Vrouwen uit Izegem getroffen door de repressie na de Tweede Wereldoorlog. Een case-study in genderperspectief. (Hilde Timmerman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. ‘Ongeweten’ en ‘onverwerkt’ verleden

 

I.1. Inleiding

 

Het lijkt misschien een beetje ongeloofwaardig. Maar deze licentiaatverhandeling gaat, kort samengevat over een ‘ongeweten’ en een ‘onverwerkt’ verleden.

 

Dit deel vertelt de wordingsgeschiedenis van een wetenschappelijk verhaal :

Hoe het verhaal begint (I.2. Motivatie), hoe het verhaal wetenschappelijk wordt (I.3. Probleemstelling), hoe het wetenschappelijk verhaal is opgebouwd (I.4. Indeling van de Verhandeling), waarop het wetenschappelijk verhaal steunt (I.5. Methode met I.5.1. Literatuur en I.5.2. Bronnen).

 

 

I.2. Motivatie

 

Het zou mooi geweest zijn om te kunnen schrijven dat de idee voor dit onderwerp in een verlicht moment of als een donderslag bij heldere hemel me door het hoofd schoot. Zo is het dus niet gebeurd. Integendeel, de idee – of spreek ik in dat stadium misschien beter van fascinatie voor het verleden ? - sluimerde al jarenlang ergens in een verloren hoekje van mijn herinneringen. Hoewel ik me er niet van bewust was, hebben die speciale herinneringen zich hardnekkig in mijn geheugen genesteld en eisen nu hun bestaansrecht op.

 

De spilfiguur is mijn gootmoeder. De herinneringen aan haar gaan over de repressie die ze heeft meegemaakt. Voor haar betekende dit duidelijk een zwarte bladzijde in haar leven. Een zweem van verbittering klonk altijd door in haar relaas over de gebeurtenissen uit die periode en die verbittering heeft ze tot haar laatste levensdagen met zich meegedragen. Wanneer ik dit werk aan haar wil opdragen dan is dat omdat ik onder andere wil begrijpen wat er precies gebeurd is, in welke context de gebeurtenissen moeten worden geplaatst en welke impact een bepaald (historisch) feit op een mensenleven kan uitoefenen.

 

Anderzijds sluit dit levensverhaal perfect aan bij een andere fascinatie, namelijk de plaats van vrouwen in de geschiedenis. Er is iets dat wringt en dat intrigeert me. Daarom is het schrijven van deze verhandeling een soort wensvervulling en kan ik uiting geven aan mijn bekommernis om de onevenwichtige sekseverhouding in de algemene geschiedschrijving, waarbij vrouwen meestal het onderspit moeten delven.

De motivatie vormt tegelijk het startpunt en de drijfkracht van mijn licentiaatverhandeling.

 

 

I.3. Probleemstelling

 

Het ‘onverwerkt’ verleden verwijst naar de repressiegeschiedenis en het ‘ongeweten’ verleden[1] naar vrouwengeschiedenis[2]. Twee hoofdvragen vormen bijgevolg de rode draad in de omschrijving van het onderzoeksobject.

Hoe kunnen we een bijdrage leveren om het ‘onverwerkt’ verleden bespreekbaar te maken ? Hoe kunnen we een bijdrage leveren om het ‘ongeweten’ verleden van vrouwen in de repressie aan het licht brengen ?

Wanneer we de probleemstelling in één vraagvorm gieten dan komen we tot de volgende formulering : Hoe kunnen we via een zoektocht naar het ‘onverwerkt’ verleden van vrouwen een bijdrage leveren aan vrouwengeschiedenis ?

 

De probleemstelling fungeert als een soort generator voor wetenschappelijk onderzoek en verlangt van bij de aanvang een degelijke onderbouw, bestaande uit de hoofdvraag en afgeleide vraagstelling. Hoewel de probleemstelling als onvoorwaardelijke richtingwijzer geldt voor het onderzoek, kunnen we niet verhinderen dat deze af en toe op losse schroeven wordt gezet. Door de aard van het onderzoek zelf dringen zich af en toe andere, onvoorziene vragen op. Deze vertakkingen, die er achteraf zijn bijgekomen, worden niet opgenomen in de oorspronkelijke probleemstelling, maar krijgen vanzelfsprekend ruimer de aandacht in de respectievelijke delen en hoofdstukken. Een dergelijke werkwijze benadrukt het altererende karakter van een verhandeling.

 

We bespreken hier een probleemstelling in de prilste fase van zijn conceptie.

 

Zoals eerder vermeld schragen twee pijlers het onderzoek. Een eerste betreft de vrouwengeschiedenis of het genderperspectief toegepast op de geschiedschrijving, die aan een grondige analyse wordt onderworpen. Ten einde te kunnen terugvallen op een stevig wetenschappelijk fundament gaan we op zoek naar de intrinsieke betekenis van vrouwengeschiedenis en hopen we dat we adequate werkinstrumenten op het spoor komen die ons kunnen helpen bij het onderzoek.

We plaatsten een trechtervormige filter op het omvangrijke onderwerp om zo de meest interessante informatie af te romen die het onderzoek tot nut kan zijn.

 

We onderscheiden drie niveaus :

 

·   In eerste instantie pogen we tot een definitie van vrouwengeschiedenis te komen en de betekenis voor onze verhandeling :

Wat betekent vrouwengeschiedenis, na uitvoerige literatuurstudie voor ons ?

Welke polemische traktaten spelen een belangrijke rol ?

Welke plaats bekleedt vrouwengeschiedenis in de geschiedenis als wetenschap ?

Hoe kunnen we onze verhandeling kaderen in deze theoretische benadering ?

Welke zijn de grote struikelblokken waarmee we worden geconfronteerd bij het schrijven van vrouwengeschiedenis ?

Hoe kunnen we bepaalde problemen ondervangen ?

Welke accenten moeten we leggen ?

Waarmee moeten we rekening houden bij het schrijven van geschiedenis in een dergelijk perspectief ?

 

·    Vervolgens pogen we een beeld te vormen van vrouwen en oorlog en geweld, met toespitsing op de Tweede Wereldoorlog en het fascisme, nazisme en Vlaams-nationalisme

Over welke informatie beschikken we als we er de internationale literatuur op na slaan ?

Welke (stereotiepe) beelden en gedachtegangen bestaan er omtrent vrouwen en mannen in oorlogssituaties ?

Is er een mogelijkheid om die te doorprikken ?

Welke verschillende strekkingen komen we op het spoor in de wetenschappelijke bijdragen die specifiek vrouwen tijdens de Tweede Wereldoorlog bespreken ?

Hoe kunnen we de verschillende bijdragen kritisch tegenover elkaar afwegen ?

Waar en hoe plaatsen we het eventueel emancipatorische aspect van vrouwen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog ?

Wat betekent de ‘Historikerinnenstreit’ die ontstaan is naar aanleiding van het verschijnen van het boek van Koonz[3] ?

Kunnen we deze pennenstrijd rond vrouw als slachtoffer of als dader ook toepassen op de repressie ?

Welke zijn de verschillende vormen van collaboratie van vrouwen ?

 

·   Tot slot pogen we een stand van zaken op te stellen met betrekking tot de literatuur over vrouwen tijdens de repressie, met nationale en internationale invalshoek :

Wat bestaat al aan literatuur over vrouwen tijdens de repressie na de Tweede Wereldoorlog ?

Welke positieve inzichten of beperkingen houdt deze literatuur in ?

Zijn er bepaalde constanten waar te nemen ?

In hoeverre voldoet de informatie aan de vooropgestelde doelstelling van de verhandeling ?

 

In een tweede pijler onderzoeken we de repressiegeschiedenis. Ook hier is het de bedoeling om het onderwerp zoveel mogelijk af te bakenen in functie van de concrete doelstelling.


We onderscheiden eveneens drie niveaus :

 

·      Op een eerste niveau proberen we via de voornaamste wetenschappelijke werken tot een omschrijving van repressie te komen :

Wat wordt onder repressie verstaan ?

Welke wetenschappelijke werken over de repressie na de Tweede Wereldoorlog zijn voor handen ?

Welke is de problematiek die vast hangt aan de repressiegeschiedenis ?

Hoe wordt daar in de wetenschappelijke werken mee omgegaan ?

Hoe kunnen wij in deze verhandeling de problematiek op een omzichtige manier bespreekbaar maken?

 

·      We gaan op een volgend niveau na wat verstaan wordt onder de repressie na de Tweede Wereldoorlog in België :

Wat betekent de repressie voor België na de Tweede Wereldoorlog ?

Welke gebeurtenissen, afspraken, wetten en persoenen hebben hierbij een doorslaggevende rol gespeeld ?

Hoe komt het dat de repressie in België en delicate kwestie blijft ? Waarom spreekt men van een ‘onverwerkt’ verleden ?

Of zoals Huyse en Dhondt verder in hun probleemstelling naar voor schuiven : Wat is er in de collaboratie en haar bestraffing verantwoordelijk voor de onrust die zij na al een halve eeuw veroorzaken ?[4]

 

·      Tot slot bestuderen we de casus Izegem met betrekking tot de repressiegeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog :

Waarmee moeten we rekening houden bij het beschrijven van de problematiek van de repressie beperkt tot één gemeente ?

Welke analoge studies voor andere gemeenten kunnen ons van dienst zijn en bieden ons nuttige wenken bij het vergaren en verwerken van gegevens ?

Wat gebeurt er vlak na de Tweede Wereldoorlog tijdens de bevrijding in Izegem ?

Hoe manifesteert de repressie zich daar ?

Hoe bakenen we de periode af ?

Hoe bakenen we het onderwerp geografisch af ?

Stemt het Izegem van nu overeen met wat men in 1940-’44 aanduidt als Izegem ?[5]

Op welke manier kunnen we de repressiegeschiedenis plaatsen in een algemene politieke, sociaal-economische en culturele context van Izegem ?

Welke regionale problemen spelen een rol ?

Hoe kunnen we die specifieke geschiedenis van Izegem plaatsen in de repressiegeschiedenis van België ?

Wat gebeurt er tijdens de Duitse bezetting van 1940-’44 in Izegem ?

Welke zijn de collaborerende bewegingen ?

Welke zijn de verzetsgroeperingen ?

Zijn er in de literatuur al aanwijzingen van vrouwen tijdens de repressie in Izegem ?

Op welke manier worden ze ter sprake gebracht ?

 

Het is uiteindelijk de bedoeling dat de twee pijlers samenkomen en gecombineerd worden in het concreet onderzoek over vrouwen tijdens de repressie. Op dit niveau van het veldwerk baseren we ons in hoofdzaak op bronnen die ons in staat moeten stellen een zinvol antwoord te formuleren op onze hoofdvraag, namelijk :

Hoe kunnen we via een zoektocht naar het ‘onverwerkte’ verleden van vrouwen een bijdrage leveren aan vrouwengeschiedenis ?[6]

 

Hoewel de opbouw van de probleemstelling goed te verantwoorden is, merken we op dat deze verhandeling - in het algemene kader van de genderanalyse - deel uitmaakt van een overgangsfase. Idealiter zouden we in de toekomst moeten kunnen afstappen van de tweedeling die we hier hebben toegepast. De twee pijlers zouden in zulke mate met elkaar moeten verweven zijn dat er uiteindelijk maar één pijler meer hoeft te bestaan.

