Vrouwen uit Izegem getroffen door de repressie na de Tweede Wereldoorlog. Een case-study in genderperspectief. (Hilde Timmerman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

IV. Repressie : onderdrukking of bestraffing?

 

Inleiding

 

De historische achtergrond waartegen het verhaal van vrouwen – in dit geval uit Izegem – zich afspeelt, kunnen we samenvatten als ‘de repressie na de Tweede Wereldoorlog’.

Om een onderwerp als repressie onder het dissectiemesje te houden, moeten we onze patiënt[261] kennen. Zelfs voor een leek is het duidelijk dat we met de repressie meteen in het polemische vaarwater terechtkomen waarin deze geschiedenis sinds zijn oorsprong ligt te dobberen of heen en weer te slingeren, naargelang de heftigheid van het (historisch) debat.

Deze inherente eigenschap van de repressie moeten we bij de literatuurstudie en in het onderzoek steeds in het achterhoofd houden.

 

Daarom mogen we als geschiedkundige de repressiegeschiedenis niet voorbij hollen. Het gevaar bestaat dat we in bovengenoemde valstrik trappen en zo misschien op onze beurt de geschiedschrijving geweld aan doen.

 

Het komt er op aan voorzichtig en aftastend het ‘kluwen‘ uit elkaar te halen. Toch mag de historicus/a tegelijk niet gespeend zijn van enige dosis doortastendheid om weerstand te kunnen bieden aan bepaalde obstakels. Zo heb ik ervaren dat op regionaal vlak men liever zwijgt over het onderwerp. Vanwege deze problematiek komen we af en toe in hachelijke situaties terecht, vooral wanneer we het ‘heilige’ domein van de bronnen durven betreden.

Dat het hier een “gevoelige” of “delicate” materie betreft, valt niet te betwijfelen en moet worden gerespecteerd. Maar dat mag geen reden zijn om het onderwerp in de doofpot te stoppen. We spreken hier over de praktijk.

 

De theorie, met name de wetenschappelijke bijdrage over de repressiegeschiedenis, staat gelukkig verder op dat vlak. In die zin kan een adequate literatuurstudie de kloof tussen praktijk en theorie helpen overbruggen. Wanneer de onderzoeker op een stevig wetenschappelijk referentiekader kan terugvallen, hoeft hij of zij zich niet te laten afschrikken bij het minste verweer in het veldwerk.

In dit deel proberen we dus een solide, logisch, maar toch verfijnd kader op te bouwen. Achtereenvolgens komen aan bod : de algemene betekenis van de repressie, de problematiek en de stand van zaken in de literatuur.

Wanneer we het algemene niveau van de begripsomschrijving verlaten, begeven we ons op het feitelijke niveau met een concretisering voor de Belgische situatie. Ten slotte wordt de impact van de repressie op regionaal niveau, met name in de stad Izegem, onder de loep genomen.

 

Naast de misvatting als zou dit deel enkel symbool staan voor het decor waarin de protagonisten hun verhaal brengen of als zou dit deel enkel fungeren als referentiekader voor de onderzoeker, plaatsen we nog een derde oogmerk. In de mate van het mogelijke willen we ook aandacht hebben voor de pijlers die onze verhandeling schragen[262].

 

 

IV.1. Repressie : What’s in a name?

 

IV.1.1. Algemeen

 

Waar kunnen we de zoektocht naar de betekenis van een woord beter starten dan in een woordenboek. Van Dale geeft vier betekenissen aan repressie : 1. Onderdrukking, beteugeling, 2. (juridische) bestraffing, 3. Verdringing naar het onderbewuste, 4. <in België> repressiepolitiek[263].

Vreemd genoeg schuilt in deze betekenisgeving al de problematiek die kenmerkend is voor de repressiegeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog. Zonder het daarom over de betekenis van repressiepolitiek zelf te hebben – wat uiteraard verwijst naar ons studieobject, maar voorlopig weinig zegt – kijken we even over het muurtje. Algemeen betekent repressie ook onderdrukking en tegelijk bestraffing. Dit zijn de twee componenten die deel uit maken van het discours rond repressie. Sommige mensen ervaren de repressie als een onrechtvaardige ‘onderdrukking’ van bijvoorbeeld Vlaamse aspiraties, terwijl anderen diezelfde repressie als een rechtvaardige ‘bestraffing’ zien van de ontoelaatbare meewerking met de bezetter. Noodgedwongen hanteren we hier een gesimplificeerde stelling die in zijn eenvoud onmogelijk de complexiteit van een gebeurtenis kan weergeven.

‘Repressiepolitiek’ daarentegen verwijst ondubbelzinnig naar een historisch gebeuren als zijnde “een geheel van na de wereldoorlogen getroffen maatregelen ter bestraffing van hen die in de oorlog met de vijand hebben gecollaboreerd”[264].

 

De algemeen gangbare term is repressie en kan in vele gevallen ook de lading dekken van ‘repressiepolitiek’. Vooraleer we overgaan tot de gespecialiseerde literatuur over repressie nemen we twee basiswerken ter hand om na te gaan hoe de repressie in de algemene geschiedenis van België wordt beschreven.

 

Het belang van België en zijn internationale bindingen[265] beschouwt Luykx als het draagvlak voor de naoorlogse politiek in België. Volgens hem bestendigen en beïnvloeden deze buitenlandse betrekkingen ook de binnenlandse politiek. Bovendien oefent de groeiende agitatie tussen Oost en West ook een sterke invloed uit op de interne evolutie van de politieke machtsverhoudingen in ons land[266].

Twee problemen wegen in 1944 zwaar door op de politiek. De belangrijkste betreffen de koningskwestie en de collaboratie. “Over beide problemen, doch vooral over het eerste, bestonden diepe meningsverschillen tussen de politieke partijen, zodat het land zeer moeilijk regeerbaar werd”[267].

 

Luykx laat zich in weinig genuanceerde bewoordingen uit over de repressie. Hij vat het als volgt samen : “Aan een rechtvaardige bestraffing van de collaboratie met de vijand werd door niemand getornd, maar deze repressie ging onmiddellijk gepaard met zulke excessen en misbruiken, dat België in de onmiddellijke na-oorlog de indruk gaf geen ware rechtsstaat meer te zijn. Hiervoor waren in de eerste plaats de Communisten en hun sympathisanten verantwoordelijk, die duidelijk procédés gebruikten welke ondertussen in de Oost Europese landen onder Moskou’s bescherming beslissende resultaten afwierpen”[268].

Witte ziet in de algemene politieke situatie van het naoorlogse België twee tendensen : de restauratie van de democratie en de (verdere) vernieuwing doorzetten van het economische liberalisme, het verruimde burgerlijke parlementarisme en het begin van een sociale overlegpolitiek. Om dit laatste te verwezenlijken was het de bedoeling die stromingen af te bouwen “die er voor en tijdens de bezetting fundamentele aanvallen op hadden gericht (…). De communistische aanhang indijken en Belgiës politieke landschap in overeenstemming brengen met de economische en ideologische wensen van het westers bondgenootschap, onder leiding van de Verenigde Staten, was er een onderdeel van.
 

Extreem rechts afhaken via de repressie en de epuratie vormde een ander facet”[269]. De repressie situeert zich in een restauratiepolitiek die onder andere gericht is op de afrekening met het antidemocratische oorlogsverleden. De restauratie voltrekt zich tegen 1950. Opvallend is dat Witte deze politieke beroeringen van de interne Belgische keuken eveneens inbedt in de internationale politiek van het moment.

 

Witte heeft het, in tegenstelling tot Luykx wel moeilijker, om de repressiepolitiek in één alinea te resumeren. Ze maakt in haar omschrijving over repressie al onmiddellijk gewag van de problematiek die ermee verbonden is en de gevolgen die dit heeft voor de literatuur. Ze beweert dat er niet verder kan gegaan worden dan “de opsomming van een aantal feiten en van een paar tegenstrijdige versies”[270]. Een aantal vaststaande feiten zijn bijvoorbeeld : de verzetsorganisaties als de drijvende krachten achter de bestraffing van de collaboratie, het feit dat de eis om tot een harde repressie over te gaan in sommige politieke milieus verzacht werd door een aantal specifieke overwegingen (de economische en sociale wederopbouw, de rol die de vorst en leden van het hof tijdens de bezetting hadden gespeeld…), de volksrepressie en de bestraffing door de rechtbanken[271].

 

In de twee boeken die op het eerste gezicht hetzelfde beogen, namelijk het geven van een overzicht van politieke geschiedenis van België, ontdekken we een differentiële aanpak van de repressie na de Tweede Wereldoorlog. Heeft dit te maken met de evolutie die een geschiedschrijving ondergaat in enkele jaren tijd ? Of botsten we hier louter op een verschil in persoonlijke aanpak ?

Wat er ook van zij. Wij opteren voor de aanpak van Witte omdat ze niet voorbijgaat aan het wezen van de repressiegeschiedenis. Ze kiest daarmee niet de gemakkelijkste weg. Maar ze lijkt ons de volledigste. Naast het onderkennen van de problematiek, die ondanks de complexiteit in heldere bewoordingen wordt weergegeven, maakt ze ook een onderscheid tussen de verschillende verschijningsvormen van de repressie. Eerlijkheidshalve merken we op de Luykx zich ook bewust is van bijvoorbeeld de problematiek. Toch legt hij veel minder de nadruk op dat feit.

 

IV.1.2. De literatuur op een sorteerband

 

Op het eerste gezicht is al heel wat bijeengeschreven over repressie. De talrijke werken komen de wetenschap echter niet altijd ten goede. Dit heeft te maken met de aard van het onderwerp dat volgens Witte nog steeds behoort “tot de actuele politieke strijdpunten[272]”, met duidelijke repercussies voor de literatuur die daarvan sterk de sporen draagt”[273].

 

Zich bewust zijnde van deze problematiek komt het er voor de historicus/a op aan deze werken in te delen naar hun wetenschappelijke waarde. Als werkinstrument hanteren we hiervoor de historisch kritische analyse. Bijna automatisch komen we tijdens deze zoektocht in contact met specifieke opvattingen over geschiedschrijving.

Voor dit overzicht zijn we echter gebonden aan enkele beperkingen. We kunnen bijvoorbeeld onmogelijk een volledige opsomming van alle werken over repressie claimen. Bovendien gaat het om één mogelijke indeling.

 

De idee voor een overzicht en indeling van de literatuur over de repressie in België vinden we onder andere in de licentiaatverhandeling van Petra Gunst[274]. Biebauw, die het stuk met betrekking tot de literatuur schreef, heeft het over ‘een literatuur vol kontroverses’. Hij deelt de literatuur grofweg in in drie categorieën.[275] De structuur wordt hier overgenomen samen met enkele voorbeelden ter illustratie. Hier en daar vullen we aan met eigen bibliografische gegevens en bedenkingen.[276]

 

Tot een eerste categorie van publicaties die ons land rijk is over de repressie, behoren de werken die buiten de wetenschap tot stand zijn gekomen. Onder deze categorie, die volgens Biebauw de grootste is, vallen de dagboeken[277], de verslagen van processen[278] en pamflettaire aanklachten[279]. In de opsomming van Biebauw van buitenwetenschappelijke publicaties ontbreekt het genre van de roman. Misschien beschouwt hij dit als louter literaire artefacten. Toch wordt er in de romans over collaboratie en repressie bewust of onbewust een bepaalde visie meegegeven. Creyf heeft de beeldvorming over ‘die bewogen periode in de Vlaamse geschiedenis’ bestudeerd in de Vlaamse roman van 1945 tot 1985.[280] Ze probeert na te gaan of er een evolutie te zien is in de beeldvorming.

