Ha-Tiqwah. De houding van de Joodse pers in België tegenover de staat Israël, 1965-1980. (Geert Castryck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

De houding van de Joodse pers in België

 

De Joodse pers

 

“It is an incredible tribute to the spirit of those who survived and to the special place which the Jew affords to the written word, that one of the first acts of Jews liberated from the hell of the concentration camps, was to establish newspapers.”[194]

algemeen

 

De Joodse pers verschilt zowel door zijn organisatie als door zijn inhoudelijke doelstellingen in belangrijke mate van de algemene dagbladpers, en kan daarom in de meeste gevallen niet als een onderdeel van die algemene pers gezien worden, maar veeleer als een aanvulling erop.

Ten eerste zijn Joodse persorganen immers meestal verbonden aan verenigingen en worden samengesteld door en voor leden van die vereniging[195]. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat we vrij gemakkelijk publicaties vinden “which have the narrow purpose of preaching to the converted” en dat veel publicaties alleen bestaan “thanks to the selfless dedication of one or two individuals,” maar dat neemt niet weg dat “they are nearly all of them important and vital components of their communities and of the Jewish press as a whole.”[196] Deze gebondenheid wordt door Maurice Krajzman vanuit een andere invalshoek benaderd, en wordt niet als kenmerk van de pers maar als functie voor de vereniging bekeken. Volgens hem heeft de Joodse pers immers “deux fonctions interdépendantes: maintenir la communication et la liaison,” wat de gebondenheid van de pers meteen verklaart, en “informer de l’actualité juive ou des problèmes du judaïsme contemporain.”[197]

Bij deze tweede functie komt de verschillende invalshoek van Maurice Krajzman minder duidelijk tot uiting, maar eigenlijk ziet hij ook hier het informeren als doelstelling voor de gemeenschap of de vereniging, en is de pers daartoe slechts een middel. Phillip Ritzenberg vertrekt ook nu weer vanuit de algemene pers, maar komt tot dezelfde inhoudelijke doelstellingen als Maurice Krajzman. Bij hem heet het dat de Joodse perswereld rekening moet houden met het feit dat het publiek ook andere media leest en dat we meer kranten nodig hebben “to get ahead of the news and behind the news and be a true alternative to the general media.”[198] “More editors need to understand the needs of an informed audience that needs good information and sound opinion to make up its own mind [...] There must even be room for the unpopular opinions that will not find voice elsewhere, if only to continue testing the validity of our own beliefs.”[199]

De aanvullende functie van de Joodse pers zorgt er logischerwijze voor dat de inhoud afhankelijk is van de heersende standpunten in de algemene pers. Als het publiek van de Joodse pers al via de gangbare kanalen met een opinie geconfronteerd werd, ligt het voor de hand dat in de Joodse pers in eerste instantie zal worden weerlegd wat niet strookt met de eigen visie. Daarom juist vertoont de Joodse berichtgeving “a uniformity of Jewish opinion which does not exist in reality or truth.”[200] Op het eerste zicht is dit een ontmoedigende vaststelling, aangezien dit zowat betekent dat de Joodse pers de Joodse opinie niet weerspiegelt.

Bij nader toezien biedt dit echter een dubbel voordeel. Enerzijds betekent dit immers dat onder de Joden een zekere eensgezindheid heerst ten aanzien van de algemeen gangbare berichtgeving. Anderzijds zou dit moeten betekenen dat de uniformiteit afneemt naarmate de aandacht in de algemene pers afneemt. Als de gangbare kanalen geen unpopular opinions uitlokken, wordt the validity of our own beliefs alleen nog op de proef gesteld door de enige pers die op dat moment wel aandacht heeft voor de Joodse thema’s, namelijk de Joodse pers. De Joodse onenigheid zou dan aan de oppervlakte moeten komen, op die momenten of bij die onderwerpen, waar de algemene pers geen aandacht aan schenkt.

Voorlopig is dit nog niet meer dan een hypothese, die in het verdere verloop van deze thesis zal getoetst worden, maar als deze hypothese bevestigd wordt, maakt dit de Joodse pers in het bijzonder of de pers van deelgroepen in het algemeen tot een zeer interessant onderzoeksveld.

De vraag of de pers de publieke opinie bepaalt of vormt, dan wel of de pers de publieke opinie weerspiegelt[201], krijgt hier een nieuwe dimensie. Over het algemeen wordt de publieke opinie in toenemende mate door de pers gevormd, naarmate het onderwerpen betreft die bij het publiek minder gekend zijn[202]. Omgekeerd kan de reporter gemakkelijker zijn persoonlijke mening laten werken, als het onderwerp ver van alle bedden staat. Tenslotte wordt de berichtgeving voor onderwerpen die veraf staan van de algemene bekommernis, grotendeels samengesteld op basis van informatie uit tweede hand en op basis van secundaire factoren, zodat de cruciale positie van propaganda allerhande niet mag uit het oog verloren worden.

De Joodse lezers nemen hier echter een speciale positie in, aangezien het Midden-Oosten en Israël voor hen niet “ver van mijn bed” staan. In dit geval wordt de Joodse publieke opinie dan ook niet door de pers gevormd, “stevig gefundeerde meningen, meningen die men al lange tijd heeft en meningen gebaseerd op feitenkennis en persoonlijke ervaringen zijn over het algemeen [immers] moeilijk te veranderen.”[203] De pers wordt echter tegen de normale gang van zaken in ook niet door die publieke opinie gevormd. De Joodse lezer komt zo op een kruispuntpositie, waar hij de visie van de pers aan de eigen visie toets, en deze toetsing komt tot uiting in de Joodse pers. Als deze bevraging leidt tot “a uniformity of Jewish opinion which does not exist in reality or truth,” dan kan dit betekenen dat de Joden het onderling niet hoeven eens te zijn, maar dat ze het wel gemeenschappelijk oneens zijn met dezelfde buitenstaanders. En zo zijn we weer terug bij ons uitgangspunt.

In het verdere verloop van deze scriptie zullen we deze inter-Joodse en intra-Joodse hypothesen toetsen aan de specifieke casus van de Belgisch-Joodse pers. Om een representatieve keuze te maken binnen het Joodse perslandschap in België, die de gelijkenissen en de verschillen het best tot hun recht laat komen, is echter een grondige kennis van dat Joodse perslandschap vereist.

 

in België

 

Als we de Revue Orientale (1841-1844), die enkel Joods genoemd kan worden, omdat haar uitgever toevallig Joods was, buiten beschouwing laten, begint de geschiedenis van de Belgisch-Joodse pers in 1905 met het zionistische weekblad Hatikwah. Vóór 1918 zouden nog zes Joodse tijdschriften opgericht worden, die er alle een redelijk onafhankelijke strekking op na hielden. De hoogdagen van de Joodse pers in België kwamen echter tijdens het interbellum, met 67 nieuwe tijdschriften tussen 1919 en 1933, en maar liefst 76 nieuwe uitgaven tussen 1934 en 1939. Van deze 143 interbellum-tijdschriften waren er maar liefst 84 volledig in het Jiddisch en 7 gedeeltelijk in het Jiddisch opgesteld, tegenover 25 in het Frans, 11 in het Nederlands, één in het Hebreeuws en 15 in andere talen (Engels, Duits, Esperanto of Russisch). Met 54 nieuwe uitgaven in Antwerpen, 55 in Brussel en 22 in de twee steden tegelijk, vormden Antwerpen en Brussel zoals verwacht het kloppend hart van de Joodse perswereld tijdens het interbellum.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog mochten 14 illegale Joodse publicaties het daglicht niet zien, en van de tien publicaties waarvan we de plaats van uitgave kennen, werd niet één in Antwerpen uitgegeven. Twee werden in Charleroi uitgegeven tegenover acht in Brussel. De taalverhouding was nu zes Jiddisch, zes Frans, één Nederlands en één onbekend.

We zagen al “that one of the first acts of Jews liberated from the hell of the concentration camps, was to establish newspapers” en zo ging het ook in België. Tussen 1945 en 1949 werden in Brussel alleen al maar liefst 42 nieuwe publicaties uit de grond gestampt, maar de rest van het land bleef ver achter met in totaal acht publicaties, waarvan slechts één in Antwerpen. Het Jiddisch werd als belangrijkste taal voorbijgestreefd door de 26 Franstalige publicaties, maar bleef met 15 nieuwe publicaties nog comfortabel op de tweede plaats. De meeste van deze 50 nieuwe publicaties verdwenen echter al snel, en ook daarin verschilden de Joden van België niet van de rest van de Joodse wereld.

Als we in 1950 een round-up maken van de Joodse persgeschiedenis in België, dan springt de explosie van de jaren ’30, met vooral Jiddische publicaties, onmiddellijk in het oog. Niet minder belangrijk is echter dat meer dan een derde van alle Joodse publicaties zich tot het zionisme bekende. “L’Idéologie sioniste a fortement marqué l’histoire des Juifs en Belgique!” Ten derde wijzen we nogmaals op de Tweede Wereldoorlog, die Antwerpen voor Brussel en het Jiddisch voor het Frans geruild heeft. In de loop van de jaren ’50 zouden alle Jiddische publicaties trouwens één voor één verdwijnen[204].

Het hedendaagse Joodse perslandschap kreeg pas vorm vanaf de jaren ’50, met het oprichten of heroprichten van Joodse periodieken die het efemere stadium zouden overleven enerzijds, en met het verdwijnen van heel wat zionistische en communistische actie door toedoen van de toenmalige politieke atmosfeer anderzijds. De meest actieve zionisten vertrokken immers naar de pas opgerichte staat Israël, terwijl het Joodse communisme om twee redenen, zoniet verdween, dan toch een sluimerend bestaan leidde. Ten eerste zorgde de Koude Oorlog sowiezo al voor een wegdeemsteren van communistische activiteiten in de westerse wereld, maar ten tweede en vooral maakte de anti-Israëlische en antisemitische stemming in de Sovjetunie een openlijk Joods communisme alles behalve evident[205].

In 1949 werd het Franstalige maandblad Kehilatenou - Notre Communauté opgericht als huisorgaan van de Brusselse traditionalistische Israëlitische Gemeente[206].

In 1952 kwam La Tribune Sioniste de leemte opvullen, die de vertrokken zionisten hadden achtergelaten. Deze veertiendaagse krant is, als orgaan van de Fédération Sioniste de Belgique, de opvolger van L’Avenir Juif (1936), die op zijn beurt de opvolger was van de eerste Joodse krant in België, Hatikwah (1905). Deze krant moet de Belgische zionistische stem, die trouwens in weinig verschilt van de Israëlische, levendig houden, maar het vertrek van de ijverigste zionisten maakt het vooroorlogse kakofonische ideaal van één of meer kranten per strekking, partij of vereniging niet meer mogelijk[207].

Eén jaar later werd zowel in Antwerpen als in Brussel een tijdschrift opgericht met de naam Centrale. De Antwerpse, Nederlandstalige versie verschijnt om de twee maanden en is de opvolger van het vooroorlogse blad van Het Centraal Beheer voor Joodse Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon, dat ook Centrale (°1923) heette. De Brusselse, Franstalige versie is een maandblad en wordt uitgegeven door La Centrale d’Oeuvres Sociales Juives[208].

Nog een jaar later, in november 1954, stichtte de Belgische medewerker van het Amsterdamse Nieuw Israëlietisch Weekblad, Louis Davids, het eerste Joodse weekblad in België sedert de Tweede Wereldoorlog. Het Antwerpse en Nederlandstalige Belgisch Israëlitisch Weekblad is trouwens tot op de dag van vandaag ook “Het enige Joodse Weekblad in België” gebleven[209].

In diezelfde vijf jaar werden in Brussel nog drie communistische en twee zionistische politieke bladen uit de grond gestampt, die echter alle vijf een kort leven beschoren waren[210]. Kehilatenou, La Tribune Sioniste, (De) Centrale, (La) Centrale en het Belgisch Israëlitisch Weekblad zijn echter blijvers gebleken. Dit fenomeen is tekenend voor de toenmalige Joodse situatie, waarbij het rijke Joodse gamma aan partijen en strijdende facties gekortwiekt was, en er een hergroepering plaatsvond rond een aantal thema’s of gemeenschappen.

Het Joodse perslandschap toonde in 1955 dan ook twee Antwerpse en drie Brusselse publicaties met toekomstperspectief, die bovendien netjes verdeeld waren over sociale (de Centrales), politieke (TS en BIW) en religieuze (Kehilatenou en BIW) invalshoeken.

Daarmee was de trend gezet en was het alleen nog wachten op een vervollediging van het Joodse landschap. Door de ruime invalshoek van het Belgisch Israëlitisch Weekblad enerzijds en door de relatieve homogeniteit van de Joodse gemeenschap in Antwerpen anderzijds, is daar blijkbaar niet de nood gevoeld aan nog een derde (religieuze) krant[211]. De Brusselse lappendeken was echter nog niet helemaal af, en vooral de linkse krachten herkenden zich noch in de bestaande Joodse kranten en organisaties, noch in de groeiende anti-Israëlische en antisemitische stemming van het communisme.

Op het einde van de jaren ’50 zag dan de Cercle Culturel et Sportif Juif het licht, met als uitgangspunten:

Hiermee was zijn positie ten opzichte van zowel Kehilatenou als La Tribune Sioniste, respectievelijk de religieuzen en de zionisten, meteen bepaald. Tegelijk distantieerde de CCSJ zich van de verwording van het communisme en zijn aanhang zou trouwens voornamelijk uit ontgoochelde communisten gerecruteerd worden. Halfweg de jaren ’60 werd uiteindelijk de noodzaak gevoeld tot verspreiding van geschriften, en in november 1965 rolde het eerste nummer van het maandblad Regards van de persen. Eén jaar en negen Regards verder, veranderde de CCSJ van naam, en werd het Centre Communautaire Laïc Juif. Ondanks hun niet-religieuze benadering van het jodendom, respecteren ze echter wel Joodse (religieuze) tradities, als onderdeel van het Joodse culturele erfgoed[212].

Daar ligt wellicht nog het grootste verschil met de progressisten van de UPJB, die veel minder uitgesproken “neen” zeggen tegen assimilatie. Deze progressisten, die hun wortels hebben in het Joodse leven tijdens het interbellum en in het communistische verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, hebben trouwens veel langer de communistische dogmatiek gevolgd dan de CCSJ-CCLJ, en zijn ook nu nog veel nauwer verbonden met Belgische marxistische en socialistische partijen en organisaties. Wellicht om deze redenen heeft het tot de jaren ’70 geduurd, alvorens zij een onrechtstreekse opvolging voor de eens zo bloeiende Joods-communistische pers ter wereld brachten. In 1970 is de UPJB met een bescheiden uitgave begonnen, die onder de naam Flash één keer meer zou vallen dan opstaan. In 1979 pas kwam Points Critiques vier keer per jaar de progressistische leemte opvullen, en zou een waardig alternatief worden voor Regards, dat vanaf 1980 trouwens twee keer per maand begon te verschijnen[213].

In de studie van de houding van de Joodse pers in België tegenover de staat Israël, 1965-1980, zullen we gebruik maken van Kehilatenou - Notre Communauté, La Tribune Sioniste, Belgisch Israëlitisch Weekblad, Regards en Flash. Zoals uit de bespreking van de Belgische Joden enerzijds, en uit dit persoverzicht anderzijds, is gebleken, vormen deze vijf kranten samen met de twee Centrales een representatief beeld van de Joodse gemeenschap in België. Zowel Antwerpen als Brussel, zowel religieus als gelaïciseerd, zowel zionistisch als progressistisch komen in deze selectie aan bod. De twee Centrales vallen in de definitieve selectie echter uit de boot, omdat deze uitgaven verbonden zijn aan verenigingen die op de Joodse gemeenschap in België gericht zijn, en niet op Israël of het wereldjodendom. Ze behoren bovendien tot koepelorganisaties, zodat de aanwezige meningen al elders vertolkt zijn. Het niet selecteren van de Centrales wordt trouwens ondersteund door de studie van Maurice Krajzman over de Joodse pers in België. Daaruit bleek dat in de Antwerpse Centrale 0,0% van de beschikbare plaats aan Israël besteed werd[214], en dat uit de 8,8% over Israël in de Brusselse Centrale geen eigen ideologie of doctrine spreekt[215]. Dit neemt niet weg dat de Centrales hun plaats verdienen in elke studie over de Joodse pers die zich niet tot de houding tegenover Israël beperkt.

Ter vervollediging van dit persoverzicht, moeten de buitenlandse Joodse kranten, de kleine publicaties en de ontwikkeling tijdens de laatste twintig jaar nog kort aan bod komen.

Ten eerste kennen het maandblad L’Arche en het Jiddische dagblad Unzer Wort, die allebei in Parijs worden uitgegeven, de Britse Jewish Chronicle en het Amsterdamse Nieuw Israelietisch Weekblad een zekere verspreiding onder de Belgische Joden. Alle vier schenken trouwens regelmatig aandacht aan de Joodse gemeenschappen in Antwerpen en Brussel. Al bij al nemen de Belgische Joden echter weinig toegang tot buitenlandse pers, en de verspreiding van de Israëlische pers is voor de periode 1965-1980 trouwens helemaal verwaarloosbaar[216].

Ten tweede verschijnen in België nog een aantal kleinere Joodse publicaties, die nog niet eerder aan bod kwamen. Zo geven bijna alle Joodse verenigingen krantjes uit voor intern gebruik, waarbij alleen voor Shofar (°1965), het maandblad van de kleine Liberale Gemeente van Brussel, enige twijfel rijst of dit een huisorgaan is voor intern gebruik, dan wel of het de stem laat horen van een significant segment van de Joodse gemeenschap in Brussel[217]. In het kader van een onderzoek naar de houding tegenover de staat Israël, moeten we van deze 500 mensen echter geen meningen verwachten, die niet aan bod komen in andere publicaties, waarbij we in de eerste plaats denken aan de progressisten van de UPJB.

Bovendien verschijnen in België ook nog Joodse publicaties, die uitgegeven worden door zionistische en Israëlische instanties. Zij verspreiden informatie over Israël en het Midden-Oosten en roepen op tot financiële steun[218]. Van deze tijdschriften vermelden we alleen C.I.D.-Information (°1967) van het Centrum voor Informatie en Documentatie over het Midden-Oosten en Israël, dat de officiële Israëlische standpunten in België verspreidt. Dit orgaan kan min of meer beschouwd worden als het Israëlische aandeel in de propagandamachine van het Midden-Oosten.

