naar het westen gericht. Naast het hoofd lag een kruikje (Pl. XXXII, 1).[202]

 

In veld BB (Pl. XXXIII, 1) konden ten minste drie zuigeling- en kindergraven onderscheiden worden.

Ten westen van de sacrale ruimte in kamer 5063 was een kruikgraf ingezet (Pl. XXXIII, 1), te veronderstellen vanaf een vloerniveau. Binnenin de grafkruik lag het goed bewaarde skelet van een zuigeling die op de rug gelegen was en georiënteerd naar het zuiden. Langs het hoofd had men een kruik geplaatst (Pl. XXXII, 2). [203]

 

T5062 bleek ingegraven geweest te zijn vanaf een vloerniveau in de hoek van een kamer, ten noorden en noordoosten bevonden zich nog twee andere graven (Pl. XXXIII, 1). Het graf bevatte het skelet van een zuigeling gelegen op de rechterzijde en georiënteerd naar het noordoosten. Naast het lichaam lag een kruik. Op de rand van de grafkruik lagen nog een schaal en een tweede kruik (Pl XXXV, 1). Het graf leek omringd geweest te zijn door stenen van eerder groot formaat. Meer afgezonderd lag T5252, niet te verbinden aan architecturale resten in de onmiddellijke nabijheid (Pl; XXXIII, 1).  Het kuilgraf leek het lichaam van een ouder kind te bevatten, gelegen op de rechterzijde met het hoofd naar het noordoosten gericht. Het graf was mogelijk omringd door een steencirkel (Dit was niet goed te onderscheiden op het fotomateriaal). Naast het hoofd lag een kruik, mogelijk met de opening naar de mond van het kind gericht. Ten noorden van het hoofd was een kom geplaatst (Pl. XXXV, 2).[204] 

 

Een ander kind werd duidelijk parallel met een muur begraven die deel uitmaakte van een duidelijk te onderscheiden kamer (Pl. XXXIII, 1). Het werd begraven in een kuilgraf, T5090, met langs het hoofd een kruikje en aan de voeten een afgebroken kruik met ten oosten hiervan een relatief grote schaal (Pl. XXXVI, 1). Daarnaast bevatte het graf blijkbaar een aantal rijkere bijgaven in de vorm van vier zilveren oorringen, een steatieten scarabee, een onafgewerkte scarabee in faience en twee kralen ( één in ametist en in kornalijn). [205]

 

Aan het oostelijke uiteinde van stratum XIII was een graf, T3093, uitgegraven (Pl. XXXIV,1) parallel met een muur. Deze muur stond haaks op het binnengedeelte van de stadswal. Het graf bevatte de lichamen van een volwassene en een kind waarbij enkel de lange beenderen bewaard bleven. De bijgaven bestonden uit drie kruikjes en vier kommen (XXXVI, 2).[206] 

 

Ook in veld CC bleken kruikgraven aanwezig uit stratum XIIIA.  T2120 stond in relatie met een muur ten westen van het graf, beide lagen net ten noorden van het wallensysteem ( zie boven.) (Pl. XXXVII, 1). Het graf bevatte het skeletmateriaal van een zuigeling in  fragmentaire toestand. Aan de noordzijde, buiten de grafkruik, bevond zich een kan. Het lichaam was naar het westen georiënteerd.Verder bijgaven waren twee kruikjes en een aantal kralen in kornalijn en faience (Pl. XXXVII, 2). [207]

Alle hierboven beschreven graven kregen een Midden Bronstijd I datering.

 

De Midden Bronstijd II graven uit stratum XII (1750-1700) bevatten enkele kuilgraven waarin een kind begraven bleek te zijn.

 

Ook in de Midden Bronstijd II bleken een aantal graven te zijn aangelegd in veld BB.

Ten oosten van het noordelijk gedeelte van de overgebleven binnenmuur van de stadswal uit stratum XII werden verschillende graven aangelegd.  T2138 (Pl. XXXVIII, 1) was een kuilgraf waarin zich ten noordwesten van het kinderskelet een aantal bijgaven bevonden waaronder drie schalen en drie kruiken (Pl. XXIX, 1).  T 3145 (Pl. XXXVIII, 1) bevatte kinderlijk skeletmateriaal. Het kind lag op de rechterzijde met aan het hoofd een kruik die met de opening naar de mond van het kind gericht was. Aan de voeten bevond zich een schaal (Pl. XXXIX, 2).

 

T 5106 bevatte het lichaam van een kind, gelegen op de linkerzijde met het hoofd naar het westen. Aan de voeten lag een kruik met ten westen daarvan een schaal (Pl. XXXIX, 3). Mogelijk was er een relatie met de omringende architecturale structuur (Pl. XL, 1). Daarnaast werden nog een tweede kruikje, een steatieten scarabee en een bronzen mantelspeld meegegeven in het graf.

Volgens Loud bevatte T 5255 (Pl. XL, 1) het skelet van een kind, hoewel het op het eerste zicht eerder ging om een adolescent. Het lag op de rug gelegen met het hoofd naar het oosten gericht. Naast het hoofd leek een opengebroken voorraadkruik te liggen, hoewel dit op het foto-materiaal onduidelijk was zou zich hierin kinderlijk beendermateriaal bevonden kunnen hebben (Pl. XXXIX, 4). Het graf bevatte daarnaast nog een kruikje en een benen priem. [208]

 

Opmerkelijk aanwezig in Midden Bronstijd II stratum XI ( 1700-1650) was een circulair graf in veld CC, in de hoek van een kamer (Pl. XXXVII, 1). Het graf, T 2026, was omringd door stenen en bevatte het skelet van een ,op het eerste zicht, ouder kind. Het kind lag op de rechterzijde. Ten oosten van het lichaam bevond zich een ronde schaal met ernaast een kom. Meer zuidelijk lag een spits toelopende kruik. Ter hoogte van het bekken lag een tweede kruikje (Pl. XLI, 1).[209] 

 

In veld BB, ten zuiden van een muur en ten zuiden van de onregelmatig gevormde platen lag een kind in wat mogelijk een kuilgraf, T5050 was (Pl. XLII, 1). Het skelet lag op de rug met ten westen van het hoofd een kruikje. Ten oosten van het hoofd en een deel van de schouder lagen drie spits toelopende kruiken van verschillende grootte. Daarnaast bevatte het graf nog een kom (Pl. XLI, 2). 

In de oostelijke hoek van een duidelijk afgebakende, langwerpige, ruimte binnen een domesticale structuur (Pl. XLIII, 1) lag T3058. Het graf bevatte skeletmateriaal van een volwassen persoon (Pl. XLI, 3). In de nabijheid van T3058 was blijkbaar een kruikgraf ingezet ( dit graf kreeg geen gescheiden locusnummer en werd ook niet op de beschikbare plannen aangeduid).

In een hoek van een andere kamer (Pl. XLII, 1) lag een ietwat ouder kind begraven in een kuilgraf, T5041, ten noorden van T5050 en parallel met een muur die een ruimte afbakende.  Tegen de oostzijde van het hoofd lag een schaal die op de schedel rustte. (Pl. XLI, 4). Of dit intentioneel zo bedoeld werd is niet duidelijk. [210]

 

Een zeer goed bewaard kruikgraf, T3054,  uit stratum X ( 1650-1550) op veld BB was in een smalle strook tussen twee muren die elk een andere ruimte afbakende (Pl. XLIV,1) ingezet. Het graf bevatte het goed bewaard gebleven skelet van een zuigeling waarbij de foetushouding van het kind zeer duidelijk naar voren kwam. Het lag op de linkerzijde met het hoofd naar de opening van de kruik gericht (Pl. XLV, 1). Opvallend waren de rijke bijgaven; het kind werd begraven met aan de oren twee gouden oorringen en aan de pols een gouden armband.[211]

 

Verschillende kindergraven in stratum X bevatten de skeletten van meer dan één kind of bestonden uit de combinatie van een kuil-en kruikgraf. T 3029, werd parallel met een muur ingezet op een binnenhof (Pl. XLIV, 1). Het in dit graf begraven kind lag op de rechterzijde in licht samengetrokken houding. Ten westen van het hoofd van het kind trof men een kruikgraf aan dat het skelet van een zuigeling bevatte (Pl. XLV, 2). Ten oosten van de schedel van het kind was onder andere een kruik meegegeven. Andere bijgaven waren twee kruikjes, een lamp en een stenen stamper.

Daarnaast vond men een voorbeeld van twee kinderen die elk in een aparte grafkruik van relatief groot formaat waren begraven. in de hoek van een volledig afgebakende ruimte binnen een domesticale structuur (Pl. XLIV, 1). Blijkbaar kregen de kinderen elk een apart graf, T3026 (één locusnummer), die vervolgens samengeplaatst werden. Hier kon mogelijke bloedverwantschap tussen beide kinderen verondersteld worden. Opvallend was dat het hier geen zuigelingen betrof, maar jonge kinderen. Tussen beiden graven bevond zich een kruik, daarnaast waren nog een kruik, een kom, een kookpot en een bronzen beitel aanwezig[212] (Pl.XLV, 3).

 

Op veld AA was ten oosten van een drainagekanaal dat verbonden was met een afgebakende ruimte een kruikgraf (Pl. XLVI, 1), T4106, ingezet( het geheel van domesticale structuren bevond zich ten zuiden van een deel van de stadswal). Binnen het graf trof men de resten van een zuigeling aan, gelegen op de rechterzijde. Het hoofd was naar het noorden gericht. Drie kruikjes, een steatieten scarabee en een kom werden als bijgaven meegegeven (Pl. XLVII, 1).  Opmerkelijk was dat zich onder het kruikgraf nog twee kinderskeletten bevonden. De vraag is of deze op hetzelfde moment begraven werden of niet. De tijdsrelatie tussen de verschillende begravingen is hier moeilijk na te gaan. [213]

 

In graf 4051 werd een kind bovenop een volwassene begraven in de hoek van een kamer, vanaf een duidelijk vloerniveau ( 4048) (Pl. XLVI, 1). Het kind was met het hoofd naar het noordwesten gericht. Hier kan men zich opnieuw de vraag stellen of dit intentioneel zo bedoeld was en het kind bovenop de volwassene begraven werd. Mogelijk ging het om moeder en kind (Pl. XLVII, 2) die inderdaad intentioneel samen begraven werden. Men trof verder twee kruikjes, twee kommen, een steatieten scarabee en een bronzen mantelspeld aan in het graf. [214]

 

In het geval van T 4043 werden twee kinderen met het hoofd naar het noordoosten bij elkaar begraven in eenzelfde grafkruik. Het graf bevond zich in de hoek van een kamer ten zuiden van een installatie (Pl. XLVI, 1). Een aantal bijgaven zoals een voorraadkruik en een kruik werden meegegeven in het graf. Beide skeletten waren niet gearticuleerd. Onder deze twee lichamen bevond zich het skeletmateriaal van een derde kind met het hoofd naar het westen. Opmerkelijk was dat het kind ter hoogte van het bekken bedekt werd door een grote, ronde schaal. Daarnaast werden nog twee kruikjes, drie kommen, een steatieten scarabee en een hoornachtig object uit klei aangetroffen. Ten westen van het hoofd was een kruik gedeponeerd en aan de voet van het linkerbeen bevond zich een vaas (Pl. XLVII, 3). [215]

 

Op veld CC trof men in een hoek die gevormd werd door een muur van een kamer en een verbindingsmuur een kamergraf (Pl. XLVIII, 1) aan. T2028 bleek skeletresten van een jong kind te bevatten. Het graf werd afgelijnd door een stenen rand. Het kind lag op de rechterzijde met langs het hoofd verschillende keramische bijgaven, waaronder twee kruikjes (Pl. XLVII, 4).