We dromen met andere woorden van een geschiedschrijving waarin de theorie van gender zo ver en diep doorgedrongen is in de praktijk dat een exhaustieve benadering van gender, zoals wij die nu beogen, niet meer hoeft.

 

 

I.4. Indeling

 

Het is een publiek geheim dat de inleiding en het besluit van een wetenschappelijke werk normaliter een groot deel zoniet het grootste deel van de rest van de inhoud verraden en ook navenant worden gelezen. Neem nu de inleiding. Wanneer de auteur zich de moeite getroost een kleine indicatie over de vorm van de tekst in te lassen in de inleiding dan weet de lezer ten minste wat hij of zij mag verwachten. Tom De Meester geeft in het voorwoord van zijn licentiaatverhandeling duidelijk te verstaan dat zijn verhandeling “opgevat is als een wetenschappelijk onderzoeksverslag ; een betoog dus, en geen verhaal.”

Plaatsen we daartegenover Metcalfe die in de inleiding van zijn boek de lezer eveneens attent maakt op de aard van het beestje dan krijgen we volgende omschrijving : “Ik wil niet zozeer een detective zijn als wel een schilder die een vergane wereld van persoonlijke en dagelijkse kleuren voorziet die ze eens bezeten heeft. Ik wilde de geschiedenis van een revolutie beschrijven zoals de mensen die zelf beleefden(…).”[7]

 

Dit soort hoffelijkheid willen we ook u, lezer, in deze inleiding niet onthouden. Alleen kiezen we niet voor het ene, betoog, of het andere, verhaal. We slaan een derde weg in die een combinatie is van beiden. Dat de twee compatibel zijn, is van bij de aanvang reeds gebleken. Onnodig hier een kip of ei discussie te voeren want betoog en verhaal staan doorheen het onderzoek voortdurend in wisselwerking met elkaar.

Het verhaal – idee van grootmoeder – roept vragen op over een betoog - gendergeschiedenis. Dat betoog weekt weer andere vragen los over het verhaal dat een veelheid van verhalen wordt. …

 

In de eerste delen komt de nadruk te liggen op het betoog.

            II schrijven van geschiedenis

            III schrijven van geschiedenis in een bepaald perspectief en zijn consequenties

           

Het vierde deel vormt een overgang.

IV schrijven van een concrete geschiedenis (repressie) dat deels verankerd zit in een bepaald betoog en deels de eerste steen legt voor de constructie van het verhaal van vrouwen

 

Tot slot komt het verhaal.

            V schrijven van een verhaal van vrouwen die de repressie hebben meegemaakt

 

Dit verhaal drijft ons eerst methodologisch en daarna conceptueel weer tot het betoog.

 

De dichotomieën die in de titels vervat zitten, dwingen ons niet noodzakelijk tot deze of gene keuze. Ze vormen de extremen van verschillende vertogen, waarbij onze voorkeur uitgaat naar een genuanceerde uiteenzetting.

 

Vanzelfsprekend zijn de probleemstelling en de afgeleide vragen de richtlijn. In de eerste plaats zoeken we naar antwoorden op die vooropgestelde vragen. In de tweede plaats formuleren we nieuwe onderzoeksvragen.

 

 

I.5. Methode

 

I.5.1. Literatuur [8]

 

Vrouwen en repressie

 

Vooraleer een groot werk op touw te zetten is het belangrijk om het tot nog toe verrichte veldwerk in kaart te brengen. Na een kortstondige zoektocht worden we bevestigd in ons vermoeden dat een werk met de vooropgestelde doelstelling van onze licentiaatverhandeling, die bovendien sterk getekend is door de regionale afbakening, nog onbestaande is. We verlaten even onze lokale stek en vragen ons af hoe het staat met literatuur op nationaal vlak. Ook hier ontdekken we dat ‘vrouwen en repressie’ een grotendeels onontgonnen gebied is.

 

Drie publicaties komen het dichtst in de buurt van onze doelstelling. Een eerste wetenschappelijke poging schrijven we op naam van De Bock[9]. Ze beoogt de profielschets van de vrouwen van het interneringscentrum te Gent. Hoewel het geheel in een brede maatschappelijke context is ingebed kunnen we enig scepticisme niet onderdrukken. Het boek van De Bock is verschenen in 1946 wat mogelijks gevolgen heeft voor de aangewende methodiek die geënt is op de toenmalige criminologie. In haar betoog is een paternalistisch morele ondertoon latent aanwezig waarbij het hele gerechtelijk bestraffingapparaat in het teken van de vaderlandsliefde wordt verantwoord.

Het tweede werk, dat van Waeterloos[10], benadert eveneens de problematiek vanuit gerechtelijk oogpunt. Steunend op de literatuur over judiciële bronnen[11] komt ze tot een bondig overzicht van de bestraffing van vrouwen voor het gerecht, waarbij ze duidelijk over de muren van de interneringscentra heen kijkt. Ze baseert zich hiervoor op Gilissen, die lange tijd de referentie is geweest voor studies over repressie in België.

Minder wetenschappelijk door een falende kritische zin maar niettemin heel bruikbaar voor praktisch onderzoek is de bijdrage van De Bleecker-Ingelaere[12]. De kardinale bronnen zijn interviews afgenomen met vrouwen die de repressie hebben meegemaakt. Handig is een integraal afgedrukte vragenlijst die de rode draad vormt van de gesprekken.

 

Opvallend is het ontbreken van een breder maatschappelijk draagvlak van het onderwerp in deze studies. De doelgroep of het voorwerp van studie zit bovendien zit bovendien een beetje gekneld een juridisch of een legitimerend Vlaams-nationalistisch keurslijf. Het voordeel van een lokale aanpak zoals wij dat beogen is dat onze doelgroep vrouwen omvat van verschillende slag. Uiteraard hebben ze raakpunten met juridische en of Vlaams-nationalistische invalshoeken. Maar dit staat op voorhand niet noodzakelijk vast.

De werken die expliciet handelen over vrouwen tijdens de repressie na de Tweede Wereldoorlog in België zijn dus op één hand te tellen. Toevallig is dit jaar aan de VUB een onderzoeksproject van start gegaan onder leiding van professor Machteld De Metsenaere met als titel “Vrouwen en repressie in België”, die ongetwijfeld deze leemte zal opvullen.

 

De zijdelingse verwijzingen naar vrouwen in algemene en juridische bijdragen over repressie horen eigenlijk niet thuis onder de noemer ‘vrouwen en repressie’ maar toch nemen we ze hier op omdat ze de status questiones mee vorm geven De restrictieve behandeling van het onderwerp – dat in aanvang niet eens vanuit een probleemstellende optiek vertrekt – vervult in het algemeen een vervolledigende functie. Bijna vanuit een curiosum stelt men verschillen vast tussen mannen en vrouwen. Zelden overstijgen auteurs het niveau van observatie van feitelijke gegevens. Wat te doen met dergelijke genderonverschillige boeken ?

Vele bijdragen zijn evenwel te waardevol om aan de kant te schuiven. Neem het boek van Huyse en Dhondt. Volgens de auteurs ziet de procentuele man-vrouw-verhouding in een overzichtsfoto van de veroordeelden er als volgt uit : voor de veroordeelde vrouwelijke collaborateurs : 12% tegen 88% mannen[13]; voor de epuratie[14] ligt dat percentage hoger : 32% tegen 68% mannen[15].

 

Dankbaar nemen we deze cijfergegevens in ontvangst nemen. Toch is het jammer dat we niet meer uitleg krijgen. Laten we nu nog aannemen dat onze genderbenadering te hoog gegrepen is in het bestek van dit boek. We brengen alle begrip op voor een noodzakelijke beperking van het studieobject, ware het niet dat de auteurs – onbewust wellicht - soms zelf aanzetten geven die onze gendergevoeligheid opnieuw prikkelen. Het volgend voorbeeld kan dit misschien verduidelijken. Huyse en Dhondt vinden dat hun studie met betrekking tot ‘politieke collaboratie die door de strafrechter werd veroordeeld’ enkele opmerkelijke zaken aan het licht brengt. “Zo valt op dat bijna één kwart van deze bevolking (22%) uit vrouwen bestaat. Dat is aan de hoge kant.” [16] Een punt sluit deze interessante vaststelling af. Dat belet ons echter niet toch zelf nog enkele vraagtekens te plaatsen. Wat doet de auteurs besluiten dat het aandeel van 22% vrouwen een hoog percentage is ? Waarom vinden de auteurs dit een opmerkelijk gegeven ? Met andere woorden welke premisse ligt hieraan ten grondslag ?
 

Dit uitmelken van teksten zoals Milis het zo beeldrijk noemt[17] is geen haarkloverij maar staat ten dienste van het ontrafelen van een andere realiteit die afwijkt van de algemeen gangbare.[18] Intussen zitten we op de trein van de tekstanalyse die ons doorheen de literatuur in de richting brengt van onze eindbestemming[19].

Er is een ander kenmerk waarneembaar in de algemene literatuur over repressie en de link met vrouwen. We constateren dat vrouwen en repressie soms zijn uitgegroeid tot een icoon, in de eenzijdige betekenis van een slachtoffer. Voorbeelden zijn vooral terug te vinden in het fotomateriaal dat auteurs gebruiken om hun repressiegeschiedenis te verrijken. Althans dat is hun bedoeling. Maar in feite verarmen ze op deze manier de geschiedenis. Meestal zijn op de foto’s vrouwen te zien in vernederende omstandigheden. Hun haar wordt afgeschoren, hun ontblote borsten zijn beschilderd met hakenkruisen of ze zitten als dieren gevangen in een kooi met stro.[20]

 

Het ligt geenszins in onze bedoeling een bepaalde realiteit te ontkennen. Maar we zijn ervan overtuigd – en die overtuiging zien we gesterkt in ons bronnenonderzoek - dat deze manier van geschiedschrijving fragmentarisch is. Een dergelijke voorstelling van vrouwen in de repressiegeschiedenis, wars van elke nuancering, ligt ons moeilijk.

De suggestieve connotatie die vastklit aan het onderwerp is paradoxaal. Enerzijds is er de verlammende werking op het onderzoek. Anderzijds roept deze kunstmatige paralyse ontelbare vragen op. Zij vormen op hun beurt de sleutel op de deur naar nieuw onderzoek.
 

Op de vraag naar de oorsprong van het fenomeen van het scheren vinden we antwoorden met een antropologische inslag bij de Franse auteurs Brossat en Virgili[21]. Inspirerend voor het eenzijdig opvoeren van vrouwen tijdens de repressie als slachtoffer is het artikel van Bock over “Daders, slachtoffers, omstanders en meelopers van racisme en de holocaust in nazi-Duitsland, 1933-1945”[22].