Tenslotte geven we nog vlug in vijf stappen mee hoe het de Joodse media in België verging, na 1980. Ten eerste werd in Brussel in 1977 de zionistische Cercle Ben Gourion opgericht, om te strijden “contre l’information propagée par les médias et les milieux politiques, jugée par eux particulièrement pernicieuse à l’égard d’Israël” en deze kring begon al gauw met de uitgave van een eigen tijdschrift, dat eerst Contact J en later Magazine J heette[219]. Ten tweede lazen meer en meer Belgische Joden Israëlische kranten, ten derde luisterden de Belgische Joden in toenemende mate naar de korte golf-uitzendingen uit Israël[220] en ten vierde richtte de Cercle Ben Gourion in 1980 zelf de Belgisch-Joodse vrije zender Radio Judaïca op, die trouwens nauw samenwerkt met Israel Radio International van de Israëlische openbare omroep Kol Yisraél. Dit radiostation probeert zo neutraal, zo gevarieerd en zo gedetailleerd mogelijk de Joodse en Israëlische actualiteit te verslaan, maar krijgt toch veel kritiek, omdat ze te links zijn volgens de ene en te rechts volgens anderen[221]. Ten vijfde en tenslotte leidden deze drie factoren enerzijds, en de toenemende interesse voor het Midden-Oosten in de Belgische media anderzijds, tot een overdaad aan berichtgeving over Israël, waarvan La Tribune Sioniste het belangrijkste slachtoffer zou worden. Na in de tweede helft van de jaren ’70 al eens een moeilijke periode te hebben gehad, begon La Tribune Sioniste in 1992 opnieuw  te sputteren[222].

 

 

Werkwijze

 

In het hoofd-stuk van deze thesis komen een synchronische en een diachronische, respectievelijk een kwalitatieve en een kwantitatieve analyse van de Belgisch-Joodse pers elkaar afwisselen, voorafgegaan door een toetsing van deze methode aan één van de gebruikte Joodse periodieken, namelijk Regards.

Het eerste gedeelte van deze methode bestaat erin de meest markante stellingen, de voornaamste auteurs en de opvallendste constanten of evoluties naar voor te brengen, en bovendien zullen deze kranten diachronisch geanalyseerd worden op basis van voornamelijk kwantitatieve gegevens. Bij deze kwantitatieve analyse hebben we de lengte van elk artikel over Israël opgemeten en in eerste instantie ondergebracht in elf categorieën, waarvan de categorie over het Arabisch-Israëlisch conflict nog verder opgesplitst is in subcategorieën over Israël en zijn buurlanden (extern), Israël en de Palestijnen (intern), het terrorisme, en de houding van de internationale gemeenschap. Onder de categorie Arabisch-Israëlisch conflict worden trouwens zowel uitingen van geweld als pogingen tot vrede ondergebracht, omdat dit onderscheid in cijfermateriaal uiterst dubieus is. Het onderscheid zal echter wel gemaakt worden in de kwalitatieve, synchronische analyse.

De tien overige hoofdcategorieën zijn binnenlandse politiek, buitenlandse betrekkingen, economie, demografie en toerisme, de verhouding staat-godsdienst, cultuur en varia voor wat Israël zelf betreft, aangevuld met zionisme, Midden-Oosten (buiten Israël) en reclame voor Israëlische produkten of Israëlreizen. Bij mogelijke twijfel werd een artikel altijd bij die categorie geplaatst, die volgens de bovenstaande volgorde het eerst komt. In tweede instantie worden de categorieën binnenlandse politiek tot varia, samen met de categorie reclame onder de noemer “Israël, andere dan het conflict” (Israël/conflict) gebracht om eventuele grafieken niet overdreven te verzwaren.

Aan de hand van deze cijfergegevens worden negen kritisch uitgekozen periodes, die elk verband houden met een specifieke Israëlische gebeurtenis of gelegenheid, afgezet tegen drie periodes van zes maanden, die de gemiddelde houding van de desbetreffende publicatie moeten weerspiegelen.

We hebben die negen gebeurtenissen of gelegenheden geselecteerd op basis van onze kennis van de recente Joodse en Israëlische geschiedenis, zoals die in het hoofdstuk Algemeen kader geschetst werd. Het gaat om:

Voor elk van deze gebeurtenissen zullen we nagaan in hoeverre er een invloed van uitgaat op de samenstelling van de desbetreffende krant. Om die invloed te meten, hebben we echter de gemiddelde samenstelling van die krant nodig als referentie, en daarvoor baseren we ons zoals gezegd op drie periodes van zes maanden.

Deze drie periodes hebben we gekozen bij het begin, in het midden en op het einde van de periode 1965-1980 en in de drie gevallen gaat het over de maanden december tot mei. De eerste referentieperiode loopt van december 1965 tot mei 1966 en de gegevens voor deze periode kunnen vergeleken worden met het onderzoek dat Maurice Krajzman op dezelfde kranten uitvoerde voor de maanden april-mei-juni 1966. De tweede referentieperiode valt tussen de Zesdaagse Oorlog en de Yom Kippuroorlog, en loopt van december 1972 tot mei 1973. De derde referentieperiode tenslotte beslaat de maanden van december 1979 tot mei 1980. Bovenop de vergelijking met de negen sleutelperiodes, moeten deze drie ankerpunten ook algemene kwantitatieve constanten en evoluties zichtbaar maken.

Hoewel men zich bij kwantitatieve persanalyses wel meer baseert op steekproeven, zullen wij aan de hand van één krant controleren of de gekozen referentieperiodes wel relevant zijn voor de gehele periode. Bovendien zullen we nagaan of geen belangrijke gebeurtenis of gelegenheid over het hoofd werd gezien. Daartoe zullen we de volle vijftien jaargangen analyseren van het maandblad Regards, dat om vijf redenen onze voorkeur geniet boven de andere te onderzoeken kranten. Ten eerste kent het in tegenstelling tot La Tribune Sioniste en Flash een ononderbroken regelmatige verschijning. Ten tweede schenkt het in tegenstelling tot Kehilatenou - Notre Communauté voldoende aandacht aan Israël. Ten derde wordt het evenals de drie genoemde kranten en in tegenstelling tot het Belgisch Israëlitisch Weekblad in Brussel uitgegeven. Ten vierde is de periode van november 1965 tot september 1980 de volledige levensloop van Regards als maandblad, waardoor de analyse van dit tijdschrift als een afgesloten geheel kan beschouwd worden. Tenslotte bestaat over Regards een licentiaatsverhandeling die door een medewerkster van het maandblad gemaakt is[223], en deze scriptie stelt ons in de mogelijkheid om onze bevindingen naast die van haar te plaatsen

In een tweede gedeelte van het onderzoek zullen we vooral kwalitatief te werk gaan, door voor elk van de geselecteerde gebeurtenissen of gelegenheden een synchronische analyse door te voeren. Hierbij zullen zowel alle kranten onderling vergeleken worden, als dissonante meningen binnen eenzelfde publicatie.

De aard van de gekozen gebeurtenissen laat trouwens toe om deze analyse in thematische clusters te verdelen, waardoor nog een extra vergelijkend aspect aan deze analyse wordt toegevoegd. Deze clusters zijn “Zesdaagse Oorlog - terrorisme - Yom Kippuroorlog”, “25 jaar na de Tweede Wereldoorlog - 25 jaar Israëlische onafhankelijkheid”, “Arafat voor de UNO - antizionisme in de UNO” en “Sadat in Jeruzalem - Camp David-akkoorden,” waaraan door de analyse van Regards eventueel nog één of meer thema’s kunnen toegevoegd worden.

 

controle ~ Regards

 

Om na te gaan of de drie referentieperiodes wel representatief zijn voor de volle vijftien jaargangen, zullen we de gemiddelde relatieve waarden voor de drie termijnen van zes maanden naast de algemene gemiddelden plaatsen. Bovendien zullen we deze gegevens vergelijken met de gemiddelden voor de maanden die tussen de negen geselecteerde onderzoeksperiodes vallen.

 

 

Vergelijken we deze cijfergegevens, dan merken we dat de afwijkingen al bij al vrij gering zijn. De aandacht voor het Arabisch-Israëlisch conflict is het hoogst bij de negen geselecteerde periodes, gevolgd door het algemeen gemiddelde (inclusief de negen selecties) en de twee cijfers die volledig buiten de negen geselecteerde periodes vallen. Gezien de argumentatie voor zeven van de negen selecties in verband staat met het conflict, hoeft dit echter geenszins te verbazen.

Bij nog vier andere categorieën is er een verschil tussen de drie waarden van meer dan 0,5%. Over de 0,6% voor reclame hoeven we ons echter geen zorgen te baren, en de afwijking van 0,7 tot 0,9% voor cultuur valt ook nog binnen de perken. Zeker als we er rekening mee houden dat de categorieën f, g en h dikwijls in elkaars vaarwater komen, kunnen we deze categorieën samen beschouwen, en dan daalt het onderlinge verschil tot 0,4%.

De afwijkingen op het vlak van zionisme (1,8 en 1,7%) en op het vlak van binnenlandse politiek (1,6 en 1,3%) vragen echter wel om een verklaring, en daarvoor bekijken we een gedetailleerde grafiek met het aandachtsverloop voor deze twee categorieën.

 

 

De aandacht voor het zionisme zit voor onze referentieperiodes drie keer duidelijk onder het gemiddelde van drie procent, maar het meest opvallende aan deze grafiek zijn echter de drie enorme pieken in 1967, 1975 en 1976. Deze zijn toe te schrijven aan de herdenking “zeventig jaar zionisme - vijftig jaar Balfour-verklaring” in 1967, een dossier over het Joodse Wereldcongres in 1975 en de verkiezingen voor het zionistisch congres in 1976, en zeggen dus  in se weinig over de houding van de Belgische Joodse pers tegenover de staat Israël. We leren hier alleen uit dat Regards aan deze gelegenheden aandacht schenkt, maar eigenlijk zijn ze niet echt representatief voor de algemene lijn. Als we deze gelegenheden uit onze statistieken zuiveren, merken we trouwens dat ze er in hun eentje voor verantwoordelijk zijn dat het algemeen gemiddelde van 2,0% tot 3,1% stijgt en het gemiddelde zonder de negen geselecteerde periodes van 1,8% tot 3,0%. De afwijkingen voor onze referentieperiodes zakken dan tot 0,7% en 0,5% en worden dus aanvaardbaar.

Wat de binnenlandse politiek betreft, zien we dat de aandacht “toevallig” drie keer (dec 65 - mei 66; dec 72 - mei 73; dec 79 - mei 80) duidelijk boven het gemiddelde van drie procent uitkomt. Bovendien piekt de aandacht over de hele vijftien jaar slechts vier keer boven de zes procent, waarvan drie keer binnen onze referentieperiodes. Als we echter op zoek gaan naar het waarom van deze afwijkingen, merken we dat zowel in ’65-’66, als in ’72-’73 de uitdrukkelijke situatie van Regards hiervan de oorzaak is. In december ’65 is de piek toe te schrijven aan het feit dat het pas opgerichte Regards pas dan verslag uitbrengt van de Histadruth-verkiezingen van 19 september 1965 en van de Knesset-verkiezingen van 2 november 1965. We mogen er vanuit gaan dat deze gebeurtenissen in december 1965 geen invloed meer zullen hebben op de berichtgeving in Belgisch Israëlitisch Weekblad, La Tribune Sioniste  en Kehilatenou, zodat deze referentieperiode behouden kan blijven.

In januari 1973 is de extra aandacht voor binnenlandse politiek toe te schrijven aan één artikel van 7,5 pagina’s, over de macht en de invloed van de kibbutz, terwijl een congres van de politieke partij Mapam in maart ’73 ervoor zorgt dat het voortschrijdend gemiddelde op bovenstaande grafiek nog niet kon zakken. Mapam is de politieke partij, waarmee Regards zich het meest verwant voelt, zoals mag blijken uit het veelvuldig berichten over die partij, en uit het feit dat nogal wat CCLJ-leden in 1976 deelnamen aan de verkiezingen voor het Zionistisch Congres op een lijst die de Mapam-strekking steunde[224]. Ook dit zal ongetwijfeld niet dezelfde invloed hebben op de samenstelling van Belgisch Israëlitisch Weekblad, La Tribune Sioniste  en Kehilatenou als op de samenstelling van Regards, zodat we ook de referentieperiode ’72-’73 zonder problemen kunnen behouden.

Het inhoudelijke probleem situeert zich echter in ’79-’80, wanneer de toegenomen aandacht voor binnenlandse politiek toe te schrijven was aan zware kritiek op de regering Begin, in verband met de Palestijnse autonomieregeling. Zoals we verder zullen zien tonen deze maanden trouwens ook een bescheiden piekje voor de subcategorie intern van het Arabisch-Israëlisch conflict. Aangezien we hier echter voor alle categorieën samen over een afwijking van amper vier procent van de totale berichtgeving spreken, kunnen we ook deze periode behouden als referentie.

Bovendien kunnen we diezelfde periode aan de negen geselecteerde periodes toevoegen. De sfeer van het moment kan ons immers zowel over de Palestijnse kwestie, als over de binnenlandse politiek iets bijbrengen, en op die manier incorporeren we indirect ook de vierde piek van meer dan zes procent. Die piek was immers toe te schrijven aan de verkiezingsoverwinning van Likud, op 17 mei 1977. Het is ongetwijfeld zeer interessant om de houding van de Joodse pers tegenover deze nieuwe regering te onderzoeken, maar dit onderzoek hoeft niet onmiddellijk na de verkiezingen te gebeuren. We zullen ons over de eerste Likud-regering buigen na iets meer dan twee jaar regeren, en combineren dat met de houding tegenover Palestijnse autonomie. Aan ons lijstje van geselecteerde periodes, voegen we als tiende toe:

-de regering Begin - autonomie voor de Palestijnen? (december 1979 - mei 1980).

We kunnen dus besluiten dat de referentieperiodes over het algemeen slechts minieme afwijkingen vertonen ten opzichte van het algemeen gemiddelde en dat zelfs de iets grotere afwijkingen de relevantie niet hinderen.

Nu kunnen we ons buigen over de vraag of we geen belangrijke gebeurtenissen of gelegenheden over het hoofd hebben gezien, om deze eventueel aan de tien geselecteerde periodes toe te voegen.

Aan de hand van een grafiek die op basis van voortschrijdende gemiddelden over drie maanden de procentuele aandacht voor het Arabisch-Israëlisch conflict, Israël/conflict, het Midden-Oosten en het zionisme weergeeft zullen we opvallende pieken opsporen en deze proberen te verklaren. Deze verklaring zal dan op haar beurt aanleiding geven tot een al dan niet selecteren als onderzoeksperiode. Het gebruik van voortschrijdende gemiddelden laat ons toe om de zeer toevallige kortstondige variaties af te vlakken en alleen de langdurige pieken of dalen echt in de verf te zetten. Alle grafieken in deze thesis zijn trouwens op basis van voortschrijdende gemiddelden over drie maanden gemaakt.

 

 

De aandacht voor het Midden-Oosten (buiten Israël) valt onmiddellijk op door zijn afwezigheid, en over het zionisme valt niets méér te zeggen, dan we al deden bij de beoordeling van onze referentieperiodes.

Voor de Israëlische verslaggeving die geen verband houdt met het Arabisch-Israëlisch conflict, springen zeven pieken in het oog, die buiten de tien geselecteerde periodes vallen. Voor deze zeven periodes geven we hieronder in tabelvorm de precieze relatieve verdeling weer.

 

 

De eerste piek is toe te schrijven aan beginnende diplomatieke betrekkingen tussen Israël en de Duitse Bondsrepubliek en een overzicht van de handel tussen België en Israël, onder de rubriek b, en aan een dossier over gemengde huwelijken (f) en over het grote theater Habima te Tel Aviv (g). Deze vier elementen kwamen toevallig in hetzelfde nummer terecht en geven ons geen aanleiding om onze selectie aan te passen.

De tweede piek loopt over meerdere maanden en dankt zijn bestaan aan een artikel over het modern Hebreeuws in de maand maart (g) en aan de varia-puntjes in mei en in augustus-september 1968. De varia-puntjes van mei houden verband met twintig jaar onafhankelijkheid en die van augustus-september zijn verbonden aan een dossier over de double appartenance, waarnaar al verwezen werd in het Algemeen kader.

De derde piek houdt verband met een toevallige reportage over la gauche israélienne in januari en over het Israëlisch en Joodse communisme in februari-maart 1969 op het vlak van binnenlandse politiek, een aantal even toevallige boekbesprekingen onder de noemer cultuur in februari-maart en de jaarlijks terugkerende artikels over de Israëlische onafhankelijkheids-viering in het nummer van april.

De vierde piek heeft te maken met een nieuw jaaroverzicht van de Belgisch-Israëlische handel en met een bijlage van twaalf bladzijden bij het zomernummer van 1969, over een bezoek van Israëlische weeskinderen van de Zesdaagse Oorlog aan het vakantiedorp van het CCLJ.

De volgende piek kunnen we vooral toeschrijven aan het vertrek van Golda Meïr in het nummer van mei ’74, een groot interview over Israël in het algemeen in juni-juli en een uitgebreide reportage over taal in Israël in de Regards van oktober.

De piek van april tot juli 1977 houdt verband met de Knesset-verkiezingen van 17 mei, die door het Likud-blok van Menahim Begin gewonnen zijn. Over deze piek hebben we het al gehad en we hebben er toen voor geopteerd om de problematiek van de Begin-regering samen te behandelen met het Palestijnse vraagstuk (december ’79 - mei ’80).

De laatste piek voor Israël/conflict valt in het voorjaar van 1978 en is volledig toe te schrijven aan de vieringen voor 30 jaar Israël. We behandelen echter al de vieringen rond 25 jaar Israël (mei-juni 1973) en verwachten vijf jaar later geen wezenlijk nieuwe bevindingen te ontdekken.

De categorie Israël/conflict levert ons dus niets nieuws op. De categorie conflict vertoont echter ook twee afwijkingen, die buiten onze tien onderzoeksperiodes vallen.

 

 

De eerste piek na de Zesdaagse Oorlog duurt eigenlijk van december 1968 tot november 1970, maar aangezien de periode van januari tot juni 1970 al als onderzoeksperiode geselecteerd is, bevragen we hier alleen het eerste gedeelte van deze piek. Het merkwaardigste element in deze volgehouden piek, is zonder enige twijfel de 58,3% over het Palestijnse probleem in het nummer van juni ’69. Dit is echter toe te schrijven aan één enkel artikel van de hand van Jean Gol met als titel Le mirage palestinien, dat eigenlijk geen acute actualiteitswaarde bezat in de periode waarin het gepubliceerd werd. Verder springen ook de vier maanden met uitzonderlijke aandacht voor het internationale aspect in het oog. Paradoxaal genoeg zijn deze pieken toe te schrijven aan de relatieve rust op dat moment, waardoor Regards ruimte uittrok om enkele Joodse personaliteiten aan het woord te laten. De houding van het wereldjodendom wordt namelijk onder de subcategorie internationaal geklasseerd. Bovendien werden in die periode op verschillende plaatsen ter wereld vredescomités voor het Midden-Oosten opgericht, waaraan Regards ook ruime aandacht schonk. Al bij al levert deze periode ons echter geen nieuwe inzichten of prangende vragen op. De algemene tendens van vredesmissies en -visies vormen echter wel een interessant thema, maar aangezien deze tendens gekenmerkt werd door immobilisme kunnen we de houding van de Joodse pers in België tegenover de vredesmissies en de parallelle uitputtingsoorlog net zo goed tijdens het eerste half jaar van 1970 bekijken, samen met de herdenking van 25 jaar Tweede Wereldoorlog.