 

In bovenliggend stratum IX ( 1550-1479) trof men opnieuw een aantal Midden Bronstijd II graven aan.[216]  

 

Binnen een domesticale structuur, in het zuidelijke deel van veld AA, lag in de hoek van een afgebakende ruimte ( 4004) een kruikgraf (Pl. XLIX, 1). De kruik bevatte de skeletresten van twee zuigelingen met als bijgaven twee kruikjes en twee kommen (Pl. L, 1). In diezelfde ruimte 4004 trof men een amulet in de vorm van een hond aan, vervaardigd uit faience. Of dit oorspronkelijk tot het graf van beide zuigelingen behoorde was niet duidelijk.

Ten westen van een domesticale structuur met binnenhof bevond zich een meervoudig graf (Pl. XLIX, 1), T3169. Hierbinnen trof men het graf van één kind aan dat afgebakend werd door een aantal stenen. Ten westen van het skelet en dieper ingezet, bevonden zich twee kruiken (Pl. L, 2-3). [217]

 

In veld BB werd in een eerder smalle ruimte een kruikgraf vanaf een vloerniveau ingezet ( geplaveid oppervlak?) (Pl. LI, 1). Het betrof een kruikgraf, T2165, waarin een zuigeling begraven lag met aan de voeten twee kruiken (Pl. LII, 1). 

Daarnaast werd een kind in een grote open ruimte, als binnenhof te definiëren, begraven (Pl.LI, 1). Door het onduidelijke foto-materiaal kon men niet goed uitmaken om welke begravingsvorm het ging en in hoeverre het skelet, door Loud als kind gedefinieerd (Pl. LII, 3) van T 2121 bewaard bleef. Ten noorden en ten zuiden van het graf bevonden zich nog twee graven bestemd voor volwassen (?) personen.

In een kuilgraf, T 3013, in de hoek van een eerder kleine kamer (Pl. LI, 1), werd een volwassene samen met drie kinderen begraven. Het skeletmateriaal bleef slechts fragmentarisch bewaard, en was omringd door een aantal bijgaven waaronder verschillende  kruiken ( waarvan sommige beschilderd), een lamp, een gouden kraal en een gouden oorring (Pl. LII, 4).  Welke bijgaven verbonden konden worden aan de kinderen was opnieuw moeilijk te bepalen.[218]

 

Ook in T 2109 dat onder een ander graf lag, T 2108, werd een volwassene samen met een kind begraven. Het kind lag op de rug met de knieën in de lucht, de volwassene in samengetrokken houding op de linkerzijde (Pl. LII, 2). Beide graven waren in een smalle doodlopende ruimte gelegen ( eerder een smalle doorgang) ten oosten van het binnenhof (Pl. LI, 1) (zie boven).[219]

 

Binnen een domesticale (?), afgebakende ruimte in veld CC werd een kind begraven in een kuilgraf, T2017 (Pl. LIII, 1). Het graf was parallel met een muur uitgegraven en afgebakend langs de westelijke zijde door ten minste twee rechtopstaande stenen waartegen een kruik rustte (Pl. XLVIII, 2). Ten noordoosten van het graf, tegen de noordelijke muur van de ruimte, bevond zich een installatie.[220]

 

T 2009, ten zuiden van een installatie en verder niet verbonden aan architecturale resten (Pl. XLVIII, 2) leek eerder het skelet van een adolescent te bevatten dan dat van een jong kind. Langs de linkerkant van het bekken was een beschilderde kruik geplaatst (Pl. LIII, 2). Andere bijgaven waren een aantal kruikjes en een tiental kralen.[221]

3.3.2.3 Discussie

 

Zowel in veld AA, BB en CC trof men tijdens de campagnes in 1935-’39 een aantal Midden Bronstijd I en II strata aan die elk nog onder te verdelen waren in een aantal strata (IX, X, XI, XII, XIIIA, XIIIB, XIV en XV, ). Allen bevatten, uitgezonderd strata XIIIB en XIV, zuigeling- en kindergraven. Zowel in de Midden Bronstijd I als Midden Bronstijd II periode leek dit soort graven vrij goed vertegenwoordigd geweest te zijn. Praktisch alle zuigeling en kindergraven bevonden zich binnen domesticale structuren binnen een kamer waaruit geen specifieke voorkeur spreekt. Soms werden kruikgraven/kindergraven op binnenhoven (T2121) aangetroffen, in de nabijheid van een drainagekanaal ( T4106) of ander soort installatie. Verschillende graven bevonden zich in de nabijheid van de stadswal (T2138) of stadspoort (T4105), al dan niet binnen een domesticale structuur die tegen de stadswal of poort was aangebouwd.

 

Daarnaast was ook duidelijk dat variatie in de gebruikte grafvorm voor zuigelingen en kinderen niet uitgesloten kon worden. In één geval werden twee jonge kinderen in een afzonderlijk kruikgraf begraven, daarnaast konden zuigelingen ook samen met een volwassene begraven worden, net als kinderen. In sommige gevallen werden twee zuigelingen in één graf begraven. Tussen deze zuigelingen en kinderen die in een zelfde graf of in elkaar’s nabijheid begraven werden zou men bloedverwantschap kunnen veronderstellen.

Een aantal graven en één kruikgraf in het bijzonder bevatten rijkere bijgaven zoals gouden oorbellen of gouden armbanden. 

 

 

4. Gezer

 

4.1. Situering

 

Gezer (Pl. II, 1), ongeveer 5 mijl ten zuiden van Ramleh lag op een kruispunt van strategisch gelegen routes tussen de zuidelijke Levant en Egypte.  De tel is aanzienlijk groter dan die van het nabijgelegen Megiddo en de acropolis van Hazor. [222] Gezer werd op het einde van de Vroege Bronstijd verwoest, maar terug opgebouwd aan het begin van de MB II A rond het tweede kwart van de 19de eeuw, hierop lijkt de grote hoeveelheid keramiek te wijzen.  Beelden die door belangrijke Egyptische officiers achtergelaten werden en die een periode van actieve Egyptische diplomatieke activiteit in Syro-Palestina weerspiegelen konden gekoppeld worden aan de re-urbanisatie die de MB II A in Palestina zou gekenmerkt hebben. Zulke beelden vond men ook terug in Megiddo, Ugarit en Qatna.[223]

 

4.2. Opgravingsgeschiedenis

 

Sinds 1964 werden opgravingen uitgevoerd op Tel Gezer door ‘The Hebrew Union College Biblical and Archaeological School’ uit Jeruzalem onder leiding van G. Ernest Wright en William G. Dever met als eerste doel de opgravingen van Macalister ( 1902-1905/ 1907-1909) te corrigeren en uit te breiden. [224] Macalister’s opgravingen beperkten zich tot de oostelijke piek van de tel en het deel tussen de oostelijke en de westelijke piek (Pl. LIV, 1).  Hoewel hij hoge verwachtingen had was zijn verslag echter extreem fragmentarisch en zijn stratigrafische relaties en hieraan verbonden dateringen moeilijk na te gaan. [225]  Macalister deelde zijn vondsten in binnen verschillende overkoepelende periodes. De Midden Bronstijd vondsten zijn te vertalen naar zijn pre- ( voor 2500 v.C.) , eerste ( 2500-1800 v.C.) en tweede ( 1800-1400 v.C.) ‘Semitische’ periode (Pl. LV, 1). [226]

 

4.3. Beschrijving van de voorkomende zuigeling - en kindergraven

 

4.3.1 De campagnes van R.A.S Macalister

 

4.3.1.1 Algemeen

 

Tijdens de campagnes van R.A.S. Macalister kwamen een aantal cultische installaties aan het licht die echter volgens hem niet het grootste aandeel vormden in de stad. Op drie plaatsen op de tel kon hij cultische structuren definiëren waaronder een offerplaats gerelateerd aan verschillende grotten en een zogenaamde ‘High Place’ (Pl. LIV, 1) centraal op de tel.[227] Deze laatste wordt op dit moment gedateerd in de MB II C ( Macalister’s datering : 2500-2000 V.C.).[228]

 

Een reeds aanwezige grot zou mogelijk de plaats bepaald hebben van het heiligdom, hoewel dit niet de hoogste plaats was op de tel, maar de grot integendeel in een depressie lag.[229]

In het midden van deze grot lag het skelet van een ( pasgeboren?) zuigeling bovenop een steen boven de siltafzettingen van de Troglodyte (?) deposits (Pl. LVI, 1). Vóór de door Macalister als ‘Semitisch’ omschreven periode zou deze plaats bewoond geweest zijn door bewoners van niet-Semitische origine. Dit skeletmateriaal van een zuigeling is echter niet het enige binnen het  door Macalister als ‘High Place’ gedefinieerde gebied. Naast het skelet in kamer 1 ( cfr. vorige) bevonden zich aan het andere eind van de sacrale plaats evenzeer een aantal foetusgraven (Pl. LVII, 1), waardoor we volgens Macalister zeker konden zijn dat de grot deel uitmaakte van de cultische installatie.[230]

 

Een groepering monolieten (Pl. LVI, 1) vormde een tweede opmerkelijk onderdeel van de ‘High Place’.[231] De volledige sacrale ruimte zou echter niet duidelijk afgebakend geweest zijn en het was vervolgens moeilijk de totale oppervlakte te bepalen. De gehele oppervlakte was bedekt met eerder kleine huizen die echter van latere datum waren, wanneer het belang van de ‘High Place’ reeds verminderd was. Waarschijnlijk betrof het een open ruimte in het midden van de stad die later volgebouwd werd met verschillende huizen. In het midden van de ruimte liep de rij met megalieten. [232]

 

Verschillende bijkomende structuren konden verbonden worden met het functioneren van de ‘High Place’. Ten westen van de groepering monolieten bevonden zich twee cirkelvormige muren, één ten noorden van de groepering, de andere ten zuiden (Pl. LVII, 1). Ten oosten van de megalieten kon men geen significante structuren identificeren. Ten oosten van de grot was een als cisterne gedefinieerde structuur aanwezig. Deze deed mogelijk dienst als afvalcontainer voor mogelijke offers. (Pl. LVII, 1).  In deze cisterne vond men onder andere skeletmateriaal terug van een kind van ongeveer 12 jaar ( mogelijk als volwassene te bekijken) en een zuigeling. Daarnaast was ook dierlijk beendermateriaal en skeletmateriaal van volwassenen aanwezig. Mogelijk ging het hier om de niet-verbrande resten van bepaalde offers, hoewel dit niet met zekerheid te bepalen was. [233]

 

4.3.1.2. Zuigeling-en kindergraven

 

Over de gehele oppervlakte die door de sacrale ruimte, ‘High Place’, bepaald werd vond men kruikgraven terug die skeletmateriaal van, volgens Macalister, pasgeboren zuigelingen. Macalister verwoordde dit als volgt: “The whole area of the High Place was found on excavation to be a cemetery of new-born infants.”

Volgens hem was het duidelijk dat deze kruikgraven offers waren die samenhingen met het gebruik van de ‘High Place’.  Op twee skeletten zouden daarbij sporen van brand te onderscheiden zijn geweest. Het ging duidelijk om ‘typische’ kruikgraven met afgebroken nek en schouder inclusief bijgaven die meestal beperkt werden tot een kom of kruikje.