 

Bock alludeert op de ‘historikerinnenstreit’ die ontstaan is naar aanleiding van het boek Mothers in the fatherland van Koonz[23]. Het komt erop neer dat Koonz de Duitse vrouwen, vooral de moeders en echtgenoten, mede verantwoordelijk acht voor de nazistische gruweldaden. Deze stelling wordt haar niet in dank afgenomen, onder andere dus door Bock. Het slachtofferschap en het daderschap maken de kern uit van het debat. De controverse opent voor ons nieuwe perspectieven, in die zin dat we ons afvragen of een dergelijke genderbenadering zoals Bock die voorstelt ook van toepassing is op de situatie van vrouwen tijdens de repressie.[24]

 

Vrouwengeschiedenis en repressiegeschiedenis

 

De geschiedtheoretische uitvalsbasis lokaliseren we op het terrein van de vrouwengeschiedenis of van de geschiedenis in genderperspectief. Meteen zitten we opgescheept met een kopbreker van formaat. Welke naam geven we het kind ?

Vooraleer het te etiketteren, is het belangrijk om het een plaats toe te kennen in het amalgaam van stromingen die allen een bijdrage leveren aan de theorie van de geschiedenis. Lorenz[25] biedt een uitstekende aanzet voor deze situering. Hij plaatst vrouwen- of gendergeschiedenis in het verhalende verklaringsmodel, dat deel uitmaakt van een hermeneutische visie op de historische verklaring. In deze uiteenzetting noemt Lorenz de bijdragen van Scott een vruchtbare toepassing van Derrida’s gedachtegoed van de intertekstualiteit op zoek naar het Andere … oftewel de deconstructie van het verleden[26]. Scott, een Amerikaanse historica, is een boegbeeld dat onmogelijk over het hoofd kan worden gezien in de theoretische beschouwingen over vrouwengeschiedenis[27].

In het Nederlands taalgebied zetten onze Noorderburen – historici hun beste beentje voor. Grever[28] en de Haan zijn bijvoorbeeld twee ronkende namen. Ook in het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, dat thematische nummers uitgeeft, wordt voldoende ruimte gelaten voor geschiedtheoretische discussies.
 

In België heeft men op dat vlak een achterstand in te halen. Toch laten Belgische historici[29] zich niet onbetuigd en mogen ze enkele interessante bijdragen op hun actief schrijven. Bracke[30] maakt ons wegwijs in een waaier van artikels door die te bundelen in een handige reader. Een niet te missen bron om op de hoogte te blijven van de recentste ontwikkelingen op dat specifiek studiegebied, maar ook in het algemeen op vlak van vrouwenstudies in België, is het tijdschrift Sophia[31], uitgegeven door de gelijknamige organisatie[32].

 

Het theoretiseren van een discipline is één zaak, de praktische toepassing ervan een andere. Om te beginnen gaan we even spieken bij collega-studenten om te zien hoe zij een onderwerp aanpakken dat is ingebed in de vrouwengeschiedenis[33]. Hoe geven zij met hun studie concreet gestalte aan vrouwengeschiedenis ? Koesteren zij bepaalde ambities ? Wat kunnen wij uit hun onderzoek leren ? De mate waarin de discipline is doorgedrongen in het algemeen en de wijze van receptie van een genderopvatting door studenten en professoren in het algemeen boeit ons enorm. Het is ons, vooral in discussies, niet ontgaan dat vrouwengeschiedenis af te rekenen heeft met een diskrediet dat mensen eerder afschrikt dan bezielt. Wanneer we speuren naar de oorsprong van die afkerigheid dan komen we bijna automatisch tot de emancipatiebeweging voor vrouwen en haar eigen geschiedenis. Over de ware toedracht van dit probleem hebben we het verder nog[34]. In elk geval is het belangrijk dat we niet bij de minste weerstand onze stekels opzetten. Het gelaakt worden door anderen moeten we op een zelfkritische en constructieve manier integreren in het beoefenen van de wetenschap. Volgens Grever kan een houding die op zoek is naar effectieve en creatieve tegenstrategieën vrouwengeschiedenis en vrouwenstudies voor een isolement behoeden[35].
 

Ook buiten de universiteit worden de eerste schuchtere stapjes gezet in de richting van een geschiedschrijving, waar vrouwen de aandacht krijgen. Daarvan getuigen de goed bedoelde en ongemeen interessante speciale edities of themanummers[36] van wetenschappelijke tijdschriften. Maar het blijft een aanzet die, ons inziens, een vervolg verlangt. Het zou mooi zijn mochten vrouwen spontaan worden opgenomen in de mainstream historiografie, zonder dat ze daarom op een speciale sokkel moeten worden geplaatst.

 

Het groots opgezette werk, Geschiedenis van de vrouw, onder redactie van Duby en Perrot[37] lijkt op het eerste gezicht in hetzelfde bedje ziek. Maar hier werkt de vertaling van de titel misleidend. Want de reeks heeft wel degelijk de bedoeling divergerende en contradictorische gezichtspunten aan bod te laten komen.[38] We zijn de eerste om een dergelijk ingenieus en uitgebreid geschiedwerk aan te moedigen en er gebruik van te maken. Maar het blijft jammer van de Nederlandse titel, die – onterecht dus – verkeerde interpretaties oproept.

Als er zo nodig een geschiedenis van de vrouw dient geschreven, waar blijft dan de geschiedenis van de man ? Want die is bij ons weten nog altijd niet geschreven. En wie mag dé vrouw dan wel wezen ? We geven grif toe dat we nu de advocaat van de duivel spelen. De inhoud van de “Geschiedenis van de vrouw” blijkt bij nader inzien ook veel minder eenduidig te zijn dan het in de titel laat uitschijnen. Maar een titel is het naamkaartje van een boek en moet goed (lees : genuanceerd) geformuleerd zijn.

 

Een kritische doorlichting van de literatuur over de repressie betekent onvermijdelijk raken aan het oude zeer dat de geschiedenis van en de geschiedschrijving over de repressie sinds zijn ontstaan kwelt. Conway[39] slaat de nagel op de kop als hij de veroordelingen situeert in een “contested space in which wider social and political conflicts were made manifest (…)”[40]. Niet enkel de juridische veroordelingen maar ook het hele repressiegebeuren tekent zich af in deze ruimte. De polemiek die ontstaan is rond de zaak van Irma Laplasse[41] is een mooie illustratie van die problematiek.
 

Velen voelen zich geroepen naar de pen te grijpen en laten hun sporen na in de historische en politieke traktaten.

 

Om het Noorden niet kwijt te raken van bij het begin is dit overzicht beperkt tot enkele standaardwerken die een houvast zijn in de woelige stroom aan literaire producten. Hetgeen die werken in hoofdzaak gemeen hebben met elkaar is dat de auteurs zich bewust zijn van de problematiek verbonden met de repressie en het onderwerp op een genuanceerde manier benaderen.

Om te beginnen is er de bijdrage Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, met wellicht de recentste bijdrage over repressie, met auteurs als Huyse. Het herhaaldelijk geciteerde boek van Huyse en Dhondt[42] is gericht op de algemene wettelijke en juridische context. Aanvullingen op dit onderwerp zijn van de hand van Luyten, Magits[43] en Conway. Seberechts[44] plaatst in Ieder zijn zwarte (…)[45] de repressie in een breder perspectief door het verhaal van bekende en minder bekende mensen centraal te stellen. Hij heeft de bedoeling een bepaalde sfeer en mentaliteit uit die periode op te roepen.

 

Daarnaast zijn er werken die inzoomen op één aspect van de repressie, bijvoorbeeld de interneringen. Rzoska[46] en Ballegeer[47] behandelen in hun boek respectievelijk het interneringskamp van Lokeren en de interneringskampen en / of -centra van Kortrijk. Een ander aspect is de bestraffing van de economische collaboratie die door Luyten[48] bestudeerd wordt. De repressie en in het bijzonder de epuratie doorgevoerd op gemeentelijk niveau is dan weer het voorwerp van studie in een aantal licentiaatverhandelingen, vanuit een kwantitatieve methode, tot stand gekomen aan de Universiteit van Gent[49]. Nico Wauters onderzoeksmedewerker aan een project, onder ander via de vakgroep Nieuwste Geschiedenis, dat eerder kwalitatief onderzoek verricht naar de repressie en epuratie op gemeentelijk niveau.

Hoe de tentakels van de repressie zich op verschillende niveaus in een gemeente vastgrijpen, zien we bij Seberechts[50], Ravyts en Struyve[51], Sergooris[52].
 

Deze studies bevatten methodologische wenken die onze manier van zoeken in en naar archieven mee bepalen.

 

Minstens even belangrijk is het om zicht te krijgen op de bestaande literatuur over de bezetting en collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog en de repressie erna in Izegem. Onvermijdelijk betrekken we hierbij een stuk Vlaamse Beweging. Verdienstelijk zijn de boeken van Lermyte[53] en enkele bijdragen in het heemkundige tijdschrift Ten Mandere[54]. Naessens[55] is gebeten door de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in onder andere Izegem. Toch moeten we er rekening mee houden dat een voetnotenapparaat hem volledig onbekend is en dat zijn pogingen daarom helaas niet wetenschappelijk te noemen zijn.

 

Methodologisch

 

Het gros van de bronnen bestaat uit interviews. Dit vraagt een specifieke aanpak die een historicus/a zo vlug mogelijk in de vingers moet proberen te krijgen. De literatuur die we hierover doornemen, varieert van heel praktische wenken tot geschiedtheoretische beschouwingen van de methodiek.

De Wever biedt naast een verantwoording van mondelinge geschiedenis[56] ook een praktische handleiding[57] aan. Bovendien toont hij in zijn boek Oostfronters[58] hoe interviews op een vlotte manier in een synthese kunnen worden verwerkt.

Een puik artikel schrijft van de Berghe[59] over de kennistheoretische en methodologische problemen rond wetenschappelijk onderzoek van ego-documenten, waaronder wij ook het interview verstaan.

Ook op internationaal vlak vinden we onze gading. Want er is enorm veel geschreven over mondelinge (vrouwen)geschiedenis.[60]

 

I.5.2. Bronnen

 

Op dit vlak is meer dan eens gebleken dat het vinden van bronnen een hachelijke onderneming is . Er is steeds de aanwezigheid van een soort dualisme die we soms een ‘dubbele verborgen geschiedenis’ plegen te noemen. Eerst en vooral speelt de moeilijke toegankelijkheid van de gerechtelijke bronnen van pakweg 55 jaar geleden een niet te onderschatten rol. Een bijkomend probleem voor ons onderzoek is dat de meeste vrouwen die op één of andere manier met de repressie in aanraking kwamen, weinig of niet via officiële (gerechtelijke) weg kunnen worden opgespoord.

 

Vooraleer dieper in te gaan op de geraadpleegde bronnen, wijzen we op het belang van de ingesteldheid die vereist is van een onderzoeker bij een dergelijk onderwerp. Een stelregel is : ‘Wie zoekt, die vindt’. Met dien verstande dat je zoekt met een koppigheid die niet te stuiten is en dat je je tevreden kunt stellen met het weinige dat je uiteindelijk vindt. Bovendien vergt de benadering van de bronnen een specifieke methode. Zo kun je door een ‘genderbril’ op te zetten bepaalde interessante gegevens puren uit bronnen die niet geschreven zijn met de bedoeling man/vrouw verhoudingen aan het licht te brengen.