De tweede lichte afwijking komt volledig voor rekening van het januari-nummer van 1977. Daarin werd een artikel van elf pagina’s gewijd aan de vredesgesprekken tussen de Israëlische volksvertegenwoordiger Eliav en de PLO. Alle denkbeelden en ideeën die daar aan de orde waren, komen bij de Palestijnse autonomiegesprekken van ’79-’80 veel uitgebreider en veel gevarieerder terug. Er is dus geen enkele reden om de te onderzoeken selectie nog verder uit te breiden.
 

Diachronische analyse

 

Regards

 

In het vorige hoofdstuk is de diachronische, kwantitatieve analyse van het maandblad Regards eigenlijk al een goed stuk opgeschoten. De merkwaardigheden in het cijfermateriaal zijn al uitvoerig besproken en de gedetailleerde bespreking van de tien onderzoeksperiodes komt verder nog aan bod. Hier moet dus alleen nog de technische voorstelling van Regards meegegeven worden, samen met enkele algemene vaststellingen.

Het huisblad van de Cercle Culturel et Sportif Juif en vanaf september 1966 van het Centre Communautaire Laïc Juif kent sedert november 1965 een ononderbroken verschijning, en heeft zich tijdens zijn eerste vijtien jaar in een groeiend succes mogen verheugen. In 1966 werd Regards immers uitgegeven op 1000 exemplaren[225], terwijl dat er in 1976 al 5000[226] en in 1977 al 6000 waren[227]. Bij zijn oprichting stond Regards onder de journalistieke leiding van Victor Cygielman, die vanaf de naamsverandering van CCSJ naar CCLJ door Albert Szyper werd opgevolgd. In april 1976 werd Erwin “Eliyahou” Reichert hoofdredacteur en hij zou dat gedurende het verdere verloop van de te onderzoeken periode blijven. Al die tijd was de voorzitter van CCSJ-CCLJ, David Susskind, verantwoordelijke uitgever[228].

Als maandblad verscheen Regards tussen negen en tien keer per jaar en telde ongeveer 56 bladzijden (mediaanwaarde) van 21cm op 13,5 cm. In januari 1976 was er een piek van 104 pagina’s en in de zomernummers van 1975 en 1976 waren er dalen van 20 en 24 bladzijden. Bovendien telden de “oorlogsnummers” van juni 1967 en oktober 1973 respectievelijk 24 en 4 bladzijden. Over de hele periode zien we echter een duidelijk stijgende lijn in het aantal bladzijden.

We zagen bij de beoordeling van de referentieperiodes al een kwantitatief overzicht van vijftien jaar Regards, maar daar gaan we nu wat dieper op in. Bij deze bijkomende analyse zullen onze cijfergegevens bovendien vergeleken worden met de kwantitatieve inhoudsanalyses van Maurice Krajzman voor de maanden april-mei-juni 1966[229] en van Pauline Szafarz-Blumenfeld voor de hele periode 1965-’80[230].

 

 

De verschillen tussen onze kwantificering en die van Maurice Krajzman en Pauline Szafarz-Blumenfeld zijn opvallend groot, en kunnen slechts gedeeltelijk verklaard worden door de verschillende invalshoek. Zij hebben allebei het maandblad Regards als publicatie bestudeerd, terwijl wij alleen geïnteresseerd zijn in de houding tegenover de staat Israël. Daardoor komen reclame-berichten voor Israëlische produkten in onze telling bij Israël terecht, terwijl zij geen onderscheid hoeven te maken. Zo ook komen Belgisch-Joodse activiteiten die in verband staan met Israël en boekbesprekingen van boeken over Israël in onze telling onder de noemer Israël te staan. In de analyse van mevrouw Szafarz-Blumenfeld komen deze berichten wellicht in een andere rubriek terecht. Hiermee kunnen we gemakkelijk vijf tot tien procent afwijking verklaren, maar in vijf van de vijftien jaargangen wordt zelfs deze ruime norm overschreden. Voor een stuk is het gewoon gissen waaraan deze bijkomende verschillen te wijten zijn, maar als we helemaal in het midden van de periode 1968-’69 een random controle uitvoeren, dan merken we dat ongeveer een vierde van het aprilnummer wel te maken heeft met Israël, maar geen uitdrukkelijke berichtgeving over Israël inhoudt. Longue vie à Israël! (2p.), la proclamation de l’indépendance. 5 Iyar 5708 - 14 Mai 1948 (3p.), reclame Israël-reis Sabena (1p.), Israël a un nouvel ambassadeur à Bruxelles (1,5p.), Organisation d’un Comité International permanent de la gauche pour la Paix au Moyen-Orient (2p.), les arabes et l’antisémitisme (1,5p.), la résistance française condamne le terrorisme (1p.), l’union des étudiants israéliens (1/4p.) , Réflexions sur l’avenir d’Israël (1p.), investir en Israël (2/3p.) en reclames voor Israël-reizen isbel en El-Al (1,5p.) vormen samen bijna 15,5 pagina’s die al dan niet onder de rubrieken Israël/conflict of Arabisch-Israëlisch conflict kunnen ondergebracht worden. Op een totaal van 56 effectieve pagina’s en vier kaftbladzijden legt dit 25,7 tot 27,5% op de weegschaal. Het enige wat we hieruit kunnen afleiden is dat humane wetenschappen zelfs met cijfers geen exacte wetenschappen worden. Deze opmerking geldt trouwens ook voor de waarde van Maurice Krajzman, die op zijn beurt van beide andere tellingen afwijkt.

Het heeft dus geen zin om cijfers uit verschillende bronnen met elkaar te vergelijken. De opdracht bestaat erin, de inzameling en de rubricering door één en dezelfde persoon te laten gebeuren, die consequent dezelfde criteria gebruikt. Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, komen uiteindelijk toch dezelfde grote lijnen naar voor.

 

 

Keren we nu terug naar onze eigen jaarcijfers (november tot oktober), dan zitten we onder andere in 1966-’67 en in 1972-’74, met oktober-november 1973 als spil, boven de gemiddelde aandacht van 27,4%. Gecombineerd met de grafiek op p.94 wordt al gauw duidelijk dat deze verhoogde aandacht voor Israël toe te schrijven is aan een explosie van de verslaggeving over het Arabisch-Israëlisch conflict tijdens de zomer van 1967 en tijdens de herfst van 1973. Dit heeft uiteraard te maken met de Zesdaagse Oorlog, respectievelijk de Yom Kippuroorlog, die voor Regards redactioneel zelfs een zodanig belang hadden, dat het overige nieuws over Israël ervoor moest wijken.

Dezelfde tabel leert ons ook dat 1968-’70 en 1974-’75 extra aandacht opeisen voor de staat Israël. In het eerste geval is deze buitengewone aandacht te wijten aan een langdurige overschrijding van de gemiddelde aandacht voor het conflict, gecombineerd met twee pieken in het aandeel van het overige nieuws. Deze fenomenen zijn echter al besproken bij de controle van de methode. De piek voor 1974-’75 dankt zijn bestaan aan twee pieken in november-december 1974 en in september-oktober 1975, wat respectievelijk verband houdt met het Palestijnse optreden voor de Verenigde Naties en met de Israëlisch-Egyptische bestandsakkoorden van augustus 1975.

In de synchronische analyse gaan we hier nog dieper op in, maar met titels als Israël ne sera pas le ghetto de la Palestine[231], Une volonté continue: détruire Israël[232], Le suicide national n’est pas une obligation internationale![233] of Sans Etat d’Israël il n’y aura pas d’Etat palestinien![234] laat Regards er geen twijfel over bestaan hoe men over het optreden van de UNO en de internationale gemeenschap denkt. Het is in deze context echter typisch voor een kritisch blad als Regards om niet bij de kortzichtigheid van de UNO te blijven stilzitten, maar ook de vraag te stellen hoe het dan verder moet. In oktober en november 1974 ontstaat dan ook al onmiddellijk een bezinning over de noodzaak om met de Palestijnen te onderhandelen en over de wenselijkheid om dat met de PLO of Arafat te doen. In die context heeft E.R[eichert] trouwens de profetische woorden geschreven:

“Israéliens et Palestiniens négocieront tôt ou tard. Avec les représentants qu’ils auront choisis. Ce sera peut-être Yitzhak Rabin d’un côté et Yasser Arafat de l’autre. Arabes et Juifs devront s’y faire.”[235]

Tot nu toe hebben we ons bij de diachronische analyse van Regards laten leiden door de controle van de methode en door de analyse op jaarbasis van mevrouw Szafarz. Tot slot van deze paragraaf zullen we overschakelen op de benadering die ook voor de vier overige kranten gebruikt zal worden. Naast onderstaande grafiek en tabel wordt bij deze analyse ook gebruik gemaakt van de grafiek op p.94.

 

 

De berichtgeving over Israël bestaat gemiddeld voor meer dan de helft uit artikels over het Arabisch-Israëlisch conflict, en in de tien cruciale onderzoeksperiodes loopt dat zelfs op tot ongeveer twee derde. De lineaire trendlijn op bovenstaande grafiek leert ons wel dat het aandeel conflict daalt naar 1980 toe.

Met uitzondering van twee kortstondige periodes rond de Zesdaagse en de Yom Kippuroorlog moet de belangstelling voor het andere nieuws over Israël overigens niet wijken voor het Arabisch-Israëlisch conflict. Deze aandacht blijft over de volle vijftien jaar trouwens vrij constant rond de 12% zweven.

 

 

Inhoudelijk uit de berichtgeving over Israël/conflict zich onder meer in frequente artikels over de economie in Israël, waarin nu eens de loftrompet gestoken wordt over de vele mogelijkheden (vooral vóór 1973) en dan weer geklaagd wordt over de hollende inflatie (vooral na 1973)[236]. Meer en meer wordt het thema van de hollende inflatie trouwens in rekening gebracht bij de kritiek op de Israëlische regeringen in het algemeen en de regering Begin in het bijzonder[237]. De hyperinflatie was trouwens veruit het grootste probleem voor de regering Begin[238], veel meer nog dan het Arabische of het Arabisch-Palestijnse, wat niet wil zeggen dat Regards geen interesse toonde voor de Israëlische politiek in de bezette gebieden. Regards heeft altijd consequent de vestiging van nederzetting in bezet gebied veroordeeld, maar tot ver in de eerste regeringsperiode van Menahim Begin werd de verantwoordelijkheid niet bij de regering gelegd. Zij werden hoogstens hun gebrek aan duidelijkheid verweten en de ultra-nationalisten van Gusj Emunim kregen de volle lading[239]. De pertinente link met de regeringspartijen Hérut (de partij van Begin) en Mafdal werd na verloop van tijd wel meer en meer in de verf gezet.

In 1980 schrijft Regards naar aanleiding van een aanslag op een Joods kolonist nog:

 

“A Hébron le sang a coulé pour une cause autour de laquelle le peuple tout entier ne serre pas les rangs. A Hébron, le sang juif a coulé pour une cause impossible: l’occupation éternelle d’un autre peuple.”[240]

maar dan weerklinkt ook al:

 

“seule la coexistence de deux Etats indépendants, juif et palestinien, garantira la paix aux Israéliens. Et qu’on le veuille ou non, la recherche de cette paix passe par l’arrêt des implantations en zone occupée et l’autodétermination des Palestiniens.”[241]

“Puisse la Knesset opter pour cette solution”[242] legt Regards de verantwoordelijkheid in het hart van de Israëlische democratie. Hiermee zitten we al volop in de synchronische kwalitatieve analyse van de periode ’79-’80 en niet meer in de diachronische beschouwing van de binnenlandse politiek. De aandacht voor deze categorie beperkt zich trouwens niet tot de economie en de zware discussies rond de Israëlische nederzettingen. Al van bij zijn oprichting volgt Regards van zeer nabij het wedervaren van een aantal vredesduiven en van de linkse politieke partij Mapam. Ook heeft Regards ruime aandacht voor alle Knesset-verkiezingen, waarbij men zich telkens weer de moeite getroost om het kiessysteem en het politieke landschap voor te stellen aan de Belgische lezer.

Keren we terug naar de cijfergegevens dan zien we over de vijftien jaar een lichte daling van het aantal reclames voor Israël-reizen en een lichte daling in de berichtgeving over de verhouding staat-godsdienst. Parallel daarmee zien we een stijgende aandacht voor de Israëlische binnenlandse politiek.

Het meest opvallende element is echter het dalende gewicht van het Arabisch-Israëlisch conflict, wat wellicht te wijten is aan de gelukkige afwezigheid van openlijk wapengekletter tijdens de laatste vijf jaar. Deze daling is trouwens op zijn eentje verantwoordelijk voor de globale daling van het cijfer voor Israël.

 

 

De periode 1965-’70 schenkt duidelijk meer aandacht aan het conflict, dan de periode 1970-’80. Voor het lustrum 1970-’75 wordt dit nog “goed” gemaakt door de Yom-Kippuroorlogen en het Verenigde Naties-feuilleton, maar tijdens de laatste vijf jaar kan Sadats bezoek aan Jeruzalem dit gemiddelde niet meer optrekken.

Heel opvallend in deze grafiek is het bijna wegvallen van de berichtgeving over het Arabisch-Israëlisch conflict in 1971 en het begin van 1972, om pas weer wakker geschud te worden door de terroristische aanslagen van Lod en München. De stelling dat het terrorisme de aandacht van de wereld moest opwekken om druk uit te oefenen, wordt hier dus niet ontkracht, temeer daar de aandacht voor de Palestijnse zaak (intern) ook dan pas weer uit de vergeethoek tevoorschijn komt. Terrorisme en intern zijn trouwens thema’s die slechts sporadisch de kop opsteken om daarna weer bruusk weg te vallen.

De twee andere thema’s zijn veel gevoeliger voor de grote gebeurtenissen in de regio en duwen samen de grafiek de hoogte in, telkens de vrees of de hoop gevoed wordt. Eigenaardig genoeg heeft Regards in die omstandigheden dikwijls meer aandacht voor de reacties van de wereld, dan voor de eigenlijke gebeurtenissen op het veld. En als eind 1975 het geweld dan eens van de wereld komt in plaats van uit de buurlanden, schiet uitgerekend de aandacht voor de relatie met de buurlanden de hoogte in, met een themanummer over het wederzijdse onbegrip. In dat themanummer kwam een Egyptische journaliste trouwens uitgebreid aan het woord.

De hoofdbekommernis van Regards is het duiden van de problemen en in die zin vervult dit maandblad de aanvullende rol van de Joodse pers perfect. Het heeft geen zin te herhalen wat iedereen al weet via de niet-Joodse media, maar wel om deze informatie in een kader te plaatsen en bijkomende achtergrondinformatie te geven. Het beste wapen tegen propaganda is immers nog altijd kennis van zaken.

 

La Tribune Sioniste

 

De krant van de overkoepelende Fédération Sioniste de Belgique ging van 1952 tot 1976 als veertiendaags blad door het leven. In de praktijk betekende dit een verschijningsritme van gemiddeld ongeveer 20 exemplaren per jaar. Aan de telling van de jaargangen merk je dat 24 exemplaren per jaar het richtcijfer was, maar in de periode van 1965 tot 1976 werd dit aantal niet één keer gehaald, zodat het begin van nieuwe jaargangen uiteindelijk opschoof tot april-mei in plaats van de herfstmaanden. In 1971 werd de gecumuleerde kloof weggewerkt door de twintigste jaargang opnieuw te laten beginnen in het najaar en één jaar later al sprong men in de telling van de twintigste naar de tweeëntwintigste jaargang, om de jaartelling weer te laten overeenkomen met de oprichtingsdatum. Deze technische ingrepen verholpen echter niet aan het structurele probleem om kranten te laten verschijnen en in 1976 werden zowel het formaat als de verschijningsfrequentie gehalveerd tot een maandblad van 27,5 x 21,5 cm. Vanaf dan werd het eenzijdig Franstalig karakter van de krant versoepeld en kwam de grootste taal van het land af en toe eens op de proppen.

Tijdens de eerste twee jaren als maandblad was La Tribune Sioniste in de praktijk slechts een tweemaandelijks blad en in de jaren 1978 en 1979 verschenen zelfs maar zes nummers. Pas vanaf eind 1979 lijkt er weer wat regelmaat in het verschijningsritme te komen, met vijf exemplaren in zes maanden (december ’79 - mei ’80).

Deze redactionele moeilijkheden weerspiegelen zich uitsluitend in de gebrekkige verschijning, want de oplage en het volume blijven behouden. De oplagecijfers voor de periode 1965-’80 zijn ons eigenlijk niet bekend, maar in 1961 kregen 5500 mensen deze krant[243] en in 1985 was dat lichtjes gestegen tot 7500 exemplaren[244]. Voor een krant in moeilijkheden is dit een vrij hoog cijfer, maar dat heeft wellicht te maken met de verspreiding onder de talrijke leden van de Fédération Sioniste de Belgique (4685 in 1976[245]).

In 1965-’70 tellen de 103 exemplaren van La Tribune Sioniste gemiddeld 13 bladzijden van 42,5 x 29,5 cm en dat blijft ongeveer gelijk voor de 84 nummers van de periode 1970-’75. Vanaf 1976 zien we een gemiddelde van 21,3 bladzijden half formaat. De dikte van de nummers blijf trouwens min of meer constant, los van het gewicht van de actualiteit, zoals blijkt uit de vergelijking van referentie- en selectieperiodes in de volgende tabel.

 

 

De belangstelling voor Israël bedraagt gemiddeld maar liefst 40% van de totale tekstoppervlakte, waarbij nog eens 14% zionisme en Midden-Oosten komt. Maurice Krajzman geeft voor april-juni 1966 net zoals bij Regards een veel lager cijfer dan onze 33,8%, maar met 22,7% Israël, 0,9% Midden-Oosten en 6,9% zionisme overtreft La Tribune Sioniste ook bij hem de waarden van alle andere onderzochte kranten[246].

Het Arabisch-Israëlisch conflict en het overige nieuws uit Israël nemen in La Tribune Sioniste een gelijkwaardige plaats in en het Midden-Oosten buiten Israël kan nooit echt de aandacht opeisen. Deze trends komen dus overeen met Regards. Bij La Tribune Sioniste is er evident meer aandacht voor het zionisme, hoewel die aandacht een sterk dalende lijn vertoont in de loop van de vijftien onderzochte jaren. Ook komen meer variaties voor in het aandeel Israël/conflict, zowel ten opzichte van het totaal aantal bladzijden, als ten opzichte van de totale berichtgeving over Israël. De berichtgeving over de koepelcategorie Israël/conflict beloopt in de referentieperiodes 2/3 van het aandeel Israël, terwijl dat in crisisperiodes zakt tot gemiddeld 1/3. Parallel daarmee stijgen de categorieën zionisme en Israël van referentie- naar crisisperiode van 9,2 tot 12,4%, respectievelijk van 34,8 tot 44,4%. Bij de categorie Israël komt deze stijging met tien procent uiteraard voor rekening van de ruim verdubbelde aandacht voor het Arabisch-Israëlisch conflict. Deze omgekeerde correlatie tussen conflict en Israël/conflict komt nog duidelijker tot uiting in grafiekvorm.

 

 

We zien hier niet alleen het aandeel van het conflict onder dat van Israël/conflict duiken in de referentieperiodes 1965-’66, 1972-’73 en 1979-’80, maar ook de algemene stijgende lijn van het aandeel conflict over de hele periode 1965-’80. Dit is niet te wijten aan de verslaggeving over het conflict, dat trouwens vijftien jaar lang op en neer schommelt, maar wel aan de halvering van de aandacht voor het overige Israëlische nieuws.