Geen van de lichamen vertoonde sporen van eerdere mutilatie.[234] 

 

Naast deze kruikgraven werden de skeletten van twee kinderen van ongeveer 6 jaar oud aangetroffen ten westen van de rij megalieten. Één bleek het skelet van een meisje te zijn, het andere was te erg gedesintegreerd om aan geslachtsbepaling te kunnen doen (Pl. LVII, 1).[235]

 

Volgens Macalister zou het heilig gebruik om kinderen te offeren diepgeworteld geweest zijn in het Semitisch geheugen. In de vroegste Pentateuch wetgeving zou dit vervolgens vervangen geweest zijn door het offeren van door de wet toegelaten dieren. Volgens Macalister gaat het hier om het offeren van de ‘eerstgeborenen’( één week oud) die geheiligd werden in de mogelijke tempel op de ‘High Place’.  De offers zouden niet plaatsgevonden hebben om eventueel onheil af te wenden of op bepaalde (feest) dagen uitgevoerd geweest zijn, verbonden aan speciale rituelen. De selectie van de pasgeborenen zou eerder gebeurd zijn op basis van elementen die in het wezen van de zuigeling zelf lagen waardoor ze reeds vanaf de geboorte voorbestemd waren om geofferd te worden. Misvormingen, de geboorte van een tweeling,...zouden aanleiding gegeven hebben tot het ritueel offeren van kinderen.Volgens Macalister was echter het ‘eerstgeboorte-recht’ de voornaamste factor. De kleinere keramische bijgaven zouden dan voedsel bevat hebben en als ‘teerkost’ meegegeven zijn. [236]

 

Macalister wijdde in zijn rapport een hoofdstuk aan het fenomeen van de funderings-offers-deposits waarbinnen volgens hem de graven van zuigelingen en kinderen onder domesticale structuren vielen. Het zou in de meeste gevallen niet gegaan hebben om doodgeboren baby’s zoals bij de kruikgraven op de ‘High Place’. Macalister haalde hier aan dat indien het zou gegaan hebben om doodgeboren kinderen een mogelijke parallel bestaan zou hebben met de Egyptische boeren, fellahin. Zij begroeven hun doodgeborenen en vroegtijdig gestorven baby’s onder de hoeken van hun huizen, mogelijk als herinnering aan de oude rite die om het geluk in het huis te bestendigen een leven eiste. Toch kon men dan niet spreken van een bewuste doding van de baby.[237]

 

Twee kruikgraven vielen op omwille van hun eerder rijke bijgaven. Het eerste graf in sector II 21 B bevatte een in een punt toelopende grafkruik met daarin het skeletmateriaal van een zuigeling (Pl. LVIII, 1). Twee kommen waren bovenop de grafkruik geplaatst. Twee vlakke hemisferische schotels ( de ene in de andere gestapeld), een cilindrisch kruikje, twee lampen en een tweede voorraadkruik lagen in de onmiddellijke omgeving van het graf (Pl. LVIII,2).  De kruik die de beenderen van de zuigeling bevatte bevond zich gedeeltelijk onder een muur. Verdere bijgaven bevonden zich achter het graf zelf, eerder onder het midden van de muur. Volgens Macalister zou dit erop wijzen dat de muur na het inzetten van het graf werd gebouwd en het dus een funderingsoffer betrof eerder dan een normale begraving van een zuigeling. De bijgaven zouden dan gewezen hebben op een poging om dit ‘barbaarse’ ritueel te minimaliseren door het begeleiden en bewaren van de geest. Macalister ging op het eerste zicht uit van een bewuste doding van het kind.[238]

 

In sector III 30 in de hoek van een gebouw trof men een gelijkaardig kruikgraf aan dat één bronzen en een aantal zilveren objecten bevatte (Pl. LVII, 2). Voor beiden werden dunne brons en zilverplaatjes gebruikt om menselijke figuren voor te stellen. In sommige gevallen waren de objecten zo aan elkaar gecorrodeerd dat het moeilijk bleek ze van elkaar te scheiden. Ze stelden mogelijk menselijke slachtoffers voor. Daarnaast zouden een aantal zilveren schotels symbool geweest zijn voor de normaal meegegeven voedseloffers. Kommen en lampen zouden dikwijls als funderingsoffers gedeponeerd geweest zijn (Pl. LVIII,3). Omwille van hun aanwezigheid  ( II 21B) in de nabijheid van zuigelinggraven ( kruikgraven) zouden ze wijzen op de aard van de graven als funderingsoffer.[239]

 

4.3.1.3 Discussie

 

Hoewel het hier zuigeling- en kindergraven betrof in directe relatie met een sacrale plaats waar bovendien nog andere offers gebracht leken te zijn, kan men zich toch sterk afvragen of de aanleiding tot de begraving van het kind en de zuigeling effectief het rituele gebeuren geweest is. In het geval van de graven op de ‘High Place’ zou het volgens Macalister echter om een rituele offering gegaan hebben. Daarnaast zou de begraving van het kind onder de huisvloer te maken kunnen gehad hebben met het ‘zegenen’ van het huis door middel van een menselijk ‘offer’, naast het deponeren van materiële funderingsoffers zoals lampen en kommen.

 

In het eerste geval leek een rituele offering nog denkbaar, volgens Macalister waren de huizen die bovenop de ‘High Place’ gebouwd werden slechts achteraf gebouwd. De sacrale plaats zou op dat moment reeds buiten gebruik gesteld geweest zijn. Hieruit volgde dat de zuigeling- en kindergraven bij de sacrale plaats hoorden. Ervan uitgaande dat Macalister juist was in zijn veronderstelling en dat de aanwezige graven inderdaad op het moment dat de ‘High Place’ in gebruik was aangelegd waren zou men een rituele ‘offering’ kunnen veronderstellen. Het eerstgeborene-recht werd door Macalister als voornaamste factor voor de rituele offering aangehaald. Het lijkt echter dat Macalister zich te zeer op bijbelse bronnen georiënteerd heeft en vandaar uit het groot aantal graven van pasgeborenen op de ‘High Place’ ziet, in functie van het rituele gebeuren. Op dit aspect zal later nog ingegaan worden.

 

4.3.2 De campagnes van W.G. Dever

 

4.3.2.1. Algemeen

 

Éen van de doelen van de nieuwe campagnes die door Dever gestart werden in 1964 was het onderzoek van de domesticale structuren die achter de stadswal lagen. In functie hiervan werden een aantal sondages geopend (Pl. LIX, 1). [240] De campagnes in 1964 en 1965 concentreerden zich voornamelijk op de strata gaande van de 14de eeuw v.C. tot de 1e eeuw v.C. Tijdens een derde seizoen in 1966 concentreerde men zich op de versterkingen en de domesticale structuren. Men raakte zowel in veld I als II Midden Bronstijd IIC - LB I strata, die als strata 8 gedefinieerd werden (Pl. LIX, 1).[241] 

 

4.3.2.2. Zuigeling- en kindergraven

 

4.3.2.2.1.  De campagnes in 1964-1966

 

Stratum 8 bestond uit twee subfasen 8a en 8b. De transitie van stratum 8b over 8a naar 7b leek gradueel te zijn verlopen en hier was vooral stratum 8a van belang. 

In dit stratum 8a was een vloerophoging aanwezig gevolgd door een stenen plaveisel ten noordwesten van het raakpunt van twee muren. Op dit oppervlak bevond zich een stukgeslagen voorraadkruik. Daar waar stratum 8a enkel bestond uit aangestampte aarde vond men meer stukgeslagen keramiek.[242]

 

Juist ten noorden van één van de zojuist vermelde muren, langs het deel dat afgesloten werd door de opgehoogde vloerniveaus van stratum 8a, was een kruikgraf ingezet in een vloerniveau. Het skeletmateriaal was fragmentarisch bewaard gebleven en de enige bijgave was een gepolijst kruikje.[243]

Het ging om een kruikgraf ,T 2046, (Pl. LIX, 2) dat de ‘typische’ kenmerken van deze begravingswijze vertoonde. Het graf was ingezet vanaf een geplaveid vloerniveau en stond in relatie met architecturale elementen, in dit geval ten noorden van/parallel met een muur. De in T 2046  aanwezige keramiek (Pl. LIX, 3) paste in de MB II traditie ( de grafkruik, kruikjes en kookpotten) terwijl er daarnaast ook een aantal LB I vormen opdoken. Op die manier kon men stratum 8 op de overgang van MB II C naar LB I plaatsen. Er leek op het einde van de MB II C geen gewelddadige destructie plaats gevonden te hebben en zodoende zag men continuïteit tussen stratum 8 en bovenliggend stratum 7 ( ca. 15e eeuw v.C.). [244]

Omwille van deze continuïteit in materiële cultuur zowel als in traditie en hoewel er geen structuren uit stratum 8 herbruikt werden in de volgende occupatieperiode, worden de kruikgraven  van stratum 7 toch opgenomen vermits deze 2 van de 4 gevonden graven uitmaakten.[245]

 

Stratum 7b werd gekenmerkt door een continue accumulatie over een zekere tijdsperiode. Beneden stratum 7b, ingezet boven een stratum 8 oppervlak bevonden zich twee kruikgraven. Beiden kregen het locusnummer 2041 A en werden parallel, langs de noordzijde van een muur geplaatst die in de westelijke balk liep waardoor het tweede graf slechts gedeeltelijk opgegraven werd. Zoals wel vaker het geval is werd de nek en schouders van de grafkruiken afgebroken om het inbrengen van het lichaam te vergemakkelijken. De opening van de kruiken was afgedekt met de basis van een andere kruik. Tussen de twee graven lagen twee ‘dipper juglets’.  Buiten menselijk skeletmateriaal bevatten de kruiken geen verdere bijgaven.[246]  De opgravingen in veld II in 1966 leverden verder geen graven op.

 

4.3.2.2.2. De campagnes in 1967-1968

 

Tijdens de daaropvolgende seizoenen, 1967-1968 groef men in veld I tot aan de bedrock bodem ( stratum 14) nadat men tijdens de vorige campagnes in veld I gestopt was bij het bereiken van stratum 8 ( eind MB IIC-begin LB I). De hieropvolgende campagnes startten met de opgraving van stratum 9 met een MB IIB datering.[247] Onderliggend stratum 10 was niet jonger dan MB IIB en leverde slechts povere architecturale zowel als keramische resten op. Stratum 9 had twee fases in zich, maar werd desalniettemin aanzien als één pakket omwille van het voorkomen van dezelfde keramische vormen (MB IIB) en het ontbreken van duidelijke structuren waardoor Str. 9a als een ophoging van Str. 9b aanzien kon worden.[248] 

 

Stratum 10 werd opgehoogd als voorbereiding voor Str. 9. Zoals reeds gezegd hield stratum 9b geen duidelijke architecturale elementen in zich. In één ruimte bedekte een compacte, aarden vloer, 3048, het gehele gebied (Pl. LX, 1). Deze werd gekenmerkt door een dunne aslaag die men over het hele vloerniveau terugvond samen met enkele pleisterachtige vlekken. Langs de westelijke balk bevonden zich twee semi-circulaire structuren die geïnterpreteerd werden als beerput omwille van de opvulling met stenen. [249]

 

In de noordoostelijke hoek van kwadrant 3 was een praktisch volledig verwoeste tabûn ( 3050) (Pl. LX, 1)ingezet. Ten westen hiervan bevond zich een geplaveid stuk dat mogelijk als werkplaats bij de nabijgelegen Tabûn gediend had ( 3053)(Pl. LX, 1). Mogelijk gerelateerd aan dezelfde tabûn was een groot stel stenen op vloer 3048, gedefinieerd als ‘zetel’. In de zuidoostelijke hoek van dezelfde ruimte, schuin tegenover de zojuist vernoemde tabûn, bevond zich, ingezet vanaf vloer 3048, op ca. 19cm diepte, een kruikgraf, L 3054 (Pl. LXI, 1). De nek van de voorraadkruik was afgebroken om het kind van ongeveer 1 jaar oud makkelijker te kunnen plaatsen. Het kind werd in dit geval eerst met de voeten in de grafkruik ingezet zodat het op de rug kon liggen met de knieën opgetrokken langs de linker- en rechterzijde (Pl. LXI, 2). Verdere bijgaven waren niet aanwezig. Vermits in stratum 9b geen duidelijk architecturale elementen aanwezig waren was de mogelijke relatie van het kruikgraf met muren of andere structuren moeilijk na te gaan. [250]

 

4.3.2.2.3. De campagnes in 1969-1971

 

Tijdens de campagnes in 1969-1971 werden door Dever opgravingen uitgevoerd op de acropolis waar zich verschillende domesticale structuren zowel als opslagruimten bevonden ( veld VI). Ook hier bleken een aantal graven aanwezig te zijn. [251]