De Weerdt onderkent deze specifieke aanpak, die afwijkt van de meer gangbare methodes in de geschiedbeoefening. Dit hoeft niemand af te schrikken en we kunnen alleen maar haar enthousiasmerende woorden beamen :

“Wie aan vrouwengeschiedenis doet moet inventief zijn in het opsporen van bronnen, en naast de traditionele vorming op de meest empirische wijze te werk gaan. Al wat je geleerd hebt moet je eerst toepassen, het daarna vergeten om zelf sporen van het vrouwenbestaan te zoeken en op te bouwen, en het daarna terug te toetsen aan de algemene context. (…) Het toetsen van de gegrondheid van aanvaarde waarheden en algemeenheden aan de gegevens uit nieuw bronnenmateriaal is een opwindende bezigheid.”[61]

 

Verder stelt De Weerdt dat wanneer men de taak met enig resultaat wil volbrengen “er beperking van het onderzoek nodig is, zowel in de tijd, als in de ruimte.”[62] Deze lokale aanpak is volgens haar nodig omdat ze kan leiden tot een reconstructie en haast zekere wijziging van het algemene beeld van het leven van een Belgische vrouw.

Mede vanuit deze optiek beperken we ons onderzoek tot één gemeente. De keuze van Izegem is louter gebaseerd op een symbolisch motief. Het is namelijk de stad waar mijn grootmoeder leefde.

De beperking tot één gemeente heeft vanzelfsprekend onze zoektocht naar bronnen bepaald. Izegem maakt deel uit van het bestuurlijk arrondissement Roeselare en het gerechtelijk arrondissement Kortrijk, kanton Izegem.

 

Het feit dat we in hoofdzaak focussen op één zijde, namelijk die van de (vermeende) collaborateurs in de repressie, zou de indruk kunnen wekken dat een evenwichtige geschiedschrijving in het gedrang komt. Toch is deze keuze in het kader van een licentiaatverhandeling te verantwoorden. Wanneer we de balans opmaken van de tijd, het werk en de energie die nodig zijn om een deugdelijk arsenaal aan bronnenmateriaal te verzamelen, dan stellen we vast dat we minstens evenveel tijd, werk en energie nodig hebben om de andere zijde te belichten. We hebben geopteerd voor grondigheid.
 

Juist doordat de onderzoeker in de bronnen wordt gefnuikt, dringt zich automatisch een diepte-analyse van het beschikbare materiaal op die tot op het bot gaat. Dit heeft op zijn beurt gevolgen voor de theorievorming waaraan moet worden gesleuteld en die in vele gevallen moet worden uitgebreid. Een interdisciplinaire aanpak is aangewezen en kan de wijzer op de schaal van de wetenschappelijkheid in het midden houden.

We durven zelfs stellen dat deze één-zijdige manier van werken nog door talrijke andere methodieken op een creatieve manier verder kan worden uitgewerkt.

 

We herhalen dat de zoektocht naar bronnen een allesbehalve rimpelloos verloop kent. Maar minstens even belangrijk als de resultaten die de zoektocht oplevert, zijn de problemen waarmee we als onderzoeker worden geconfronteerd. Een uitgebreide bespreking van de problemen stelt ons in staat bepaalde inzichten te verwerven in de repressieproblematiek, die zelfs in de bronnen en het bronnenonderzoek zitten verankerd. Bovendien kan ze de efficiëntie in verder onderzoek helpen bevorderen.

 

 

PRIMAIRE BRONNEN

 

 

Het Militair Gerechtshof

 

De bronnen die het meest voor de hand liggen, zouden – zo dachten we aanvankelijk – vooral in gerechtelijke kringen te vinden zijn. Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke dossiers van vrouwen en mannen die een veroordeling hebben opgelopen als gevolg van de repressie na de Tweede Wereldoorlog. Aangezien de berechting van de collaborateurs werd toevertrouwd aan de militaire rechtbanken [63] moeten we ons richten tot het Krijgsauditoraat in Brussel.

 

Een voorwaarde is natuurlijk dat we de namen van de betrokken personen kennen. Om die te weten te komen, doen we beroep op bestanden die de gegevens van personen, verschenen in het Belgisch Staatsblad vanaf 1944 (?), regionaal indelen.[64] Op die manier krijgen we uiteindelijk een lijst in handen met 10 namen van vrouwen en 63 namen van mannen uit Izegem, met de referenties naar het Belgisch Staatsblad.

Deze gegevens zijn niet sluitend want literatuur[65] en ander bronnenmateriaal[66] tonen ons andere cijfers. Het is zeer de vraag of we de verschillende cijfergegevens überhaupt wel met elkaar kunnen vergelijken.
 

De enige, onrealistische oplossing ter controle is het manueel doornemen van alle Staatsbladen vanaf 1944 op zoek naar eventueel ontbrekende gegevens. Op zich is ook dit geen garantie want het is volgens Huyse niet ondenkbaar dat “de Staatsbladuittreksels een onvolledige en gebrekkige weergave bieden van de oorspronkelijke feiten waarop de veroordelingen en ontzettingen zijn gesteund”[67]. We gaan er bijgevolg vanuit dat de gegevens geen exacte weergave zijn van de realiteit.

 

Ondanks deze beperking betekent de namenlijst een enorme stap voorwaarts in ons onderzoek. Het opvragen van concrete dossiers bij het Krijgsauditoraat is nu mogelijk. Waar we van bij de aanvang en tot korte tijd geleden hoopten dat de gerechtelijke archiefstukken één van de primaire bronnen zouden uitmaken van ons onderzoek, stellen we nu vast dat ze integendeel een doodlopend spoor vormen. We doen geen afbreuk aan de waarde van de bronnen, integendeel.

Het Krijgsauditoraat is een bureaucratische mastodont waar je als student niet tegenop kunt. Na enkele Kafkeaanse toestanden begrijpen we dat er geen lievemoederen aan is en dat we onze bronnen voor deze netelige kwestie het best elders gaan zoeken. Voor zover we enigszins kunnen opmaken uit de brieven en de gesprekken met personen van de griffie zijn de voornaamste obstakels om toestemming te krijgen tot inzage : de wet op de privacy[68] en enkele specifieke voorwaarden verbonden aan de inhoud van de dossiers[69]. De enorm trage behandeling van de aanvraag ligt aan het feit dat de griffie overstelpt wordt met werk en dat de aanvraag veel tijd vereist om alle dossiers op te sporen. Laten we dan nog zwijgen over de kleine ongemakken, waarbij we bijvoorbeeld na een maand te horen krijgen dat onze brief nooit is aangekomen. Zo voelen we ons verplicht vanaf dan de brieven aangetekend te verzenden.

 

Tien brieven en enkele telefoongesprekken leveren ons uiteindelijk het volgende resultaat op (op 10 april 2000!) : twee dossiers werden geklasseerd ‘Zonder Gevolg’ of ‘Buiten Vervolging’ en twee dossiers konden niet worden geraadpleegd omdat “de vonnisregisters van het Krijgsauditoraat Kortrijk maar tot eind 1947 werden bijgehouden (…) en van de betreffende vonnisdossiers in 1949 kon “geen spoor worden teruggevonden.”[70]

Wat de mannen betreft, kreeg ik op 11 april 2000 de toestemming om vijf dossiers te consulteren.[71]

 

Een andere aanvraag is via een omweg eveneens op het Krijgsauditoraat beland. Aan de Procureur des Konings van Kortrijk richtten we de vraag om documenten met betrekking tot de bevrijding in Izegem en relevante parketdossiers te mogen raadplegen.
 

Na een herhaling van ons schrijven antwoordt de Procureur des Konings dat hij om bevoegdheidsredenen “de schrijvens tot beschikking diende te laten geworden aan de heer Krijgsauditeur, (…)”[72]. De dienstdoende Krijgsauditeur bevestigt[73] de goede ontvangst van deze brief. En dat is voorlopig het laatste wat we ervan horen.

 

Aansluitend op de aanvraag ter inzage van persoonlijke dossiers krijgen we uiteindelijk de toelating om één dossier in te zien van een man uit Izegem die door het Militair Gerechtshof te Gent op 14 juni 1947 werd veroordeeld.[74]

Voor het raadplegen van de archieven van gevangenissen en interneringskampen die in het Rijksarchief te Beveren-Waas bewaard worden, moeten we eveneens een beroep doen op de Auditeur-generaal.[75] We worden er op gewezen dat “ook de verantwoordelijke directeurs hun goedkeuring ter zake dienen te geven”[76].

 

 

Mondelinge getuigenissen

 

Reeds in een vroeg stadium van het onderzoek hebben we werk gemaakt van mondelinge bronnen. De redenen daarvoor zijn legio. Niet alleen zijn we vanuit de precaire situatie van het schriftelijk bronnenmateriaal genoopt naar mondelinge bronnen terug te grijpen. Ook het concept van mondelinge geschiedenis sluit uitstekend aan bij de probleemstelling van dit onderzoek.

Volgens De Wever kom je tot de vaststelling dat “de geschreven bronnen verrassend weinig informatie bieden over de leef- en denkwereld van “de kleine man” (M/V). Hij/zij schreef immers zelden. En wat over hem/haar werd geschreven spreekt vaak de taal van degenen die over hem/haar beslisten.”[77]

 

Zonder hier stil te staan bij de precieze inhoud en omvang van de lijst van de informanten, het belang, de methode en de problemen van mondelinge getuigenissen[78], gaat onze aandacht vooral uit naar de zoektocht zelf. We onderscheiden hierbij drie soorten : de getuigenissen van de actoren (de vrouwen die de repressie hebben meegemaakt) en de tweederangsbronnen van ooggetuigen (getuigenissen van vrouwen en mannen over de repressie in Izegem of over de toestand tijdens en na de Tweede Wereldoorlog).

 

De getuigenissen van de actoren zijn uiteraard van cruciaal belang. Ze overtreffen zelfs de illustratieve functie die hen normaliter in een wetenschappelijke studie wordt toegewezen. Voor deze verhandeling fungeren ze als primaire bron bij uitstek.

Om vrouwen te vinden die in aanmerking komen om een getuigenis af te leggen over de repressie in Izegem hebben we beroep gedaan op verschillende kanalen[79].

Eerst en vooral beschikken we over de gegevens uit het Belgisch Staatsblad van tien vrouwen uit Izegem. Twee referenties kloppen niet. Bijgevolg gaat het effectief over de gegevens van acht vrouwen. De meeste gegevens dateren van de jaren ’40 en zijn m.a.w. niet up to date. Het vraagt een hele krachttoer[80] om deze laatste hindernis te overwinnen. Zo wordt het toch mogelijk te achterhalen wie al gestorven is en waar de nog levende vrouwen momenteel wonen.

Verder is de heemkundige kring van Izegem, Ten Mandere, een belangrijke schakel in de opsporing. Het plaatsen van een oproep in het maandelijkse tijdschrift, dat ongeveer vierhonderd abonnees telt, heeft geen reacties losgeweekt. Bepaalde leden van de heemkundige kring hebben zich bijzonder verdienstelijk gemaakt in het geven van tips op dat vlak.