Door een gebrek aan gegevens voor de tweede helft van de jaren ’70 kunnen we hier niet met zekerheid een datum op plakken, maar het lijkt aannemelijk dat het conglomeraat aan politieke strekkingen binnen de Fédération Sioniste de Belgique na de verkiezingsoverwinning van Likud in 1977 met zijn vingers van de Israëlische binnenlandse politiek afbleef, om het interne evenwicht niet te verstoren en om strubbelingen te vermijden. De vrije val tot 0,1% voor de categorie binnenlandse politiek kan deze hypothese niet bevestigen, maar laat ze alleszins overeind. Naar 1980 toe is het trouwens niet alleen binnenlandse politiek die klappen vangt, maar op varia en een beetje buitenlandse betrekkingen moeten alle rubrieken onder de categorie Israël/conflict eraan geloven.

We constateerden al dat zionisme ook tot de verliezers hoort, maar om dit fenomeen te bestuderen gebruiken we beter een algemene grafiek met voortschrijdende gemiddelden over drie maanden.

 

 

Op deze grafiek zien we dat de stijging van de rubriek zionisme van de referentie- naar de selectieperiodes bijna uitsluitend in 1967 en 1970 verdiend werd, en dat binnen die periodes dan nog de andere kant wordt opgezwommen dan de rubriek conflict. Ook de aandacht voor het zionisme moet dus blijkbaar wijken voor het conflict, hoewel veel minder duidelijk dan Israël/conflict. Het lijkt eerder zo dat de categorie zionisme oplevingen kent, onmiddellijk na gewapende crises. Inhoudelijk is dit vooral toe te schrijven aan hernieuwde oproepen tot Aliyah, verhevigde inzamelacties en een herbevestiging van de belangrijke band tussen Israël en diaspora, kortom de reden van bestaan voor een diaspora-zionisme[247].

Bovenstaande grafiek toont trouwens genadeloos de afgang van La Tribune Sioniste in de tweede helft van de jaren ’70. In deze grafiek werd nochtans rekening gehouden met de overgang naar een maandelijks regime, waardoor een nummer vanaf 1976 dubbele ruimte inneemt op de X-as, maar zelfs dan levert het laatste derde van ons onderzoek minder dan een vijfde van ons krantenmateriaal. Bovendien missen we door deze onregelmatige verschijning exemplaren over de veroordeling van het zionisme door de Verenigde Naties (november-december 1975) en over de Camp David-akkoorden (september-november 1978), waardoor de cijfergegevens “gem.10per.” eigenlijk “gem.8per.” moeten luiden.

Tot slot van deze kwantitatieve bespreking buigen we ons in detail over het Arabisch-Israëlisch conflict.

 

 

De aandacht voor het conflict is duidelijk lager vóór 1970 dan tussen 1970 en 1975, en dit is vooral te wijten aan de “ongeïnteresseerde aanloopperiode” naar juni ’67 toe. Na 1967 is het conflict een constant aandachtspunt, dat amper nog onder de 10%-grens zakt. Aan de wirwar van kruisingen op bovenstaande grafiek, merk je de gemiddeld vrijwel gelijk verdeelde aandacht over de vier subcategorieën. Alleen bij de open conflicten van ’67 en ’73, bij het bezoek van Sadat aan Jeruzalem en in mindere mate tijdens de uitputtingsoorlog en vredesmissies van ’70 wordt dit evenwicht verbroken ten voordele van de subcategorieën extern en internationaal. Dit fenomeen komt overeen met de berichtgeving in Regards, met als belangrijk verschil dat het onderdeel extern in La Tribune Sioniste duidelijk primeert op internationaal. Inhoudelijk is er in La Tribune Sioniste trouwens veel meer aandacht voor het exacte verloop van de militaire operaties[248],  voor de heldendaden van Israëlische soldaten en voor het succes waarmee de Israëlische samenleving draaiende wordt gehouden[249].

Terwijl internationaal bij Regards nog vooral Verenigde Naties, België of wereldjodendom betekende, is de internationale belangstelling van La Tribune Sioniste sterk op Frankrijk gericht. De heldagen van het terrorisme in de eerste helft van de jaren ’70, met een toppunt in 1972, wegen in La Tribune Sioniste ook veel zwaarder door dan in Regards. De subcategorie intern tenslotte beperkte zich aanvankelijk vooral tot beschouwingen over de bestemming voor de bezette gebieden[250], waarbij het ontruimen van de gebieden bij voorkeur gekoppeld wordt aan een teruggave aan Jordanië. Men wil kost wat kost de oprichting van nog een bijkomend Arabisch buurland vermijden. Ten tijde van de terroristische pogingen om Israël te discrediteren, tijdens de Yom Kippuroorlog en naar aanleiding van de autonomiegesprekken van 1979-’80, treedt de subcategorie intern op de voorgrond in artikels waarin de situatie van de Arabieren in Israël bejubeld wordt[251], waarin de schuld voor het vluchtelingenprobleem bij de Arabieren gelegd wordt[252] of waarin zwaar gesneerd wordt naar het terrorisme en Arafat[253]. De nederzettingenpolitiek en Gusj Emunim worden echter doodgezwegen, waarschijnlijk door toedoen van interne onenigheid binnen de Fédération Sioniste de Belgique.

 

Door de evidente interne verscheidenheid van de overkoepelende organisatie van alle zionistische partijen en verenigingen van België is La Tribune Sioniste “nécessairement muette ou neutre au sujet des problèmes politiques intérieurs israéliens”[254]. “Uit het redactioneel en de lezersbrieven merk je [...] weinig van de interne verscheidenheid. Het overwegende, telkens weer herhaalde standpunt is dat van de onverbrekelijke eenheid tussen de staat Israël en de joden in de diaspora, en van het opperste gebod om te overleven,” heet het met de woorden van Ludo Abicht[255].

Wegens een gebrek aan gegevens kunnen we voor de periode na 1975 eigenlijk niet meer conclusies trekken. De bevindingen voor de hele periode 1965-’80 bevestigen echter de typering van La Tribune Sioniste als “un journal de propagande.”[256]

Flash

 

Vanaf mei 1970 heeft de Union des Progressistes Juifs de Belgique een aantal keer de wereld toegesproken via het gestencilde blad Flash. Doorheen zijn hele bestaan heeft deze publicatie echter nooit een regelmatige verschijning gekend en na verloop van tijd werd zelfs geen moeite meer gedaan om een nummering bij te houden. Zelfs toen in september 1975 een poging ondernomen werd om enige lijn in de publicatie te krijgen en men de ondertitel veranderde van bulletin in mensuel, bleef de regelmaat afwezig. Drie jaar later zaten ze immers nog maar aan nummer 20.

Over de oplage van deze losse nummers is niets bekend, maar aangezien ze gestencild werden, vermoeden we dat het geen al te grote oplage kan geweest zijn. Bovendien was de oplage van de opvolger van Flash, het in 1979 opgerichte Points Critiques, in 1985 nog maar duizend exemplaren[257]. Tien jaar eerder kan het voor het amateuristische Flash onmogelijk meer geweest zijn.

De dikte van de nummers mist evenals het verschijningsritme elke mogelijke logica, zodat men exemplaren aantreft met 3, 4, 10, 17, 18, 19, 22, 25, 26 en 27 bladzijden. Het heeft dan ook weinig zin om veel belang te schenken aan de gemiddelde waarde van 16,8 pagina’s.

 

 

Aan bovenstaande tabel mag zeker geen al te groot gewicht geschonken worden, aangezien voor de geselecteerde periodes alles samen 12 exemplaren bestaan. De cijfergegevens zijn dus gebaseerd op amper 200 bladzijden krant en er is bijvoorbeeld maar één artikeltje van 4 bladzijden[258] nodig om het gemiddelde voor binnenlandse politiek op 2,0% te brengen. Zo ook is in 1970 het indrukwekkende gemiddelde van 21,4% voor Arabisch-Israëlisch conflict - extern veroorzaakt door twee artikeltjes van respectievelijk één en twee bladzijden.

Voor de volledigheid volgt hier nog de grafiek met de voortschrijdende gemiddelden voor Israël.

 

 

Uit de beschikbare cijfergegevens kan alleen afgeleid worden dát er aandacht is voor het conflict en dát er aandacht is voor het overige Israëlische nieuws. De artikels over Israël/conflict zijn trouwens bijna uitsluitend politiek van aard en geven uiting aan een kritische zin, die net iets verder rijkt dan in Regards. In grote lijnen kunnen we stellen dat in Regards kritiek gegeven wordt, opdat het Israël beter zou gaan, terwijl in Flash kritiek gegeven wordt, opdat de situatie in het Midden-Oosten moreel-ethisch beter zou worden. De standpunten zijn veelal dezelfde, alleen de uitgangspunten verschillen. Ook Flash geeft immers minstens evenveel kritiek op de Arabische staten en de grootmachten dan op de Israëlische regering[259], en ook Flash veroordeelt onomwonden het terrorisme van Arafat, Habache[260] en de Verenigde Naties[261]. In Flash worden al deze afkeuringen echter op dezelfde hoogte geplaatst, waar Regards niet zo vlug kritiek op Israël en kritiek op de andere partijen in één en dezelfde zin zal uiten.
 

In Flash wordt trouwens bij herhaling gewezen op hun visie op het probleem, en uitgerekend naar aanleiding van de vijfentwintigste verjaardag van de staat Israël schrijft men in Flash:

 

 “L’UPJB a toujours clairement souligné qu’une solution valable au Moyen-Orient implique obligatoirement une double reconnaissance, celle du droit à l’existence de l’Etat d’Israël, celle des droits nationaux du peuple palestinien.”[262]

Het is typisch voor het blad van de Joodse progressisten dat ze het bestaan van Israël onvoorwaardelijk steunen en dat ze “25 jaar Israël” een centrale plaats toekennen in hun blad, maar er bij diezelfde gelegenheid op drukken dat Israël niet de woordvoerder is van het wereldjodendom en dat een diaspora-Jood wel degelijk met rede kan praten over Israël[263]. Niets typeert de progressistische houding tegenover Israël beter dan deze opmerking en deze timing!

 

Kehilatenou - Notre Communauté

 

Het huisorgaan van de Israëlitische Gemeente van Brussel is de oudste krant uit dit onderzoek en verschijnt ononderbroken sinds 1949 en heeft op zijn hoofding drie titels staan: Notre Communauté en de Hebreeuwse vertaling Kehilatenou zowel in Hebreeuwse letters als in transcriptie. In 1966 had deze publicatie een oplage van 1000 exemplaren[264] en in 1985 was dit al opgelopen tot 3000 exemplaren[265]. Deze publicatie gaat als maandblad door het leven, maar rolt in werkelijkheid vijf keer per jaar van de persen, evenwel met een stipte regelmaat. De normale dikte van de nummers is 12 bladzijden van 20 x 26,7 cm, waarvan het leeuwendeel aan religieuze onderwerpen besteed is. Volgens de telling van Maurice Krajzman komt 33,7% voor rekening van de religie en 22,9% voor rekening van lokale aangelegenheden, wat in de praktijk ook dikwijls administratief met de religie te maken heeft. Nog volgens Krajzman is 4,4% aan Israël besteed[266], terwijl op basis van dezelfde maanden (april-juni 1966) volgens onze telling 4,5% aan Israël besteed is. Voor de hele periode ’65-’80 staat gemiddeld 7,7% van de tekstoppervlakte in verband met de staat Israël.

 

 

De belangstelling voor Israël is duidelijk het hoogst bij de thema’s die verband houden met religie (f, g en h) en inhoudelijk wordt dat ingevuld met aankondigingen van en terugblikken op Yom Haatzmauth-plechtigheden (Israëlische nationale feestdag), enkele zeldzame maar lang uitgevallen bijbelse vergelijkingen tussen het oude Israël en het huidige Israël, en verslagen over joodse congressen in Jeruzalem. Het thema Jeruzalem zou in de onmiddellijke nadagen van de Zesdaagse Oorlog de hoofdbrok van Israël/conflict voor zijn rekening nemen, met enthousiaste tot euforische artikels over de eenmaking van de Heilige Stad en over de Klaagmuur. Jeruzalem zorgt trouwens in zijn eentje voor de tweede hoogste piek van Israël/conflict op de volgende grafiek (december 1967 - juni 1968).

 

 

Deze grafiek leert ons ook dat er alleen bij de meest extreme uitbarstingen van geweld aandacht komt voor het Arabisch-Israëlisch conflict, meer bepaald naar aanleiding van de Zesdaagse Oorlog en de Yom Kippuroorlog, de terroristische aanslag te Lod (mei ’72) en de UNO-kolder (eind ’74). Het toppunt van deze aandacht laat meestal enkele maanden op zich wachten, hoewel in juli 1967 wel direct werd opgeroepen tot solidariteit met en generositeit voor Israël. Pas in oktober-november kwamen de commentaren aan de beurt, met een artikel over de tempel[267], één over Joden en Arabieren doorheen de geschiedenis[268], één over de hernieuwde eenheid van het Joodse volk[269] en één over de toekomstperspectieven voor Israël en het jodendom[270]. In dit laatste artikel wordt schande gesproken over de “verloedering” van de landbouwgronden op de Westelijke Jordaanoever en het volgende citaat spreekt boekdelen over het gemengde superioriteitsgevoel van religieuzen, Joden en Europeanen:

 

“La civilisation occidentale est arrivée à la coopération des individus dans le progrès et dans la démocratie, les pays arabes plongés tout à coup en plein Xxème siècle gardent encore leurs structures féodales et si parfois on fait appel à un pseudo-socialisme, il n’en reste pas moins vrai qu’à la place du sultan on trouve un dictateur.”[271]

Dit is een soort aanklacht die we zelfs in La Tribune Sioniste nooit zo onomwonden zouden aantreffen en is een uiting van het religieus-zionisme van de traditionalistische Mizrakhisten. In de jaren 1969-1970 roept men in het religieuze blad Kehilatenou openlijk op tot vestiging in Erètz Yisraél, en naar aanleiding van het joodse nieuwjaar 5730 (1969-’70) spreekt zelfs de opperrabijn van België, die alle joodse gemeenten van België moet behagen, de ondubbelzinnige opdracht uit voor het nieuwe jaar:

 

“promouvoir une forte aliah vers Israël et, pour favoriser cette aliah, organiser des pèlerinages préparés et guidés en Terre Sainte.”[272]

 

Uiteindelijk is het in de rustige maanden juni-juli ’77 dat naar aanleiding van een of andere religieuze vergadering een overzicht gegeven wordt van de standpunten ten opzichte van het Arabisch-Israëlisch conflict. Deze woorden vatten perfect de houding tegenover de staat Israël samen van Kehilatenou in het bijzonder en van de traditionalistische joden in het algemeen, zodat we in de synchronische analyse niet meer hoeven terug te komen op dit maandblad.

 

“Le coup de tonerre de Kipour a non seulement ébranlé l’apparente sécurité d’Israël, défendu par le sursaut héroïque de sa population, mais il a provoqué en outre, adroitement orchestrée de manière concomittante, une grave crise perturbant l’économie mondiale et particulièrement celle de l’Occident hautement industrialisé. Ainsi se déclencha l’engrenage, malfaisant pour Israël à l’O.N.U., mais tout aussi nocif pour bien d’autres pays. Comme l’animal fabuleux de la mythologie, le terrorisme, après avoir semé la panique dans un monde sans résistance, finit par se dévorer en précipitant dans le malheur le Liban.

 

Depuis lors peut-on espérer que la ruine des uns et la misère des autres aient enfin dessillé les yeux de tous et qu’Israël, cessant de servir de pomme de discorde dans le conflit des grandes puissances, puisse enfin s’acheminer vers un modus vivendi aussi indispensable à ses voisins qu’à lui-même?”[273]

 

Belgisch Israëlitisch Weekblad

 

Als afsluiting van deze diachronische analyse zal al stilletjes aan overgeschakeld worden op een meer kwalitatieve benadering, om de overgang met het volgende, synchronische hoofdstuk niet te bruskeren. De laatste krant in deze diachronische analyse is trouwens het enige Nederlandstalige, het enige Antwerpse en het enige wekelijkse blad uit de Belgisch-Joodse perswereld. Met een oplage van 13000 exemplaren (in 1961)[274] is het Belgisch Israëlitisch Weekblad ook het grootste van alle Joodse tijdschriften en bovendien is dit weekblad de enige Joodse publicatie, die onafhankelijk is van welke vereniging of organisatie dan ook. De oprichting was in 1954 een initiatief van de privépersoon Louis Davids, en tot op de dag van vandaag is hij hoofdredacteur en verantwoordelijke uitgever gebleven van zijn geesteskind. Ik weet niet of zijn activiteiten bij het Amsterdamse Nieuw Israëlietisch Weekblad er voor iets tussen zitten, maar in het Belgisch Israëlitisch Weekblad worden heel wat artikels door Nederlanders geschreven.

Het formaat (44 x 30 cm), het volume (gemiddeld 10,6 pagina’s) en de indeling van het Belgisch Israëlitisch Weekblad doen een beetje denken aan La Tribune Sioniste (vóór 1976), waarbij de artikels over de zionistische federatie vervangen worden door het Antwerpse of Belgische Joodse gemeenschapsleven. Inhoudelijk kun je het eerder tussen Regards en La Tribune Sioniste situeren. Veel meer dan in La Tribune Sioniste is er ruimte voor verschillende meningen, maar in tegenstelling tot Regards beperken die meningen zich niet tot de hoek van de vredesduiven en in tegenstelling tot Regards beperken die meningen zich wel tot Joden of Israëli’s.

De aandacht voor Israël ligt ongeveer even hoog als bij Regards, met een gemiddelde van 27,3%. Vóór de Zesdaagse Oorlog lag deze belangstelling nog beduidend lager met voor de periode april-mei-juni 1966 een luttele 8,7% volgens Maurice Krajzman[275] en ook amper 12,7% volgens ons.

 

 

Het cijfermateriaal blinkt uit door zijn standvastigheid. De aandacht voor Israël/conflict blijft ongeveer constant rond de 14% hangen en neemt over het algemeen tussen 50 en 70% van de totale aandacht voor Israël voor zijn rekening. Noch de dikte van de nummers, noch de aandacht voor het overige Israëlische nieuws hebben te lijden onder de gebeurlijke conflicten en binnen de koepel Israël/conflict vertonen alleen de aandacht voor de Israëlische binnenlandse politiek en Israëlische economie en varia een opmerkelijke stijging van de jaren ’60 naar de jaren ’70. Onder binnenlandse politiek dient gezegd dat het Belgisch Israëlitisch Weekblad als geheel nooit (een) partij kiest en onafhankelijk blijft oordelen over de werkelijke daden van de regeringen. Wel komen Hans Knoop en G. Philip Mok openlijk uit voor hun voorkeur voor Likud en verkondigen Sam Hamburger en Harry van den Bergh meningen die meer naar Ma’arakh neigen, maar dan spreken ze voor eigen rekening en niet in naam van de hele krant.