Over kwadranten 23, 24 en 34 strekte zich een graanschuur ( 24220) (Pl. LXII, 1) uit.  Een aantal sondages wezen uit dat ze ongeveer een meter boven de moederbodem ingezet was, bovenop puinmateriaal uit VB I-II.  De graanschuur zelf kon men in de MB II A (stratum 12) plaatsen op een moment dat het urbane leven in Palestina waarschijnlijk terug hernomen werd. Ten noordwesten van deze graanschuur bevonden zich een aantal vloerniveaus en twee silo’s die door een smalle doorgang verbonden werden met de graanschuur 24220. Voor het gehele gebied werd een functie als graanopslagplaats gesuggereerd. Het geheel was het enige bijna volledige intacte gebouwcomplex uit stratum 12 in veld VI ( NO).[252]

 

Ten zuidoosten van dit complex kon men geen structuren of vloerniveau’s uit stratum 12 onderscheiden, maar wel een binnenplaats met bewaard vloerniveau ( 23111) uit stratum 11 ( MB IIB-C). Onder dit laatste niveau bevond zich een kruikgraf, T23110,(Pl. LXIII, 1) dat het fragmentair bewaarde skelet van een zuigeling bevatte (Pl. LXIII, 2). Hoewel de aanwezigheid van een stratum 12 vloerniveau niet aangetoond kon worden omwille van de aanwezigheid van het graf in een geïsoleerde sondage onder stratum 11, kon men er volgens Dever op basis van de stratigrafie en de keramiek van uitgaan dat dit graf werd ingezet vanaf een stratum 12 niveau en zodoende een MB II A datering had. Het graf was omringd met verschillende stenen en bevatte daarnaast enkele kruikjes zowel als de typische ‘dipper juglets’ (Pl. LXIII,2- LXIV, 1). Naast het graf bleek nog een tweede, onvolledige en kleinere voorraadkruik (Pl. LXIII, 2) te liggen. [253] 

 

Ten noordwesten van kwadrant 23, in kwadrant 24 trof men een geplaveid oppervlak aan dat een vloerniveau was en thuishoorde in stratum 11b ( 4147).  Een kruikgraf, T 4121 (Pl. LXV, 1), bevond zich gedeeltelijk onder dit niveau. Het graf bestond uit een grafkruik met afgebroken nek die de slecht bewaarde skeletresten van een zuigeling bevatte (Pl. LXIV, 2-3). Volgens Dever ging het om een doodgeborene of een zuigeling van maximum 2 à 3 maanden oud. De baby was mogelijk overleden ten gevolge van ziekte, of dit aangetoond werd bij het onderzoek van het beendermateriaal is niet onmiddellijk duidelijk. [254]

 

Hoewel dit graf zich gedeeltelijk onder het stratum 11b geplaveide oppervlak bevond ( op sommige plaatsen echter stak het graf duidelijk uit boven het vloerniveau) werd het door Dever op basis van onder andere de keramiek in de MB II A geplaatst. Het zou bijgevolg ingezet geweest zijn vanaf een stratum 12 vloerniveau en het bestaan van een binnenplein uit de MB IIA veronderstellen. Een kruikje werd bij de zuigeling zelf geplaatst.( de exacte positie van het kruikje ten opzichte van het beendermateriaal werd niet beschreven).  Buiten het graf, aan de basis van de grafkruik, lag een rood gepolijste kom met gekamd profiel en een ‘dipper juglet’ (Pl. LXV, 2). [255]

 

De funderingen van muur 4148 bleken het graf 4121 gedeeltelijk verwoest te hebben (Pl. LXIV, 2).  Op deze plaats leken keien van een geplaveid oppervlak te ontbreken waardoor een ondiepe funderingsgracht werd gesuggereerd. Het oppervlak kreeg waarschijnlijk na het inzetten van het graf geen degelijke nieuwe vloer op deze plaats waardoor er verzakking optrad. Een alternatieve interpretatie was dat door de aanleg van het geplaveid oppervlak een deel van het graf zou zijn geraakt en ‘afgeschaafd’ geweest zijn. Dever opteerde voor de eerste interpretatie. Omwille van het feit dat hier grotendeels gesteund wordt op de publicatie van de opgraving zal Dever’s opinie omtrent dit aspect gevolgd worden en dus aangenomen worden dat het hier gaat om een MBIIA kruikgraf.  In veld V trof men een mogelijke parallel aan, hier kon men een derde MBIIA kruikgraf recupereren dat echter nog niet gepubliceerd werd. [256]

 

Één zuigelinggraf, L13097, behoorde tot de MBIIC periode ( stratum 10B-A) , maar bleef slechts zeer fragmentarisch bewaard. Het graf bevond zich in een preparatielaag voor de aanleg van een binnenplein ten westen van W 13098. Het ging om puinmateriaal afkomstig van een occupatieniveau bestaande uit onder andere gecarboniseerd kaf, kalksnippers, scherven en kleiafzettingen. [257]   Hoewel we in een uitgebouwd domesticaal kwartier zoals uit stratum 10 een aantal kruikgraven zouden verwachten lijkt dit hier niet het geval te zijn.

 

4.3.2.3. Discussie

 

In totaal kon men in Gezer in veld I vier kruikgraven onderscheiden binnen de campagnes in 1966 en 1967. Dit was beduidend minder dan het aantal dat men bijvoorbeeld in Tel Dan en Megiddo aantrof. Dit zou mogelijk te wijten kunnen zijn aan een andere werkwijze of het minder samenhangen van de architecturale resten die geen duidelijk domesticale units afbakenden. Opvallend is dat in veld I een kruikgraf zich in de nabijheid van een tabûn bevond. Of we hier een symbolische betekenis kunnen veronderstellen is moeilijker na te gaan.

De vier kruikgraven uit Veld I ( 1966-1967) konden aangevuld worden met nog twee graven (+ één ongepubliceerd kruikgraf uit veld V) vanop de acropolis (veld IV). Dit blijft nog steeds een laag aantal in vergelijking met het zuigeling- en kindergraven bestand op andere plaatsen in de zuidelijke Levant.

 

 

5. Hazor

 

5.1. Situering

 

Tel Hazor (Pl. II, 1) lag 25,5 km. ten noorden van het meer van Galileia aan de voet van de Galilee bergketen. Het gebied bestond uit twee delen, enerzijds de tel zelf en anderzijds een groot rechthoekig plateau ten noorden van de heuvel. Aan de noordelijke zijde werd het plateau afgeschermd door een diepe ravijn, in het zuiden werd het beschermd door de tel zelf, hiervan gescheiden door een ravijn/gracht. De oostelijke zijde werd afgebakend door een lichte helling boven de natuurlijke steile helling die de scheidingslijn vormde met de in het oosten gelegen vlakte. [258]

 

5.2. Opgravingsgeschiedenis

 

De opgravingen werden gestart in 1955, onder de leiding van Yigael Yadin werden vijf opgravingsvelden geopend (Pl. LXVI, 1), velden A-B respectievelijk op het zuid-centrale en het oostelijke uiteinde van de tel.  Velden C-D en E bevonden zich op het plateau, gedefinieerd als de benedenstad in het zuidoosten, het zuiden en het noorden van het gebied (Pl. LXVII, 1). Daarna volgden nog een aantal campagnes, allen onder de leiding van Yigael Yadin en Amnon Ben-Tor. Hier zullen enkel de campagnes tot en met diegene in 1968 (vijfde campagne) aan bod komen.[259]

 

5.3. Beschrijving van de voorkomende  zuigeling- en kindergraven

 

5.3.1. De eerste campagnes vanaf 1955

 

De vroegste occupatie op de tel was te plaatsen in de tweede helft van de Midden Bronstijd, het jongste stratum op het einde van de Late Bronstijd. De velden op de tel zelf ( A-B) toonden een Israëlitische occupatie ( zeven strata) beginnend bij Salomon en eindigend met de destructie door Tiglath Pileser ( einde 8e- begin 7e eeuw).  In veld B werden waarschijnlijk na de destructie van de stad drie citadels gebouwd, de vroegste was in de Assyrische periode te plaatsen, de jongste bleek van Hellenistische datering te zijn. [260]

 

Veld D ( kwadrant 232, 500 vierkante meter) (Pl. LXVI, 1) in het centraal en oostelijk deel van de benedenstad ( rechthoekig plateau) bleek een groot aantal vondsten op te leveren en werd gekenmerkt door een groot aantal citernes die in het, kenmerkend voor dit gebied, rotsoppervlak uitgediept werden en later herbruikt werden als graf of silo. Het volledige gebied werd nog eens onderverdeeld in vijf sub-gebieden (Pl. LXVIII, 1) ( respectievelijk D1, 2,3, 4 en 5).[261]  Over het hele gebied van D5 bleek de rots aan de oppervlakte te dagzomen waardoor vroegere occupaties praktisch geheel verwoest werden door latere die op hun beurt meestal weggespoeld werden door de regen. De verwoesting van de structuren en de moeilijk te achterhalen stratigrafie was in de meeste gevallen dan ook hieraan te wijten.[262]

 

In het rotsoppervlak op het hoger gelegen terras waren drie MB II ( de vroegste occupatiefase in dit subgebied) cisternes ( 9024,9027 en 9028) uitgehouwen waartussen zich een aantal muren en vloerniveau’s (Pl. LXIX, 1) bevonden. Het centrale deel van het lager gelegen terras vormde de zoldering van een grafgrot ( mogelijk verzonken ten gevolge van een aardbeving) die tot subgebied D1 gerekend werd. Het lagere terras kon met zekerheid in de MBII geplaatst worden, locus 9019 (Pl. LXIX, 1) was hier een onderdeel van. In dit niveau bleek een kruikgraf ingezet geweest te zijn, te plaatsen in de MB II. Of het hier een vloerniveau betrof was niet duidelijk. Muren 8, 9 en 10 waren in dezelfde periode in gebruik geweest evenals de citernes (Pl. LXIX, 1).[263] 

 

Of dit het enige zuigelinggraf was dat tijdens de campagne gerecupereerd werd is niet met zekerheid te zeggen, mogelijk bevond zich in de grafgrot skeletmateriaal van zuigelingen of kinderen, dit werd echter niet gespecificeerd en was mogelijkerwijze moeilijk na te gaan.