Deze buitenwetenschappelijke publicaties hoeven een historicus/a niet noodzakelijk te verkrampen. Hoewel ze minder bruikbaar zijn als informatief naslagwerk, kunnen ze misschien dienst doen als bron van historisch onderzoek.

Een volgende groep zijn de publicaties met een historische opzet, die volgens Huyse en Dhondt besmet zijn met ‘normatieve, niet getoetste uitspraken.[281]

 

Als derde in de rij plaatst hij de rechtswetenschappelijke werken, die vooral het juridisch en administratief kader van de repressie behandelen. Hieronder vallen de zeldzame statistische analyses.[282] Gemakshalve plaatsten we hierbij het werk van Huyse en Dhondt omwille van de juridische invalshoek. Toch plaatsen ze het geheel in een bredere maatschappelijke context[283] en laten niet na de problematiek van de repressie diepgaand te analyseren.[284]

 

Aanvullend op deze indeling merken we op dat Biebauw eigen verhandeling en die van Gunst niet plaatst in dit schema. Toch hebben ze ook op hun beurt een bijdrage geleverd aan de repressiegeschiedenis. Misschien kunnen we dergelijke studies in een vierde categorie bundelen. Het zijn lokale geschiedenissen die de repressie en vooral de epuratie van het gemeentepersoneel belichten vanuit een kwantitatieve invalshoek.

 

Daarnaast zijn er ook de wetenschappelijke studies opgezet vanuit een kwalitatieve benadering. Sommige studies behoren eveneens tot de lokale geschiedschrijving, maar ze zijn ingebed in een bredere context. Seberechts bijvoorbeeld schetst op een exhaustieve manier de impact van bezetting en bevrijding op alle mogelijke vlakken van het maatschappelijk leven in de gemeente Wondelgem.[285] Terwijl Wouters letterlijk grensoverschrijdend te werk gaat in een studie waarbij hij het verzet, de collaboratie en de bevrijding in een Nederlands en een Belgisch dorp met elkaar vergelijkt.[286]

Andere werken belichten één facet uit de repressiegeschiedenis en werken dit op een kwalitatieve manier uit. Recente publicaties van Conway en Luyten en Magits zijn heel waardevol omdat ze een vernieuwende kijk hebben op bijvoorbeeld een onderwerp als ‘de rol van het gerecht tijdens de repressie’. Conway maakt gebruik van nieuw bronnenmateriaal.[287] Luyten en Magits komen tot nieuwe bevindingen door een prosopografie door te voeren op de krijgsauditeurs, van wie efficiëntie en bekwaamheid in vroegere geschriften clichématig in vraag werden gesteld.[288]

 

Een ander facet in de repressie is de bestraffing van één bepaald feit, zoals bijvoorbeeld de economische collaboratie.[289] Nog een ander facet is de manier van bestraffen met bijvoorbeeld een interneringscentrum als studieobject.[290]

De opsplitsing van geschiedenis in afzonderlijke subdelen is kenmerkend voor een kwalitatieve aanpak.[291] Vaak is deze opsplitsing te verklaren doordat men in de diepte wil peilen naar de mentaliteit van de mensen die hun aandeel hebben gehad in de repressie. Het gaat over de mensen die de repressie hebben meegemaakt, ondergaan of beleefd. We spreken van een geschiedenis met een kleine ‘g’ waarbij het menselijke wel en wee van de gewone man of vrouw (?) in de straat de grootste aandacht verdient. Seberechts heeft op dat vlak een poging ondernomen.[292]

           

Tot slot wijzen we nog op een mogelijke laatste categorie van wetenschappelijke essays over repressie die in de meeste gevallen retrospectief maar vaak ook opiniërend zijn en daardoor een bepaalde graad aan actualiteitswaarde bezitten. Auteurs in deze categorie zijjn : Abicht, Seberechts, De Wever, Wils, … . [293]

 

Deze voorgestelde indeling van de literatuur over repressie is niet absoluut. Wellicht zijn er nog andere voorstellen denkbaar. Het blijft dus bij een opsomming waarbij het kader - de wijze van opsommen of de indeling - het belangrijkste blijft. Dit impliceert niet alleen een beperking in volledigheid. Er is tegelijk onvoldoende ruimte voor een kritische bespreking voor elk werk afzonderlijk. In de mate van het mogelijke integreren we die voor de meest relevante studies in de hiernavolgende tekst.

Hoewel de indeling geenszins te strikt moet worden opgevat – bepaalde onderzoeken zijn gebaseerd op kwalitatieve én kwantitatieve methodieken – onderstrepen we het belang van bovengenoemde indeling. Het kan namelijk een hulpmiddel zijn om het kaf van het koren te scheiden. Niet alleen bedoelen we daarmee een poging om de wetenschappelijke werken van de niet-wetenschappelijke te onderscheiden. Maar het stelt ons ook in staat de relevante en niet-relevante werken specifiek voor dit onderzoek te achterhalen.

Tot slot verschaft het ons de gelegenheid om te reflecteren over de plaats van deze licentiaatverhandeling in het geheel van de literatuur. Misschien is het nog wat vroeg om de verhandeling nu al in een bepaald hokje te stoppen. Vast staat dat het een in hoofdzaak kwalitatief onderzoek betreft met een focus op mentaliteitsgeschiedenis.

 

 

IV.2. Repressie in België

           

 

IV.2.1. Inleiding

           

Opmerkelijk is het opinieartikel uit De Morgen van 17 september ’99 dat oproept voor een “eerlijk en rechtvaardig oordeel over collaboratie en repressie in Vlaanderen”.[294] De auteurs “pleiten voor een open en kritische omgang met het verleden. Een ongenuanceerde benadering van de collaboratie in Vlaanderen dient enkel extreem-rechts.”[295]

Is dit artikel een bewijs dat intellectuelen willen tonen dat de zaak hen, acht jaar na de aanklacht van Huyse i.v.m. de afwezigheid van de academische bedrijvigheid rond het thema van de repressie, toch aanbelangt ? Is dit een teken dat de academische wereld zich inderdaad begint los te wrikken van een zekere terughoudendheid, van de aarzeling om collaboratie en repressie ter sprake te brengen ?

Resulteert deze ‘coming out’ in een stijgend aantal degelijke wetenschappelijke publicaties ? Zijn die geschriften ook tot stand gekomen vanuit een apolitieke motivatie[296] ? Als dat niet het geval is, vormt de aanwezigheid van een zeker (politiek) engagement dan een hinderpaal voor wetenschappelijk onderzoek ?[297]

Wat er ook broeit in het wetenschappelijk bedrijf, het oude zeer van de repressie blijft aanhouden, zelfs vijfenvijftig jaar na de feiten. Elke goedbedoeld voorgeschreven remedie wordt met een overdosis scepticisme onthaald. Hiervan getuigt een reactie op het bovengenoemd artikel in dezelfde krant.[298]

 

Op dat vlak is er dus voorlopig weinig veranderd. Wanneer Huyse zich afvraagt wat er in de collaboratie en haar bestraffing verantwoordelijk is voor de onrust die zij nu al een halve eeuw veroorzaakt, dan kunnen we ons vandaag nog steeds moeiteloos aansluiten bij deze centrale vraag. Want voorlopig is nog niet alle mist rond het onderwerp weggetrokken, alle pogingen tot een antwoord ten spijt.

De afgeleide vragen die we vooropgesteld hebben in de probleemstelling dienen als richtlijn bij het beantwoorden van de centrale vraag.

Wat betekent de repressie voor België na de Tweede Wereldoorlog ?

Welke gebeurtenissen, afspraken, wetten en personen hebben hierbij een doorslaggevende rol gespeeld?

Hoe komt het dat de repressie in België een delicate kwestie blijft om te behandelen zodanig dat men gaat spreken van ‘onverwerkt’ verleden ?

 

Voor de bespreking van de repressie in België zijn we gebonden aan enkele beperkingen. Er is de beperking in tijd (enkel 1944-1952) en naar inhoud (enkel de belangrijkste gebeurtenissen, cijfergegevens,…). De focus van de licentiaatverhandeling ligt op de case study over Izegem. Daarom proberen we de (dis)continuïteit van de gebeurtenissen vooral daar op te sporen.

 

IV.2.2. Repressie : een fenomeen met zes of zeven gezichten ?

 

De zesvoudige opdeling van repressie is intussen een conditio sine qua non geworden om over de repressie in het algemeen te spreken. Wie aan de vaststelling voorbijgaat dat de repressie meerdere verschijningsvormen heeft gekend, riskeert een selectieve blindheid van de geschiedenis. Een dergelijke misvorming brengt het streven naar een objectieve weergave van de werkelijkheid in het gedrang.

 

Als uitgangspunt nemen we de versie uit de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging[299] en Onverwerkt verleden (…)[300].[301]

Met de zes verschijningsvormen van de repressie wordt in beide werken bedoeld : de straatrepressie, de zuivering van particuliere organisaties, de zuivering van politiek en ambtenarij, het bewijs van burgertrouw, de krijgsraden en de burgerlijke epuratie. De laatste vier vallen onder de noemer ‘overheidsrepressie’.

Bij een vergelijking van beide versies maken we enkele kleine kanttekeningen.[302] Zonder daarom van een anachronisme te willen spreken, lijkt het ons logischer en chronologisch correcter dat de ‘straatrepressie’ het eerst wordt behandeld. Dit akkefietje is in de NEVB verholpen. Anderzijds vraagt het enig puzzelwerk om in diezelfde encyclopedie de vier vormen van ‘overheidsrepressie’ te herkennen. Dit wordt mede veroorzaakt door de verregaande onderverdeling van de inhoud tot op 4 niveaus. Waar je in de NEVB misschien het noorden kunt kwijt geraken, krijg je een overzichtelijke weergave in Onverwerkt Verleden. Opmerkelijk in de NEVB is dat men de ‘burgerlijke zuivering’ niet meer als een apart item voorstelt maar dat men direct een link legt met ‘de krijgsraden’.

We opteren in de bespreking voor een compilatie van beide versies. Hier en daar maken we een zijsprong naar andere werken.

 

De straatrepressie

 

Een eerste controversieel punt is de straatrepressie, ook wel volksrepressie genoemd. Met de bevrijding, in september ’44, neemt het volk of de gewone man of vrouw in de straat het recht in eigen handen om echte of vermeende collaborateurs te straffen. Volgens de auteurs van de NEvB “zal het nooit meer mogelijk zijn om in deze berichten werkelijkheid, overdrijving en fantasie te scheiden.” Toch wagen ze zich nog aan een beknopte samenvatting van de gebeurtenissen. “Vast staat wel dat duizenden burgers wederrechtelijk van hun vrijheid werden beroofd en in kampen ondergebracht. Daarnaast zijn verdachten en hun familieleden zonder vorm van proces van hun bezittingen beroofd, mishandeld en in enkele tientallen gevallen ook gedood.”[303]

Dat heeft zich een eerste maal voorgedaan in de maanden september en oktober van 1944.
 