Buiten de koepel Israël/conflict stijgt de aandacht voor het Midden-Oosten in de tweede helft van de jaren ’70 en de aandacht voor het conflict zelf is uiteraard  “conflictgevoelig”.

 

 

Toch valt ook de aandachtsverdeling tussen conflict en overig Israëlisch nieuws op door zijn regelmaat, met de drie referentieperiodes netjes onder het de lineaire trendlijn en de meeste geselecteerde onderzoeksperiodes voorzichtig boven de gemiddelde fifty-fifty-verdeling.

Die artikels over het Arabisch-Israëlisch conflict zijn op hun beurt helder verdeeld in de onderscheiden subcategorieën, met een duidelijk stijgende lijn voor extern en intern en een redelijk constante verhouding voor terrorisme en internationaal.

 

 

Voor de derde maal zien we dat de Joodse kranten in België in tijden van oorlog naar de subcategorieën extern en internationaal grijpen en evenals in La Tribune Sioniste was het bezoek van Sadat aan Jeruzalem goed voor een piek die niet moet onderdoen voor de Zesdaagse Oorlog en de Yom Kippuroorlog. De belangstelling voor terrorisme wijkt dan weer af van de andere kranten, met het toppunt ten tijde van de veroordeling van het zionisme door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In die dagen schreef Hans Knoop trouwens een apologie van de Israëlische vergeldingsacties:

 

“Het doden van mensen, ook bij wijze van represaille is niet ethisch. Alleen is er nog niemand ter wereld in staat geweest een alternatief aan te geven voor het reageren op wapengeweld.”[276]

In tegenstelling tot de andere subcategorieën krijgt intern in periodes van rust evenveel aandacht als in periodes van crisis. Gezien de permanentie van de vluchtelingenproblematiek en de gestage opwaardering van het Palestijnse probleem is deze aandachtsverdeling perfect logisch te noemen, maar toch is dit alleen in het Belgisch Israëlitisch Weekblad zo pertinent. Op deze regelmatige aandacht voor het interne aspect zijn drie afwijkingen, namelijk eind ’73, eind ’75 en eind ’79, en aangezien het pluralisme van het Belgisch Israëlitisch Weekblad pas echt tot uiting komt met een concreet voorbeeld, zullen we op dit aspect wat dieper ingaan.

Tijdens en na de Yom Kippuroorlog zien we net zoals in La Tribune Sioniste beschouwingen over de toestand van de Arabieren in Israël en in de bezette gebieden, hoewel de commentaren in het Belgisch Israëlitisch Weekblad veel genuanceerder zijn dan in zijn zionistische broer. Harry van den Berghs Indrukken van de Westbank is een mooi voorbeeld van het pro-Israëlische begrip voor de Palestijnen, dat in het Belgisch Israëlitisch Weekblad geregeld aan bod komt:

 

op de Westbank ziet hij “een aanzienlijk minder vijandige houding ten opzichte van Israël. Ik ben geen Arabieren op de Westbank tegengekomen die dol zijn op de Israëliërs. Eerlijk gezegd zou ik dat in hun positie evenmin zijn geweest, maar daar staat tegenover dat daarvoor in de plaats wel een stuk realisme is gekomen dat misschien zelfs gepaard gaat met waardering voor wat onder het Israëlische bestuur mogelijk is geworden.”[277]

Eind ’75 komt de kritiek op gang tegen de nederzettingen van Gusj Emunim en het zwakke optreden ertegen vanwege de regering Rabin. Het strekt het Belgisch Israëlitisch Weekblad tot eer dat er zelfs op de voorpagina ruimte is voor kritiek op de Israëlische regering op een moment dat het hele Joodse volk geschokt was door de “oorlogsverklaring” aan Israël in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In een nummer dat nog volledig in het teken stond van de terechte verdediging van het zionisme, toont het Belgisch Israëlitisch Weekblad zich de betere van de Verenigde Naties door dingen die niets met elkaar te maken hebben, gescheiden te houden, en even terecht kritiek te geven op de ontsporingen van “territoriale radicalen”:

 

“Negen dagen lang kon een groep territoriale radicalen in Sebastia, het Arabische Masudiya, de officiële vestigingspolitiek aan haar laars lappen voordat een «regeling» werd gevonden voor een actie, die van meet af bedoeld was als een nieuwe stap op de weg naar annexatie van geheel Cisjordanië.”[278]

Diezelfde Sam Hamburger schreef twee jaar eerder echter:

 

“Hoe gerechtvaardigd dit krampachtig vasthouden aan het principe van nationale veiligheid door territoriaal bezit was is ondubbelzinnig gebleken, toen de Egyptenaren en Syriërs Israël zestien dagen geleden binnenvielen. Waren de bezette gebieden er toen niet geweest om als bufferstrook te fungeren dan zou de strijd in het hart van Israël zijn uitgevochten.”[279]

Er is trouwens zeker geen tegenspraak tussen beide tekstfragmenten. Het bevestigt alleen dat het Belgisch Israëlitisch Weekblad één van de weinige kranten (Joods of niet-Joods) is die de belangrijke nuances zo fijntjes weet vol te houden.

Op de drempel van de jaren ’80 tenslotte wordt er in volle autonomiegesprekken op gewezen dat “als de Israëlische politiek niet verandert er wel eens een Palestijnse staat zou kunnen ontstaan uit verzet en rebellie en niet uit overleg en overeenstemming.” Of nog:

 

“Een eigen politieke identiteit voor de Palestijnen, kan dat alleen maar door een Palestijnse PLO-staat te scheppen? Volgens mij is dat niet zo. Er zijn best andere oplossingen denkbaar, oplossingen die volledig recht doen aan de gerechtvaardigde Palestijnse eisen, zonder dat Arafat en zijn PLO in de gelegenheid worden gesteld hun verlangen, Israël moet weg, te realiseren.”[280]

en:       

Israël vindt de Palestijnse eis “naar onze eigen huizen in Jaffa en Haifa terug te keren onaanvaardbaar. Dit zou namelijk het joodse karakter van de staat in gevaar brengen. Nu eist de regering Begin echter precies dit recht voor de joden van Hebron. Hoe maak je echter een eerlijk onderscheid tussen de Palestijnen uit Jaffa en de joden uit Hebron?”[281]

Het is echter tekenend dat in hetzelfde weekblad ook fervente verdedigers van de Joodse nederzettingen in bezet gebied aan het woord komen. Naar aanleiding van het bezoek van Sadat aan Jeruzalem schrijft Hans Knoop bijvoorbeeld dat hij grote waardering heeft voor Begin en voorstander is van een Groot-Israël, maar dat nu beter eventjes gewacht wordt met nieuwe nederzettingen[282].

Tot slot van de diachronische analyse van de Joodse pers in België werpen we nog een blik op de globale grafiek voor het Belgisch Israëlitisch Weekblad.

 

 

De eerder vermelde verdediging van het zionisme eind ’75 vormt blijkbaar het hoogtepunt van de belangstelling voor het zionisme, maar het meest markante feit dat nog niet werd aangekaart, is de nooit geziene aandacht voor het Midden-Oosten buiten Israël helemaal op het einde van de onderzochte periode. Door het gebruik van voortschrijdende gemiddelden is de top enigszins afgevlakt, maar in de maand januari van 1980 wordt tot 15% gepiekt, en dat allemaal om op de penibele situatie van Joden in Arabische staten te wijzen. In deze piek versmelten de twee hoofdbekommernissen van het Belgisch Israëlitisch Weekblad in het bijzonder en van de Joodse pers in België in het algemeen: de strijd voor Israël en de strijd tegen antisemitisme.

 

 

Synchronische analyse

 

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van tien markante gebeurtenissen of gelegenheden voortgebouwd op de diachronische analyse uit het vorige hoofdstuk. Deze tien geselecteerde gebeurtenissen of gelegenheden staan thematisch niet helemaal los van elkaar, zodat we ze in vijf clusters kunnen behandelen. De controle van de werkwijze, die we in het vorige hoofdstuk aan de hand van Regards uitgevoerd hebben, heeft enkele kleine bijsturingen aan de samenstelling van de clusters teweeggebracht ten opzichte van de pagina’s 89-90. De clusters zijn nu definitief:

Voor elk van deze clusters zullen de standpunten van de onderzochte kranten op een rijtje gezet worden, waarbij de aandacht vooral zal gaan naar onderlinge verschillen en interne verschillen enerzijds, en naar veranderende houdingen anderzijds. Als slot volgt dan nog een algemeen overzicht van de houdingen van de diverse kranten tegenover de staat Israël en het ligt in onze bedoeling om in dit hoofdstuk de kranten vooral zelf te laten spreken.

 

Geweld

 

Over het algemeen is er in de Joodse pers in België uitermate weinig aandacht voor de gebeurtenissen op het slagveld. Naar aanleiding van de Zesdaagse Oorlog vinden we alleen in La Tribune Sioniste een uitgebreid relaas over het gewapende treffen[283] en aandacht voor het puur militaire aspect van de oorlog[284]. In Flash staat helemaal niets over het Israëlische leger, Kehilatenou brengt alleen een “hulde aan de helden”[285], en Regards beperkt zich tot een overzicht van de Arabische militaire overmacht[286]. In het Belgisch Israëlitisch Weekblad is er wel één verwijzing naar het eigenlijke wapentreffen, maar daarin staat dat Israël de oude stad van Jeruzalem niet beschoten heeft,

 

“Want Israël weet dat zij heilig is en moet zijn en dat zij te allen prijze dient behouden, voor de Joden en voor het mensdom.”[287]

De eerste dagen van en na de Zesdaagse Oorlog waren de Joodse publicaties in België vooral gevuld met internationale steunbetuigingen en verslagen van solidariteitsmanifestaties. Deze artikels zorgden trouwens grotendeels voor de pieken in de categorie internationaal.

Het zionistische La Tribune Sioniste is uiteraard solidair met Israël, en motiveert dit door erop te wijzen dat Israël nodig is voor de veiligheid van het wereldjodendom[288]. Deze traditionele zionistische stelling treffen we trouwens ook bij Regards aan, dat zelfs al vóór juni ’67 schrijft:

 

“Nous avons [...] besoin d’Israël. Pour cette raison nous pouvons et devons l’aider,”[289]

maar Regards voegt daar onmiddellijk aan toe dat “malgré nos affinités profondes avec la nation israélienne nous n’avons pas le droit de nous immiser dans ses affaires intérieures.”[290]

De Brusselse progressisten verzetten zich omgekeerd tegen Israëlische inmenging in de diaspora, door Israël wel te steunen uit chauvinisme en uit automatisme. Hun steun is echter niet onvoorwaardelijk[291].

In het Belgisch Israëlitisch Weekblad wordt de steun aan Israël vanuit een derde hoek benaderd, namelijk door erop te wijzen dat:

 

“Het Antwerpse Jodendom, dat nu niet bepaald uitblinkt door zijn eendracht (eventjes 44 instellingen) thans op afdoende wijze bewezen heeft dat het in geval van nood de gelederen kan sluiten. [...] Allen [...] worden geleid door één enkele bekommernis, één enkel doel: hun daadwerkelijke solidariteit met het zwaar beproefde Israël te betuigen.”[292]

In Kehilatenou wordt diezelfde eenmakende visie op een veel grotere schaal vertaald, door te wijzen op de ontstane eendracht van het wereldjodendom:

 

“Je n’hésite pas à comparer le grand miracle de l’Union juive retrouvée à travers le monde, au grand miracle de la victoire israélienne. [...] Cette totale mobilisation, cet enthousiasme de nos jeunes fut une des révélations les plus belles et les plus significatives de cette guerre de six jours.”[293]

Uit deze compleet verschillende motivaties, blijkt dat de Belgisch-Joodse eendracht in 1967 gedoemd was om vlug weer te verdwijnen.

De Joodse progressisten stortten zich al vlug op de verbetering van de wereld. Kehilatenou had alleen nog oog voor het herenigde Jeruzalem en droomde zelfs van de heropbouw van de tempel[294]. En de drie “grote” bladen legden zich elk op hun manier toe op de verdere afwikkeling van het Midden-Oostenfeuilleton.

Al vóór het uitbreken van de Zesdaagse Oorlog klaagden La Tribune Sioniste en Regards aan dat de Arabische staten niets deden voor de Palestijnse vluchtelingen, respectievelijk voor de Arabieren in Israël.

 

[...] intégration n’était pas impossible au lendemain de l’exode des Palestiniens. Langue, climat, habitudes, ces problèmes n’existaient pas. Mais une telle solution, humainement valable, privait évidemment les Pays Arabes d’un moyen de pression et de chantage d’autant plus efficace qu’il pouvait toucher la corde sensible de l’opinion publique internationale. Les camps existaient. Les réfugiés, malgré les secours de l’U.N.W.R.A., y vivaient misérablement. Rien ne devait changer.”[295]

“On se passionne -et à juste titre- pour la cause et la condition des réfugiés arabes vivant à l’extérieur des frontières d’Israël. Mais on ne se préoccupe guère, ou que fort peu, du sort de ces Arabes qui, demeurés dans l’Etat hébreu, s’y trouvent confinés par la force des choses dans un isolement moral presque absolu.”[296]

Hiermee klaagt Regards aan dat de islamitische en Arabische landen deze Arabische moslims in de steek laten.

Vanaf juni 1967 werd deze aandacht voor de oude en de nieuwe vluchtelingen nog opgedreven. Het Belgisch Israëlitisch Weekblad en La Tribune Sioniste publiceren allebei “de waarheid over de Arabische vluchtelingen”, en die zegt dat het vluchtelingenprobleem de schuld is van een Arabische oproep tot vluchten in 1947-’48 en dat er een ongeveer even grote Joodse vluchtelingenstroom uit Arabische landen naar Israël heeft plaatsgevonden[297].

Samen met Regards zien ze echter de ernst in van het probleem, maar over het algemeen is men optimistisch over de oplossing ervan. In La Tribune Sioniste luidt het:

 

“Le problème des réfugiés arabes de Palestine constitue le seul problème vraiment sérieux dans le conflit israélo-arabe et il sert depuis vingt ans de moyen de propagande contre l’Etat d’Israël.”[298]

Het Belgisch Israëlitisch Weekblad wijst op de succesvolle integratie van de 300000 Arabieren in Israël en ziet niet in waarom een vreedzame coexistentie met alle Arabieren niet mogelijk zou zijn[299] en in wat sterkere bewoordingen treffen we deze stelling ook in La Tribune Sioniste aan:

 

“la preuve est faite, et elle est irréfutable que sans le jeu machiavélique des grandes puissances, sans l’excitation continuelle à la haine et au massacre, sans la politique insensée de régimes et de dirigeants sacrifiants tout, et la sécurité de leur pays et le progrès économique et social de leur peuple, à leur maintien au pouvoir, les pays du Proche-Orient pourraient coexister, se développer, se compléter et vivre en paix.”[300]

Of nog: “Dans des conditions de paix il n’existera aucun facteur propre à inciter à la perpétuation du problème des réfugiés. Nous accomplirons tous les efforts en vue d’assurer que ceux qui sont aujourd’hui des réfugiés deviennent des citoyens productifs d’un Etat souverain.”[301]

De hoofdtoon in de nadagen van de Zesdaagse Oorlog is de hoop op en het geloof in vrede, en dat verklaart mede de harde aanvallen op al wie of al wat geweld in de hand werkt. U Thant en de Verenigde Naties moeten het over de ganse lijn ontgelden[302] en de belangrijke resolutie 242 wordt zelfs niet eens de moeite waard geacht om grondig te bespreken[303].

Dat was trouwens niet nodig, want de Joodse pers in België had al in juni 1967 voldoende duidelijk gemaakt dat haar standpunt, net als dat van Israël, rechtstreekse onderhandelingen zonder voorafgaande voorwaarden impliceerde, en dat Israël in geen geval naar de situatie van vóór juni 1967 terugwou. Ofwel moest er vrede en veiligheid komen, ofwel zou er geen centimeter van de bezette gebieden prijsgegeven worden. De eventuele teruggave van Jeruzalem werd trouwens sowiezo uitgesloten[304]. De overeenkomst met het officiële Israëlische standpunt kan niet beter gesymboliseerd worden dan door het feit dat La Tribune Sioniste met de woorden van premier Levi Esjkol haar standpunt kenbaar maakt:

 

“Que nul ne se fasse d’illusions. Que ne personne ne croit que nous accepterons de revenir à la situation antérieure. Nous avons prouvé au monde que nous savons regarder de l’avant. Nous regardons maintenant vers la paix. Puissent les pays arabes se tourner vers une politique de coopération pour que le Moyen-Orient devienne bientôt un lieu où l’humanité puisse réellement progresser.”[305]

 [...]en dat het Belgisch Israëlitisch Weekblad de minister van defensie Moshé Dayan[306] en de minister van buitenlandse zaken Abba Eban aan het woord laat.

 

Abba Eban: «Wij hebben deze laatste oorlog niet gevoerd om gebied aan onze staat toe te voegen maar wel om onszelf veiligheid te verschaffen. Wij zijn ook nu nog bereid die veiligheid te bereiken via vrede, onderhandelingen en erkenning. Is de andere zijde daartoe niet bereid dan blijven we waar we zitten -niet omdat we een groter Israël willen, maar omdat we veilig willen zijn.”[307]

Regards rekent trouwens al in 1967 expliciet de Palestijnen bij die andere zijde:

 

“Le gouvernement d’Israël doit entamer des pourparler directs avec les représentants du seul peuple qui, comme nous, a des droits dans ce pays: le peuple arabes de Palestine!”[308]

De schrijver van dit fragment, Eliahou[309], getuigt in zijn artikels meestal van heel veel inzicht in de situatie, zoals onder meer bleek uit het citaat op p.101. Ook in het bovenstaande artikel stippelt hij een vredesplan uit, waarbij hij in een aantal etappes tot een federatie wil komen. Dit plan gelijkt sterk op de delingsplannen van twintig tot dertig jaar eerder, maar desondanks zou het zelfs anno 1997 een waardige oplossing voor de Palestijnse kwestie kunnen bieden:

 

“La paix véritable pourrait être établie par la création de cette Fédération et non par la remise de la Cisjordanie à Hussein et la bande de Gaza à Nasser [...]. La solution du problème de la Palestine par un accord entre les peuples qui y vivent -et qui n’ont que ce choix: coopérer ou se détruire mutuellement- coupera l’herbe sous les pieds de tous les régimes arabes qui ne subsitent que grâce à la haine d’Israël.”[310]

Voor Regards in het bijzonder en voor de Joodse pers in België in het algemeen geldt dat “notre objectif dans notre soutien à l’Etat d’Israël, est d’arriver à une paix juste et équitable” en voor Regards hoort daar nog bij: “pour toutes les populations du Proche-Orient.”[311]

Met deze stellingnames is de toon gezet voor de verdere duur van onze onderzoeksperiode. Na 1967 ploeterde het Midden-Oosten tot aan de Yom Kippuroorlog van oktober 1973 van de ene aanslag naar de andere vergelding, en doorheen een kerkhof aan mislukte vredespogingen en een stortregen aan bombardementen. In deze stabiele instabiliteit vallen de jaren 1969-’70, die door president Nasser tot uitputtingsoorlog uitgeroepen waren, amper op. La Tribune Sioniste is de enige krant die deze oorlog van nabij volgde, waarbij de operaties van Israël als louter defensief worden voorgesteld[312].