 

De tweede opgravingscampagne op de Tel van Hazor in 1956, geleid door Yigael Yadin, in veld C (Pl. LXVI, 1- LXVII, 1) leverde een aantal Midden Bronstijd strata op die een aantal graven, waarvan het merendeel kruikgraven bleken te zijn, bevatten. Één van de doelen van de campagne was om de Laat-Bronstijd I ( stratum 2) en Midden-Bronstijd II ( stratum 3-4) strata te onderzoeken in een sondage in de zuidoostelijke hoek van kwadrant L (Pl. LXVII, 1). Hier bleken de Midden Bronstijd strata te correleren met deze in veld C.  Hoewel de strata 4-3 niet onmiddellijk verbonden konden worden aan de stratigrafie van de aarden omwalling, leken MB II in situ vondsten op de hellingen van de omwalling en in de velden K en H (pl. LXVII, 1) erop te wijzen dat de omwalling reeds in de vroegste bouwfase van de benedenstad geconstrueerd was en bijgevolg reeds in de MB II gebruikt werd.[264] 

 

In veld C werd een gebied van 20 op 20 m afgebakend dat de kwadranten M, N, O en L omvatte. Binnen dit gebied kon men duidelijk een domesticale structuur onderscheiden ( 6205).  Daarnaast konden in drie subgebieden ( 6200, 6212 en 6174) in de omgeving van de woonstructuur 6205 een aantal bouwfasen gedefinieerd worden. Het opgegraven gebied leek af te hellen vanuit het noordwesten richting het zuidoosten, waardoor gebouw 6205 zich één meter boven subgebied 6200 bevond. Subgebied 6200 lag ten noorden en ten oosten van structuur 6205.  Een straat ( 6212) vormde de toegang tot de beide structuren (Pl. LXX, 1).[265]

 

Structuur 6205 was een domesticale structuur met centraal een binnenhof (7m x 4m) omringd door vier kamers, twee aan elke zijde van het hof. De hoofdingang lag in het zuiden (LXXI, 1).  In de zuidwestelijke hoek van het binnenplein bevond zich een oven, waarbuiten geen andere installaties onderscheiden konden worden. In een latere fase geraakte hij  buiten gebruik en werd herbruikt als graf ( T 23) (Pl. LXXI, 1) voor een volwassen persoon (Pl. LXXII, 2). Ten oosten hiervan werden een aantal kruikgraven ingezet die de resten van zuigelingen bleken te bevatten.[266] 

 

T6 was een kruikgraf waarvan enkel een aantal scherven van de gebruikte grafkruik en sporen van het skeletmateriaal wezen op de begraving van een zuigeling. Het graf was parallel met muur 6093 in de hoek van de kamer ingegraven (LXXI, 1). Een in de zuidoostelijke hoek van de kamer aangetroffen kruikje zou mogelijk ook deel uitgemaakt hebben van de grafinhoud.[267]

 

Ten noorden van dit graf was opnieuw een kruikgraf ingezet, T7 (LXXI, 1), voorafgegaan door twee parallel ingeplante rijen van een aantal stenen waarbij de oostelijk rij zuidelijk nog verdubbeld werd met een bijkomende rij.  Van de grafkruik bleef enkel het lager, in de bodem verzonken, deel ( de uit aangestampte aarde aangelegde vloer van het binnenhof was direct boven de moederbodem gelegen) bewaard (Pl. LXXI, 3).  De kruik bevatte het skeletmateriaal van een zuigeling waarvan de schedel bewaard bleef samen met fragmenten van twee ‘Hyksos juglets’. Ten zuidwesten hiervan lagen de fragmentaire resten van een grafkruik.[268]

 

T14 was een kruikgraf dat enkel de resten van een schedel toe te schrijven aan een zuigeling (Pl. LXXII, 1) bevatte. T15 was iets ten noorden hiervan ingezet (Pl. LXXI, 1) en bestond uit een volledig bewaarde grafkruik. Opvallend hierbij was dat ook de rand bewaard bleef waar die meestal afgebroken werd om het lichaam makkelijker in het recipiënt te plaatsen. Binnenin lag het relatief goed bewaarde skelet van een zuigeling met een ‘Hyksos juglet’ aan de mond geplaatst. In de nabijheid van het graf lagen de scherven van een tweede stukgeslagen kruikje (Pl. LXXII, 1).[269]

 

Alle vier de graven waren ingezet ten noorden van muur 6093 tussen twee hoeken in het zuidelijke deel van het binnenplein dat centraal gelegen was in het woonhuis 6205. Aan de noordwestelijke kant van dit binnenplein bevond zich een kamer, 6192, met een witte, goed aangestampte vloer waarop zich een concentratie keramiek bevond langs muren 6531 en 6059. Deze kamer was toegankelijk via kamer 6191 die geopend was naar het binnenplein toe (Pl. LXXI, 1). [270]

 

Geconcentreerd in het noordelijke deel van kamer 6192 werden vijf zuigelingen begraven in kruikgraven (Pl. LXXI, 1).

T24 bevatte skeletmateriaal van twee zuigelingen, begraven in dezelfde kruik. Yadin leidde uit de plaatsing van de schedels af welke baby eerst begraven werd, zo zou de noordelijk geplaatste schedel afkomstig zijn van de zuigeling die eerst begraven werd en zou het zuidelijk gelegen skeletmateriaal wijzen op de plaatsing van een tweede zuigeling. (Pl. LXXII, 2-LXXIV, 1). De mogelijkheid bestond hier dat het om een tweeling ging, hoewel Yadin hierover niets vermeld en het skeletmateriaal mogelijk niet voldoende onderzocht werd. Men kon echter naar waarschijnlijkheid (bloed)verwantschap veronderstellen tussen beide zuigelingen. [271]

 

Ten noorden van T 24 was opnieuw een kruikgraf ingezet (Pl. LXXII, 1), T25, vanaf het vloerniveau. Het graf bevatte de lichamen van twee zuigelingen en was langs de oostzijde afgezet met een rij eerder kleine stenen. Langs de westzijde werd het graf door fragmenten van maalstenen in basalt gescheiden van T26 (Pl. LXXI, 1). Of dit laatste intentioneel zo bedoeld was of eerder met toeval te maken had was mogelijk af te leiden uit de positie van de maalstenen ten opzichte van het graf (Pl. LXXII, 2-LXXIII, 1).  In de nabijheid van de kruik lagen een kom met spuitgat en een ‘Hyksos juglet’. Tussen de zuigelingen in ( in de grafkruik zelf) was een kleine kookpot geplaatst.[272]

 

T26, ten westen van de voorgaande kruikgraven en hiervan gescheiden door maalsteen-fragmenten (LXXI, 1), bestond uit twee grafkruiken die op elkaar gestapeld waren. Beiden waren gevuld met het skelet van twee zuigelingen die van elkaar gescheiden werden door een grote scherf. Bijgave was een ‘Hyksos’ kruikje. Naast de grafkruik werden een tweede ‘Hyksos’ kruikje en een ‘dipper juglet’ aangetroffen (Pl. LXXII, 2-LXXIII, 1).[273]

 

Ten westen van T 26 en parallel met muur 6539 bevonden zich nog twee kruikgraven T 30 en T 31 (Pl. LXXI, 1).  Deze laatste bleek omringd te zijn door een steencirkel, naast het graf bevonden zich drie ‘dipper juglets’, de kruik zelf bevatte enkel skeletmateriaal. Noordelijk hiervan (Pl. LXXI, 1) was graf 30 ingezet bestaande uit een grafkruik die de relatief goed bewaarde resten van een zuigeling bevatte samen met een kruikje met platte bodem ( in scherven) dat op het hoofd van de zuigeling lag. Naast de grafkruik bevond zich een zelfde soort kruikje (Pl. LXXII, 2-LXXIII, 1). [274]

 

Ten noordoosten van het binnenhof bevond zich een van op dit plein toegankelijke kamer, 6203, van waaruit een drainagekanaal zuidwaarts liep onder muur 6122 naar kamer 6103 (Pl. LXXI, 1).

In de zuidwestelijke hoek van de kamer ( de hoek die gevormd werd door muur 6213 en 6122) was een kruikgraf ingezet (Pl. LXXI, 1) , T1, in de grafkruik bevonden zich de resten van een zuigeling in foetushouding met ter hoogte van de mond van de baby een klein zwart kruikje. De nek en rand van de kruik waren afgebroken (Pl. LXXIII, 2). [275]

 

Ten westen van het drainagekanaal in kamer 6103 (Pl. LXXI, 1) ,waarvan de zuidoostelijk hoek afgerond was, bevonden zich in het noordelijk en zuidelijk deel twee kruikgraven (Pl. LXXI, 1), T2 (Pl. LXXIII, 3) en T3. Beide graven waren bedoeld voor een zuigeling waarvan het skelet redelijk goed bewaard bleef. Beide bevatten de ‘gebruikelijke’ bijgaven; twee ‘Hyksos  juglets’ met vlakke bodem in T2, in T3 konden een ‘dipper juglet’ en een kom onderscheiden worden. Ten westen van T3 lag een omgekeerde kruik van het type dat frequent voor zuigeling-begraving gebruikt werd. Er werden echter geen skeletresten teruggevonden in of buiten de kruik. [276]

 

Ten noorden van muur 6544 en het gebouw 6205 bevond zich een rechthoekige kamer, 6199, (?) met een toegang naar een noordelijk gelegen kamer die overliep in een andere ruimte ( 6207) naar het westen toe (Pl. LXXI, 1).  Min of meer centraal in deze kamer was een kruikgraf, (Pl. LXXI, 1) T4, ingezet dat zich ten noorden van het graf van een volwassene bevond. Het graf werd omringd door een steencirkel. Ook hier werd opnieuw een deel van de kruik afgebroken om het lichaam van de overleden zuigeling in de recipiënt te plaatsen. Een  kruikje (met vlakke bodem) was met de opening naar de mond van de baby gericht. In de nabijheid van de grafkruik bevond zich een tweede gelijkaardig kruikje (Pl. LXXIV, 1). [277]

 

Ten noordwesten van het gebouw 6205 kon men een aantal bouwfasen onderscheiden. In kamer 6200 bevond zich tegen de oostelijke muur 6549 een kruikgraf (Pl. LXXI, 1), T18, ten noorden van een volwassene-graf (T19) en behorende tot één van de bovenste bouwfasen van de ruimte. De kruik was gevuld met een ‘Hyksos juglet’ met vlakke bodem samen met enkele fragmentarische resten van de schedel van een zuigeling. Eenzelfde type kruikje bevond zich langs de buitenzijde. [278]

 

In kamer 6208 kon men opnieuw een aantal bouwfasen definiëren. Hier bevonden zich twee kruikgraven, T5 en T12. Het laatste graf was ingezet vanaf het laatst gebruikte vloerniveau, terwijl T5 ingezet bij een tussenliggend vloerniveau hoorde (Pl. LXXI, 1). Dit graf lag parallel met muur 6552 (Pl. LXXI, 1).  Het volledige bovendeel van de kruik was verwoest zodat enkel het in de vloer ingezette deel bewaard bleef. Bijgaven bij het relatief goed bewaarde skelet van de zuigeling waren een ‘Hyksos juglet’ samen met een ‘dipper juglet’ (Pl. LXXIV, 2). T12 was een centraal in de ruimte gelegen kruikgraf (Pl. LXXI, 1). De kruik bleek hier afgesloten geweest te zijn met verscheidene scherven afkomstig van verschillende andere kruiken. Onder de goed bewaarde schedel van een zuigeling had men een ‘Hyksos’ kruikje ( met vlakke bodem) gelegd (Pl. LXXIV, 3).[279]

 

Kamer 6207, ten noorden van het gebouw 6205 en ten westen van de hiermee in verbinding staande kamer 6199 leverde opnieuw een aantal graven op die ingegraven werden vanaf een vloerniveau (Pl. LXXI, 1). In de noordwestelijke en zuidwestelijke hoek van de kamer werden twee zuigelingen begraven in een kruik.

T 9 in de zuidwestelijke hoek (Pl. LXXI, 1) leverde naast de resten van de schedel van een zuigeling samen met enkele andere beenderen , een fragment van een kraal op. Tegen de grafkruik leunde een kruikje en bovenop het recipiënt bevond zich een licht bewerktuigde steen.