Een tweede golf overspoelt het land in de maand mei van 1945[304]. Een constante in de wetenschappelijke bijdragen is dat men voor de eerste golf min of meer begrip – geen goedkeuring - kan opbrengen voor de gebeurtenissen wanneer die gesitueerd worden in de chaos van de bevrijdingsdagen. De anomalie is kenmerkend voor deze schemerzone van de overgang. Een mogelijke verklaring is dat vier jaar terreur en vele maanden van bombardementen hebben geleid tot een feitelijke devaluatie van de waarde van een mensenleven en van het respect voor ieders eigendom.[305]

De tweede golf is ontstaan naar aanleiding van de terugkeer van de politieke gevangenen uit de concentratiekampen, die de woede tegen (vermeende) collaborateurs weer doet opflakkeren. Maar deze keer wordt de houding van de politici sterk gelaakt. Want in mei ’45 is er geen sprake meer van een gezagsvacuüm. Het is duidelijk dat de regering Van Acker[306] de touwtjes stevig in handen houdt en het verzet onder controle heeft gekregen.[307] Maar toch staan die politici oogluikend toe dat mensen elkaar straffeloos en op eigen houtje aanpakken zonder tussenkomst van een bevoegde overheidsinstantie.

 

Een heel belangrijke vraag die peilt naar het karakter van die gebeurtenissen moet hierbij worden gesteld. Is de repressie een spontane of een georkestreerde gebeurtenis ?[308] Wie of wat is dan in de georkestreerde gebeurtenis, de dirigent die de toon aangeeft in het hele gebeuren ? Bedoelt men met de spontane repressie, een directe beslissing genomen op het moment zelf om over te gaan tot actie, zonder voorafgaande impulsen ?

 

Onze zoektocht naar de mogelijke wortels van een georkestreerde gebeurtenis gaan terug op de redevoerdingen die vanuit Londen langs radio België worden uitgezonden. In een citaat day Seberechts aanhaalt van van Hoorick wordt verwezen naar de uitroep ‘Ieder zijn zwarte’, doelend op die radioboodschappen over de vergelding van de collaborateurs.[309] Daartegenover staat de bewering van Huyse dat de Belgische regering in Londense ballingschap in een paar radioboodschappen de bevolking uitdrukkelijk gevraagd heeft het recht niet in eigen handen te nemen.[310] Indien de auteurs het over hetzelfde feit hebben, is hier dan sprake van een contradictie ? Misschien belangrijker dan de vraag welke boodschappen er worden uitgezonden is de vraag naar het effect dat ze sorteren op de bevolking.

 

Auteurs als Wils en Seberechts onderstrepen de beïnvloeding van de volkswoede door een vooropgesteld plan uitgaande van de Belgische regering in Londen en de verzetsgroepen in België. Terwijl Seberechts in algemene bewoordingen beiden deels verantwoordelijk acht, benadrukt Wils vooral dat “de volkswoede door de communisten en hun aanhang in de weerstand in scène was gezet, dat de wederrechtelijke opsluitingen en moorden volgens een al vroeger neergeschreven scenario zijn uitgevoerd”[311].

 

Hij minimaliseert zelfs de rol van de Belgische regering en ziet zich in zijn visie gesterkt door de bronnenpublicatie van Pauwels.[312] Volgens hem blijkt “uit deze documenten dat de repressie totnogtoe teveel gezien werd als bepaald door de politiek van de regering in Londen en in Brussel, maar te weinig als bepaald door plaatselijke gewapende groepen, die tot half november 1944 méér macht bezaten dan de regering, en die ook daarna slechts gedeeltelijk ontwapend waren”[313] Witte lijkt zich op het eerste gezicht hierbij aan te sluiten want volgens haar behoort tot de bekende fenomenen van de repressie “uiteraard het feit dat de verzetsorganisaties de drijvende krachten zijn geweest achter de bestraffing van de collaboratie”[314]. Reynebeau zwakt deze beweringen af. Van een communistische coup kan volgens hem geen sprake zijn bij gebrek aan voldoende bewijsmateriaal. Hij benadrukt daarnaast ook de organisatorische zwakte van de communistische partij. We staan nogal sceptisch tegenover zijn sterk uitgedrukte gevolgtrekking als zou de thesis van een communistische coup een poging lijken om “de repressie als zodanig in een bedenkelijk daglicht te stellen en om daarmee de collaboratie indirect te rehabiliteren.”[315] Deze discussie leidt ons misschien een beetje af van de kern van de volksrepressie. Toch schetst ze mogelijke antwoorden op het al dan niet georchestreerd karakter van de gebeurtenissen van september 1944. Die antwoorden situeren zich in hoofdzaak in het politieke landschap.

 

De mening van Huyse is veel minder uitgesproken politiek. Hij ontkent niet dat “sommigen in de weerstand en in de communistische partij de maatschappelijke chaos als een welgekomen bondgenoot hebben beschouwd”[316]. Maar toch plaatst hij de volkswoede in een breder perspectief. Hij beroept zich op de term ‘anomie’. Sociologen gebruiken deze term om het typerende vervagen van grenzen aan te duiden bijvoorbeeld bij het begin en het einde van een oorlog. Enkele van de voornaamste kenmerken zijn de in onbruik geraakte oude wetten, die voorlopig nog niet vervangen zijn door nieuwe en het ontstane machtsvacuüm doordat bijvoorbeeld politie en leger op de vlucht slaan. Tijdens de bevrijdingsdagen zijn de collaborateurs de allereerste en vaak ook de enige slachtoffers van het wegvallen van wet en orde.[317] Deze sociaal-culturele invalshoek verdient onze bijzondere aandacht.[318]

 

De zuivering van particuliere organisaties

 

Kort samengevat gaat het over de interne zuivering die kort na de bevrijding wordt doorgevoerd in tal van verenigingen en beroepsgroepen. Huyse ziet zich genoodzaakt dit fenomeen van de repressie te beperken tot een ‘verkenningstocht in terra incognita’. De oorzaak ligt in het ontbreken van onderzoek. Zeven jaar later, in de NEvB, is er zo goed als geen evolutie vast te stellen op dat vlak. Hiervan getuigt het fragment ‘De zuivering in eigen huis’ dat ongeveer een rechtstreekse overname is uit Huyse, maar in een verknipte versie.

 

De voorbeelden in beide versies zijn identiek en illustreren op een duidelijke manier waarover het gaat. Er zijn verschillende initiatieven genomen om de zuivering in eigen rangen door te voeren. Zo roept de Belgische Socialistische Partij daarvoor een Nationale Ereraad in het leven; de Beurs richt een epuratiecommissie op die onvaderlandse wisselagenten uit de beroepsgroep stoten; de Raad van de Brusselse Orde van advocaten spreekt op 12 oktober een eerste tuchtmaatregel uit tegen een ‘onwaardig’ advocaat; in een circulaire van 21 oktober vraagt het nationaal bestuur van het Davidsfonds alle landsvijandige leden uit de lokale besturen te verwijderen. Ook melden de kranten uit de periode direct na de bevrijding de oprichting van zuiveringscommissies in verschillende sportverenigingen.[319]

 

De zuivering in de privé-sector is geen op zich staand feit want in veel gevallen heeft ze raakpunten met de overheidsrepressie. Er zijn drie types aan te duiden bij deze relatie tussen overheid en privé-sector. Een eerste type zijn de gevallen waarin het optreden van een vereniging of beroepsgroep kan beschouwd worden als een uitloper van een beslissing die eerder door het parket of door de militaire rechtbanken genomen is.[320] Nu en dan gebeurt ook het omgekeerde. “De advocatuur, bijvoorbeeld, is aanvankelijk op eigen kracht op zoek gegaan naar Duitsgezinde leden van de beroepsgemeenschap. Soms heeft dat onderzoek geleid tot een of ander disciplinaire sanctie”[321]. Een derde type is de zuivering in het vrij onderwijs door de inrichtende machten. De afspraak is dat de school de minister informeert over de opgelegde tuchtstraffen. De bewindsman laat dan onderzoeken of de strafmaat in overeenstemming is met de criteria die in het openbaar onderwijs in voege zijn. Hij kan een zwaardere sanctie uitspreken. Als de school hem daarin niet volgt kan hij de subsidies intrekken.[322]

 

De rechtszekerheid van deze particuliere zuivering wordt door de auteurs in vraag gesteld. De blinde vlek in de informatie laat hen enkel vermoeden dat die waarschijnlijk niet groot geweest is.[323]

 

Overheidsrepressie

 

Grote schoonmaak van politiek en ambtenarij

 

Met de bezetting is het bestuur van gemeenten en provincies grondig gewijzigd. In 63% van alle Belgische gemeenten (of 1657 op 2617) wordt de burgemeester geschorst of ontslagen. In 1452 gevallen is een nieuwe burgemeester benoemd of aangeduid. Een gelijkaardig manoeuvre is terug te vinden op provinciaal niveau. De nieuwe benoemingen komen hoofdzakelijk de Nieuwe-Ordegezinden ten goede. Voor Vlaanderen zijn dit vooral VNV’ers en in Wallonië Rexisten. Een ander niveau waar de bezetting diepe sporen heeft nagelaten is de ambtenarij.

 

Het spreekt voor zich dat het zuiveren van de posten van onvaderlandse elementen na de oorlog heel wat voeten in de aarde heeft gehad. Twee besluitwetten liggen aan de zuivering ten grondslag namelijk die van 5 mei 1944 en de besluitwet van 8 mei 1944. Een eerste betreft ook de benoemings- en promotiebeslissingen genomen na 16 mei 1940. De tweede regelt de epuratie van de politieke mandatarissen en de ambtenaren wier aanwerving al van voor de oorlog dateert.[324]

Inzake de politieke epuratie in provincies en gemeenten is het zo dat de mandatarissen, die tijdens de bezetting werden benoemd, met één slag opzij worden gezet door de besluitwet van 5 mei 1944. Terwijl de zuiveringsoperatie vooral gericht is tegen de mensen die reeds voor de oorlog een politiek mandaat bekleedden. De hele operatie is onderhevig aan de kritiek dat alles veel te traag verloopt.[325]

 

In principe is de zuivering van de ambtenarij een eenvoudige zaak, ware het niet dat de grote onduidelijkheid omtrent de schorsing van de ambtenaren die voor mei 1940 in dienst waren, voor grote problemen zorgt. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld wat met de geschorste moet gebeuren, bijvoorbeeld met betrekking tot de wedde.[326]

Opvallend is dat Huyse aanvankelijk bij de zuivering van de ambtenarij eveneens de besluitwet van 19 september 1945 betrekt, terwijl die in de versie van de NEVB helemaal niet ter sprake wordt gebracht. Huyse beweert nochtans dat de bovengenoemde wet, die het verval van de rechten regelt, de epuratie in de ambtenarij een nieuwe dimensie geeft.[327]

 

Men weet zich blijkbaar geen raad met het plaatsen van de ‘burgerlijke epuratie’ in het overzicht van de verschijningsvormen van de repressie. Dit is niet helemaal verwonderlijk want een strikte scheiding van de verschillende vormen is in de realiteit niet altijd mogelijk. De optie om de ‘burgerlijke epuratie’ aan een bespreking van de militaire rechtbanken te koppelen is eveneens verdedigbaar. Beiden zijn namelijk afgewogen op de weegschaal van vrouwe Justitia in de figuur van de auditeur. Maar zoals bovenvermeld is de uitwerking ervan in de NEvB niet echt geslaagd. Een te verregaande opsplitsing van de inhoud zorgt ervoor dat het specifieke karakter van de ‘vonnissen en arresten’ enerzijds en de ‘burgerlijke epuratie’ anderzijds verloren gaat. Om die reden houden we ze in deze bespreking gescheiden.