Tot slot speelt de ‘mond-aan-mond-reclame’ een niet te onderschatten rol. Een gesprek met één vrouw is in ons geval voldoende om een andere vrouw op het spoor te komen, die op haar beurt weer een andere vrouw of vrouwen kent. Zo gaat de bal aan het rollen. Het gevaar bestaat dat op die manier enkel vrouwen aan het woord komen die tot eenzelfde kennissenkring behoren. Maar gezien de aard van dit onderzoek – waarbij uiteindelijk een specifieke groep van vrouwen wordt beoogd - moet deze laatste afzwakking niet overdreven worden.

 

Het leggen van contact met de betrokken vrouwen verloopt volgens een zelfde stramien. Eerst ontvangt de vrouw een brief met de voorstelling van het onderzoek en de vraag of zij zich bereid verklaart mee te werken[81]. Om de drempel te verlagen wordt in de brief de naam vermeld van de vrouw of man die de naam van de betrokken vrouw aan ons heeft doorgespeeld. Dit element kan bijdragen tot een gevoel van herkenning en vertrouwen, die voor ons onderzoek vanaf het prille begin onontbeerlijk is.

De ervaring heeft intussen geleerd dat de aangeschrevenen in het algemeen niet geneigd zijn de oproep te beantwoorden. Slechts enkele vrouwen hebben spontaan gereageerd. De geadresseerde krijgt enige tijd respijt. De maximumtermijn is twee weken. Daarna nemen we telefonisch contact op en herhalen de vraag om mee te werken.

Indien het antwoord positief is, maken we een afspraak voor een kennismakingsgesprek. Daarin stellen we onszelf en het onderzoek, soms ook onze motivatie, nog eens voor en laten vooral de vrouw zelf vertellen wat ze kwijt wil. Meestal worden op het einde van het gesprek de identificatiegegevens opgenomen. Tot slot wordt de bedoeling van een tweede gesprek uitgelegd.

In een tweede gesprek volgt dan het eigenlijke interview, dat voor iedere vrouw gebaseerd is op dezelfde vragenlijst[82]. Hierbij is het niet de bedoeling om de vragenlijst slaafs te volgen. We proberen toch de grote lijnen van de structuur en indeling van de vragenlijst te behouden. In de mate van het mogelijke wordt het interview op cassette opgenomen.

Een laatste stap is de schriftelijke neerslag van het interview op fiches, waarbij de gegevens thematisch worden ingedeeld.

 

SECUNDAIRE BRONNEN

 

Archieven op gemeentelijk niveau

 

We hebben behoorlijk veel tijd besteed aan opzoekingen in het Stadsarchief van Izegem. Onze aandacht is vooral uitgegaan naar archiefstukken met betrekking tot de toestand tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Geenszins bevorderend voor historisch onderzoek is het feit dat het archief momenteel volop geïnventariseerd wordt en er nog geen sprake is van een logisch geordend classificatiesysteem. De nogal chaotische aanblik van het archief heeft te maken met de recente verhuis van het archief van de zolder van het oud stadhuis naar de kelder van het nieuw dienstencentrum. Deze verhuis is op een erg nonchalante manier gebeurd.

Via een voorlopige, ‘ruwe’ inventaris vinden we soms heel bruikbaar materiaal. Enkele documenten die het verleden een stuk dichter bij brengen, zijn bijvoorbeeld :

-     voor de periode van de Tweede Wereldoorlog : aanplakbrieven, ledenlijsten van het VNV, register der beraadslagingen van de gemeenteraad, algemene briefwisseling tijdens de bezetting, register der beraadslagingen van het College van Burgemeester en Schepenen,…

-     voor de naoorlogse periode : briefwisseling met betrekking tot de organisatie van de internering in Izegem, ledenlijsten van het verzet (o.a. het Geheim Leger), lijst met namen van geïnterneerden (vermelding van hun beschuldiging en eerstvolgende plaats van internering na Izegem), verslagen van de gemeenteraadszittingen,…

In een rek dat nog niet geklasseerde documenten bevat, ontdekken we, verloren tussen negentiende-eeuwse briefwisseling, een lijst met namen van geïnterneerden. Zo’n ontdekking doet een historisch hart sneller slaan en geeft moed om een op het eerste gezicht onoverzichtelijk geheel te doorworstelen.

 

Verder heeft een bezoek aan politie en rijkswacht ons geen stap verder geholpen. In verband met het Archief van de Rijkswacht in Izegem is het zo dat men de PV’s slechts 20 jaar bijhoudt om ze daarna te vernietigen. De originelen van de PV’s bevinden zich, volgens de rijkswachter die ons te woord staat, bij het parket van Kortrijk. Maar hij raadt ons af op die instantie een beroep te doen aangezien ons toch geen toestemming tot raadpleging zal worden verleend.

 

Van de verantwoordelijke van het Archief van de Politie in Izegem krijgen we een gelijkaardig verhaal te horen. Om te bewijzen dat hij niet liegt, toont deze hulpvaardige man ons het archief zelf, waar we met eigen ogen kunnen vaststellen dat de oudste documenten dateren van de jaren ’70. Hij weet ons te vertellen dat er op een bepaald moment vele dozen archiefmateriaal werden afgevoerd om te vernietigen. Het is voor hem onmogelijk om te zeggen of het hier om een deel of om het volledig politiearchief gaat. Bovendien heeft hij geen benul van wat er met de inhoud van de kast van het politiearchief gebeurd is na de verhuis van het oud stadhuis naar het nieuwe dienstencentrum.
 

Het Archief van de heemkundige kring Ten Mandere is weinig relevant door het kleinschalige en arbitraire bezit aan bronnenmateriaal. Bovendien is het archief slechts één keer per maand toegankelijk voor publiek en dat voor enkele uren[83]. Toch breken we een lans voor een plaatselijke initiatief. Het bezit van regionale kranten, evenals het gelijknamige maandelijkse tijdschrift en andere publicaties, bieden een bijkomende invalshoek om informatie te garen. Bovendien zijn de contacten met plaatselijke historici of historisch geïnteresseerden ongemeen belangrijk.

 

Aangezien Izegem op bestuurlijk niveau deel uitmaakt van het arrondissement Roeselare, zijn we ook in het Stadsarchief van Roeselare ons licht gaan opsteken. Dankzij o.a. het werk van een professionele archivaris valt onmiddellijk de efficiëntere organisatie op. Er is een groot gamma aan kranten op microfilm voor handen. Maar alleen al voor één bepaald document loont het de moeite het archief te bezoeken. Het betreft het “Belgian Weekly Report” dat, zoals de titel laat uitschijnen, meestal wekelijkse verslagen bevat die door de plaatscommandant werden opgesteld. Hij omschrijft de toestand op verschillende niveaus, vanaf de bevrijding tot en met augustus 1945 voor Roeselare en omliggende, waaronder ook Izegem.

 

Archieven op provinciaal niveau

 

Het Archief van de Provincie West-Vlaanderen is momenteel tijdelijk ondergebracht in het Groot-Seminarie aan de Potterierei in Brugge[84], waar het vroeger bijna volledig bij de provinciale administratie zelf te raadplegen was en een klein deel in het provinciaal domein “Boeverbos”[85]. Uit de licentiaatverhandeling van Gunst en de tips die ze ons telefonisch meedeelde, hebben we kunnen opmaken dat de documenten van de Eerste Afdeling sectie B ons iets meer zouden vertellen over de toestand van het personeel van de gemeente Izegem tijdens en na de Tweede Wereldoorlog[86]. Het snuffelen in deze documenten levert inderdaad hier en daar interessante gegevens op.

Onze belangstelling is echter vooral uitgegaan naar de Administratieve epuratiedossiers van de effectieve en plaatsvervangende gemeenteraadsleden.

Daar komt nog bij dat, eveneens volgens Gunst, er een grote hoeveelheid dossiers van het arrondissementscommissariaat aanwezig zijn in het Archief van de Provincie West-Vlaanderen die verhelderend zouden zijn voor ons onderzoek. Na heel wat geharrewar – de verhuis zit daar ongetwijfeld voor iets tussen – en een brief[87] aan een gewezen arrondissementscommissaris hebben we uiteindelijk twee niet geïnventariseerde pakken mogen consulteren. Deze bevatten een schat aan informatie. In die pakken hebben we op de valreep bijvoorbeeld nog brieven gevonden met betrekking tot het bewijs van burgertrouw van een vrouw die we hebben geïnterviewd.

 

Het Archief van de Kabinet van de Gouverneur[88] is veel beperkter in omvang en beschikt niet over een inventaris. Uit de dozen waarin de gemeenten alfabetisch gerangschikt zijn, halen we in een mum van tijd informatie over de burgemeester en schepenen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in Izegem. Het gaat hier echter om een geringe bijdrage. We moeten aan de verleiding weerstaan om niet even kijkje te nemen in de andere pakken.

 

TERTIAIRE BRONNEN

 

Het Rijksarchief Beveren-Waas

 

Hier bevinden zich de archieven van de gevangenissen en interneringskampen. Aan de relevantie van deze archiefstukken valt niet te twijfelen. Maar opnieuw is het niet vanzelfsprekend om de informatie over Izegemse mannen en vrouwen te extraheren. Na enkele dagen opzoekwerk in het archief van het Interneringscentrum (IC)Sint-Kruis Brugge[89] zijn we tot het besef gekomen dat dit het grootste obstakel vormt. Weliswaar heeft het struinen in de steekkaarten ons enkele namen opgeleverd van Izegemnaren. Het gaat in hoofdzaak over mannen. Veel verder dan de personificatiegegevens, die we in de meeste gevallen al kennen, geraken we niet. Toch ontdekken we tot onze verwondering andere namen, die we tot dan toe in geen andere (officiële) bron vermeld zagen. Vermoedelijk gaat het in dat geval over personen die zonder veroordeling hebben vastgezeten. Deze mensen maken uiteraard ook deel uit van de repressie, maar vallen voor wie zich bij de geschiedschrijving enkel op officiële bronnen baseert, tussen de mazen van het net.

Vanwege de aard van onze probleemstelling dringen zich bepaalde keuzes op. Daarom hebben we besloten een verdere uitdieping van het archief van de interneringskampen te staken en af te zien van deze piste voor ons onderzoek. Voor een verhandeling met regionale invalshoek, vanuit genderpespectief, lijkt ons dit archief niet direct aangewezen. Toch zijn er andere rijke invalshoeken die eveneens een verhelderende kijk in genderperspectief biedt op bijvoorbeeld de populatie van een interneringskamp, de aard en de duur van de straffen, … .

Enkele andere problemen :

Ten eerste is het soms moeilijk om te achterhalen in welke interneringskampen men verbleef. Eén enkele keer valt het zelfs voor dat een vrouw zich de naam van het interneringscentrum, waar ze opgesloten werd, niet meer kan herinneren.

Ten tweede en dat is misschien nog de grootste moeilijkheid is het absoluut noodzakelijk de datum van vertrek uit het interneringskamp te kennen.