T 10 was een gebroken kruikgraf, ingezet in de noordwestelijke hoek van kamer 6207 ten noorden van T9 (Pl. LXXI, 1). Blijkbaar werd het graf intentioneel afgedekt door een aantal scherven afkomstig van andere kruiken. Buiten de goed bewaarde schedel van een zuigeling en een kruikje bevatte het graf niets. Daarnaast bevond zich in de noordoostelijke hoek van de kamer een gedeeltelijk blootgelegde kruik waarvan veronderstelt werd dat het om een kruikgraf ging hoewel geen beendermateriaal werd aangetroffen.[280]

 

Meer westwaarts en gescheiden door muur 6556 van kamer 6207 was kamer 6206 gelegen die gekenmerkt werd door een aantal bouwfasen (Pl. LXXI, 1). In deze kamer kon men een ellipsvormige installatie, bestaande uit grote steenplaten, identificeren die tegen muur 6552 gebouwd was. In de zuidwestelijke hoek bevonden zich onder andere een ‘potstand’ samen met een kom en een groot aantal opslagvaten in relatie met een hoop as en een aantal slakken. Mogelijk functioneerde de installatie als oven (Pl. LXXI, 1). Ten zuiden van deze installatie waren twee kruikgraven ingezet. In de zuidoostelijke hoek bevond zich T33 (Pl. LXXI, 1) dat tot het bovenste vloerniveau in deze ruimte behoorde. Het ging om een pithosgraf dat een aantal menselijke beenderen bevatte ( van een zuigeling?) met daarnaast een eerder kleine kruik.  Of deze kruik ook beendermateriaal bevatte was niet duidelijk. In directe relatie met muur 6559 was de kruik van het graf T13 (Pl. LXXI, 1) geplaatst die omringd was door een steencirkel en volledig uitgehaald kon worden. Naast de schedel van een zuigeling lag in het graf een ‘Hysos juglet’ met gepolijst oppervlak(Pl. LXXIV, 4-5). [281]

 

5.3.2. De derde en vierde campagne in 1957-1958

 

Tijdens het derde en vierde opgravingsseizoen, onder de leiding van Yigael Yadin, in 1957-1958 sneed men opnieuw de velden A en B aan en creëerde men daarnaast een aantal nieuwe gebieden waaronder F, G, H, K en proefsleuf 210/A1 om de bevolkingsdichtheid in de benedenstad na te gaan (Pl. LXVII, 1).[282]

 

Veld B ( Pl. LXVI, 1-LXVII, 2) leverde een aantal IJzertijd resten op die op verschillende plaatsen binnen het gebied onderzocht werden. Slechts in een kleine sondage in het oostelijk deel groef men dieper om Bronstijd strata te bereiken. Dit had als gevolg dat de architecturale resten moeilijk verbonden konden worden aan specifieke strata.[283] 

 

Binnen de Midden Bronstijd strata ( XVII-XVI) kon men een architecturale structuur onderscheiden die omschreven werd als MBII citadel. Het geheel bestond uit een aantal dikke mud-brick muren die loodrecht ten opzichte van elkaar geconstrueerd waren. De structuur werd via een aantal sondages blootgelegd. Een aantal ruimtes beneden het vloerniveau scheidden de muren van elkaar en waren waarschijnlijk kamers die tijdens de bouw van de citadel met homogeen materiaal opgevuld geweest waren. [284]

 

Tussen twee van deze ruimtes, 3285 en 3286 bovenop en in de mudbrick muur 3756 bleek een kruikgraf, T3314 (Pl. LXXV, 1-2), ingezet geweest te zijn dat in de MB II kon geplaatst worden. Mogelijk werd dit graf pas ingegraven op een moment dat de citadel verlaten was en in staat van verval verkeerde. Verschillende bijgaven bevonden zich in de grafkruik zowel als in zijn omgeving. In het recipiënt bevonden zich een aantal kleinere vaten, een langs de binnenzijde gepolijste lamp met een korte aanduiding op de buitenzijde en een pin. Rond het graf lagen een kom met gekamd profiel, een kleine kom met horizontaal handvat en twee kruikjes waarvan één gepolijst. [285]

 

Tijdens de campagne in 1958 werd besloten om ten oosten van veld B een sondage (6x6m) aan te leggen tussen het fort van veld B (stratum VIII) en de stadspoort ( stratum X) uit veld A (Pl. LXXVI, 1) om eventuele domesticale structuren aan te kunnen treffen.[286] Binnen fase 12 te plaatsen in de MBIIC fase trof men een kruikgraf, T4021 (Pl. LXXVI, 1), aan. De binnen het graf aanwezige keramiek vertoonde echter eerder MBIIB kenmerken en vormde daardoor een parallel met T3314 uit veld B. Er konden echter geen architecturale elementen uit deze periode onderscheiden worden. Het graf werd gedeeltelijk in een muur ( 4513) uit fase 13 (MBIIB) ingegraven (Pl. LXXVI, 1) en was omringd door een steencirkel. De zuigeling was met het hoofd naar het westen in samengetrokken houding in de kruik geplaatst. Boven de schedel lagen kommen, twee grote kruiken en twee komen met gekamd profiel. Aan de voeten waren twee peervormige kruikjes en een scarabee geplaatst (Pl. LXXVI, 2).[287] 

 

Een tweede sondage (5m x 5m) werd in het centrale deel van de benedenstad aangelegd (sub-kwadrant A1 in de zuidwestelijke hoek van kwadrant 210) om de stratigrafie en de uitbreiding van de benedenstad na te gaan. Door de kleine oppervlakte van de sondage konden geen volledige plannen van structuren gereconstrueerd worden.[288]

 

De vroegste occupatie kon men in de Midden Bronstijd II plaatsen (stratum 4). Blijkbaar waren verschillende funderingsgrachten en vloerniveau’s onmiddellijk in/boven de moederbodem aangelegd. Er konden vier kamers uit de Midden Bronstijd II ( domesticaal?) onderscheiden worden beneden de resten van latere gebouwen. Muur 2413 vormde de scheiding tussen een oostelijk en een westelijk deel. In beide delen waren kleivloeren aangelegd.[289]

 

In de zuidwestelijke ruimte (2011) bevonden zich drie kruikgraven waarin men skeletmateriaal van zuigelingen aantrof, ingegraven in de kleien vloer (Pl. LXXVII, 1). Twee kruikgraven waren georiënteerd op de noordwestelijke muur (2416) van de kamer (T3, T4) , een derde was centraal in de kamer ingegraven (T2) (Pln. LXXVII, 1-2- LXXVIII, 1). Vόόr de aanleg van de graven was blijkbaar een soort stenen platform aangelegd geweest waarop de graven rustten. De zijkanten werden afgeboord door rechtopstaande stenen. Opvallend was ook dat de meeste bijgaven naast de graven geplaatst werden. Deze drie kruikgraven kon men stratigrafisch te relateren aan de kruikgraven uit veld C ( tweede campagne) hoewel een aantal verschillen naar voren kwamen. het platform ontbrak bij de kruikgraven in veld C en de bijgaven werden hier meestal in de kruik zelf geplaatst.

In het daaropvolgend Midden Bronstijd II stratum 3 bleek de zelfde schikking van muren en kamers in gebruik gebleven te zijn. Opnieuw werd in de zuidwestelijke ruimte ( 2007) een zuigeling begraven in een kruikgraf, T1 , ditmaal in de oostelijke hoek van de kamer en identiek aan de kruikgraven uit stratum 4 (Pl. LXXVII, 1-2 / Pl. LXXVIII, 1). [290]

 

In het Midden Bronstijd stratum 2 in veld F (Pl. LXVII, 1) trof men de slecht bewaarde resten van een groot massief gebouw aan dat als tempel omschreven kon worden. Ook in de Vroege Bronstijd ( stratum 3) leek hier een tempel gestaan te hebben (waarvan de muren herbruikt werden in de Midden Bronstijd). Langs één van de muren van deze tempel, 8635(Pl.LXXIX,1) (hoewel deze muur in het illustratiemateriaal als ‘paleismuur’ omschreven werd.[291]), was een kruikgraf ingezet (Pl. LXXIX, 1) ,T8178, met als bijgave ten minste één cilindrisch kruikje (Pl. LXXVIII, 2). [292]

 

5.3.3. De vijfde campagne in 1968

 

Tijdens een vijfde opgravingscampagne in 1968 concentreerde men zich op het onderzoek van een aantal nieuwe gebieden, waaronder velden L, M, B-A en P (Pl. LXVII, 1),  onder de leiding van Amnon Ben-Tor. Hoofddoel van de opgraving in veld A was het verder blootleggen van de Laat Brons I  tempel en het onderzoeken van de Salomonische poort. Tezelfdertijd werden een aantal Midden Bronstijd strata onderzocht. De vroegste Midden Bronstijd resten behoorden tot de MB IIB en bleken de Vroege Bronstijd resten onmiddellijk te bedekken, er was geen enkel spoor van een eventuele destructielaag, integendeel leek er eerder continuïteit bestaan te hebben op onder andere architecturaal vlak. Ook in veld H bleek zulke destructielaag niet aanwezig, hoewel men in gebieden C, K en P wel kon spreken van een abrupte onderbreking in de transitionele fase. In veld L bleek de ontdekking van een watersysteem uit de IJzertijd bijzonder interessant. Omwille van de correlatie met goed gedateerde resten uit de omgeving hoefde men in dit veld niet te werken met locale stratigrafische fasen ( buiten een sondage in het noordelijk deel van het veld), maar konden de fasen onmiddellijk corresponderen met de overkoepelende strata. De vroegste Midden Bronstijd resten behoren hier tot een reeds gevorderd stadium van de MB IIB. In de andere velden concentreerde het onderzoek zich op andere structuren en elementen. In gebied P werden een stadspoort en bijhorende stadswallen,waarin vier duidelijk fasen te onderscheiden waren, onderzocht. De constructie van de stadspoort zou dan mogelijk ten vroegste in de MB IIB te situeren zijn en zou verwoest geweest zijn op het einde van de Midden Bronstijd. Ze werd vervolgens herbouwd tijdens de LBI periode. [293]

 

In veld A bleek de reeds vermelde LB I tempel een sleutelelement te zijn om de verschillende resten stratigrafisch aan elkaar te relateren. Tussen de MBII en de periode waarin de tempel opgericht (9B-A) werd kon men vier fasen onderscheiden ( strata 9D-9A) die gekenmerkt werden door continuïteit. Het grootste deel van de MB II resten in dit veld bevonden zich ten westen en ten zuiden van het gebied waar in de Late Bronstijd de tempel opgericht werd ( overeenkomstig met kwadranten E-F17, C-G18 en C-D20). Fasen 9D en 9C werden vertegenwoordigd door onder andere een reeks vloerniveau’s in het zuidwestelijke deel van het latere tempelgebied, die aan een aantal muren gerelateerd konden worden (Pl. LXXX, 1- LXXXI, 1). [294]

 

Ten westen van het latere tempelgebied werden aanvullend een aantal eerder fragmentaire MB II resten gelokaliseerd ( sq. C-D 20) (Pl. LXXX, 1-LXXXI, 1). Omwille van de fragmentaire staat en het ontbreken van een duidelijk stratigrafie konden de resten uit het zuidwestelijke deel niet gecorreleerd worden met die uit het westelijke deel, in dit westelijk gedeelte konden opnieuw twee MB II fasen onderscheiden worden. ( 9D-9C) ( sq. C20). Het afhellen van de bodem verklaarde het hoogteverschil tussen de oostelijke en westelijke structuren. Meer noordelijk in het westelijk gebied was een kiezellaag aangelegd ( waarschijnlijk een vloerniveau) , L592, die gelijktijdig bleek te zijn met een vloerniveau, L 635, dat noordelijker gelegen was (Pl. LXXX, 1). 