 

Militaire rechtbanken

 

Het is echter niet de bedoeling om de hele indeling over boord te gooien. Het lijkt ons relevant zeker bij het ontwarren van het gerechtelijk kluwen de structuur van de NEVB gedeeltelijk over te nemen. Achtereenvolgens komen aan bod : de rechtsgronden, de omvang, de straffen en de veroordelingen.[328]

 

Vooraleer van wal te steken, duiden we eerst het nuanceverschil aan tussen krijgsraden en krijgsauditoraten. De NEVB heeft het enkel over krijgsraden. In het krijgsauditoraat grijpt het eigenlijk gerechtelijk onderzoek plaats. Gezien het hier om honderdduizenden gevallen gaat, wordt in het auditoraat-generaal een Centrale Dienst voor Documentatie in het leven geroepen. Het bijeen gesprokkeld materiaal over collaborerende bewegingen wordt ter beschikking gesteld aan de militaire parketten en inspireren de auditeur-generaal bij het opstellen van circulaires of dienen als bewijsvoering bij de samenstelling van 235.413 individuele proces-verbalen. In de krijgsraden vallen de uitspraken over collaborateurs. Het zijn er 89.718, waarvan 57.000 vonnissen zijn in de strikte zin van het woord.[329]

 

De organisatie van de justitiële bestraffing van collaboratie haakt vast aan twee belangrijke wetten, die de rechtsgrond bepalen. Een eerste belangrijke repressiewet dateert van 17 december 1942 en is in Londen tot stand gekomen. De nieuwe bepalingen verruimen de reikwijdte van de strafwetten die op de collaborateurs betrekking hebben; ze verruimen het begrip collaboratie en verhogen de strafmaat. Twee onvoorziene, verstrekkende gevolgen vloeien voort uit deze bepalingen. Het aantal beschuldigden groeit zo immens dat een adequate berechting onmogelijk wordt. Bovendien past men de doodstraf nu toe op drie types van collaboratie. Vanwege de afwezigheid van variatie in strafmaatregelen ontbreekt het de rechters aan voldoende manoeuvreerruimte.

 

Een tweede stap die bepalend geweest is voor de Belgische repressiewetgeving steunt op de wet van 26 mei 1944. Daarin legt men vast dat de berechting van de collaborateurs moet gebeuren door het militaire gerecht. Op zich is dit geen nieuwigheid maar door de verruimde reikwijdte ontstaan ook daardoor een rits moeilijkheden. De verwerking van de tienduizenden dossiers van beschuldigden blijkt een onmogelijke zaak met de beschikbare middelen. De concentratie van teveel functies in de persoon van de krijgsauditeur werkt verlammend. Het gegeven dat de minister veel jonge en onervaren juristen noodgedwongen moet inzetten wordt één van de vele kritiekpunten op de repressie voor de militaire rechtbanken.[330] Recentelijk hebben Luyten en Magits voor een nuancering gepleit van dit gegeven.[331]

Met betrekking tot de omvang lezen we in de NEvB dat er van september 1944 tot eind 1949 in de auditoraten 405.067 dossiers aangelegd zijn “die betrekking hadden op misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat, op daden van collaboratie dus. Van deze 405.067aanklachten zijn er 288.101 (of 71%) zonder gevolg geklasseerd, zijn er 59.712 (of 15%) op een buiten vervolgingsstelling uitgelopen en hebben er slechts 57.254 (of 14%) tot een rechtsaak geleid.”[332]

 

Bij de beschrijving van de straffen maakt men onderscheid tussen de verstekvonnissen, die de maximumstraf bevat maar geen uitwerking heeft omdat de veroordeelde spoorloos is en de vonnissen en arresten op tegenspraak, waarvan de personen daadwerkelijk hun straf ondergaan. We vatten de soorten straffen als volgt samen : de doodstraf (met 242 daadwerkelijke executies), gevangenisstraffen (met een variatie aan tijdsduur) en geldboetes. Een gevangenisstraf gaat bijna altijd vergezeld van andere sancties. Een veroordeling door een militaire rechtbank betekent automatisch het verlies van rechten die opgesomd zijn in art. 123sexies van het strafwetboek. Andere mogelijke sancties zijn het betalen van een schadevergoeding aan de Belgische staat, een verbeurdverklaring van de goederen die rechtstreeks in verband staan met het gepleegde misdrijf, het onder politietoezicht stellen, het verbod om zich opnieuw in thuisgemeente of streek te vestigen en het sekwester[333].

 

Het schetsen van de veroordelingen beperken we tot enkele algemene percentages. “De veroordeelde collaborateurs waren hoofdzakelijk mannen (88%)[334], overwegend Nederlandstalig (62%) en in een derde van de gevallen waren zij op het einde van de oorlog jonger dan 25 jaar. In de Belgische bevolking lag het aandeel van de mannen toen op 49 %, van de Nederlandstaligen op 56% en van de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar op 11%. Er was dus een oververtegenwoordiging van de mannen en de jongeren en, zij het in lichtere mate, van Nederlandstaligen.[335] De mensen aan wie alleen militaire collaboratie werd aangewreven vormden de grootste groep (32%). Op de tweede plaats kwamen de personen aan wie louter politieke bijstand aan de bezetter ten laste werd gelegd (18%). Verklikking (als enige aanklacht) had een aandeel van 8%. De overige veroordeelde (zo’n 40%) werd een combinatie van collaboratiedelicten verweten.”[336]

 

Burgerlijke epuratie

 

Net zoals bij de militaire rechtbanken behandelen we achtereenvolgens de rechtsgronden, de omvang, de straffen en de veroordelingen.

 

De burgerlijke epuratie ontleent zijn rechtsgeldigheid aan de besluitwet van 19 september 1945. De auditeur kan, zonder de weg van de krijgsraad, personen op een lijst inschrijven en hen als dusdanig van enkele of van alle in art. 123sexies opgesomde rechten vervallen verklaren. Zo wordt een gevangenisstraf omzeild. De uitwerking van deze maatregel betekent een burgerlijke dood voor de betrokken personen. Voor deze burgerlijke sanctie is geen genade mogelijk, wel kan er beroep worden aangetekend bij de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg en, zo nodig, gaat men tot bij het hof van beroep en in cassatie.[337]

Naast het aanleggen van dossiers[338] hebben de auditeurs en hun substituten, in het kader van de burgerlijke epuratie, 43.093 Belgen ingeschreven op de lijst die een verval van de rechten met zich meebrengt.[339]

 

Aanvankelijk zijn zo’n 40.000 Belgen op de lijst van de krijgsauditeur terechtgekomen. Na de behandeling van de beroepsprocedures – 80% van de betrokkenen zijn in beroep gegaan – blijven er begin 1950, bijna 21.000 Belgen definitief van een aantal rechten vervallen. In 89% van de betrokkenen gaat het om een levenslange vervallenverklaring. Dit wijst opnieuw op een heel nauwe manoeuvreerruimte.[340]

Het Belgisch Staatsblad dient ook voor de burgerlijke epuratie als bron. Er is sprake van 22.000 gevallen. Opmerkelijk is de ‘opvallende’ aanwezigheid van vrouwen in de burgerlijke epuratie 32% tegen 12% in vonnissen en arresten.[341]

 

Bewijs van burgertrouw

 

De repressie vertrekt vanuit de gedachte dat in een bevrijd land collaborateurs moeten worden geweerd. Gevangenisstraffen en ontzetting uit de rechten zijn één middel, het verbannen van personen uit het openbaar leven een ander. Voor dit laatste staat het bewijs van burgertrouw garant, dat vanuit deze optiek zoveel mogelijk geweigerd wordt aan incivieken. En aantal wetten en besluiten baseren zich op het bewijs, met een uitsluiting tot gevolg. Zo is het bewijs van burgertrouw een voorwaarde om te genieten van de pensioenen die aan oorlogsslachtoffers of hun nabestaanden worden uitgekeerd. Of er is het regentenbesluit van 29 mei 1948 dat het recht op een premie of een goedkope lening voor de bouw of de aankoop van een huis verloren gaat bij een gebrek aan een bewijs van burgertrouw… Dit certificaat is ook vereist voor een inschrijving aan een rijksuniversiteit of in het handelsregister.

Mede veroorzaakt door vage omschrijving[342] heeft men de willekeur niet kunnen vermijden bij het toepassen van deze maatregel.

De uitschrijving van het attest gebeurt op gemeentelijk niveau en valt onder de bevoegdheid van de burgemeester of in sommige gevallen van de politiecommissaris. Pas op 10 augustus 1951 wordt het bewijs van burgertrouw officieel afgeschaft.[343]

 

Interneringen

 

Is het werkelijk nodig nog een zevende gezicht bij te plakken op de repressie ? Zijn we met een bespreking van de repressie in zesvoud niet meer dan stevig bewapend om in het strijdperk te treden met kortzichtige benaderingen van geschiedenis ? Misschien niet.

Laten we eerlijk zijn : verder dan de eerste pennentrekken van een ruwe schets van een mogelijk zevende gezicht komen we niet. Onze eigen bevindingen uit het efemere archiefonderzoek van het IC Sint Kruis[344] zien we bevestigd in het boek van Rzoska over het Lokerse interneringskamp [345].

 

Hij bekritiseert de aanpak van Huyse en Dhondt, die in hoofdzaak steunt op de publicaties van veroordelingen die in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd zijn. Hij formuleert het als volgt : “Een nadeel van deze aanpak is uiteraard dat een hele categorie, ongeveer de helft zelfs, uit beeld verdwijnt.”[346] Voor de Lokerse geïnterneerden stelt hij vast dat 60% nooit veroordeeld is geworden. Een mogelijke oplossing is die vergeten groep van niet veroordeelde geïnterneerden in kaart te brengen via de zogenaamde opsluitingsdossiers van hun interneringsperiode. Volgens Rzoska gaat het dus om “een groep die niet alleen lange tijd uit de boot van het wetenschappelijk onderzoek viel, maar tot op heden ook afwezig blijft in het maatschappelijk debat rond repressie en collaboratie.”[347]

 

IV.2.3. Verloop van de repressie

 

De repressiegebeurtenissen zijn ingebed in de politieke geschiedenis van België. De repressie in al zijn verschijningsvormen is ontstaan in een politiek landschap en bepaalt op haar beurt, mede door haar controversieel karakter, datzelfde landschap. We behandelen dit onderdeel in vogelvlucht. Het overzicht bestaat uit drie etappes zoals die in het boek van Huyse en de NEVB voorkomen.[348]

 

Net zoals de opsplitsing van de repressie in zesvoud heeft ook deze afbakening in de tijd iets artificieels. Het mag duidelijk zijn dat 1944 en 1952 niet de absolute grenspalen vormen waarbinnen de geschiedenis van de repressie zich afspeelt. De dieperliggende wortels van de repressie in het Belgisch politiek bestel zijn op zijn minst terug te zoeken in de jaren ’30 met de opkomst van de Nieuwe Orde. De uitlopers ervan kleuren zelfs vandaag nog de politieke actualiteit.