 

Documentatiecentra en bibliotheken

 

Naast de instellingen die louter en alleen gericht zijn op het ontsluiten van archiefstukken bieden documentatiecentra een bijkomende en verrijkende invalshoek.

Het hoeft geen betoog dat het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en hedendaagse Maatschappij (SOMA) voor ons onderzoek een must is. Er zijn niet alleen archieven zoals die van het Hoog Commissariaat voor ’s Lands Veiligheid en die van de verschillende collaborerende groeperingen als VNV, DeVlag, enz…. maar ook de Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, die een stand van zaken brengen op het terrein van gedegen wetenschappelijke studies. Het SOMA Berichtenblad is een handig instrument om op de hoogte te blijven van de recente publicaties over de Tweede Wereldoorlog, de voordrachten en andere weetjes over het documentatiecentrum.

 

Het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN) is voor ons niet direct de plaats, waar we veel materiaal over repressie in Izegem terugvinden. Toch is centrum de moeite waard om te bezoeken. De Vlaamse beweging speelt bijvoorbeeld wel een rol in de repressiegeschiedenis. Namen zoals Odiel Spruytte, Martha van de Walle, Juul Declerq, enz… zijn in het trefwoordensysteem niet onbekend.

 

In het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven is specifieke informatie te vinden over Vlaamse verenigingen. Via een trefwoordensysteem is er eveneens de mogelijkheid om materiaal op te vragen dat verband houdt met algemene onderwerpen zoals bijvoorbeeld ‘repressie’. Deze laatste werkwijze overlapt de literatuur en geeft daarom geen meerwaarde aan ons onderzoek. Bovendien levert een focus op onze casestudy over Izegem evenmin noemenswaardige resultaten op.

 

Het Archief van de Federatie Vlaamse Vrouwengroepen (FVV), in Gent, is niet voor een breed publiek toegankelijk. De auteur van het werk “Vrouwen in de Repressie. 1944-1945”, die verbonden is met het FVV, verleende ons uitdrukkelijk de toestemming om het door haar gebruikte (bronnen)materiaal door te nemen.

 

Amazone, ook wel nationaal Centrum voor vrouwen genoemd en waarvoor Miet Smet destijds de eerste stap zette voor de oprichting, is een overkoepelende organisatie die verschillende initiatieven herbergt. De driemaandelijkse Nieuwsbrief Sophia stelt je in staat op de hoogte te blijven van het wel en wee van de genderproblematiek, onder meer op historisch vlak. Naar aanleiding van de uitgave van een nieuw werk van Joan Scott werd het centrum door de auteur in hoogsteigen persoon beloond met een voordracht[90]. Eén van de organisaties die net als Amazone gezegend is met een klinkende naam, namelijk RosA ressorteert onder dezelfde koepel.

 

RosA staat voor Rol en Samenleving vzw en is een documentatiecentrum en archief voor gelijke kansen, feminisme en vrouwenstudies. Na een afspraak zien we ons vermoeden bevestigd en stellen we vast dit centrum mikt op het emancipatorische aspect van vrouwen in de samenleving. Dit laatste is een gegeven waarvan de geschiedenis van de vrouwelijke collaboratiebewegingen en de repressiegeschiedenis grotendeels verstoken is gebleven. Niettegenstaande een omvangrijk boekenbezit weerhouden we ons van een tweede afspraak.

 

Krantenonderzoek

 

Kranten vormen in vele gevallen – zeker wanneer ander bronnenmateriaal verstek laat gaan – een noodzakelijke aanvulling in het onderzoek.

 

Met betrekking tot de periode van de bezetting te Izegem is het doornemen van een krant uit die periode geen overbodige luxe. Op die manier krijgen we een overzicht van het reilen en zeilen van een stad. Vanzelfsprekende instellingen als het ‘Arbeitsambt’ bijvoorbeeld zijn niet altijd direct uit het bronnenmateriaal van het stadsarchief te achterhalen[91]. Met De Roeselaarsche Bode en de rubriek over Izegem hebben we ons beholpen. De jaargangen van 1940 tot en met 1944 zijn op microfilm aanwezig in het Stadsarchief van Roeselare.

 

Vanzelfsprekend richten we voor de naoorlogse periode onze schreden in de eerste plaats naar Izegem. Bij de Heemkundinge Kring van Izegem raadplegen we de jaargangen 1944 tot en met 1952 van de katholieke krant De Mandelbode. Dit weekblad is in zo een mate verminkt door de kerkelijke censuur die erop werd toegepast, dat ze onmogelijk een weerspiegeling is van de Izegemse naoorlogse periode[92]. De enige informatie die refereert naar Izegem zijn de artikels over de activiteiten van de lokale (katholieke) verenigingen, de Burgerlijke Stand en de klassieke diefstallen en ongevallenrubriek. Wekelijks verschijnt ook een stuk, Vrouwenleven, van de hand van Tante Dina. Het is een knipoog naar de vrouwelijke lezers van het blad die hen bedelven onder een waaier aan tips en weetjes voor hun (toekomstige) huishouden…Het vrouwenbeeld dat we meekrijgen is voer voor een psychoanalyse die een verhelderende kijk op het leven van vrouwen kan geven.

 

Het wekelijkse nieuws- en reclameblad voor Zuid-West-Vlaanderen, het Kortrijksch Handelsblad daarentegen vertelt ons heel wat meer over de repressie. Het blad heeft zich namelijk toegelegd op een uitgebreide verslaggeving van de rechtszaken die door de Kortrijkse Krijgsauditeur werden beslecht. Ook de namen van Izegemnaren staan in deze krant vermeld. Opnieuw is voorzichtigheid geboden want de verslaggevers zijn niet wars van subjectief taalgebruik. Af en toe haalt men zwaar uit naar collaboraurs In het vuur van de (repressie)strijd krijgt de zwart-wit tegenstelling soms karikaturale afmetingen. Daarnaast ziet de krant zich genoodzaakt af en toe een autocorrectie door te voeren. Zo gebeurt het wel eens dat iemand als een veroordeelde wordt voorgesteld terwijl hij of zij niet of nooit met het gerecht in aanmerking is gekomen. Voor deze krant bakenen we eveneens de periode af van 1944 tot en met 1952.

 

In het Stadsarchief van Roeselare hebben we ook nog andere kranten en bladen gevonden die refereren naar de bevrijding en de naoorlogse periode in Izegem. De meeste zijn geen lang leven beschoren. Het gaat om de volgende kranten : De Bevrijding, De Weekpost en De Nieuwe Bode.

 

Persoonlijk archief

 

We plaatsen onder deze categorie alle mogelijke archiefstukken die niet in de bovengenoemde indeling thuis horen. Ze zijn niet door een officiële instelling ontsloten en maken deel uit van een privé collectie.

Deze archiefstukken zijn ons bijzonder dierbaar daar ze ons in het volste vertrouwen ter beschikking werden gesteld. Soms gaat het om echte schatten die in bepaalde gevallen de buitenlucht bij wijze van spreken nog niet hebben gezien.

Er is een kopie bij van een belangrijk officieel document waarvan we de herkomst en de eigenaar onder geen enkel beding mogen vernoemen[93]. De inhoud van het document houdt direct verband met het repressiegebeuren in Izegem en omstreken.

Van verschillende mensen hebben we foto’s in bruikleen gekregen. Een medewerker van de Heemkundige Kring van Izegem vertrouwt ons enkele foto’s toe waarmee we vrouwen tijdens het interview kunnen confronteren. Dit stelt ons in staat om als een Sherlock Holmes gezichten uit de mist van het verleden te halen of andere herinneringen wakker te schudden bij mensen.

Van een pater die zich het lot van de zogenaamde zwarten - onder andere van Izegem - erg heeft aangetrokken, hebben we de toestemming gekregen om zijn persoonlijke briefwisseling uit die periode in te kijken. Andermaal moeten we constateren dat er naast de regionale invalshoek die wij voorstaan andere, minstens even boeiende sporen aan bronnenmateriaal beschikbaar zijn voor een onderzoek naar de repressie in genderperspectief . Het waardevolle van de brieven betreft de persoonlijke levensgeschiedenissen van vrouwen en mannen. Vooral de problemen die een internering voor beiden met zich meebrengt, komen uitvoerig in de brieven aan bod. De ongedwongenheid waarmee sommige mensen hun hart uitstorten bij een religieus voegt daaraan een extra dimensie toe. Want in vele gevallen voelden mensen zich geremd om over bepaalde problemen met anderen te praten.

We zitten opnieuw verveeld met de beperking van ons onderzoek tot Izegem.

We sluiten de lijst af met ontelbare krantenknipsels, die we in sommige gevallen niet meer moeten teruggeven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] ‘Onverwerkt’ en ‘ongeweten’ gebruiken we naar analogie met de titel van het boek van HUYSE en DHONDT, Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952. Leuven, 1991, 312.

[2] Ofwel kun je spreken vrouwengeschiedenis ofwel van geschiedenis in genderperspectief. Voorlopig houden we het hier bij ‘vrouwengeschiedenis’ om bij de aanvang een bepaalde klemtoon te leggen. Onze voorkeur gaat evenwel uit naar ‘geschiedenis in genderperspectief’. Over woordkeuze en begripsbepaling, met de nodige nuancering : zie deel III.

[3] Claudia Koonz is buitengewoon hoogleraar geschiedenis aan Duke University te Durham, North Carolina. Ze heeft vele artikelen gepubliceerd over de vrouw in Duitsland tijdens de opkomst van het nazisme.

[4] Ibid., 10.

[5] Deze vraag is belangrijk in de fase van het vergaren van informatie. Het is zo dat Izegem en Emelgem tijdens de Tweede Wereldoorlog samengevoegd zijn. Daarom mogen boeken met bijdragen over de geschiedenis van Emelgem over die periode niet in de bibliografische lijst ontbreken.

[6] Over het aangewende bronnenmateriaal : zie I.5. Methode.

[7] ibid., In 1933 beschrijft Metcalfe het lot van vijf mensen, drie mannen en twee vrouwen, die in 1933 en 1934 in Duitsland getuigen waren van Hitlers geslaagde greep naar de macht.

[8] De werken die prevaleren in deze studie worden in de kijker gezet omdat ze van doorslaggevende betekenis zijn op illustratief of informatief vlak. In sommige gevallen vormen ze een overstap naar een nieuwe gedachtegang.

[9] DE BOCK, Gerda, Incivisme en repressie. Een onderzoek in de vrouwenafdeling van het interneringscentrum te Gent. Antwerpen, 1946.

[10] WAETERLOOS, Veerle, “Vrouwen tijdens de repressie”, In : Kultuurleven , Maandblad voor kultuur en samenleving, nr. 41, 1982.

[11] GILISSEN, John, “Etude statistique sur la répression de l’incivisme”, In : Revue du Droit Pénal et de Criminilogie. 1950-1951, 531 e.v.

[12] DE BLEECKER-INGELAERE, Huguette,(e.a.), Vrouwen in de Repressie. 1944-1945, Gent, Federatie Vlaamse Vrouwengroepen v.z.w., 1985.