Het algemene Belgisch-Joodse beeld doorheen de jaren tussen de Zesdaagse en de Yom Kippuroorlog was een aanklacht tegen de Arabische onwil en tegen het geweld. In 1969 wordt in Regards onder de veelzeggende titel “Pas de paix sans retrait, pas de retrait sans paix” gesteld:

 

“Nous sommes constraints de constater, en nous en référent aux faits et documents sans nombre - que la position des dirigeants arabes, déterminée à la conférence au sommet de Khartoum (en août 1967) avec les trois fameux refus (Non, à la reconnaissance d’Israël; non, aux négociations, et non à la paix avec Israël!) représente un écueil extrêmement grave contre une solution politique de la crise du Moyen-Orient, ainsi que contre l’instauration de la paix dans cette région du monde.”[313]

Ondertussen zoeken het Belgisch Israëlitisch Weekblad en Regards wel verder naar een oplossing voor de situatie in het Midden-Oosten. De eerstgenoemde krant blijft hameren op directe onderhandelingen en stelt in die context: “hoe langer hun weigering om over vrede te onderhandelen duurt, hoe minder grondgebied zij kunnen terugverwachten.”[314] In Regards kan Simha Flapan van de links-Israëlische krant New Outlook, ondertussen verkondigen dat:

 

“Le processus de paix lui-même entraîne des risques et finalement je crois que les risques sont préférables aux risques de guerre. Le politique israélienne est plutôt une politique de réactions aux événement. Ce n’est pas encore une politique d’initiatives qui prévoit les événements. Ce sont plutôt les circonstances internationales, les réalités du Moyen-Orient, de tous les partis concernés qui mènent à la Paix et qui font que la Paix devient inévitable.”[315]

Daarmee is meteen een verschillend uitgangspunt tussen beide kranten naar voor gekomen. Het Belgisch Israëlitisch Weekblad legt de verantwoordelijkheden bijna altijd bij de Arabieren, terwijl Regards op de verantwordelijkheden van beide partijen wijst. Deze verschillen komen overigens ook tot uiting in de houding tegenover de Palestijnen.

In Regards ontdekt René De Lathouwer, meer dan een jaar na Eliahou, het Palestijnse volk:

 

“Un phénomène nouveau a surgi dont on ne peut nier la réalité, une nation palestinienne en cours de cristallisation.”[316]

 [...]en nog een jaar later wordt de Israëlische politicus, Arié Eliav,  aan het woord gelaten:

 

“Il faut reconnaître [...] la légitimité du mouvement national palestinien, le droit des Palestiniens à une patrie et renoncer à toutes les annexions, sauf celle de Jérusalem-Est, déjà réalisée!”[317]

Het Belgisch Israëlitisch Weekblad blijft het vluchtelingenprobleem ondertussen zien als “een bewust hooggespeeld politiek probleem,” dat door de Arabische staten misbruikt wordt.

 

“Geen enkele Arabische vluchteling in de door Israël bestuurde gebieden of elders lijdt honger, staat bloot aan vervolging of verkeert in ernstige nood. Hiermee wil niet beweerd worden dat er geen Arabisch vluchtelingenprobleem bestaat. Er bestaat een: het is het probleem van circa 500.000 personen (de overigen werden reeds ingeschakeld in het sociaal en ekonomisch leven van de landen waar zij leven, Judea en Samaria inbegrepen) die in de loop van 21 jaar van Arabische zijde tot een vluchtelingenbestaan werden gedwongen en in een permanente haat tegen Israël werden opgevoed en opgezweept.”[318]

 [...]maar vermeldt ondertussen toch ook dat er Arabieren zijn die vrede willen, dat niet alle Arabieren zijn zoals hun leiders[319].

Tijdens de tweede helft van het Midden-Oosteninterbellum zou de aandacht echter veeleer naar de Arabische terroristen gaan, dan naar de Arabische leiders. In 1969 al kon Simha Flapan in Regards waarschuwen voor het terroristische gevaar voor de vrede:

 

“Actuellement, les Palestiniens se trouvent être un peuple en détresse dont le destin est peut-être, après celui des Juifs et des Arméniens, le plus tragique. Cela ne signifie pas que toutes leurs aspirations soient automatiquement juste.”[320]

Het terrorisme kan op geen enkel begrip rekenen en wordt door de vijf onderzochte kranten zwaar veroordeeld, maar toch zijn er grote verschillen in tonaliteit tussen de diverse publicaties. In Flash wordt de verantwoordelijkheid voor de aanslag in Lod (mei 1972) in de eerste plaats bij Arafat en Habache gelegd, maar ook het Joodse en Arabische chauvinisme, extremisme en annexionisme moeten het ontgelden[321]. Kehilatenou van zijn kant beperkt zich tot de weergave van de zwaar geschokte veroordeling in de synagoge op 2 juni[322].

De grote drie gaan wat dieper in op de gebeurtenissen en uiteindelijk is vooral de internationale gemeenschap kop van jut. In het Belgisch Israëlitisch Weekblad wordt de schuld voor de slachting te Lod bij Frankrijk, de UNO en de Arabische staten gelegd, omdat ze het terrorisme nooit afgekeurd en zelfs aangemoedigd hebben[323] en in juni 1972 wordt brandhout gemaakt van de veroordeling van de Israëlische vergeldingsacties door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Woorden als “paljassen”, “bekrompen en onwaardige natievertegenwoordigers” en “janussen” zijn niet uit de lucht[324]. In La Tribune Sioniste luidt het dan weer:

 

“Lorsque des bandits d’El Fath ou du «Septembre noir» se rendent coupable de la capture d’un avion appartenant à l’une ou l’autre compagnie occidentale, il est bien entendu qu’il s’agit d’un acte compréhensible de la part des «combattants de la liberté arabes» tandis que toute action défensive israélienne est à priori «menée à l’encontre des injonctions du Conseil de Sécurité des Nations Unies.”[325]

Na de aanslag op het Olympisch dorp in München kijken deze kranten verder dan de evidente veroordeling, en verdiepen zich in de strijd tegen het terrorisme. Het Belgisch Israëlitisch Weekblad vraagt zich af waarom de Israëli’s niet meer veiligheidsmaatregelen getroffen hebben[326] en diezelfde krant veroordeelt minder dan een maand later heel fel het voorstel van Meir Kahane, een latere voorman van Gusj Emunim, om zelf terreur te gebruiken tegen Arabische doelwitten[327].

Regards verzet zich tegen de beschuldiging als zou Israël tijdens zijn onafhankelijkheidsoorlog ook terreur gebruikt hebben, “car en réalité, la Haganah et l’Irgoun qui combattaient la puissance mandataire britannique, n’ont JAMAIS placé de bombes dans le stade de Wembley!”[328] en volgens dit maandblad is:

 

“La seule manière de mettre Septembre Noir en échec c’est de la couper des masses palestiniennes en leur offrant une alternative: permettre au peuple palestinien reconnu de se constituer en nation, lui fournir l’espoir et les fondements d’un avenir honorable qui lui permette de tourner le dos à l’action suicidaire et à la négation de son parténaire obligé, Israël.”[329]

 

La Tribune Sioniste tenslotte ziet het antwoord op het terrorisme ook in een algehele vreedzame oplossing voor het Midden-Oosten. “Au-delà des attentats terroristes que l’on condamne, il ya le drame des réfugiés palestiniens. De sa solution dépend la Paix au Proche-Orient.”[330]

Deze situatie bleef maar aanmodderen, tot op Grote Verzoendag 1973 de Yom Kippuroorlog uitbrak. Net zoals in 1967 spraken alle Joodse kranten hun steun uit aan Israël en Regards en Flash gaven in oktober 1973 zelfs een speciale editie uit. In die editie van Flash werd Israël echter niet gespaard en werd de Israëlische passiviteit als één van de vier oorzaken voor een onvermijdlijke oorlog naar voor geschoven[331]. Zoals te verwachten was, geeft Kehilatenou op Yom Kippur aan haar steun een religieus tintje mee, en noteert uit de mond van de rabbijn:

 

“Au moment même où nous allions nous recueillir pour la plus douloureuse prière en évoquant la mémoire de nos parents disparus, j’invitais la Communauté d’implorer la protection divine pour Israël au nom de six millions de nos morts, victimes innocentes [...].”[332]

La Tribune Sioniste recapituleert een jaar later de betekenis van de Yom Kippuroorlog en deze analyse komt ongeveer overeen met de stemming in het Belgisch Israëlitish Weekblad.

 

“Pour les Juifs du monde entier c’était une confirmation qu’Israël était bel et bien le coeur de la vie juive. Quant à Israël, il réalisa davantage l’importance d’une Diaspora juive sur laquelle il peut s’appuyer.”[333]

In oktober 1973 zelf blokletterde La Tribune Sioniste “ISRAEL VIVRA”[334] en een maand later volgde een ode aan het Israëlische volk, dat zich zowel in het leger als op het thuisfront als helden gedragen heeft. Bovendien werd het vele leed in herinnering gebracht en werd al uitgekeken naar een oplossing voor het Palestijnse probleem[335]. In twee exemplaren werd alles gebald wat La Tribune Sioniste in verband met het Arabisch-Israëlisch conflict te bieden heeft, en dat beklemtoont op zich al de intensiteit van de Yom Kippuroorlog.

In het Belgisch Israëlitisch Weekblad stond ook een hulde aan de jonge helden[336] en een artikel over het dagelijkse leven in tijden van oorlog[337]. De Yom Kippuroorlog ontlokte aan het Belgisch Israëlitisch Weekblad trouwens de volgende uitlating:

 

“Hoe gerechtvaardigd dit krampachtig vasthouden aan het principe van nationale veiligheid door territoriaal bezit was is ondubbelzinnig gebleken, toen de Egyptenaren en Syriërs Israël zestien dagen geleden binnenvielen. Waren de bezette gebieden er toen niet geweest om als bufferstrook te fungeren dan zou de strijd in het hart van Israël zijn uitgevochten.”[338]

Maar met dit krampachtig vasthouden aan het principe van nationale veiligheid door territoriaal bezit is meteen ook de kern van het Palestijnse probleem aangeraakt, en dat beseft Harry van den Bergh van het Belgisch Israëlitisch Weekblad maar al te goed.

 

“Mijn opvatting in algemene zin was altijd dat op enigerlei wijze uitdrukking gegeven moest worden aan het verlangen van vele Palestijnse Arabieren zich terug te vinden in een Palestijnse identiteit los van Israël en Jordanië.”[339]

“ik denk dat hun [Palestijnen] rol en behandeling van wezenlijke betekenis zal zijn op de rol die verschillende Arabische landen in het geheel willen spelen. Ik ben dan ook van mening dat zij in het onderhandelingsproces een wezenlijke rol moeten spelen en dat ook zij voor het politieke blok van de bereidheid tot compromissen gezet moeten worden.”[340]

Met deze inzichten sloot het Belgisch Israëlitisch Weekblad bijna zes jaar na Eliahou in Regards ook aan bij de erkenning van volheid van het Palestijnse volk. Regards publiceerde ongeveer gelijktijdig echter al een artikel met als titel «Nous devons tout risquer pour la paix, sans désarmer.»[341] Zo bleef Regards altijd een stap voor op de andere Joodse publicaties in België.

Ondertussen bleef de Joodse pers in België hameren op de Israëlische eis tot rechtstreekse onderhandelingen en deze eis wordt in Regards op een scherpe manier geargumenteerd:

 

“L’insistance d’Israël à demander des négociations directes ne résulte pas d’une pédanterie procédurière, mais d’une prise en considération de ce qu’elles signifieraient aux yeux des Arabes. Tant que ceux-ci refusent les négociations directes, ils ne renoncent pas à leur projet de détruire Israël.”[342]

Samen met deze hardnekkige eis vormt de dubbelzinnige houding van de internationale gemeenschap de kern van de Belgisch-Joodse visie op het Midden-Oostenconflict, en dat zijn niet toevallig twee punten waarop de Joodse pers afwijkt van de algemeen-Belgische standpunten. België wil immers een regeling via de Veiligheidsraad in plaats van via rechtstreekse onderhandelingen en behoort zelf tot die internationale gemeenschap. Aangezien de Joodse pers in België zichzelf als een aanvulling ziet op de Belgische pers, ligt het voor de hand dat de afwijkende standpunten het sterkst naar voor geschoven worden, en dat geldt zeker voor de cynische beschouwing van de internationale houding in Regards:

 

“On en arrive à se persuader qu’il ne s’agit que du seul problème israélien et que la disparition d’Israël arrangerait tout le monde. Elle libérerait la chrétienté de son complexe de culpabilité (que récusent d’ailleurs Hayek et ses semblables), transformerait le monde arabe féodal en société socialiste, remplirait d’essence les cuves européennes et ferait tomber des pluies salvatrices sur la terre africaine assoiffée!”[343]

Herdenking

 

De belangrijkste herdenkingen tussen 1965 en 1980 zijn niet 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog en 25 jaar na de Israëlische onafhankelijkheid geweest, maar wel het blijvend heroprakelen van de Yom Kippuroorlog. Eén jaar na datum lezen we in La Tribune Sioniste:

 

“Aucun évènement depuis la fondation de l’Etat d’Israël et la Guerre d’Indépendance a traumatisé le pays aussi fort que la guerre de Yom Kippour. La surprise, l’état de non-préparation, l’isolement sur le plan international, le grand nombre de vie [sic] humaines perdues, la capacité des Arabes de mobiliser leurs armes militaires, politiques et économiques, tout cela a choqué Israël à un point très élevé.”[344]

 

Deze shock komt ook in het Belgisch Israëlitisch Weekblad aan bod naar aanleiding van de eerste verjaardag van de Yom Kippuroorlog:

 

“Terwijl Israël na die oorlog de overwinning had kunnen vieren, werd het denken in dat land toen overheerst door de herinnering aan de eerste drie dagen [van nederlagen]. In de Arabische wereld lag het precies omgekeerd. Daar werden de eerste drie dagen van overwinning gevierd, ondanks dat men de oorlog verloren had.”[345]

In deze paragraaf willen we het echter vooral hebben over de impact van 25 jaar einde van de Tweede Wereldoorlog en van 25 jaar Israëlische onafhankelijkheid op de berichtgeving over Israël. Over de impact van de eerstgenoemde zilveren herdenking zijn we vlug uitgepraat, want die was nihil.

25 jaar Israëlische onafhankelijkheid is voor alle Joodse publicaties een aanleiding om hun steun aan Israël te herbevestigen. Voor Flash komt dat tot uitdrukking in een reportage ter gelegenheid van de 25ste verjaardag en de volgende eigenzinnige, gevoelsmatige steunverklaring:

 

“Quels que soient les sentiments ou les attaches ([...]) qui puissent nous lier à la population vivant en Israël, ce pays en tant qu’Etat est étranger à notre pays qui est la Belgique.”[346]

Alle andere publicaties zijn veel explicieter in hun steunuitlatingen. In Kehilatenou proclameert de rabbijn dat:

“L’Etat d’Israël représente pour nous, qui avons survécu à l’anéantissement de nos communautés en l’Europe dominée par les Nazis, un témoignage de la miséricorde, que Dieu a voulu accorder à notre collectivité décimée, en ouvrant devant les rescapés des perspectives spirituelles, qui nous ont sauvées du désespoir.”[347]

In Regards gaat de herbevestiging van de onverzettelijke solidariteit gepaard met een vredeswens[348] en het dossier du mois: 25ème anniversaire de l’Indépendance d’Israël is voor een derde gevuld met artikels over de penibele situatie in het Midden-Oosten[349].

 

Ook La Tribune Sioniste heeft trouwens enkele maanden vóór de Yom Kippuroorlog veel aandacht voor de gespannen situatie in het Midden-Oosten.

 

“Il y a quelques mois on eût pu croire, sans pour autant faire appel à beaucoup d’imagination, qu’une solution au Moyen-Orient était possible dans un avenir plus ou moins rapproché. A présent il est clair que les tournants décisifs ont été manqués. La situation est à nouveau tendue. Le risque que dans les semaines à venir un monde pas plus avancé qu’il y a un quart de siècle, redevienne le témoin d’une nouvelle vague de violence et de destruction, n’est plus illusoire.”[350]

Minder dan een half jaar later beefde de aarde in Israël.

 

Verenigde Naties

 

Het midden van de jaren ’70 wordt gekenmerkt door een schrijnende partijdigheid van de Verenigde Naties, die tot uiting kwam in het verlenen van het spreekgestoelte van de Algemene Vergadering aan Yasser Arafat (november 1974) en vooral in het veroordelen van het zionisme als rassendiscriminatie (november 1975).

De Joodse pers in België had in het najaar van 1974 veel belangstelling voor mogelijke oplossingen voor het Palestijnse probleem, waarbij men zich constructief kritisch uitlaat aan het adres van de Israëlische regering. Regards stelt dat Israël een geste had moeten doen in 1967 om vrede te bereiken, want toen konden ze hun goeie wil tonen[351]. La Tribune Sioniste houdt het bij een voorstelling van het vredesplan van minister van buitenlandse zaken Yigal Alon.

 

“L’idée fondamentale de Ygal Alon est d’assurer à l’Etat d’Israël le maximum de sécurité militaire en même temps qu’une acquisition minimum de population non-juive.”[352]

Het Belgisch Israëlitisch Weekblad komt het duidelijkst naar buiten met een artikel onder de titel Defensieve tactiek leidt tot verlies.

 

“De politieke betekenis [van het vraagstuk van de Palestijnen] is naar mijn mening, dat het ondenkbaar is, meer en meer, de problemen van het Midden-Oosten op te lossen, zonder een geschikte regeling voor de groep mensen die zich de Palestijnen noemen. [...] Zo goed als van de kant van Israël een ontwikkeling nodig is, die de Palestijnen tot gesprekspartner maakt, zo goed is er ook van de zijde van de Palestijnen een ontwikkeling nodig, die het volk van Israël erkent als een groep met een nationale identiteit en daarmee ook met het recht op een eigen staat. [...] In dat klimaat zou het goed zijn als er door Jeruzalem een heldere politiek werd gevoerd.”[353]

In deze context hoeft het ons dan ook niet te verbazen dat het Belgisch Israëlitisch Weekblad  in september het plaatsen van de Palestijnse kwestie op de agenda van de Algemene Vergadering steunde. Zodra echter de PLO en Yasser Arafat erkend werden als enige vertegenwoordigers van de Palestijen, reageerde de Joodse pers in België onthutst. Louis Davids slaat in zijn Belgisch Israëlitisch Weekblad nagels met koppen, door te schrijven dat “de schaamteloze beslissing van de Verenigde Naties zeker niet van aard is om de vredesbesprekingen te stimuleren.”[354]

 

“Het is wonderlijk dat een organisatie die is opgericht om de wereldvrede te bewaren en hem te herstellen waar hij verbroken is, een groep uitnodigt die uitdrukkelijk verantwoordelijk is voor terroristische aanslagen tegen een van de leden en die in zijn Handvest als doel heeft staan dat Palestina moet worden bevrijd wat wil zeggen dat tegen Israël moet worden gevochten.”[355]

Regards is dezelfde mening toegedaan en stelt de eigen vredesvisie tegenover de stellingen van Arafat.