In de zojuist vermelde kiezellaag/vloerniveau was een MB II kruikgraf ingezet dat echter geen apart locusnummer kreeg en dus als T592 geïdentificeerd werd (Pl. LXXXI, 1).  Mogelijk werd het graf ingezet vanaf een hoger en dus later vloerniveau dan kiezellaag 592. Op de door Bonfil beschikbaar gestelde plannen werd dit ook op deze manier aangeduid, waar het graf bij fase 9C gerekend werd (Pl. LXXXI, 1). Hals en schouders van het opslagvat werden afgebroken zoals gebruikelijk was (Pl. LXXXII, 1-2). Hoewel voorgesteld werd dat het graf zou correleren met de westelijke tempelmuur ( 576) op basis van overeenkomst van de hoogte van het vloerniveau ( waarop het kruikgraf zou rusten) met dit van de muur werden door Bonfil echter vier alternatieven voorgesteld, omwille van de relatieve stratigrafische reconstructie. Ofwel behoorden zowel de kiezellaag 592 als het bovenliggende vloerniveau ( met ertussenin het graf T592) tot fase 9D-9C ofwel behoren beiden tot de fase 9B-9A.  Een derde alternatief plaatste de kiezellaag in fase 9B of 9A terwijl het ongeïdentificeerde vloerniveau reeds tot de tempelfase zou behoren en hiermee ook het kruikgraf.  Een vierde en laatste mogelijkheid was dat beiden reeds tot de tempelfase behoorden. [295]

 

Op basis echter van de ceramische classificatie van de gebruikte grafkruik kon men het graf in de MB II plaatsen en zodoende de voorkeur geven aan het eerste alternatief. De kiezelvloer waarop het graf rustte zou tot fase 9D behoord hebben en het graf gerelateerd aan een bovenliggend,maar ongeïdentificeerd,vloerniveau tot fase 9C. Een tweede kruikgraf ten noorden van T592 behoorde tot diezelfde fase 9C en was ingezet in een vloerniveau, L 594. Het graf kreeg hetzelfde locusnummer T594 (Pl. LXXXI, 1) en werd in de hoek van een kamer die afgebakend werd door muur 561, 558 en 559 (Pl. LXXXI, 1) ( allen behoorden tot fase 9C) ingezet. Opvallend was dat de zuigeling niet in een kruik begraven werd, maar in een krater vergezeld van een kruikje. Bonfil zei hierover het volgende: “ An additional burial, found in L. 594 at elevation 228.20, was of a child, inside a krater.”[296] 

De vraag is nu of het effectief om een al wat ouder kind (ouder dan 2 jaar) ging of Bonfil hier enkel een algemene verwoording hanteerde. Het skeletmateriaal uit T 594 ( alsook uit T592) werd niet beschreven noch leek fotografisch materiaal beschikbaar in het verslag. Zodoende werd de mogelijkheid zich een idee te vormen over de overledene bemoeilijkt (Pl. LXXXII, 3-4).

 

Opgravingen werden daarnaast uitgevoerd in het dicht bij de zuidelijke helling gelegen centrale deel van de bovenstad, gedefinieerd als veld L (Pln. LXVII, 1-LXXXIII, 1) met als hoofddoel het onderzoek van het watersysteem uit de IJzertijd. [297]

 

Tijdens de MB IIA-IIB transitionele fase (mogelijk in een vroeg stadium in MB IIA) werd in dit gebied opnieuw een nederzetting aangelegd ( strata pre-XVII-locaal stratum 9) waarvan een aantal structuren in combinatie met MBIIA-IIB (overgangsfase) keramiek samen en een aantal graven bewaard bleven. In tegenstelling tot de vondsten binnen de domesticale structuren behoorden deze tot een vroeg stadium van de MB IIB periode en konden dus tot de overgangsfase gerekend worden.[298] Dit zou eventueel kunnen betekenen dat de graven aangelegd werden voor de constructie van de woonhuizen.

 

Een aantal zuigelingen werden op kenmerkende wijze in een kruikgraf begraven.  T1179, in de nabijheid van de zuidelijke ondersteuningsmuur ( W1061) van het watersysteem (Pl. LXXXIII, 1),  bevatte het skelet van een zuigeling in een kruik waarvan, in plaats van de hals en schouder zoals gebruikelijk, de bodem verwijderd was om het lichaam te kunnen plaatsen. Geen enkele bijgave werd in de grafkruik zelf meegegeven. Het graf was omringd door scherven afkomstig van een grotere kruik ( de grafkruik zelf was van een kleinere soort). Bovenop het recipiënt was een rood-geslibt, piriform kruikje geplaatst (Pl. LXXXIII, 2). De relatie met eventuele vloerniveau’s en de positie ten opzichte van de zuidelijke muur werd in Yadin’s rapport echter niet gespecificeerd nog aangeduid op een duidelijk plan zodat de exacte positie moeilijk na te gaan was.[299]

 

Een tweede kruikgraf, T1132, werd echter wel geassocieerd met een vloerniveau ( L 1117) en bevond zich in een hoek ( van een kamer?) die gevormd werd door muren 1108 en 1072 (Pl. LXXXIV, 1). Hierbij kan men op het probleem wijzen dat door Yadin aangehaald werd betreffende de moeilijkheid om de graven met de hun omringende structuren en vloeren te verbinden. Vervolgens zou T 1132 mogelijk ingezet geweest zijn vanaf vloerniveau 1117 ( corresponderend met de twee muren) en zou het graf bijgevolg eerder thuishoren in fase XVIIB, de vroegste fase van stratum XVII, de MB IIB.[300] Het vloerniveau (L. 1117) bestond over een deel van het oppervlak uit een plaveisel van vlakke stenen. Opvallend is dat ten westen van het graf een draineringskanaal liep (L.1131) (Pl. LXXXIV, 1).[301]

De hals en schouder van de kruik werden afgebroken en daarna bedekt met scherven afkomstig van de grafcontainer zelf zowel als van een andere kruik. De zuigeling lag op één zijde ( welke?) met naast zich een gepolijst kruikje (Pl. LXXXV, 1). Het kruikje lag mogelijk ter hoogte van de mond van de overledene, hoewel dit niet bevestigd werd in Garfinkel’s rapport (Pl. LXXIV, 2-3-4).  Het graf bleek schuin ingezet geweest te zijn, omringd door een dubbele rij stenen (Pl. LXXXIV, 2).[302] 

Opnieuw in de nabijheid van het watersysteem, langs de verticale sectie, bevond zich een tweede graf van een volwassen man, T1150 dat blijkbaar verstoord was geweest door de bouw van het watersysteem. Bij het uithalen van T1150 kwam een tweede kruikgraf aan het licht. (Pl. LXXXIV, 5). Een kruik bevatte de resten van een schedel, één groter kruikje en twee kleinere. Buiten de grafkruik lagen een kom met gekamd profiel en een tweede, ondiepe kom (Pl. LXXXV, 2). [303]

 

Onder de zuidelijk gelegen trap van de verticale schacht behorende tot het IJzertijd watersysteem werd een ( gesloten) grafgrot met schacht geïdentificeerd, T1181, die men kon plaatsen in de overgangsfase van MB IIA naar MBIIB. Een schacht die vanaf de zuidelijke helling van de bovengelegen heuvel vertrok vormde de toegang. Vanaf hier kon men via een smalle opening ( die afgesloten bleek geweest te zijn) gevolgd door twee uitgehouwen treden de uiteindelijke de rechthoekige grafkamer bereiken (Pl. LXXXVI, 1). Op het probleem van zulke begraving hoeft hier niet gewezen te worden, het volstaat te zeggen dat het correleren van de vondsten met de bijhorende overleden persoon in zulke gevallen quasi onmogelijk wordt. [304]

 

Interessant was dat de hier begraven personen (een totaal van 11 individuen) niet enkel volwassenen bleken te zijn, maar men daarnaast ook een zuigeling en drie kinderen kon onderscheiden. Maeir echter zag deze mogelijk ook voor adolescenten aan.[305] Op basis van welke criteria hij het beendermateriaal aan adolescenten toewees was echter niet duidelijk. In welk deel van het graf deze zuigeling/kinderen begraven werden en of ze in de nabijheid van een volwassene lagen was niet langer na te gaan. Maeir onderscheidde wel verschillende sectoren in de grafkamer met een concentratie van het beendermateriaal in sectoren C-D en E.[306]  Naast een groot aantal kruikjes kon men in het westelijk deel van sector E een voorraadkruik onderscheiden met afgebroken hals en schouder met daaronder een cilindrisch kruikje.[307] Mogelijk werd het lichaam van de zuigeling intentioneel hierin geborgen hoewel dan eerder verondersteld mag worden dat de skeletresten dan nog in de kruik of in zijn nabijheid aanwezig zouden zijn geweest (Pl. LXXXVI, 1).

 

5.4. Discussie

 

In Hazor werden tijdens verschillende campagnes in de verschillende velden een aantal zuigeling- en kindergraven aangetroffen die interessante gegevens opleverden.

 

Men kon duidelijk in het in 1956 opgegraven veld C, een domesticale structuur onderscheiden (6205). Deze structuur werd omringd door een aantal minder duidelijk afgebakende subruimtes die een aantal opeenvolgende bouwfasen toonden waardoor de verschillende graven die zich hier bevonden stratigrafisch gerelateerd konden worden aan een bepaald vloerniveau in de occupatiegeschiedenis.  Over dit gehele domesticale ‘kwartier’ verspreid werden een aantal zuigelingen begraven die de overgrote meerderheid leken te vormen binnen het archeologisch bestand.

 

Er konden in veld C 20 kruikgraven onderscheiden worden die de resten bevatten van zuigelingen tegenover slechts 3 graven die duidelijk een volwassen persoon bevatten  Daarnaast waren een aantal graven ernstig verstoord waardoor geen duidelijk karakter naar voor kwam. De meeste kruikgraven werden parallel met verschillende muren en in de hoeken van de kamers ingezet vanaf bijbehorende MB II vloerniveau’s. De binnen een domesticale structuur aangetroffen graven in de sondage ten oosten van veld B (210/A1) kon men stratigrafisch relateren aan de graven uit veld C.

 

Opvallend was de bijzetting van een aantal zuigelingen in de nabijheid van installaties of in kamers bestemd voor productie. Zo werden de zuigelingen in de graven 14, 15, 6 en 7 ten oosten van een oven begraven. Mogelijk was op het moment van het begraven van de baby’s de oven niet langer in gebruik en kreeg hij zodoende een nieuwe functie in de vorm van een graf voor een volwassen persoon. Daarnaast bevonden een aantal zuigelinggraven zich in de nabijheid van een drainagekanaal in kamer 6103 en 6203. In kamer 6206 lag ten noorden van graf 13 en 33 een oven. Het is echter niet zeker of men kan veronderstellen dat deze oven nog steeds in gebruik was op het moment van beide begravingen. Daarnaast lagen een aantal kruikgraven (T24,25,26,30 en 31) geconcentreerd in een kamer ( 6192) die verder geen installaties bevatte. Het waarom van het samen plaatsen van deze vijf graven berustte mogelijk louter op willekeur, met al gevolg dat we voor de graven die in de nabijheid van installaties (oven, drainagekanaal,…) geconcentreerd lagen niet onmiddellijk een symbolische of rituele betekenis hoeven te veronderstellen.

Ook tijdens de campagne in 1955 trof men in subgebied D5 een kruikgraf aan dat zich in de buurt van drie cisternes uit de MBII bevond.

 

Hoewel we hier duidelijk te maken hebben met een overwicht aan graven van zuigelingen onder de vloeren van domesticale structuren kan men toch niet zonder meer veronderstellen dat volwassenen uitgesloten werden van zulke begraving en dat zuigelingen en kinderen absoluut niet in necropolen begraven werden. Een aantal zuigelingen werden begraven op plaatsen nabij of in verdedigingsstructuren. Tijdens de derde en vierde campagne trof men binnen de citadel op veld B een kruikgraf aan dat echter was ingezet op een moment dat de citadel reeds buiten gebruik was. Op veld F werd een zuigeling in de nabijheid van een tempelmuur ( paleismuur?) begraven. Duidelijk is dat de plaats van begraving van zuigelingen en kinderen in Hazor tijdens de eerste helft van het tweede millennium variabel was. Dit werd verder nog bevestigd door het in 1968 aangetroffen schachtgraf ( 1181) dat het skeletmateriaal van één zuigeling en drie kinderen (adolescenten?) bevatte.

 

 

6. Bijkomend data-materiaal uit Tell el-Ajjul

 

6.1. Situering en opgravingsgeschiedenis.

 

Tell el-Ajjul (Pl. II, 1), ongeveer vier mijl ten zuidwesten van het moderne Gaza werd door F.Petrie tussen 1931 en 1934 opgegraven. Hij onderscheidde zowel een ‘Hyksos’ periode, gekenmerkt door paardenbegravingen, als een ‘Kanaänitische’ periode. [308] Sinds 1999 vonden er nieuwe campagnes plaats.