[13] HUYSE,L. en DHONDT, S., Op.Cit., 189-190 :”Van bijna 56.000 Belgen heeft het Belgisch Staatsblad een uittreksel van de veroordeling voor incivisme gepubliceerd.” Het percentage slaat dus op het totaal van deze doelgroep.

[14] Epuratie is een strafmaatregel, gebaseerd op de besluitwet van 19 september 1945, die afrekent met de Duitsgezinde verenigingen. “Aan de militaire parketten werd de opdracht gegeven om het verval van rechten uit te spreken en de betichten op een lijst van ontzetten in te schrijven. Verzet tegen deze beslissingen was mogelijk. Het dossier verhuisde dan daar de burgerlijke rechtbanken van eerste aanleg en, eventueel naar de hoven van beroep.” Ibid., 186-187.

[15] Ibid., 191. Het tweede percentage maakt deel uit van een andere groep : “Over nog eens 22.000 anderen verscheen tussen december 1945 en juni 1948 in het Staatsblad de melding dat zij in het kader van de burgerlijke epuratie van bepaalde rechten vervallen waren verklaard.” Ibid., 189.

[16] Ibid., 197.

[17] Professor Ludo Milis wendt deze methode aan om de verschillende lagen in een middeleeuwse tekst bloot te leggen. Hij doet dit niet enkel vanuit een genderbenadering.

[18] We kunnen niet nalaten Metcalfe nog eens te citeren. Op meesterlijke wijze vertolkt hij zijn visie over de geschiedenis van “1933” die probleemloos de blauwdruk vormt – mits contextuele aanpassing - van “vrouwen tijdens de repressie” : “Ik wilde de geschiedenis van een revolutie beschrijven zoals de mensen die zelf beleefden, en de Duitse samenleving in al haar complexiteit uitbeelden : als méér dan alleen maar nazi’s, niet-nazi’s en joden. En ik wilde aantonen dat er bij zo’n omwenteling geen sprake is van slechts één werkelijkheid, maar van een veelheid van werkelijkheden.”. METCALFE, Philip, Op.Cit., 7.

[19] We permitteren ons in deze laatste alinea een methodologische zijsprong. Een belangrijke reden waarom we nu al een tipje van de sluier oplichten van de door ons aangewende methodiek is de volgende : door de aard van ons onderzoek, dat nog in zijn kinderschoenen staat, zijn we verplicht ons te baseren op literatuur die met de genderproblematiek geen uitstaan heeft. Aangezien we vooral relevante gegevens uit de informatie willen puren, moeten we ons bepaalde vingeroefeningen eigen maken. Het boeiende aan een genderbenadering is dat die vingeroefening tijdens elke fase van het onderzoek moet worden toegepast, dus ook in de literatuur.

Het blijft hier echter bij een tipje van de sluier omdat we anders te vlug verglijden in onze uiteenzetting over vrouwen tijdens de repressie terwijl we het toch in hoofdzaak willen hebben over een stand van zaken in de literatuur. (Voor de uiteenzetting : zie III.3.)

[20] De meest bekende afbeeldingen zijn die van vrouwen van wie het haar wordt afgeschoren. Ze zijn niet alleen terug te vinden in de legitimerende geschiedschrijving : SCHERMSAKSKE, Claus, Het boek der schande, Antwerpen, 64/80…; voorblad van Berkenkruis, herfstmaand september/XXXXVI, jaargang/nr 9/1999;… maar ook in de didactische of algemene geschiedschrijving : NEUTELAERS, J., Fundamenten. Focus op Vlaanderen, Leuven, 1994, 17; DE VOS, Luc, De bevrijding. Van Normandië tot de Ardennen, Leuven, 1994, 101; DE LENTDECKER, Louis, Tussen twee vuren, Leuven, 1985,32-33. Zelfs in de begeleidende catalogus Vrouwen en oorlog 16e-20e eeuw, van de gelijknamige tentoonstelling is een zelfde foto afgedrukt ter illustratie van ‘vrouwen tijdens de repressie’ (CELIS, Karen en GODFROID, Anne, Vrouwen en oorlog 16e –20e eeuw, Brussel, 1997.)

[21] BROSSAT, Alain, Les tondues : un carnaval moche, Manya, Levallois-Perret, 1992, 313 en VIRGILI, Fabrice, “Les tontes de la libération en France, In : Les Cahiers de l’IHTP. Identités féminines et violence politique, Cahier numero 31, October 1995.

[22] Verschenen in het : Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis,”Sekse en oorlog”, nummer 15, 1995.

[23] KOONZ, Claudia, Mothers in the fatherland. Woman, the family and Nazi politics. Londen, 1987.

[24] Deze ideeën worden verder uitgewerkt in Deel III Geschiedenis van… : vrouwen of mannen ?

[25] LORENZ, Chris, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis,1998,399.

[26] Ibid., 126-127.

[27] SCOTT, Joan Wallach, “Gender : a useful category of historical analysis”, In : American historical Review, 1986, XLII, 1035-1075; Gender and the politics of history,Columbia, University Press, 1988, 242; Only Paradoxes to Offer. Frenc feminists and the rights of women, England, 1996, 229.

[28] GREVER, Maria, “Feministen en het vaderland. De historische legitimatie van een vrouwelijk’wij-gevoel’”, In :Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, 14 (1994), 162-170; …, Strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in geschiedenis, ???; …”Het haperende geheugen van de historica. Overpeinzingen bij geschiedenis van een vakgebied”, In : Lover, nummer 4, 1995, 15-21; …”Gender en genre van de historische roman. Ter inleiding”, In : Tijdschrift voor Geschiedenis,112 (1999), 515-521; …

DE HAAN, Francisca , “ ‘De tijden roepen om haar’. Een reactie op Maarten Praks’De nieuwe sociale geschiedschrijving in Nederland’. “, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 21e jaargang, nummer 1, fabruari 1995, 61-80; …

[29] CHRISTENS, Ria, “Verkend verleden. Een kritisch overzicht van de vrouwengeschiedenis 19e-20e eeuw”, in BTNG,XXVII, 1997, 1-2, 5-37; COURTOIS, Luc, PIROTTE, Jean en ROSART, Françoise, “Une décenn,ie d’histoire des femmesà l’époque contemporaine en Belgique (1980-1990)”, in idem (red.), Femmes et pouvoirs. Flux et reflux de l’émancipation féminine depuis un sciècle, Louvain-la-Neuve-Brussel,1992, 165-197; DE ,METSENAERE, Machteld, HUYSSEUNE, Michel en SCHEYS, Micheline, “Gewapend met het gewicht van het verleden : enige resultaten van vrouwengeschiedenis in België”, in Françoise THEBAUD (red.), Geschiedenis van de vrouw. Deel 5. De twintigste eeuw, Amsterdam, 1993, 523-556. (uit de reader van BRACKE, Nele)

[30] Nele Bracke is wetenschappelijk medewerkster aan de Universiteit van Gent en stelde deze reader samen in het kader van de oefening van Familiegeschiedenis. Naast enkele interessante artikels en bibliografieën vinden we een overzicht van centra voor vrouwenstudies en vrouwengeschiedenis.

[31] Sophia. Vrouwenstudies, driemaandelijkse Nieuwsbrief ,Brussel.

[32] Sophia is een netwerk dat tot doel heeft de ontwikkeling van het onderwijs en het onderzoek op het vlak van vrouwenstudies in België te stimuleren.

[33] BAELDE, Beatrijs, De kongolese vrouw tijdens de kolonisatie. Beelden over de zwarte vrouw (1920-1960), licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 1999; BESSEMANS, L., Vrouwenbeelden in de Tweede Wereldoorlog. Een vergelijkende analyse van vrouwentijdschriften (1940-1944), licentiaatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, 1998; DEVRIESE, Anouk, Vrouwen en arbeid. Levenslooponderzoek toegepast op 33 Gentse textielarbeiders, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 1999; KAUWENBERGHS, L., Een stuk vrouwenbeweging : bijdrage tot de geschiedenis van het Vlaams-nationaal Vrouwenverbond. (1930-191944), licentiaatverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, 1980; KOHLBACHER, A., Vrouwenbeelden in de Nieuwe Orde. Een vergelijkende analyse van vrouwentijdschriften. (1930-1944), licentiaatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, 1996;

[34] Zie III.2. : Vrouwengeschiedenis

[35] GREVER, M., Op.Cit., 20.

[36] Themanummer vrouwengeschiedenis, In : Brood en Rozen. Tijdschrift voor de geschiedenis van de Sociale Bewegingen, Gent, nummer 3, 1996; Themanummer : “Vrouw en maatschappij. Deuxième guerre, femmes et rapports de sexe. Essai d’historiographie.”, In : Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, Brussel (SOMA), jaargang 1998, nummer 4.

[37] DUBY, Georges en PERROT, Michelle (red.), Geschiedenis van de vrouw – Deel 4. De negentiende eeuw, onder redactie van Geneviève FRAISSE en Michelle PERROT, Amsterdam, 1993; Deel 5. De twintigste eeuw, onder redactie van Françoise THEBAUD, Amsterdam, 1993.

[38] Dit heeft Michelle Perrot zelf benadruk, toen ze in 1991 werd uitgenodigd als gastspreekster. (“De OSGG-contactdag van 16 maart 1991. (Over Michelle Perrot) Bulletin van het OSGG, Oudstudenten Geschiedenis Universiteit Gent, nr. 34, november 1995, 32.) Merkwaardig genoeg is de vertaling van Koonz’ Mothers in the Fatherland. Women, the Family and Nazi Politics, ook een beetje mank gelopen. In het Nederlands lezen we als ondertitel (…) De vrouw en het gezin in Nazi-Duitsland.

 

[39] Martin Conway is lid en docent in Modern History in Balliol College,Universiteit van Oxford in Groot-Brittannië. Hij is auteur van Léon Degrelle and the Rexist Movement 1940-1944 (Yale University Press, 1993), Catholic Politics in Europe 1918-1945 (Routledge, 1997), Rethinking World War II (New York, 1997).

[40] CONWAY, Martin, “Justice in Post-War Belgium. Popular Passions and Political Realities”, In : Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, Brussel (SOMA), jaargang 1997, nummer 2, 7-34.

[41] Irma Laplasse of Irma Swertvaeger werd in 1944, wegens verklikking en verraad ter dood veroordeeld door de krijgsraad te Brugge. In dezelfde stad werd ze op 30 mei 1945 terechtgesteld. In 1995 heeft men onder algemene belangstelling het proces over gedaan, waarbij ze op 14 februari 1996 tot levenslange hechtenis werd veroordeeld. (SEBERECHTS, F., “SWERTVAEGER, Irma.”, In : DESCHRIJVER, R., (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, Deel 3, 2928-2929.)

[42] HUYSE, L. en DHONDT, S., Op. Cit, Huyse , die professor is aan de Leuvens rechtsfaculteit, heeft op dat vlak ook andere bijdragen geleverd. Zie : HUYSE, L. en HOFLACK, K., (red.), De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België. 1944-1950., Leuven, 1995, 230.

[43] CONWAY, M., Op.Cit., 7-34; LUYTEN, Dirk en MAGITS, Michel, “Aspecten van de werking van krijgsauditoraten en de rekrutering van militaire parketmagistraten na de Tweede Wereldoorlog.”, In : Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVIII, 1998, 1-2.