 

Het repressiebeleid is in de eerste plaats een zaak van de regering. De parlementsleden worden meestal buiten spel gezet. Toch pogen ze via wetsvoorstellen, interpellaties en schriftelijke vragen druk uit te oefenen op de regering of de minister van justitie.

 

Chaos en improvisatie : september 1944 – augustus 1945[349]

 

De regering Pierlot komt in die periode handen tekort om ”tegelijkertijd een oorlog met Duitsland uit te vechten, de weerstanders te domesticeren, het land te bevoorraden, de economie wederop te starten en de collaborateurs te berechten.”[350] Het Hoog-Commissariaat voor ’s Rijks Veiligheid, opgericht op 29 juli 1943 en onder leiding van auditeur-generaal W. Ganshof van der Meersch, is een instantie die moet toezien op de ordehandhaving in de eerste maanden na de bezetting.

 

De omzendbrief van 21 augustus 1944 van justitieminister Delfosse, die de richtlijnen met betrekking tot de interneringen stipuleert, zijn allesbehalve doeltreffend geweest. Integendeel, door haar laattijdigheid is het kwaad al geschied en zijn wantoestanden schering en inslag. [351] De besluitloosheid van de regering tegenover die wantoestanden wordt zelfs door de geallieerden gelaakt.[352] Het ontbeert de regering eveneens aan een adequaat gerechtelijk apparaat dat de geïnterneerden rechtszekerheid [353]kan bieden. Huyse laat er geen twijfel over bestaan : “In de interneringen is de repressie lelijk ontspoord.”[354]

 

Dat brengt ons bij de rechtelijke strafprocedure, die met de wet van 26 mei 1944 definitief vorm heeft gekregen. Ook op dit vlak is chaos troef. De besluitwet van 18 september die de oprichting van dertien bestendige krijgsraden decreteert, komt te laat. Of is het de bevrijding die te vroeg komt ?[355]

 

Tegelijk is er de roep van politici – in september 1944 al in het parlement te horen – en groepen in de bevolking naar een snelle bestraffing van de collaborateurs. Koortsachtig en hals over kop wordt er gesleuteld aan het bouwwerk van de concrete uitwerking. De constructie wordt met weinig vaste hand gedirigeerd. In één jaar tijd krijgt het departement van justitie, draaischijf van de repressie, vier verschillende titularissen : A. Delfosse, Maurice verbaet, Ch. Du Bus de Warnaffe en M. Gregoire. Dat de constructie bovendien heel wankel is, bewijst het moeizaam verloop van de veroordelingen. In Oktober 1944 hebben de militaire rechters ongeveer 370 collaborateurs veroordeeld. De bedrijvigheid stijgt daarna geleidelijk om in februari en maart van 1945 een eerste van telkens zo een 1200 uitspraken te bereiken. In de daaropvolgende maanden is er een terugval.[356]

 

De drie sleutelwoorden die het repressiebeleid van de regeringen Pierlot en Van Ackere I schragen, zijn ‘snel, billijk en krachtdadig’. Zo staat het ook te lezen in een gemeenschappelijke verklaring die de socialistische, de liberale en de katholieke partij op 6 september 1944 publiceren. Dat de verschillende politieke partijen niet aan hetzelfde zeel trekken, blijkt meteen uit de houding die elk van die partijen aannemen ten opzichte van de repressie. Katholieken en socialisten bijvoorbeeld houden het onderwerp in de schaduw, terwijl de communisten uitgesproken standpunten innemen. In de praktijk mondt die eenstemmigheid uit in een aantal meningsverschillen, waarvan de interneringen en het tempo van de repressie de twee voornaamste zijn. De ontstane links rechts polarisatie laat zich vooral voelen in Kamer en Senaat. In het regeringswerk is de afstand niet zo groot.[357]

 

Repressie op kruissnelheid : augustus 1945 – februari 1947[358]

 

De linkse regering Van Acker II geeft het startschot voor een ‘deblokkering’ of het ‘doorbreken van de impasse’ in het dossier van de repressie. Door de afwezigheid van de katholieken, die van op de zijlijn blijven toekijken tot 1947, zit de coalitie minder in de greep van de tegenstellingen[359]. De motor achter de kruissnelheid die de repressie in die periode bereikt, zijn een tiental besluitwetten in verband met de berechting van collaborateurs. De bedoeling van die wetten bestaan erin de remmen die in de Londense wetgeving zijn ingebouwd, te verwijderen. Een eerste stap is de besluitwet van 19 september 1945 die het mogelijk maakt tienduizenden gevallen van politieke en militaire rechtbanken langs de snelweg van de burgerlijke epuratie te berechten. Een andere wet van 10 november 1945 voorziet, mits een aantal voorwaarden een minnelijke schikking. Ook stijgt het aantal krijgsraadkamers stijgt aanzienlijk.

 

In 1946 sorteren de maatregelen effect. In mei en juni van 1946 is er telkens een omzet van iets meer dan 2700 vonnissen en arresten. Dat is driemaal zoveel als in mei en juni van 1945. Tot juni 1947 houdt deze evolutie aan. Er volgt een daling van het aantal tot een algemeen maandgemiddelde van zowat 1000 uitspraken.

 

De kern van de repressierechtspraak ligt tussen januari 1946 en medio 1947 of, met andere woorden, in een periode die anderhalf tot drie jaar van het einde van de bezetting verwijderd is.[360]

 

De burgerlijke epuratie komt aanvankelijk moeilijk op gang. Maar vanaf de eerste week van 1946 gaat het tempo van de inschrijvingen pijlsnel de hoogte in. De verklaring ligt in de op stapel staande verkiezingen van 17 februari 1946, noodzakelijk na de ontbinding van het parlement door de linkse regering – Van Acker II. Met de epuratiewet is het mogelijk ook de kleine zondaars van de collaboratie van deelname aan de verkiezingen uit te sluiten.[361]

 

Het is onder andere door de epuratiewet dat de polarisatie tussen de verschillende politieke partijen sterkere proporties aanneemt. Niet enkel de inhoud maar de manier waarop de wet tot stand is gekomen onder de linkse regering Van Acker II[362] is aan zware kritiek onderhevig, vooral van de zijde van de katholieken. De mildere houding van de katholieken ten opzichte van de bestraffing van collaborateurs, verklaart Reynebeau – met een focus op Vlaamse collaborateurs ! – vanuit de samenhang van flamingantisme en de katholieke kleur.

 

“Een legitimatie in het katholicisme drong zich op aangezien de godsdienstige praxis ook na de oorlog nog altijd een doorslaggevende factor voor de partijpolitieke voorkeur bleek te zijn.”[363] De CVP, opgericht in 1945, gebruikt de burgerlijke epuratie zelfs voor electorale doeleinden in 1946, wat de strafmaatregel devalueert tot een partijpolitiek instrument. Huyse vraagt zich af hoe het zo ver is kunnen komen.

 

Eén van de verklaringen ligt volgens hem in de koningskwestie. Vanaf de zomer van 1945 is de positie van Leopold III dé inzet van de politieke strijd. Socialisten, communisten en liberalen gaan er van uit dat de meeste incivieken de kant van de koning zullen kiezen, want van hem mocht begrip voor het oorlogsgedrag van de collaborateurs verwacht worden.[364] Een zelfde redenering vinden we terug bij Wils die spreekt van de koningskwestie als hefboom voor repressie en epuratie in de links-rechtspolarisering.[365] Een overwinning voor de koningsgezinde CVP ligt in het verschiet. Mogelijks heeft de linkse regering Van Acker via de epuratiewet daar een stokje willen voorsteken.

 

Huyse voegt eraan toe dat eenzelfde redenering aan de basis ligt van de weigering om het stemrecht voor vrouwen onmiddellijk in te voeren.[366] Van Molle en Gubin beamen dit. Volgens hen schermt de minister van binnenlandse zaken Van Glabbeke met een technisch excuus om de het vrouwenstemrecht uit te stellen tot 1 januari 1947. Maar zijn amendement is ook ingegeven “door de vrees dat veroordeelde collaborateurs hun politieke overtuiging via hun echtgenot, moeder of zuster zouden doen gelden : vrouwelijke verwanten van collaborateurs zouden dus uit de kieslijsten moeten worden gehaald.

 

Dat laatste excuus deed Maria Baers, als woordvoerster van de CVP, natuurlijk antwoorden dat dan ook de mannelijke verwanten van collaborateurs moesten worden geschrapt.”[367]

 

Op zoek naar redelijkheid : maart 1947 – december 1952[368]

 

De katholieken doen opnieuw hun intrede in de regering. Voor de repressie betekent dit het begin van een fase, waarin het zwaartepunt wordt verschoven van ‘snel en rechtvaardig’ naar ‘snel en billijk’. Links en rechts lijken elkaar te vinden in een consensus. De CVP volhardt in haar streven naar rechtvaardigheid, vooral voor de ‘kleine collaborateurs’. Ze zet dit beleid ook verder vanaf 1950 als ze alleen in de regering zit. De consensus vervaagt vanaf dan en er ontstaat weer een confrontatiepolitiek die aansluiting kan maken met die van augustus 1945 – eind 1946.

 

De samenstelling van de opeenvolgende regeringen en de beslissingen die ze nemen inzake repressie laten zich voelen in de wetgeving. Daaruit voortvloeiend krijgt de praktische loop van de concrete bestraffing nieuwe en andere wendingen.

 

De regering zal duizenden collaborateurs genade verlenen, voorlopig of voorwaardelijk vrijlaten, geheel of gedeeltelijk in hun rechten laten herstellen. De koerswijzing, die niet enkel op edele motieven berust, zijn nog te verklaren vanuit de persistente druk op de gevangenissen en de angst voor de nationale coherentie vanwege incivieken en familie. Bovendien zijn op dat moment de meeste van de collaborateurs berecht en stapt men geleidelijk af van strikt repressieve termen. Minister van justitie Struye is een groot pleitbezorger van de verzachtende maatregelen met het oog op een geslaagde reïntegratie van de collaborateurs.[369] Wegens een gebrek aan openheid in zijn repressiebeleid en de problemen die deze houding met zich meebrengt, wordt hij in 1948 vervangen door H. Moreau de Melen, ook een katholiek.[370]

 

Een eerste maatregel is die van de genade, die men al voor 1948 heeft toegepast. “Genade is meestal een individuele maatregel, getroffen door de koning en zijn minister van justitie. Aan een bepaalde veroordeelde wordt dan nominatim een strafvermindering toegekend.” Niettegenstaande de procedurele eenvoud veroorzaakt de maatregel problemen door de beslotenheid waarin de beslissingen tot stand komen.[371] “Van halverwege 1946 tot eind 1949 is langs de weg van de genade aan 15.400 gevangen collaborateurs minstens éénmaal strafvermindering verleend.”[372]

 

Ten tweede is er de vervroegde vrijlating. Dit is in hoofdzaak een toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, (‘de wet-Lejeune’). Ook hier kampt men met hetzelfde probleem van gebrek aan openbaarheid en dat zorgt in politieke kringen en in de publieke opinie vaak voor onrust.[373] De reikwijdte van de wet-Lejeune is nog groter : “25.400 incivieken hebben in diezelfde periode geprofiteerd van de voorlopige of voorwaardelijke invrijheidstelling.” [374]

 

Tot slot is er de herziening van de epuratiewet van 19 september 1945. De meer gematigde formule krijgt vorm in de wet van 14 juni 1948. Opvallend, in tegenstelling met de vorige twee maatregelen, is de zegen van alle politieke families, met uitzondering van de KP en enkele socialisten. De weerslag van de maatregel is aanzienlijk : op 31 december 1949 is er in meer dan 18.000 gevallen geheel of gedeeltelijk herstel van rechten verleend.[375]

 

Vanzelfsprekend zijn met deze maatregelen nog niet alle problemen van de baan. Zo is er bijvoorbeeld het certificaat van burgerdeugd dat nog niet is afgeschaft. Het gebruik ervan neemt zelfs nog toe.[376]

 

De homogene CVP - regeringen, vanaf 1950, staan een verdere correctie van het repressiebeleid voor. Hoewel enkele wetsvoorstellen op een fiasco uitlopen, boeken ze toch enkele successen : “de wet van 29 februari 1952 op de burgerlijke epuratie, de wet op het verval van nationaliteit en de twee wetten die de herziening van administratieve tuchtstraffen vergemakkelijken.”[377]

De CVP treedt niet altijd op als een aanééngesloten formatie. Dit heeft te maken met de Waalse christen-democraten, de PSC, die beïnvloed zijn door de Waalse publieke opinie, die huiverig staat tegenover inciviekvriendelijke maatregelen. Het ontstaan van een confrontatiepolitiek is mee ingegeven door de rancuneuze gevoelens na de vernederende afloop van de koningskwestie en het streven naar een consolidatie van hun absolute machtspositie. Ook in de oppositie groeit de neiging om het zoeken naar consensus te ruilen voor een politiek van polarisatie.