 

“Nous n’avons [...] jamais cessé de proclamer au CCLJ, qu’une solution durable du conflit passe par la concrétisation des deux aspirations nationales, apparemment contradictoires du peuple juif et du peuple arabe palestinien, dans l’établissement de deux Etats distincts vivants côté à côté dans un Proche-Orient réconcilié. [...] Mais volià que Yasser Arafat a, lui, «rêvé» d’autre chose: il a rêvé d’un «Etat palestinien arabe démocratique» (l’adjectif «laïque» n’ayant, quant à lui, jamais figuré ailleurs que dans le cerveau de certains gauchistes en mal de «révolution»), où juifs, musulmans, chrétiens, etc. Ce qui en clair veut dire, et il ne faut pas s’y tromper, que pour l’O.L.P., il n’y a pas de peuple juif, et partant, pas de peuple israélien. Celui-ci, selon elle, n’aurait donc pas le droit à une existence nationale distincte et pour suivre son raisonnement jusqu’à la limite de l’absurde (qui rejoindrait d’aileurs les thèses de certains fanatiques juifs religieux), tout Juif qui ne serait pas croyant n’est pas un Juif. [onderstreping G.C.][356]

In deze context kunnen we de uitlatingen van La Tribune Sioniste beter begrijpen, dat de wereldopinie niet alleen tegen Israël, maar tegen het hele Joodse volk gericht is.

 

“L’opinion mondiale a été astucieusement travaillée par le chantage du pétrol, par l’U.R.S.S. pour attirer les pays arabes a [sic] ses côtés sur l’échiquier contre l’Amérique, par toutes les formes d’expression des gauchistes. On a réussi à la dresser contre Israël et contre le peuple juif.”[357]

In Regards en in La Tribune Sioniste ontstond trouwens een mini-hetze naar aanleiding van het artikel van E.R. “Négocier avec Arafat?”[358] omdat de algemene Joodse stemming eind 1974 geen onderhandelingen met de terrorist Arafat aanvaardde[359].

Toen Israël ongeveer gelijktijdig ook nog eens uitgesloten werd uit de U.N.E.S.C.O., verloor de “praatbarak” van de Verenigde Naties alle krediet en stond zelfs in het religieuze blad Kehilatenou een openlijk politiek artikel te lezen.

 

“L’effarante résolution adoptée par la récente assemblée de l’U.N.E.S.C.O. qui exclut l’Etat d’Israël de toutes ses activités montre à quel point la sensation d’esseulement éprouvée par nos frères Israélites résulte des faits et non d’un quelconque complexe.”[360]

Een jaar later moest de Algemene Vergadering zichzelf voor het zoveelste opeenvolgende jaar overtreffen en in november 1975 werd dan maar overeengekomen dat het zionisme racistisch was.

Het Belgisch Israëlitisch Weekblad geloofde begin november nog dat de veroordeling er niet zou komen[361] en Regards schreef naar aanleiding van de veroordeling in de voorbereidende commissie:

“L’accusation est tellement absurde que nous n’avons pas la patience de la réfuter.”[362]

Als de veroordeling er dan toch kwam, veroordeelde Flash in hetzelfde nummer de discriminatie van het zionisme en de Israëlische bezetting van de gebieden[363]. Regards wijdde er een dossier du mois aan, en legde zich toe op het uitleggen van het zionisme[364]. Het Belgisch Israëlitisch Weekblad deed dat ook, maar nam de hele kolder eigenlijk niet eens meer serieus, en in “Te gortig” schreef Louis Davids dan ook:

 

“Verheugend is alleszins dat de vrije wereld zich deze maal niet liet manipuleren of chanteren en zich achter Israël heeft geschaard, waardoor in de Uno een duidelijke scheiding tussen recht en onrecht, menselijkheid en haat, tolerantie en onverdraagzaamheid, is ontstaan.”[365]

La Tribune Sioniste schreef eigenlijk al in 1972 hetzelfde:

 

“Ce que dit la majorité de l’Assemblée en la matière n’a pas une telle importance. Plus important est l’attitude des pays civilisés. L’O.N.U., ce moulin à paroles, est en effet devenu une des institutions les plus ridicules du monde.”[366]

Exit VN, maar intussen kwam de aandacht van de wereld en van de Joodse pers in België meer en meer op de nederzettingen in bezet gebied en op Gusj Emunim te liggen[367].

 

Oplossing

 

Het historische bezoek van de Egyptische president Sadat aan Jeruzalem wordt door de Joodse pers in België enthousiast tot euforisch onthaald, en de hoop op vrede herleeft. De slabakkende La Tribune Sioniste komt voor de gelegenheid nog eens met een dubbel nummer van stal, en verslaat daarin het hele verblijf van Sadat in Jeruzalem. De toespraken van de Egyptische president[368], de Israëlische premier Begin[369] en oppositieleider Peres[370] worden integraal afgedrukt, en La Tribune Sioniste wijst erop dat Israël eigenlijk al tien jaar een rechtstreekse dialoog wil en dat Begin Sadat heeft uitgenodigd[371].

Regards, dat zijn linkse politieke voorkeur nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, schenkt alle lof aan Sadat en bekritiseert de stroeve houding van premier Begin. Voorzitter David Susskind en hoofdredacteur Erwin Reichert waren op het ogenblik van de feiten zelf in Israël, naar aanleiding van een congres van de zusterkrant New Outlook, en hadden dus zelf deel aan de euforische stemming in Israël. Dat weerspiegelt zich in uitlatingen als “Il y avait dans l’air un esprit de ainteté et une volonté de paix pour tout de suite”[372], “J’ai vraiment cru rêver. Un rêve incroyable, merveilleux, fantastique, impossible”[373] of “Je regrette un instant de n’être pas croyant. Cette nuit-là, au lieu de dormir, j’aurais voulu prier. Comprenne qui voudra.”[374] Ondanks hun emotionele betrokkenheid, is er ook bij hen plaats voor kritische bezinning, wat bij de heer Reichert tot uiting komt in de opmerking “les positions sont encore très éloignées. Les négociations seront très dures.”[375] en bij de heer Susskind in de beschrijving:

 

“Quand Sadate eut terminé, une joie immense traversa le pays. Il était venue à la Knesset proposer la Paix! Quelle allait être la réaction du Premier ministre d’Israël à cette main tendue? [...] Bien peu de choses en vérité. «Décevant», écrivaient le lendemain les journaux israéliens. Sadate ne pouvait pas rentrer les mains vides, et pourtant [...] Begin ne mentionna même pas le peuple palestinien. Il ne parla pas de retrait de territoires. Mais, soulignons-le, il dit que tout est négociable. [...] la balle se trouve maintenant chez Menahem Begin.”[376]

 

Hoewel de schrijvers in het Belgisch Israëlitisch Weekblad de euforie slechts van op afstand hebben kunnen proeven, sluiten hun eerste reacties wonderwel aan bij die van Regards. Er heerst een mengeling van euforie en sceptische hoop, en alleen G. Philip Mok valt compleet uit de toon door de politiek van Sadat tussen 1973 en 1977 nog even in herinnering te brengen[377].

Louis Davids wijst er op de voorpagina al op dat de actie van Sadat hem in een isolement brengt in de Arabische wereld.

 

“De Egyptische president heeft dus de moed opgebracht de banbliksems van het grootste gedeelte der Arabische wereld te trotseren en naar Israël te komen, waar hem een uitbundig onthaal te beurt viel.”[378]

Sam Hamburger analyseert het bezoek van Sadat aan Jeruzalem op een constructieve manier, door te schrijven:

 

“Het heeft het licht laten vallen op de futiliteit van het politieke lapwerk, waarmee de regering-Begin niet minder dan haar voorgangsters zich in Washington en elders heeft bezig gehouden en daarmee zichzelf zand in de ogen heeft gestrooid. Het heeft ook de frustratie geopenbaard van het maanden-, zo niet jarenlange getheoretiseer over «procedure» en «inhoud». [...] Het is juist het pragmatische aspect van de besprekingen tussen Sadat en Begin dat hoop voor de toekomst geeft. [...] De commentaren bewijzen dat men zich van de volstrekte noodzaak van een grondige politieke heroriëntatie ernstig rekenschap geeft. [...] Dat alles wijst op een gezonde zelfkritiek, iets waaraan het Israël de laatste tijd heeft ontbroken. De vraag is alleen of Begin [...] bereid zal zijn voor de westelijke Jordaanoever dezelfde maatstaven aan te leggen als voor Sinaï.”[379]

en ook: “de dagen waarin Israëlische regeringen zich de luxe konden veroorloven «te besluiten om niet te besluiten» zijn voorbij.”[380]

Het beklemtonen van het pragmatisch aspect komt ook bij Hans Knoop in het Belgisch Israëlitisch Weekblad[381] en bij Bernard Goldberg in Regards aan bod.

 

“Les discours à la Knesset ont été brillants et académiques. Pourtant la musique était plus important que les paroles.”[382]

Een jaar later echter was de muziek vrijwel uitgestorven en de top op Camp David tussen Begin, Carter en Sadat was de laatste kans, opdat het zo euforisch onthaalde bezoek van Sadat nog iets zou uithalen. In het Belgisch Israëlitisch Weekblad luidt de vooruitblik:

 

“Komen de partijen hier niet tot op zijn minst een deelakkoord dan lijkt de kans uiterst gering dat er in de nabije toekomst een oplossing komt.”[383]

Maar drie weken later kon in diezelfde krant afgedrukt worden:

 

“wat in de bossen van Maryland is bereikt, heeft veel weg van een wonder en is zonder meer een politieke gebeurtenis van historisch formaat.”[384]

Ook voor Regards geldt trouwens dat:

 

“L’accord conclu au sommet Carter-Begin-Sadate a en effet été accueilli avec une grande satisfaction au sein de notre communauté.”[385]

maar daar wordt onmiddellijk aan toegevoegd:

 

“Ce n’était certainement pas l’euphorie des journées historiques de novembre 77 car tout le monde voit maintenant que la route sera longue, que les obstacles se dresseront de plus en plus nombreux au fur et à mesure de la marche, que rien n’est réglé tant que les Palestiniens demeureront figés dans leur vain et orgueilleux refus du compromis. Mais il semble bien que cette fois-ci le processus de paix serait vraiment déclenché.”[386]

Flash staat sceptisch tegenover de hele Camp Davidakoorden, omdat de Palestijnen er niet bij betrokken zijn[387], maar in Regards legt de Israëlische “vredesduif” Arié Eliav daarvoor de schuld bij de Palestijnse leiders zelf:

 

“Une fois de plus, les Palestiniens font la même erreur et vont rater le coche. La direction palestinienne ne connaît malheureusement pas «l’art du possible». C’est grâce à cet «art du possible» que Ben-Gourion a réussi à créer l’Etat d’Israël. Les Palestiniens pouraient eux aussi très bien exploiter l’autonomie pour la transformer graduellement en une entité totalement indépendante. Mais ils persistent dans leur exigence de «tout ou rien».”[388]

 [...] evenals de fanatiekelingen van Gusj Emunim! Zij veroorzaakten in de Knesset een zeer zware tegenstand tegen de gesloten akkoorden, maar uiteindelijk werden de akkoorden goedgekeurd, met een overweldigende meerderheid van 84 voorstemmen tegenover 19 tegenstemmen. Alleen in het Belgisch Israëlitisch Weekblad is trouwens uitgebreid aandacht voor deze woelige parlementszitting[389].

 

Varia

 

De nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en een regeling voor het Palestijnse probleem, dat er nooit zou komen, domineerden het Joodse perslandschap tijdens de tweede helft van de jaren ’80, en over het algemeen is de Joodse pers tegen de nederzettingen en voor onderhandelingen met Palestijnen.

Al in 1967 sluit het Belgisch Israëlitisch Weekblad zich aan bij de waarschuwing van Nahoem Goldmann

 

“tegen de houding van de godsdienstige leiders in Israël, die, aldus Dr Goldmann, de regering trachten te dwingen tot het aannemen van een onverbiddelijke houding inzake de kwestie van de toekomstige grenzen, door godsdienst te gebruiken als wapen voor de bevordering van het nationalisme en het chauvinisme. [...] Deze geest zou een ongunstige wending kunnen brengen in de houding van de voorheen pro-Israëlische middens in de hele wereld.”[390]

Het Belgisch Israëlitisch Weekblad voegde daar nog aan toe dat

 

“de verantwoordelijke Israëlische leiders steeds ondubbelzinnig te verstaan gegeven [hebben] dat zij de veroverde gebieden, op enkele grenscorrecties na, niet zullen behouden. Deze zullen, na rechtstreekse onderhandelingen en het sluiten van een vredesverdrag, ontruimd worden.”[391]

Regards is ook, en misschien nog veel duidelijker dan het Belgisch Israëlitisch Weekblad, gekant tegen de nederzettingen in bezet gebied. Na een overzicht van de Israëlische bevolking, waaruit blijkt dat 80% van de Israëlische Joden in een kuststrook van 20 km breed wonen, wordt eind 1975 al ondubbelzinnig verklaard:

 

“Alors, pourquoi construit-on une ville juive (Yamith) dans le nord du Sinaï, un quartier juif à Hébron (Kiryath Arba), des moshavim dans la vallée du du [sic] Jourdain et des kibboutzim sur le Golan? Annexions rampantes? Non, nous disent les officiels israéliens: ils s’agit de raisons hautement stratégiques que vous ne pouvez comprendre [...] On ne comprend pas, en effet.”[392]

Anderzijds was anderhalf jaar eerder wel volledig akkoord met het principe van de toenmalige premier Yitzhak Rabin, om een beetje grondgebied prijs te geven voor een beetje vrede, en pas tot de totale terugtrekking over te gaan in ruil voor een volledig en goed vredesakkoord[393]. Bij Regards is men trouwens altijd vurig voorstander geweest van de persoonlijkheid van Yitzhak Rabin, zoals onder meer bleek uit de voorbeschouwigen van de verkiezingen van 1977[394]. Deze verkiezingen waren een ontgoocheling voor de mensen van Regards, en Renée-Anne Gutter schreef haar verslag onder de niet mis te verstane titel “Triste perspective.”[395] Toch verzet men zich in Regards van meet af aan tegen de beschuldigingen als zou Begin een terrorist zijn:

 

“Quelle que soit l’appréciation que l’on puisse porter sur la politique préconisée par Menahem Begin, et je n’en suis pas un partisan, il est inadmissible de traiter l’homme de fasciste et de terroriste.”[396]

Zijn Irgun wordt immers als een bevrijdingsorganisatie bestempeld, hij heeft de Israëlische democratie helpen opbouwen en heeft zich ondanks dertig jaar oppositie, in tijden van crisis altijd ter beschikking gesteld van de regeringen[397]. Zoals uit dit maandblad blijkt, komt de regering Begin naar 1980 toe trouwens in toenemende mate onder vuur te liggen. Het ongenoegen concentreert zich vooral rond de nederzettingenpolitiek en rond de aanpak van de Palestijnse kwestie, met als gevolg dat zelfs kopstukken uit de regering uit onvrede opstappen.

De regering Begin ziet Erètz Yisraél immers als een ondeelbare eenheid, waarop men historische rechten kan doen gelden. De vorige regeringen hadden de bezette gebieden nooit als een deel van de staat beschouwd, maar slechts als een strategische buffer, die de veiligheid van de staat Israël moest waarborgen[398].

 

“La grande partie de l’opinion israélienne continue cependant à rejeter l’éventualité d’un retour aux frontières d’avant ’67 et de la création d’un Etat palestinien indépendant en Cisjordanie et Gaza. De même, l’Israélien continue à refuser toute éventualité de dialogue avec l’O.L.P. [...] On n’exclut pourtant pas certaines concessions territoriales. En ce qui concerne le Sinaï, les hésitations ont carrément été balayées. [...] Mais là où les attitudes restent nettement réservées, c’est à propos du Golan et surtout de la Judée-Samarie.”[399]

De vraag of al dan niet met de PLO onderhandeld kan of moet worden staat trouwens centraal in de discussie over de Palestijnse autonomie. Israël erkent de Palestijnen en spreekt met Palestijnen, maar niet met de PLO, en in Regards lezen we hierover:

 

“Il est malheureux de devoir justifier à chaque instant la différence entre OLP et peuple palestinien. Lorsque cela sera compris, nous avons fait un pas en avant.”[400]

Algemeen

 

Regards is vrij vooruitstrevend in zijn vredeswil en laat niet na om veel kritiek te spuien op de werking van de zionistische federatie en op de Israëlische regeringspolitiek. Vanaf de oprichting van de Israëlische vredesbeweging Sjalom Akhsjaw in 1978, schaart Regards zich trouwens aan haar zijde, en dat wordt door de Joodse gemeenschap in het algemeen zonder probleem aanvaard. Helemaal anders wordt dit, als Scopus, een medewerker van Regards, in augustus-september 1979 het zionisme zelf aanvalt.

 

“Pour un Arabe palestinien le sionisme est ce qui le prive en tout ou en partie de son droit à l’autodétermination. Pour un Juif de la diaspora le sionisme est ce qui lui fait honte de rester en «exil» au lieu de faire son alyah, et l’oblige en quelque sorte à négocier cette «lâcheté» par une inconditionnalité à toute épreuve. Pour un Israélien juif le sionisme est ce qui fausse son rapport à l’Israélien non-Juif et ce qui pérennise et radicalise son conflit avec tous les Palestiniens. Ne serait-il temps d’accepter que le sionisme a rempli sa mission -ni plus mal, ni infiniment mieux que tant d’autre idéologies nationales qui ont mobilisé groupes et peuples- et qu’il est temps d’inventer le post-sionisme?”[401]

Zowel in Regards zelf, als in La Tribune Sioniste ontstaat een ware hetze die tot een stuk in 1980 zou duren. Enerzijds loven een paar lezers van Regards zijn klare kijk, maar anderzijds veroordeelt de overgrote meerderheid zijn «anti-israélisme». De CCLJ distantieert zich trouwens in het eerstvolgende nummer al van de uitlatingen van Scopus, en hij wordt dan ook tot ontslag bewogen[402].

Hieruit kan zeker niet afgeleid worden, dat de Belgische Joden geen kritiek aanvaarden. Dat is in de reeds geciteerde tekstfragmenten al voldoende tot uiting gekomen, en dat blijkt bovendien ook uit het feit dat vorige uitvallen van Scopus zonder probleem aanvaard werden. Het grote verschil zit hem daarin, dat hij het bestaan van Israël, de fundamenten van Israël nog nooit in twijfel had getrokken. Als kritiek op de Israëlische regeringspolitiek had het volgende citaat anders ook wel kunnen tellen, maar dat hoort dan weer bij de democratische vrijheid van meningsuiting.