 

6.2. Beschrijving van de voorkomende zuigeling-en kindergraven

 

Onder de noordwestelijke hoek van het derde ‘hyksos paleis’ (Pl. LXXXVII, 1) was blijkbaar een kruikgraf ingezet waarvan het bovendeel ontbrak en de opening was afgedekt met een schotel. Binnenin bevond zich het skeletmateriaal van een zuigeling. Daarnaast werden een aantal personen op het veronderstelde binnenplein van hetzelfde paleis begraven (Pl. LXXXVII, 1).  Één kuilgraf, 1405, bleek de resten van een kind te bevatten, aan de mond was een kruikje geplaatst samen met nog twee kruikjes. Ten noorden van dit graf was een volwassene samen met een kind begraven in een kuilgraf, 1406. Het kind lag ten noorden van de volwassene, ter hoogte van de schedel lag een omgekeerd kruikje. Daarnaast waren nog een aantal keramiekbijgaven, waaronder twee kruikjes en een kom, meegegeven in het graf die eerder aan de volwassen persoon verbonden werden (Pl. LXXXVII, 2).[309]

 

In 1999 werden de opgravingen hernomen en werden over de gehele tel een aantal sleuven getrokken van elk 4x4m. In sleuf 12 werden tijdens de campagne van 2000 blijkbaar een aantal geïsoleerde graven aangetroffen.

In het noordwestelijke deel van de sleuf werd een rechthoekige structuur met afgeronde hoeken aangetroffen, L205(Pl. LXXXVIII, 1), die de resten van een zuigeling tussen 6 en 9 maanden oud bevatte in een grafkruik. Een aantal bijgaven vergezelden het graf bestaande uit twee volledige schalen, een cilindrisch kruikje (Pl. LXXXVIII, 2) , een kruik met afgeronde bodem, één handvat en een gebroken kom met gekamd profiel. De verstoorde vulling bevatte naast een handvat van het type ‘Red Lustrous Wheel-made ware’ een geïnciseerde en doorboorde benen plaquette (Pl. LXXXVIII, 3), een schijfvormig stenen hangertje en drie brokken puimsteen. Onder het graf bevond zich een stenen aflijning, L 218, die als cenotaaf kon aanzien worden (Pl. LXXXVIII, 1) en die blijkbaar opgevuld was voor de zuigeling erboven begraven werd. [310]

 

6.3. Discussie

 

Het data-materiaal uit Tel Dan, Megiddo, Gezer en Hazor kon aangevuld worden met een viertal zuigeling- en kindergraven uit Tell el-Ajjul. Opvallend was het kruikgraf dat onder de noordwestelijke hoek van het paleis ingezet was. Toch leek de opvallend ‘rijkere’ plaats van begraving, het paleis, niet rechtstreeks weerspiegeld geweest te zijn in het graf. Het bevatte bijvoorbeeld geen rijkere bijgaven waaruit we iets over de sociale positie/ ‘status’ van de zuigeling in de samenleving zouden kunnen afleiden. Ook de begraving van twee kinderen op het binnenplein van het paleis leken geen zulke informatie te bevatten.

 

Één zuigeling was begraven in een kruikgraf dat binnen een afgelijnde steenstructuur was ingezet. Bietak suggereerde dat men bij het begraven van de zuigeling de structuur ontdekte en men in de veronderstelling dat er zich een graf onder bevond het geheel verzegelde met witte plaaster. De overige ruimte gebruikte men vervolgens om de zuigeling in te begraven. Het graf kreeg een datering mee op het einde van de Midden Bronstijd ( MBIIC).[311]

 

 

7. Besluit

 

Naast de voorgaande systematische besproken foetus/zuigeling en kindergraven in een aantal  steden in de zuidelijk Levant (Tel Dan, Megiddo, Gezer en Hazor)  kunnen hier nog een aantal bijkomende steden aan toegevoegd worden die zuigeling en kindergraven opleverden, waaronder Tell el-Ajjul. Het betrof hier echter een selectie daar het binnen dit werk niet mogelijk is allen uitvoerig te behandelen.

 

Duidelijk is dat er globaal gezien zowel parallellen als opmerkelijke verschillen tussen de verschillende zuigeling-en kindergraven op verschillende plaatsen kunnen aangeduid worden. Zowel binnen de stad of nederzetting zelf als intra-regionaal kunnen gelijkenissen en verschillen aangeduid worden. Deze maken een aantal veronderstellingen en interpretaties mogelijk die vooral in een algemene synthese naar voren zullen komen, bekeken in combinatie met het tekstmateriaal dat in hoofdstuk III aan bod zal komen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[118] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 1.

[119] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 1.

[120] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 9.

[121] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 18.

[122] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 18.

[123] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 18.

[124] Ilan 1995: 117-120.

[125] Ilan 1995: 117-120.

[126] Ilan 1995: 121.

[127] Ilan 1995: 121.

[128] Ilan 1995: 121.

[129] Ilan 1995: 117.

[130] Ilan 1995: 124.

[131] Ilan 1995: 124.

[132] Ilan 1995: 124.

[133] Ilan 1995: 117.

[134] Ilan 1995: 124/127.

[135] Ilan 1995: 124.

[136] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 167-168.

[137] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 167-168.

[138] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 168-170.

[139] Biran Ilan en Greenberg 1996: 168-170.

[140] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 179-181.

[141] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 183-187.

[142] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 212.

[143] Ilan 1995: 126.

[144] Ilan 1995: 126-127.

[145] Ilan 1995: 126-127.

[146] Ilan 1995: 126.

[147] Ilan 1995: 121.

[148] Ilan 1995: 126.

[149] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 190-192.

[150] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 178-179.

[151] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 179.

[152] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 181-183.

[153] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 187-188.

[154] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 187-188.

[155] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 171-172.

[156] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 171-172.

[157] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 188-189.

[158] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 188-189.

[159] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 189-190.

[160] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 192.

[161] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 192.

[162] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 192-202.

[163] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 202-204.

[164] Biran, Ilan en Greenberg 1992.

[165] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 202-204.

[166] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 211-212.

[167] Biran, Ilan en Greenberg 1996: 211-212.

[168] Ilan 1995: 127-128.

[169] Ilan 1995: 127-128.

[170] Ilan 1995: 127-128.

[171] Ilan 1995: 127-128.

[172] Guy 1938: 1.

[173] Guy 1938:  zie voorwoord.

[174] Guy 1938: 2.

[175] Guy 1938: 135-137.

[176] Guy 1938: 135-137.

[177] Guy 1938: 139-140.

[178] Guy 1938: 139-140.

[179] Guy 1938: 40.

[180] Guy 1938: 57.

[181] Guy 1938: 57.

[182] Guy 1938: 57.

[183] Guy 1938: 59.

[184] Guy 1938: 60-61.

[185] Guy 1938: 60-61.

[186] Guy 1938: 59.

[187] Guy 1938: 61.

[188] Guy 1938: 61-62.

[189] Loud 1948: vii.

[190] Loud 1948: 1.

[191] Loud 1948: 5.

[192] Loud 1948: 6-16.

[193] Loud 1948: 6-16.

[194] Loud 1948: 6-16.

[195] Loud 1948: 57-102.

[196] Loud 1948: 57-102.

[197] Loud 1948: 57-102.

[198] Loud 1948: 105/113

[199] Loud 1948: 119-131.

[200] Loud 1948: 119-131.

[201] Loud 1948: 119-131.

[202] Loud 1948: 119-131.

[203] Loud 1948: 119-131.

[204] Loud 1948: 119-131.

[205] Loud 1948: 119-131.

[206] Loud 1948: 119-131.

[207] Loud 1948: 119-131.

[208] Loud 1948: 119-131.

[209] Loud 1948: 119-131.

[210] Loud 1948: 119-131.

[211] Loud 1948: 119-131.

[212] Loud 1948: 119-131.

[213] Loud 1948: 119-131.

[214] Loud 1948: 119-131.

[215] Loud 1948: 119-131.

[216] Loud 1948: 119-131.

[217] Loud 1948: 119-131.

[218] Loud 1948: 119-131.

[219] Loud 1948: 119-131.

[220] Loud 1948: 119-131.

[221] Loud 1948: 119-131.

[222] Dever 1970: 1.

[223] Dever 1970 : 3.

[224] Dever 1970: iii.

 

[225] Dever 1970: 1-2.

[226] Dever 1970: 2.

[227] Macalister 1912a.

[228] Dever 1970: 3.

[229] Macalister 1912a: 381-382,  voor mogelijke verklaringen hiervoor.

[230] Macalister 1912a: 382-385.

[231] Macalister 1912a: 382-385.

[232] Macalister 1912a: 396-402.

[233] Macalister 1912a: 396-402.

[234] Macalister 1912a: 402/405-406.

[235] Macalister 1912a: 402/405-406.

[236] Macalister 1912a: 402/405-406.

[237] Macalister 1912a: 431-434.

[238] Macalister 1912a: 431-434.

[239] Macalister 1912a: 431-434.

[240] Dever 1970: 7.

[241] Dever 1970: 10.

[242] Dever 1970: 45-49.

[243] Dever 1970: 45-49.

[244] Dever 1970: 50.

[245] Dever 1970: 50.

[246] Dever 1970: 51-53.

[247] Dever 1974: 9.

[248] Dever 1974: 30.

[249] Dever 1974: 30.

[250] Dever 1974: 30.

[251] Dever 1986: 2-3.

[252] Dever 1986: 15.

[253] Dever 1986: 15.

[254] Dever 1986: 15.

[255] Dever 1986: 15.

[256] Dever 1986: 15.

[257] Dever 1986: 26-28

[258] Yadin 1958: 1.

[259] Yadin 1958: 8.

[260] Yadin 1958: 8.

[261] Yadin 1958: 99.

[262] Yadin 1958: 124-125.

[263] Yadin 1958: 124-125.

[264] Yadin 1960: 76-77.

[265] Yadin 1960: 77-78.

[266] Yadin 1960: 77-78.

[267] Yadin 1960: 77-78.

[268] Yadin 1960: 77-85.

[269] Yadin 1960: 77-85.

[270] Yadin 1960: 77-85.

[271] Yadin 1960: 78-85.

[272] Yadin 1960: 78-85.

[273] Yadin 1960: 78-85.

[274] Yadin 1960: 78-85.

[275] Yadin 1960: 77-85.

[276] Yadin 1960: 77-85.

[277] Yadin 1960: 78-85.

[278] Yadin 1960: 78-85.

[279] Yadin 1960: 77-85.

[280] Yadin 1960: 77-85.

[281] Yadin 1960: 77-85.

[282] Yadin 1961- 1989: xvii-xviii.

[283] Yadin 1961-1989: 70.

[284] Yadin 1961-1989: 72.

[285] Yadin 1961-1989: 73-74.

[286] Yadin 1961-1989: 123.

[287] Yadin 1961-1989: 127.

[288] Yadin 1961-1989: 302.

[289] Yadin 1961-1989: 304.

[290] Yadin 1961-1989: 304-305.

[291] Dit was te wijten aan de problematische identificatie van het gebouw dat in fragmentaire toestand verkeerde.

[292] Yadin 1961-1989: 151.

[293] Ben-Tor 1997: 1-6.

[294] Ben-Tor 1997: 25.

[295] Ben-Tor 1997: 32-35.

[296] Ben-Tor 1997: 32-35.

[297] Ben-Tor 1997: 177.

[298] Ben-Tor 1997: 194.

[299] Ben-Tor 1997: 194-198.

[300] Ben-Tor 1997: 194-198.

[301] Ben-Tor 1997: 198.

[302] Ben-Tor 1997: 194-197.

[303] Ben-Tor 1997: 194-197.

[304] Ben-Tor 1997: 295-297.

[305] Ben-Tor 1997: 298.

[306] Ben-Tor 1997: 298.

[307] Ben-Tor 1997: 298.

[308] Petrie 1931: 1.

[309] Petrie 1932: 4-16.

[310] Fischer en Sadeq 2002: 135-137/142-143.

[311] Fischer en Sadeq 2002: 135-137/142-143.