 

IV.2.4. Amnestie : het einde van een lang verhaal ?

 

Historische sensatie[378] gaat niet altijd terug op lang vervlogen tijden, die voorgoed hun poorten hebben gesloten voor het heden en slechts op een kier komen te staan door een of ander gelukkig toeval. In één enkel geval trotseert een kleine geschiedenis uit de grote stroom van de Geschiedenis, de zware poorten van de vergetelheid en leeft verder…

Zo een geschiedenis is die van de repressie. Tijdens de licenties van onze studie zijn we enkele keren getuige van de levendigheid van de repressiegeschiedenis. Zelfs op dit moment, mei 2000, veroorzaakt de repressiegeschiedenis weer deining in de politieke wateren..[379] De ontelbare vragen die zoiets oproept en de moeizame zoektocht naar een antwoord, maken deze specifieke historische bezigheid bijna tot een huzarenstuk. Ook dit is historische sensatie.

 

De uitlopers van de repressie waar we vandaag de dag mee worden geconfronteerd, vertaalt zich in hoofdzaak in het debat rond amnestie.

“ Amnestie is een beslissing van de wetgevende macht waarbij, om redenen van openbaar belang en in de mate door de amnestiewet bepaald, voor de toekomst en het verleden de strafwaardigheid wordt opgeheven van bepaalde strafbare feiten. (…) De veroordeling wordt geacht nooit te zijn uitgesproken en wordt retroactief opgeheven, samen met zijn strafrechtelijke gevolgen.”[380] Omdat het strafbaar feit a posteriori geacht wordt onbestaande te zijn, wist amnestie schuld én boete uit.”[381]

 

Er zijn verschillende pogingen ondernomen om dat doel te bereiken.[382] Zelfs tot de kern van het amnestiedebat doordringen lijkt op het eerste gezicht bijna onbegonnen werk. Het debat is een caleidoscoop geworden van meningen die elk volgens een eigen argumentatie zijn opgebouwd. Een genuanceerde beoordeling van het fenomeen is ons inziens slechts mogelijk mits het aanwenden van bepaalde historisch kritische technieken, als bijvoorbeeld de argumentatie-analyse.[383] Deze toepassing overstijgt echter de opzet van onze verhandeling.

Het ligt niet in onze bedoeling om ons op die manier handig te ontdoen van een onderwerp waaraan we onze vingers kunnen verbranden. Het schuld -en boetevraagstuk maakt deel uit van de inhoud van de verhalen van de vrouwen die we hebben geïnterviewd. Daarom is een zekere bagage aan achtergrondinformatie vereist. Die halen we onder andere bij Huyse[384] en een bundel uitgegeven door het Rodenbachfonds[385]. Het is opmerkelijk dat vrouwen het startsein hebben gegeven tot de georganiseerde pro-amnestie-actie zowel na de Eerste als na de Tweede Wereldoorlog.[386]

 

IV.2.5. Een eerste halte in de zoektocht naar de wortels van een ‘onverwerkt verleden’

 

Na een onderdompeling in een stroom aan informatie nemen we de tijd voor een adempauze.[387] Eén van de centrale vragen in de probleemstelling peilt naar de fundamenten van het ‘onverwerkt verleden’ of zoals Conway zich afvraagt “(…) why so many Belgians felt so strongly about this issue”[388]. Met deze vraag in het achterhoofd hebben we tijdens de literatuur kanttekeningen gemaakt die ons misschien verder op weg helpen naar een antwoord. Dit onderdeel vormt de neerslag van enkele overpeinzingen.

 

Om te beginnen ontdekken we drie sporen die mogelijke verklaringen bieden voor de problematiek.

·    Eerst en vooral zijn de diepste wortels te zoeken in de geschiedenis zelf of de realiteit van gebeurtenissen in het verleden. Wat is er gebeurd ?

·    Een tweede spoor onderzoekt de vorm en het verloop van die wortels waarvan we een beschrijving vinden in de literatuur over repressie. Hoe schrijft men op een (niet) wetenschappelijke manier over repressie ?

·    Tot slot leidt een derde spoor ons tot hetgeen vanuit de wortels gegroeid is en dat we enkel boven de grond zien. Op welke manier is de repressie vandaag zichtbaar ?

 

De verschillende prikken die Huyse geeft in de geschiedenis over de repressie, leggen uiteindelijk enkele ontsporingen bloot in de repressiegebeurtenissen zelf, zoals die zich vanaf 1944 hebben voorgedaan. We vatten zijn visie in een notendop samen. Huyse neem als vertrekbasis het politiek beleid. Hij maakt terecht een onderscheid tussen de ontsporingen die bijna onvermijdelijk zijn geweest (maar niet te rechtvaardigen), te wijten bijvoorbeeld aan de chaotische omstandigheden van de bevrijding. Andere ontsporingen kunnen niet rekenen op een vergoelijking. Er is de beoordelingsfout waarvan de wetgeving, ontstaan in ballingschap, een goed voorbeeld is. Door de stroefheid is er weinig variatie in de strafmaat. Een andere ontsporing is de bewuste beleidskeuze om de repressie voor politieke doeleinden te exploiteren. Naast de misstappen van de politieke klasse stuurt Huyse ook verwijten aan het adres van de magistraten. Die zouden te weinig gebruik hebben gemaakt van de interpretatieruimte waarover ze beschikken om wetten toe te passen. De formalistische wijze van straf vorderen en recht spreken drijft de strafmaat namelijk omhoog.[389]

 

Het boek van Huyse en de verkorte, licht gewijzigde versie hierop in de NEVB tillen ontegensprekelijk de geschiedenis van de repressie op een hogere sport van de wetenschappelijke ladder. Zonder ook maar enigszins het belang van dit omvangrijk synthesewerk, gestoeld op grootschalig onderzoek, in twijfel te trekken, zijn we ons toch bewust van een bepaalde eenzijdigheid. Het werk wordt gestuwd vanuit één bepaalde invalshoek met één bepaald soort bronnen. Vanuit deze vaststelling maken we enkele kritische opmerkingen, die mogelijk een vollediger beeld kunnen geven van de wortels van het ‘onverwerkt verleden’.

 

Misschien lijkt het op het eerste gezicht weinig zinvol om te prakkiseren over klemtonen. Maar wij doen het toch omdat we merken dat er duidelijk minder gewicht wordt toegekend aan een gebeurtenissen als de volksrepressie[390] en de interneringen-zonder-juridisch-gevolg. Die gebeurtenissen hebben nochtans diepe sporen nagelaten op de mensen die ze hebben meegemaakt. Dat ontkent Huyse niet, integendeel.[391] Maar hij waagt zich niet aan een diepgaande analyse. Of er is een tekort aan bronnenmateriaal, of het onderwerp is te heetgebakerd[392], enz. … Wat zit er anders op dan die onderwerpen door te sturen naar de wachtplaats van de ‘verborgen geschiedenissen’ die daar hun intrede in dé Geschiedenis kunnen afwachten.

 

Wegens het gebrek aan systematisch en breedvoerig onderzoek valt het nog te begrijpen dat interneringen-zonder-juridisch-gevolg onder de categorie van de ‘verborgen geschiedenis’ vallen. Maar hoe zit het dan met de volksrepressie ? De meeste werken over repressie, ook degene die de geschiedwetenschap waardig zijn, behandelen toch dit onderwerp ? Hoe kan je dan nog spreken van een ‘verborgen geschiedenis’ ? Het probleem ligt vooral in de symptomatische, éénzijdige – in sommige gevallen prototypische – benadering ervan en dan gaat het echt niet alleen over de beeldvorming van vrouwen. Brossat is een voorbeeld van een auteur die nieuwe paden durft bewandelen. Hij probeert vanuit antropologische hoek het fenomeen van ‘les tondues’ te achterhalen. Hoewel hij soms vaag hypothetisch te werk gaat, blijft zijn onderneming bijzonder moedig.[393] Met de bevrijding van het politiek bezwarende juk op de wetenschap moet er toch ademruimte zijn voor dergelijke nieuwe initiatieven ?

 

De zoektocht naar de wortels van een ‘onverwerkt verleden’ leidt ons ook tot het taalgebruik, dat wordt aangewend in de literatuur over repressie. Bewust of onbewust worden onderliggende boodschappen doorgegeven, die op hun beurt bewust of onbewust ontvangen, eventueel geïnterpreteerd, worden. Een voorbeeld is het woord ‘slachtoffer’[394]. De dichotomie in de titel van dit deel verwijst deels naar dit slachtofferschap. De voorbeelden hebben we hier en daar opgeraapt in de literatuur.

 

Wetende dat een slachtoffer iemand is die door bepaalde gebeurtenissen zwaar wordt getroffen, zien we het woord opduiken voor mensen die geleden hebben onder “de bezetter en allen die daarmee samen heulen”[395]. Vaak wordt het etiket ‘slachtoffer’ geplakt op mensen die moeilijkheden hebben ondervonden met de ontsporingen van de repressie zoals bijvoorbeeld de volksrepressie.[396]

 

In diezelfde lijn ligt misschien het meer spreekwoordelijk voorbeeld waarin de collaborateurs het slachtoffer worden genoemd van een bepaald politiek beleid opgezet door de regering die handelt “uit onrust over haar belabberde politieke positie in het pas bevrijde land.”[397]. Over de rechtvaardiging van het woord slachtofferschap kan men discussiëren. Maar de subjectieve connotatie, die in hoofdzaak verwijst naar de persoonlijke belevingswereld, maakt zo een discussie bijna onmogelijk. Omwille van onder andere deze individuele inslag is een te veralgemenend gebruik af te raden. Bovendien is de dader – slachtofferrol tijdens een oorlog heel zwaar beladen door een soms rigoureus zwart-wit-denken in termen van slecht en goed. De term is al te vaak en te vlug aangewend in dienst van de Vlaamse beweging.[398] Om die redenen hebben we onze bedenkingen bij een titel als “De slachtoffers van de repressie” in een boek van Seberechts.[399] “Gevolgen op menselijk vlak”[400] is een titel die dezelfde problemen bundelt maar tegelijk een zekere afstand bewaart. Is hiermee het startsein gegeven voor het bannen van te zwaarbeladen woorden uit ons vocabularium ? [401] In geen geval. Het woord ‘slachtoffer’ bijvoorbeeld is noodzakelijk om een realiteit te erkennen en te omschrijven waarbij mensen zich het slachtoffer voelen of hebben gevoeld. Het bevriezen van één of meerdere fragmenten uit een realiteit in een statement kan daarentegen gevaren met zich meebrengen. In plaats van het woord gul te grabbel te gooien in uiteenzettingen over repressie bepleiten we een secuur en goed doordacht gebruik ervan.