[44] Frank Seberechts (Deurne, 1961) is licentiaat in de geschiedenis en schreef reeds tal van historische bijdragen over de oorlog en Vlaamse Beweging. Hij is directeur van het Rodenbachfonds.

[45] SEBERECHTS, F., Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie., Leuven, Gent, 1994, 221.

[46] RZOSKA, B., Zij komen allen aan de beurt, de zwarten. Het kamp van Lokeren. Leuven, 1999.

[47] BALLEGEER, Repressie en interneringskampen in Kortrijk (1944-1947)., Kortrijk, 1997.

[48] LUYTEN, D., Burgers boven elke verdenking ? Vervolging van economische collaboratie in België na de Tweede Wereldoorlog. Brussel, 1996.

[49] Voorbeelden : BIEBAUW, K., Het politiek personeel tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Casus arrondissement Tielt. Met een vergelijkende studie (…), Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, van de repressie en epuratie in … ; GUNST, P., Verandering en continuïteit van het politiek personeel. Burgemeester en schepenen in het arrondissement Oostende van 1938 tot 1947. Met een vergelijkende studie van de repressie en epuratie in België en de Scandinavische landen , Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit, 1991.

[50] SEBERECHTS, F., “Rust en Orde Heerscht in de gemeente”, In : De Krijter. De Kaeck. Wommelgemse Heemkundige Kring. Jaarboek 1994-1995. Brasschaat, 29ste en 30ste jaargang, 7-245.

[51] RAVYTS, K. en STRUYVE, P., Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd bezet bevrijd. Heemkundige Kring De Roede van Tielt, 1995.

[52] SERGOORIS, I., Wetteren in de Tweede Wereldoorlog : Bezetting en repressie, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 1989.

[53] Jean-Marie Lermyte is doctor in de geschiedenis en leraar aan het Sint-Jozefscollege in Izegem. Bovendien neemt hij het voorzitterschap waar van de Heemkundige Kring Ten Mandere. Hij heeft heel wat geschreven met betrekking tot de geschiedenis van Izegem.

LERMYTE, J.-M., Een eeuw middenstandsleven in Izegem.. NCMV – Izegem, 1996, 414 ; LERMYTE, J.-M., De Christelijke Vakbeweging in Izegem, Emelgem, Kachtem. 1940-1991. ACW – Izegem, Izegem, 1992, 477 ; LERMYTE, J.-M., (red.), Geschiedenis van Izegem.. Izegem, Ten Mandere, 1985, 652;

[54] Een belangrijk nummer is bijvoorbeeld : “De Izegemse vaderlandse verenigingen en de twee wereldoorlogen.” O.l.v. LERMYTE, J.-M. en NUIJTTENS, M., In : Ten Mandere. Algemeen Nummer 95, 33ste Jaargang nummer 1 (mei 1993).

[55] NAESSENS, M., Kroniek van de Tweede Wereldoorlog met gebeurtenissen te Izegem, Ingelmunster en Ommeland. 1940-1945. Izegem, 1990, 510. ; NAESSENS, M., Izegem een terugblik .Emelgem, 1998, 505.

[56] DE WEVER, B. (m.m.v. B. De Graeve), “Mondelinge geschiedenis”, In : ART, J. (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ? Deel I.19de en 20ste eeuw.Universiteit Gent, 1993, 51-78.

[57] DE WEVER, B., Praktische handleiding voor individuele en collectieve projecten mondelinge geschiedenis. ADVN-Antwerpen, 1988, 65.

[58] DE WEVER, B., Oostfronters. Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS. Tielt, 1985, 180.

[59] Gie van den Berghe is doctor in de ethiek (Universiteit van Gent, 1986) en als onderzoeker verbonden aan het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.Sinds 1980 legt hij zich toe op de historische, sociologische en psychologische studie van de nazi-kampen. VAN DEN BERGHE, G., “Het verleden is nooit voorbij. Gebeurtenissen, geschiedenissen, identiteiten.”, In : Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, Brussel (SOMA), nummer 1, 1996,13-41.

[60] Zie : V. Vrouwen uit Izegem getroffen door de repressie na de Tweede Wereldoorlog : waar of niet waar ?

[61] DE WEERDT, D., “Bronnen voor vrouwengeschiedenis, In : Verslagen van het RUG-centrum voor Genderstudies. Nr. 4, 1994, 51-52.

[62] Ibid., 53.

[63] HUYSE, L. en DHONDT, S., op.cit., 21.

[64] Dirk Luyten heeft dit voor ons opgezocht, waarvoor we hem van harte bedanken.

[65] Zo heeft Lermyte het in zijn boek De Geschiedenis van Izegem over 15 vrouwen en 76 mannen die ten gevolge van epuratiemaatregelen niet mochten stemmen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 24 november 1946. LERMYTE, J.-M., De geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, 440.

De vraag die we hierbij moeten stellen is wat verstaan wordt onder epuratiemaatregelen. We hebben het betrokken document niet kunnen raadplegen daar we het niet meer op de aangegeven plaats terugvonden. Zie verder : Stadsarchief Izegem.

[66] We hebben bijvoorbeeld in het Stadsarchief van Izegem lijsten gevonden van mensen die met de bevrijding werden opgepakt. Het cijfer varieert : … ???…… . Vanzelfsprekend mogen we er niet vanuit gaan dat alle geïnterneerden een veroordeling hebben opgelopen. Maar opnieuw ontbreekt hier elk controlemiddel.

[67] Ibid., 177.

[68] Deze wet wordt in geen enkele brief expliciet aangehaald om ons de toestemming te weigeren – trouwens we krijgen zelfs nergens een expliciete weigering an sich. Maar we vermoeden dat de aanvraag zo moeizaam verloopt omdat de noodzakelijke 100 jaar nog lang niet verstreken zijn.

[69] In een brief van 22 september 1999 deelt de dienstdoende Krijgsauditeur ons mee dat er geenszins toelating kan worden verleend voor “dossiers die het voorwerp hebben uitgemaakt van een rangschikking zonder gevolg, van een vrijspraak of van een eerherstel”. De aanvrager wordt geacht deze selectie zelf door te voeren. Maar de beschikbare gegevens uit het Belgisch Staatsblad zijn niet altijd toereikend of duidelijk.

Bovendien komen we pas in een brief van 7 december 1999 van de griffier te weten dat “de lijst per aanvraag slechts maximum twintig personen kan bevatten”. Dat een antwoord op een brief soms zo lang op zich laat wachten en bovendien slechts praktische vingerwijzingen betreft, werkt bijzonder frustrerend.

[70] Brief van 10 april 2000.

[71] Brief van 11 april 2000.

[72] Brief van 9 september 1999.

[73] Brief van 22 september 1999.

[74] Brief van 6 augustus 1999.

[75] In eerste instantie richten we onze aanvraag aan het Directoraat-generaal Strafinrichtingen (Ministerie van Justitie). In de brief van 21 september 1999 lezen we : “In toepassing van artikel 125 van het KB van 28 december 1950 houdende het algemeen reglement op gerechtskosten in strafzaken, kan de toestemming tot inzage enkel worden verleend na uitdrukkelijke machtiging van de heer Auditeur-Generaal bij het Militair Gerechtshof”.

[76] Brief van 17 december 1999.

[77] DE WEVER, B. (…), Mondelinge geschiedenis, In : Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente ? deel I 19de en 20ste eeuw, Universiteit Gent, 1993, 52.

[78] Zie : V. Vrouwen uit Izegem getroffen door de repressie na de Tweede Wereldoorlog : waar of niet waar ?

[79] Voor de tweederangsbronnen van ooggetuigen hebben we een analoge werkwijze toegepast.

[80] Omdat we aanvankelijk geen toestemming kregen om de bevolkingsregisters van Izegem te raadplegen, richtten we een brief aan de Rechtbank van Eerste Aanleg van Kortrijk en een andere brief aan het College van Burgemeester en Schepenen van Izegem. We hebben twee brieven ontvangen van de Rechtbank van Eerste Aanleg en krijgen van deze instantie de toelating om enkel voor die specifieke gevallen van acht Izegemse vrouwen gegevens op te zoeken, mits een hele reeks voorwaarden. Brief van 23 november 1999.

Dit is echter buiten de waard gerekend van de bevoegdheden van het Izegemse stadsbestuur die blijkbaar doorslaggevend zijn. Na veel aandringen zijn we tot een compromis kunnen komen.

[81] Zie bijlage 1 : standaardbrief

[82] Zie bijlage 2 : vragenlijst

[83] Sinds februari ’00 probeert men aan deze tekortkomingen te werken door een tussenoplossing te voorzien. Na aanvraag kunnen bepaalde werken in de leeszaal van de Stedelijke Openbare Bibliotheek ingekeken worden.

[84] De Provincie West-Vlaanderen beschikt van 1994 over een eigen Archiefdienst.

[85] GUNST, P. Op. Cit., 22.

[86] Ibid., 23.

[87] Brief van 26 januari 2000.

[88] Burg 3 te Brugge.

[89] Heel veel mannen en vrouwen zijn na hun opsluiting in het kasteel Ter Wallen in Izegem, in Brugge terecht gekomen. Eén van de interneringskampen is het IC Sint-Kruis Brugge. Dit heeft onze keuze bepaald. Vanzelfsprekend is dit onvolledig, te meer daar velen verschillende keren werden overgeplaatst naar andere gevangenissen of kampen in andere steden.

[90] SCOTT, J.W., Gender : a short history of a critical term, ontmoeting (…), Woensdag 8 december 1999 in Amazone van 16.00 tot 18.00 uur.

[91] Een Izegemnaar, M.N., die nauw betrokken is met de lokale geschiedschrijving, heeft ons in een onderhoud (gesprek van 17/11/’99) verzekerd dat er in Izegem tijdens de bezetting geen krant was. Dit zou best kunnen daar het bestuur tijdens de Tweede Wereldoorlog bijna rechtstreeks vanuit Roeselare gedirigeerd werd. En aangezien de Duitse bezetter de touwtjes stevig in handen wil houden lijkt het inperken van het aantal kranten bijna logisch.

[92] M.N.vergewist ons van de censuur die door een zekere pater Hyppoliet werd toegepast. M.N. heeft zelf een tijdje bij De Mandelbode gewerkt. In een ludieke anekdote vertelt hij ons dat bijvoorbeeld reclame voor lingerie hardnekkig en systematisch door de pater geweigerd werd.

Minder amusant wordt het wanneer zo een scrupuleuze houding ook wordt aangewend om politieke berichtgeving bij te sturen. Voor de berichten over de repressie heeft dit rampzalige gevolgen. Aanvankelijk wordt daar met geen woord over gerept. Na verloop van tijd waagt men zich hier en daar aan uitspraken die rechtstreeks uit de nationale nieuwsberichten zijn overgenomen.

[93] Het gaat voornamelijk over getuigenissen waarin mensen bij hun volledige naam worden genoemd samen met de (al dan niet vermeende) bezwarende feiten, die hen worden aangewreven.