De link van gender met het taalgebruik, in combinatie met de betekenis van slachtofferschap, ligt voor de hand als studievoorwerp.[402]

 

Een voorlopig laatste element in de zoektocht naar de wortels van het ‘onverwerkt verleden’ is de manipulatie van de repressiegeschiedenis in de politieke partijprogramma’s. De actuele politieke debatten over amnestie zijn echo’s van een politieke strijd die zesenvijftig jaar geleden begonnen is met de exploitatie van de repressie in eigen partijvoordeel. Hoewel dat juist één van de ontsporingen is van de repressie, zien we vreemd genoeg dat degenen die in de eerste gelederen staan om repressie aan te klagen, hetzelfde partijpolitieke wapen gebruiken als toen. De stemmenwinst wordt uiteraard niet meer berekend op dit programmapunt. Toch blijven bepaalde partijen een punt maken van de repressie. In die zin heeft de repressie haar steentje kunnen bijdragen in het communautair gebakkelei dat nog steeds voort duurt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[261] Met deze beeldspraak kunnen we inderdaad spreken van een ‘ziek’ onderwerp, dat doorheen de tijd door allerlei kwalen werd aangetast.

[262] Hoe wordt in de literatuur omgegaan met het ‘onverwerkte’ van de repressie in het verleden en het ‘ongewetene’ van vrouwen tijdens diezelfde repressie ?

[263] Van Dale, 1996.

[264] Ibid., 1996.

[265] “Zo werd België lid van de Verenigde Naties, van het Internationaal Monetair Fonds en van de N.A.V.O., de Westerse verdedigingsalliantie; op Europees vlak werden wij, steeds als één van de eersten lid van de Raad van Europa, van de O.E.S.O. (Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling), terwijl België een eersterangsrol speelde bij de totstandkoming van de Europese integratie.” LUYKX, T. en PLATEL, M., Politieke geschiedenis van België, 2, van 1944 tot 1985, Antwerpen, 1985, 439.

[266] Ibid., 441.

[267] Ibid., 441.

[268] Ibid., 441.

[269] WITTE, E., e.a., Politieke geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen, 1990, 227.

[270] Ibid., 241.

[271] Ibid., 241-242.

[272] Zie o.a. : ABICHT, L., (e.a.), “Oproep voor een eerlijk en rechtvaardig oordeel over collaboratie en repressie in Vlaanderen.”, In : De Morgen, 17 september 1999,2.

[273] Ibid., 241.

[274] GUNST, Petra, Op. Cit.

[275] Ibid., 53-54.

[276] Zie ook : HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 13-16.

[277] SWERTS, L. , Dagboek van een zwarte tijdens de repressiejaren (‘44-’50), Antwerpen, 1968. We vermelden hier het boek van de dochter van voorgenoemde auteur, Mijn tienerjaren in oorlog en repressie (SWERTS, Emmy, Kapellen, 1994). Het boek is geen dagboek in de strikte betekenis van het woord. Toch sluit het aan bij dat genre vanwege de verwerking van autobiografische gegevens. Bovendien refereert de inhoud van het boek onrechtstreeks naar de ervaring van de door ons ondervraagde vrouwen voor dit onderzoek. (…)

[278] DE LENTDECKER, Op. Cit.

[279] Het boek der schande van SCHERMSAKSKE (Op. Cit.) illustreert dit genre.

[280] CREYF, Katrien, “De collaboratie en de repressie in de Vlaamse roman : 1945-1985.”, In : Wetenschappelijke Tijdingen, nummer 3, 1991, 178-184. Niettegenstaande romans van ondergeschikt belang zijn voor ons onderzoek, hebben we er toch enkele ter hand genomen. Het onsterfelijke Het verdriet van België van Hugo Claus en het recent verschenen Marcel van Erwin Mortier, waarin de geschiedenis van een Oostfrontstrijder op een originele manier wordt verteld, zijn de twee belangrijkste.

[281] DERINE, Raymond, Repressie zonder maat of einde ?, Leuven, 1978, 195.

[282] GILISSEN, John, Op. Cit., 513-628.

[283] De auteurs bestempelen hun werk trouwens als ‘sociaal-wetenschappelijk van aard’. (HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 10.)

[284] We vragen ons af of het werk van HUYSE dan niet op ieders appreciatie als algemeen referentiewerk kan rekenen. Tot deze gedachte komen we wanneer we het groots opgezet internationaal werk Modern Europe after Fascism 1943-1980s, uitgegeven in 1998 o.l.v. Larsen erop na slaan. Twee artikels handelen over de Belgische situatie.* Geen van beiden vermelden in hun referenties naar Huyse en Dhondt. Met 1998 als jaar van uitgave zou men toch een ernstige update mogen verwachten. * ELSLANDER, P. en VAN DEN WIJNGAERT, M., “Dishonourable conduct in a divided state : settling accounts with the collaborators in Belgium.”, 1316-1343; VOS, L., “The extreme right in post war Belgium : from nostalgia to building for the future.”, 1344-1388.

[285] SEBERECHTS, Frank, “Rust en Orde Heerscht in de gemeente.”, Op. Cit., 245.

[286] WOUTERS, Nico, “Hetzelfde en toch verschillend. Oorlog en oorlogsherinnering in twee aangrenzende dorpen, Essen (België) en Wouw (Nederland).”, In : Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1998, nr. 5, 133-170.

[287] CONWAY, M., Op. Cit.

[288] LUYTEN, D. en Magits, M., “Aspecten van de werking van krijgsauditoraten en de rekrutering van militaire parketmagistraten na de Tweede Wereldoorlog.”, Op. Cit.

[289] LUYTEN, D., Burgers boven elke verdenking ? Vervolging van economische collaboratie in België na de Tweede Wereldoorlog., Op. Cit.

[290] RZOSKA, B., Op. Cit.; BALLEGEER, J., Op. Cit.

[291] In de NEvB beklaagt men zich erover dat de veelvormigheid van de repressie vaak over het hoofd wordt gezien en alle aandacht richt op één facet van de repressie. Het gevaar bestaat dat men hieruit veralgemenende uitspraken afleidt over dé repressie. VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2589.

 Het inzoomen op één facet van de repressie is, ons inziens toch geen bezwaar, wanneer men zich als onderzoeker bewust blijft van de verschillende verschijningsvormen van repressie. Huyse geeft zelf te kennen dat alleen al voor het onderzoek naar de berechting van collaborateurs men verplicht is een selectie te maken. (HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 10.)

[292] SEBERECHTS, F., Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie. Op.cit.

[293] Zie bijvoorbeeld : bundel : Visies op collaboratie, repressie en amnestie uitgegeven door F.V.K. Rodenbachfonds (1994).

[294] ABICHT, L. , (e.a.), Op.Cit., In : De Morgen : 17 september 1999, 2.

[295] Zie ook : DE WEVER, B., “Collaborateurs moeten zich onvoorwaardelijk verontschuldigen. ‘We moeten af van die wollige dubbelzinnigheid’., In : De Morgen, 13 Mei 2000.

[296] Huyse wil met zijn boek Onverwerkt verleden ingaan tegen de subjectieve inslag van het gros van voorafgaande publicaties. Hij beschrijft de eigen studie als “sociaal-wetenschappelijk van aard. Politieke passie is haar vreemd”. (HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 10.)

[297] Zie : II. Geschiedenis : schrijven of herschrijven ?

[298] BUYENS, F., “De amnestie-discussie.”, In : De Morgen, 12 oktober 1999.

[299] DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2589 e.v..

[300] Ibid., 312.

[301] Qua opzet wijken beiden van elkaar af. De NEVB behoort tot de categorie van gespecialiseerde encyclopedieën. De focus op de Vlaamse Beweging is een niet te verwaarlozen element. De voor – en nadelen van deze optie worden door sommige auteurs afgewogen. (ART, J., “De Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Enkele bedenkingen.”, In : Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (BMGN), deel 114, aflevering 3, 1999, 358-363. ; LEERSSEN, J., “Naar aanleiding van de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging.”, In : BMGN,, 364-368.) Het vulgariserend karakter van de tekst biedt het voordeel dat ze tot de kern doordringt. Dat de tekst over de repressie in hoofdzaak teruggaat op de monografie van Huyse is natuurlijk handig meegenomen.

[302] De verschilpunten zijn bijna verwaarloosbaar. Dat is niet verwonderlijk als je ziet dat Huyse ook één van de auteurs is die meewerkt aan de versie in de NEVB.

[303] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2589.

[304] Ibid., 2589.

[305] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 46.

[306] Regering Van Acker I : februari 1945-augustus 1945.

[307] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2590.

[308] Ibid., 45.

[309] SEBERECHTS, F., Ieder zijn zwarte(…), Op.Cit., 11 en 54-55. Het is ons niet helemaal duidelijk waarom Seberechts deze oproep kiest als titel voor zijn boek. Een verantwoording van deze keuze staat niet expliciet vermeld.

[310] HUYSE, L. en DHONDT, S., Onverwerkt verleden (…),43.

[311] Ibid., 45.

[312] PAUWELS, W., De Bevrijdingsgedagen van 1944. De Geheime Rapporten van F.-L. Ganshof., Antwerpen, 1994, 293. In het boek komen twee kwesties aan bod : “de wijze waarop de collaborerende Vlamingen en Walen gevangen genomen zijn en berecht en (…) de waardering voor het optreden van de weerstandsorganisaties tijdens en onmiddellijk na de bevrijding. (…) De openbaar gemaakte bron bestaat uit de rapporten die de Gentse historicus F.L. Ganshof, als kapitein-commandant, schreef in opdracht van zijn broer W. Ganshof van der Meersch, de Hoge Commissaris van de Belgische Veiligheid.” (VAN HEES, P., (recensie) “WILFRIED PAUWELS (…)”, In : Wetenschappelijke Tijdingen, LIV/2/1995, 112-114.)

[313] WILS, L., “Over collaboratie en repressie.”, In : Wetenschappelijke Tijdingen, nummer 3, 1993, 164. Zie ook : WILS, L., Van Clovis tot Happart : de lange weg van de naties in de Lage Landen, Leuven, 1995, 229 e.v.

[314] WITTE, E., Op. Cit., 241.

[315] REYNEBEAU, M., Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, 1995, 207.

[316] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op.Cit., 46.

[317] Ibid., 45.

[318] Voor een verantwoording van deze keuze : zie IV.2.5. Een eerste halte in de zoektocht naar de wortels van een ‘onverwerkt verleden’.

[319] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2590.

[320] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 50.

[321] Ibid., 51.

[322] Ibid., 52.

[323] Ibid., 53 en VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2590.

 

[324] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2590.

[325] Ibid., 32-33.

[326] Ibid., 34.

[327] Huyse verwijst hier naar een zestal verhandelingen gemaakt o.l.v. H. Balthazar en B. de Wever aan de Rijksuniversiteit van Gent waarin de zuivering van gemeentebesturen en –raden bestudeerd is. Ibid., 33. (Persoonlijke noot : zie bovengenoemde thesissen van Gunst en Biebauw)

[328] Het onderdeel dat verwijst naar het verloop voorzien we in een volgend punt. Zie : IV.2.3.

[329] Ibid., 23-24.

[330] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2595.

[331] Via de prosopografie van magistraten ontkrachten ze stellingen als zouden er improvisatie en lichtzinnigheid troef geweest zijn in de aanstelling van magistraten. LUYTEN, D. en MAGITS, M., Op. Cit.

[332] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2596-2597.

 

[333] Ibid., 2597. De goederen van de verdachte worden onder een stelsel van dwangbeheer gebracht tot het strafbeding beëindigd is en bij veroordeling aan alle geldelijke verplichtingen jegens de Belgische voldaan is.

[334] De procenten van man-vrouwverhoudingen zijn voorwerp van analyse en interpretatie in III.3. Vrouwen en repressie;

[335] Dit gegeven pikken we terug op in IV.2.4. Op zoek naar de wortels van een ‘onverwerkt verleden’.

[336] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2598.

[337] Ibid., 2595.

[338] Zie : Militaire rechtbanken

[339] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2597.

[340] Ibid., 2598.

[341] Ibid., 2598 ; Zie ook : I.5.1. Literatuur : Vrouwen en repressie

[342] Zo plaatst Huyse een groot vraagteken bij bijvoorbeeld de categorie van mannen en vrouwen van wie nog niet bewezen is dat zij schuldig zijn. Dat ook zij hun bewijs van burgertrouw kunnen verliezen, beschouwt hij “als strijdig met de meest elementaire principes van het strafrecht.” (Zie : HUYSE, L., Op. Cit., 39.)

[343] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2591-2592.

[344] We ontdekken tijdens het onderzoek tot onze verwondering andere namen, die we tot dan toe in geen andere (officiële) bron vermeld zagen. Vermoedelijk gaat het in dat geval over personen die zonder veroordeling hebben vastgezeten. Deze mensen maken uiteraard ook deel uit van de repressie, maar vallen voor wie zich bij de geschiedschrijving enkel op officiële bronnen baseert, tussen de mazen van het net.

[345] RZOSKA, B., Zij komen allen aan de beurt, de zwarten. Het kamp van Lokeren. Leuven, 1999.

[346] RZOSKA, B., Op. Cit., 60.

[347] Ibid., 79.

[348] Een eerste periode : september 1944 - augustus 1945; een tweede periode : augustus 1945 – februari 1947 en een derde periode : maart 1947 – december 1952.

[349] Regering : H. Pierlot (Kath.) : 27 september 1944 - 7 februari 1945. Kath. – Lib. – Soc. – Com. Regering : A. Van Acker I (Soc.) : 12 februari 1945 - 2 augustus 1945. Kath. – Lib. – Soc. – Com.

[350] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op.Cit., 91.

[351] Ibid., 92.

[352] Ibid., 95.

[353] De beslissing of een geïnterneerde al dan niet in voorhechtenis moet worden genomen is van cruciaal belang in de procedure want de internering is uiteindelijk maar een noodoplossing. (Ibid., 97)

[354] Ibid., 100.

[355] Ibid., 101.

[356] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2595-2596.

[357] Ibid., 115-121.

[358] Regering : A. Van Acker II (Soc.) : 2 augustus 1945 – 9 januari 1946. Soc. – Lib. Com. – UDB. Regering : P.H. Spaak I (Soc.) : 13 maart 1946 – 19 maart 1946. Soc. Regering : A. Van Acker III (Soc.) : 31 maart 1946 – 10 juli 1946. Soc. – Lib. – Com. Regering : C. Huysmans (Soc.) : 3 augustus 1946 – 12 maart 1947.

[359] De ‘tegenstellingen’ waarover men het heeft in de NEVB verwijzen duidelijk naar interne tegenstellingen binnen de coalitie. Ze mogen niet worden verward met de ‘partijpolitieke tegenstellingen’ die in deze periode een omgekeerd evenredig verloop kennen.

[360] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2596.

[361] Ibid., 2596.

[362] Strikt juridisch genomen, staat de regering Van Acker II niets in de weg om het openbare debat te omzeilen in het tot stand komen van de epuratiewet. De nog lopende wet, die de volmachten verzekert van het kabinet in de zaak van de epuratie, druist in tegen de vaak ongeschreven spelregels van de pacificatiepolitiek. Hierdoor krijgt de epuratiewet van 19 september 1945 “een betekenis die de concrete inhoud ervan verregaand overschrijdt”. (Ibid., 143.)

[363] REYNEBEAU, M., Op. Cit., 205-206.

[364] Ibid., 146-147.

[365] WILS, L., Op. Cit., 165.

[366] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 147.

[367] VAN MOLLE, L. en GUBIN, E., Vrouw en politiek in België., Tielt, 1998, 39.

[368] Regering : P.H. Spaak II (Soc.) : 20 maart 1947 – 27 juni 1949. Soc. – CVP. Regering : G. Eyskens I (CVP) : 11 augustus 1949 – 6 juni 1950. CVP - Lib. Regering : J. Duvieusart (PSC) : 8 juni 1950 – 11 augustus 1950. CVP Regering : J. Pholien (PSC) : 16 augustus 1950 – 9 januari 1952.

[369] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 149-152.

[370] Ibid., 156.

[371] Ibid., 154-155.

[372] Ibid., 159.

[373] Ibid., 156-158.

[374] Ibid., 159.

[375] Ibid., 159-161.

[376] Ibid., 165.

[377] Ibid., 170.

[378] TOLLEBEEK, J. en VERSCHAFFEL, T., De vreugden van Houssaye. Apologie van de historische interesse. Amsterdam, 1992, 13-37.

[379] “De jongste weken kreeg het sluimerende debat over verzoening een kleine opstoot. Voorzitter Lionel Vandenberghe van het Ijzerbedevaartcomité startte de controverse. Hij suggereerde dat gewezen collaborateurs spijt zouden betuigen over hun oorlogsgedrag. (…).”(De Morgen, 13 mei 2000.)

[380] (L. Dupont, R. Verstraeten, 1990, pp. 797-801) : uit HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 291.

[381] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 291.

[382] Zie ook : NevB.

[383] Een voorproefje is de argumentatie-analyse voorgesteld tijdens de seminaries van Historische Kritiek. Zie cursus : VAN GINDERACHTER, M., Historische Kritiek van de nieuwste tijden 1999-2000. Seminar : Hoe ontleed ik een tekst ?, niet-gepubliceerde cursus, Universiteit Gent, Academiejaar 1999-2000, 21.

[384] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 282-285.

[385] SEBERECHTS, F., (e.a.), Visies op collaboratie en amnestie, F.V.K. Rodenbachfonds, 1994, 29.

[386] DE WEVER, B., “Amnestie”, In : LEEMANS, G., (red.), Vlaanderen komt in massa. De Vlaamse beweging als massabeweging, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1999, 175.

 

[387] Een tweede halte is voorzien na ons eigenlijke onderzoek. Zie : VI. Conclusie.

[388] CONWAY, M., Op. Cit., 18.

[389] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit., 277-280.

[390] Ook in de Politieke geschiedenis van België(…) van Witte wordt gewag gemaakt van een leemte op vlak van volksrepressie.(WITTE, E., e.a., Op. Cit., 242.)

[391] Om weerwerk te bieden aan de onderzoeken in het verleden die nogal vaak de nadruk hebben gelegd op de meer spectaculaire elementen, streeft Huyse er met zijn werk naar het voetvolk - degenen van wie het uittreksel van vonnis of arrest in het Staatsblad is verschenen, wel te verstaan ! - in beeld te brengen.

[392] In de NEvB staat er in de eerste alinea bij straatrepressie te lezen : “Vermoedelijk zal het nooit meer mogelijk zijn om in deze berichten werkelijkheid, overdrijving en fantasie te scheiden.” (VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2589.) Betekent dat straatrepressie daarom geen voorwerp van studie meer kan zijn ? Want dat lezen we, misschien onterecht, tussen de regels.

[393] Zie : III.3.2. De ‘cultureel antropologische’ invalshoek in de Franse literatuur

[394] Een persoonlijke anekdote ligt ten grondslag aan de focus op het woord ‘slachtoffer’. Tijdens een collegeles Geschiedenis van de Nieuwste Tijd maakte prof. Van Molle er ons op attent dat ze probeert te vermijden het woord repressieslachtoffer in het algemeen te gebruiken. Een collega had haar op de politiek incorrecte betekenis gewezen. Denkend aan mijn grootmoeder protesteerde ik direct : “Waarom zou zij met de haar ten onrechte aangedane problemen, geen slachtoffer mogen worden genoemd ?” Sindsdien houdt het woord me in de ban.

[395] ERDMAN, F., “Kanttekeningen bij vergeven en vergeten.”, In : F.V.K. Rodenbachfonds, Op. Cit., 17.

[396] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2589.

[397] REYNEBEAU, M., Op. Cit., 209.

[398] Seberechts haalt in zijn deel over anti-Vlaamse repressie de auteur Boon aan als een vertolker van de harde houding in de publieke opinie tegenover Vlaamse collaborateurs. Seberechts vervolgt dat ook Boon niettemin niet ontkomt aan de idee dat er anti-Vlaamse elementen in de repressie zaten. Een uitermate boeiend citaat van Boon geeft een mooie illustratie bij de door ons voorgestelde problematiek van het slachtofferschap. Boon weigert de vervolgde of gestrafte ‘zwarten’ slachtoffers van het Vlaamse volksideaal te noemen want “Velen onder hen zijn op vreselijke wijze tekortgeschoten in liefde voor Vlaanderen. (…).” Verder nuanceert Boon inderdaad zijn standpunt door te wijzen op de ontsporingen van de repressie in bepaalde gevallen. Maar, en dat heeft Seberechts misschien niet opgemerkt, zelfs voor die gevallen neemt hij niet het woord ‘slachtoffer’ in de mond. (SEBERECHTS, F., Op. Cit., 167.)

[399] Ibid., 119-149.

[400] VANDEWEYER, L., (e.a.), “Repressie”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Op. Cit., 2598-2599.

[401] Benoemt Bourgeois dezelfde doelgroep daarom als de ‘getroffenen’ in plaats van ‘slachtoffers’? Zie : Bundel uitgegeven door de ‘Werkgroep belast met het opmaken van een inventaris van de sociale en menselijke gevolgen voor de slachtoffers van de oorlog, met name ook van de Spaanse burgeroorlog en voor de getroffenen

van de repressie- en epuratiewetgeving’. (Vlaamse Raad, Werkgroep (…), Brussel, 1984, 221.)

[402] Zie : III.3. Vrouwen en repressie.