 

“Entre la non-violence scriptuaire des hassidim récitant des Psaumes pour faire face aux dangers de la guerre et de la violence déchaînée, et l’opération de représailles et de contre-terrorisme, il doit bien exister une autre voie plus juste, plus humaine, qui consonne mieux avec le shalom pratique qu’il nous faut instaurer.”[403]

Het komt er eenvoudig op neer dat kritiek op Israëlische politiek of op concrete daden aanvaard worden en zelfs aangemoedigd worden, maar dat kritiek op de staat Israël zelf niet door de beugel kan. Aangezien we doorheen heel dit hoofdstuk de kranten zelf aan het woord gelaten hebben, zullen we ook deze stellingname rechtstreeks uit de twee betrokken publicaties distilleren.

 

“[...] Israël reste au centre de nos préoccupations. Tous ceux qui mettent ou qui veulent mettre en cause l’existence de l’Etat d’Israël seront considérés comme des ennemis du peuple juif. [...] Malgré notre attachement et notre dévouement à la cause d’Israël, nous ne devons pas rester aveugles sur certains aspects de sa politique. Il existe des injustices que nous ne pouvons ignorer.”[404]

“Il faut peut-être aimer pour bien critiquer. [...] Nous avons soutenu et nous soutiendrons le peuple d’Israël lorsque l’ennemi met sa vie en danger. Nous le soutiendrons aussi, par nos critiques, chaque fois qu’il se placera lui-même dans des situations dangereuses.”[405]

“En Israël, non seulement il n’y a pas de propagande de haine envers l’ennemi sous sa forme habituelle, mais l’on fait des efforts pour rechercher la participation du public afin qu’il exprime ses expériences de guerre, avec ses malheurs, ses doutes et ses difficultés.”[406]

We zagen al dat de vijf onderzochte publicaties elk op hun manier de Joodse staat steunen, maar we zagen nog waarom die Joodse staat in België moet verdedigd worden. Het antwoord op deze vraag zit in de positionering van de Joodse pers in België en daarmee komen we aan het slot van dit hoofdstuk.

Enerzijds vervult de Joodse pers een gemeenschapsfunctie, door de lezers te informeren over het Joodse leven in het algmeen en over het reilen en zeilen binnen de eigen vereniging in het bijzonder. Anderzijds is de Joodse pers wat betreft de berichtgeving over Israël, en dat interesseert ons binnen de probleemstelling van deze thesis het meest, een aanvulling op de Belgische media. Louis Davids schrijft in 1967 “[...] dat het geen zin heeft berichten te publiceren waarvan onze lezers reeds via hun dagblad kennis namen.”[407]

De Joodse pers in België legt er zich dan ook op toe om enerzijds meer aandacht te besteden aan Israël dan de Belgisch media, en om anderzijds de berichten in die Belgische media aan een kritisch oog te onderwerpen. Dat komt tot uiting in een wekelijks overzicht van de Belgische pers in het Belgisch Israëlitisch Weekblad en in gelegenheidsoverzichten van persmededelingen in Regards en La Tribune Sioniste.

Op deze manier worden de eigen lezers grondiger en gevarieerder geïnformeerd dan de gemiddelde Belgische lezer, en wordt een antwoord geboden aan

 

“un grand danger [qui] guette les Juifs dans le monde: il s’agit de l’assimilation des idées. A force d’entendre une information partiale, à lire des informations tronquées, le Juif s’habitue aux réactions opposées, les accepte et se laisse convaincre que les opposants d’Israël ont raison.”[408]

De Belgisch Joden laten anderzijds ook niet na om de Belgische media en de Belgische regeringen te contacteren en te wijzen op hun visie.

De Joodse pers in België neemt zodoende een goed geïnformeerde tussenpositie in tussen de Belgische publieke opinie en de Israëlische standpunten, en tussen de Belgische Joden en de niet-Joodse instellingen in België.

Deze analyse van de Joodse pers in België geldt eigenlijk alleen voor La Tribune Sioniste, Regards en het Belgisch Israëlitisch Weekblad. Kehilatenou en Flash schenken immers alleen in crisismomenten aandacht aan Israël, terwijl de drie grote constant over Israël berichten. Samenvattend kunnen we stellen dat in het Belgisch Israëlitisch Weekblad en in Regards ruimte is voor zeer uiteenlopende meningen, terwijl in La Tribune Sioniste altijd de klok van de Israëlische regering te horen is.

In de periode 1965-’80 is bovendien een opdeling mogelijk in twee deelperiodes, namelijk 1965-’75, wanneer Israël constant met oorlogen, terrorisme en UNO-veroordelingen geconfronteerd werd, en 1975-’80, wanneer in Cisjordanië de nederzettingen als paddestoelen uit de grond schoten, en wanneer de Palestijnse kwestie de verhouding tussen Israël en zijn Arabische buurlanden begon te overvleugelen. Deze opdeling weerspiegelt zich in de Belgisch-Joodse pers in toenemende kritiek op het Israëlische regeringsbeleid, waarbij men echter moet beseffen dat de staat Israël blijvend gesteund wordt door de Joodse pers in België.

Israël en de diaspora zijn als broer en zus, kritisch onder elkaar en onvoorwaardelijk solidair als één van beiden wordt aangevallen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[194] Paul Geoffrey D. Urgent need for fresh thinking. In: Proceedings Symposium: The Jewish Press: Why? Past, Present, Future. Amsterdam, Nieuw Israelietisch Weekblad, 1985, p.49.

[195] Ritzenberg Phillip. No political power in the United States. In: Proceedings Symposium: The Jewish Press: Why? Past, Present, Future. Amsterdam, Nieuw Israelietisch Weekblad, 1985, p.47.

[196] Paul G.D. op.cit., p.50.

[197] Krajzman Maurice. La presse juive en Belgique et aux Pays-Bas. Histoire et analyse quantitative de contenu. Monographie suivie de deux inventaires et des résultats statistiques d’une analyse de contenu portant sur un échantillon de la presse juive en France. Bruxelles, Editions de l’Université de Bruxelles - Centre National de Hautes Etudes Juives, 1975, p.7.

[198] Ritzenberg P. loc.cit.

[199] ibid.

[200] Paul G.D. loc.cit.

[201] Berelson B. Content Analysis in Communication Research. New York, Hafner Publishing Company, 1971, p.97. Uit: Van Moortel H. op.cit., p.3.

[202] Childs H.L. De publieke opinie. Utrecht-Antwerpen, Het Spectrum, 1968, p.248.

[203] ibid.

[204] Krajzman M. op.cit., passim.

[205] Blumenfeld-Szafarz Pauline. “Regards” - Cahiers du C.C.L.J. Une expérience du judaïsme laïque. U.L.B., licentiaatsverhandeling - section de Journalisme et Communication sociale, 1980-81.

[206] Krajzman M. op.cit., pp.69, 136.

[207] ibid., pp.29, 69, 125-147.

     Abicht L. op.cit., pp.176-178.

     Dauwens Nathalie. Les Revues Juives éditées en Belgique à partir de 1965. Aperçu historique et analyse de contenu de neuf revues juives encore éditées aujourd’hui en Belgique. ULB, licentiaatsverhandeling - section de journalisme et communication, 1986.

[208] ibid.

     Krajzman M. loc.cit.

[209] “Belgisch Israëlitisch Weekblad.” In: Regards - Cahiers du Centre Communautaire Laïc Juif, 134, décembre 1979, pp.40-41.

     Dauwens N. loc.cit.

     Krajzman M. loc.cit.

[210] ibid., pp.29, 125-147.

[211] Volledigheidshalve vermelden we twee efemere pogingen van de orthodoxe jongerenorganisatie Tzerei Agudath Yisraél in 1955 en 1959.

[212] Abicht L. op.cit., pp.178-180.

     Blumenfeld-Szafarz P. op.cit.

     Dauwens N. loc.cit.

[213] Abicht L. op.cit., pp.180-182.

     Dauwens N. loc.cit.

[214] Krajzman M. op.cit., p.114.

[215] ibid., p.115.

[216]  ibid., p.19.

     Liebmann L. art.cit., pp.13-16.

[217] Dauwens N. loc.cit.

     Krajzman M. op.cit., pp.125-147.

[218] Dauwens N. loc.cit.

     Krajzman M. op.cit., pp.125-147.

[219] Zysberg Véronique. Radio Judaïca. ULB, licentiaatsverhandeling - section Journalisme et Communication, 1985-86.

[220] Brachfeld S. op.cit., p.37.

[221] Zysberg V. op.cit.

[222] Brachfeld S. loc.cit.

[223] Blumenfeld-Szafarz P. op.cit.

[224] Regards, 108, novembre-décembre 1976, pp.28-29.

[225] Krajzman M. op.cit., p.69.

[226] Regards, 105, juillet-août 1976, pp.20-21.

[227] Regards, 114, août-septembre 1977, pp.30-31.

[228] Blumenfeld-Szafarz P. op.cit.

[229] Krajzman M. op.cit., p.118.

[230] Blumenfeld-Szafarz P. op.cit.

[231] Zeydmann Jean. In: Regards, 89, novembre 1974, p.7.

[232] Regards, 89, novembre 1974, p.13.

[233] Szafarz Pauline. “Exclusif: Le suicide national n’est pas une obligation internationale! Une interview de M. Eliashiv Ben Horin, nouvel ambassadeur d’Israël à Bruxelles.” In: Regards, 90, novembre 1974, pp.3-7.

[234] Yaari Arié. In: Regards, 90, décembre 1974, pp.8-15.

[235] E.R. “Editorial: Négocier avec Arafat?” In: Regards, 88, octobre 1974, p.4.

[236] Regards, 38, juillet 1969, pp.49-51;

                      43, janvier 1970, pp.38-42;

                      70, novembre 1972, pp.5-8;

                      83, mars 1974, pp.35-37;

                      127, février 1979, pp.9-12.

[237] Deze crisis zal uitgebreid besproken worden bij het onderzoek naar de periode december ’79 - mei ’80.

[238] Little Tom. “History.” In: “Israel.” The Middle East and North Africa [...], p.537.

[239] Regards, 98, novembre 1975, pp.21-22.

[240] Regards, 139, juin-juillet 1980, p.21.

[241] Regards, 135, janvier 1980, p.22.

[242] ibid.

[243] Krajzman M. op.cit., p.69.

[244] Dauwens N. loc.cit.

[245] Regards, 108, novembre-décembre 1976, pp.28-29.

[246] Krajzman M. op.cit., p.119.

[247] Van Praag Siegfried. “Un corps hébreu massif comme un bloc. Au fil de l’heure.” In: La Tribune Sioniste, 333, XV, 16, 7 juillet 1967, pp.1-2.

     “Les volontaires precurseurs de l’Aliah.” In: La Tribune Sionste, 334, XV, 17, 28 juillet 1967, p.9.

     Rubinstein Amnon. “Lointains et pourtant si proches.” In: La Tribune Sioniste, 336, XV, 19, 14 septembre 1967, pp.1, 5. [overgenomen uit de Israëlische krant Ha’arètz.].

     Cukier B. “Le troisième front.” In: Tribune Sioniste, 452, XXIII, 2, 20 décembre 1973, pp.1, 12.

     La Tribune Sioniste, 454, XXIII, 4, 31 janvier 1974, p.5. [oproep tot bijdragen.].

[248] La Tribune Sioniste, 332, XV, 15, 23 juin 1967, pp.3-4. [minutieus overzicht van de militaire operaties.].

     La Tribune Sioniste, 388, XVII, 23, 24 mars 1970, p.1.

[249] Malfait Georges. “Trempe comme l’acier le plus pur. Reportage en Israël.” In: La Tribune Sioniste, 337, XV, 20, pp.17, 19.

     La Tribune Sioniste, 450, XXII, 18, 14 novembre 1973, pp.1-7, 9-10.

[250] Eisenstadt Samuel. “Qu’entend-t-on par annexion?” In: La Tribune Sioniste, 335, XV, 18, 31 août 1967, p.3.

     “Jordanie ou Palestine.” In: La Tribune Sioniste, 393, XVIII, 4, 23 juin 1970, pp.1-2.

[251] Gravoth Oded. “La situation des Arabes dans l’Etat d’Israël.” In: La Tribune Sioniste, 430, XX, 20, 13 octobre 1972, pp.1, 10.

     La Tribune Sioniste, 449, XXII, 17, 26 octobre 1973, pp.2, 11, 12.

[252] La Tribune Sioniste, 434, XXII, 11 décembre 1972, p.5.

[253] “Pour les Palestiniens, contre le terrorisme d’Arafat.” In: La Tribune Sioniste, 505, XXVIII, mars 1980, p.12.

[254] Krajzman M. op.cit., p.87.

[255] Abicht L. op.cit., p.179.

[256] Krajzman M. loc.cit.

[257] Dauwens N; loc.cit.

[258] “Idéaux sionistes contre politiques israélienne.” In: Flash - bulletin, décembre 1972, pp.19-22.

[259] Flash - bulletin, 2, juin ’70, pp.3-4.

     Flash - bulletin, octobre ’73, pp.1-2.

[260] Flash - bulletin, juillet ’72, pp.11-12.

[261] Flash - mensuel, 3, novembre ’75, pp.2-3, 4.

[262] Flash - bulletin, juin ’73, p.1.

[263] ibid.

[264] Krajzman M. op.cit., p.69.

[265] Dauwens N. loc.cit.

[266] Krajzman M. op.cit., p.117.

[267] Kahlenberg Marc. “Ybbaneh beth hamikhdach.” In: Kehilatenou, 213-214, XIX, 1-2, octobre-novembre 1967 (Tichri-Hechvan 5728), pp.6-7.

[268] Gordis R. “Les Juifs et les Arabes à travers l’Histoire.” In: ibid., pp.8-10.

[269] Kahlenberg P. “L’étincelle Juive. Quelques réflexions sur la guerre des six jours.” In: ibid., p.12.

[270] Schonberg Hubert. “Israël, Judaïsme: Perspectives.” In: ibid., p.13.

[271] ibid.

[272] Dreyfus Robert. «Sept» In: Kehilatenou, 233-234, XXI, 1-2, septembre-octobre 1969 (Tichri-Hechvan 5730), p.3.

[273] K[ahlenberg] M. “Bientôt notre assemblée générale.” In: Kehilatenou, 311-312, XXVIII, juin-juillet ’77 (Sivane-Tamouz 5737), p.3.

[274] Krajzman M. op.cit., p.69.

Op een Antwerpse Joodse bevolking van 13000 zielen of ongeveer 3000 à 4000 gezinnen is dit getal waanzinnig hoog. Louis Davids schrijft dit echter toe aan de vele niet-Joodse lezers van zijn blad. (ibid.).

[275] Krajzman M. op.cit., p.113.

[276] Knoop Hans. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXII, 17, 26/12/75, p.5.

[277] van den Bergh Harry. “Indrukken van de Westbank.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 6, 17/10/73, p.6.

[278] Hamburger Sam. “Innerlijke zwakte van regering Rabin.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXII, 16, 19/12/75, p.1.

[279] Idem. “Israël ziet oproep Veiligheidsraad als succes. Rechtse oppositie gekant tegen staakt het vuren.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 7, 26/10/73, p.1.

[280] Kuiper Arie. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXVI, 39, 23/5/80, p.6.

[281] Dorsey James. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXVI, 29, 14/3/80, p.8.

[282] Knoop Hans. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 13, 25/11/77, p.2.

[283] “Le dossier de la crise. Du 15 mai au 5 juin.” In: La Tribune Sioniste, 331, XV, 14, 9 juin 1967, pp.2-7.

     La Tribune Sioniste, 332, XV, 15, 23 juin 1967, pp.3-4, 5, 10, 13.

[284] “Dans le «Figaro» du 7 juin 1967. La victoire aérienne d’Israël est l’un des plus grands faits d’armes de tous les temps.” In: La Tribune Sioniste, 331, XV, 14, 9 juin 1967, p.8.

[285] “Dans notre communauté: Yom-Haatsmaout dans notre synagogue.” In: Kehilatenou, 211-212, XVIII, 9-10, juillet-août 1967, Sivan-Tamouz 5727, p.6.

[286] “Rapport des forces en présence.” In: Regards, 18, juin 1967, p.18.

[287] L.D. “Schehehejanou.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 39, 16 juni 1967 (8 Sivan 5727), p.1.

[288] Van Praag Siegfried E. “Pénible rêverie.” In: La Tribune Sioniste, 335, XV, 18, 31 août 1967, p.4.

[289] E.R. “Editorial.” In: Regards, 17, mai 1967, p.6.

[290] ibid.

[291] “L’UJJP sur Israël.” In: Avenir, série 67-68, 1, juin 1967, p.18.

Aangezien Flash in 1967 nog niet bestond zijn we voor de mening van de progressisten aangewezen op het blaadje van de progressistische jongerenafdeling, Union des Jeunes Juifs Progressistes.

[292] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 37, 2 juni 1967 (16 Iyar 5727), p.4.

[293] Kahlenberg P. “L’étincelle Juive. Quelques réflexions sur la guerre de six jours.” In: Kehilatenou, 213-214, XIX, 1-2, octobre-novembre 1967, Tichri-Hechvan 5728, p.12.

[294] Safran A. “Jérusalem.” In: Kehilatenou, 213-214, XIX, 1-2, octobre-novembre 1967, Tichri-Hechvan 5728, pp.6-7.

[295] “Les Réfugiés Palestiniens.” In: La Tribune Sioniste, 321, XV, 4, 12 janvier 1967, p.2.

[296] “Problèmes culturels des Arabes en Israël.” In: Regards, 15, mars 1967, pp.6-9.

[297] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 39, 16 juni 1967 (8 Sivan 5727), p.3.

     Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 43, 14 en 21 juli 1967 (6 en 13 Tamoez 5727), p.1.

     “La vérité sur les réfugiés arabes.” In: La Tribune Sioniste, 341, XV, 24, 30 novembre 1967, p.5.

[298] ibid.

[299] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 41, 30 juni 1967 (22 Siwan 5727), pp.1, 3.

[300] Weil René. “Témoignage sur Israël.” In: La Tribune Sioniste, 338, XV, 21, 13 octobre 1967, p.6.

[301] “A l’aasemblée de l’ONU. L’«Agenda de Paix» de M. Eban.” In: La Tribune Sioniste, 333, XV, 16, 7 juillet 1967, p.1.

[302] Mayer Daniel “Shalom!” In: Regards, 18, juin 1967, pp.21-22. (overgenomen uit Le Monde, 31 mei 1967).

     L.D. “De schuldige beschuldigt.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 40, 23 juni 1967 (15 Siwan 5727), p.1.

     Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 52, 15 september 1967 (10 Eloel 5727), p.2.

[303] één kolommetje op pagina 2 van La Tribune Sioniste van 30 november 1967.

[304] “Un appel d’intellectuels Français en faveur de la paix au Moyen-Orient.” In: Regards, 18, juin 1967, p.2.

     Giniewski Paul. “De Israëlisch-Arabische oorlog. Eerste gevolgen van de Overwinning.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 40, 23 juni 1967 (15 Siwan 5727), p.1.

     D. “Editoriaal.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 51, 8 september 1967 (3 Eloel 5727), p.1.

[305] “Israël a vaincu sur trois fronts. Le temps des responsabilités.” In: La Tribune Sioniste, 332, XV, 15, 23 juin 1967, p.1.

[306] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIV, 3, 6 oktober 1967 (2 Tisjri 5728), p.1.

[307] ibid., p.7.

[308] Eliahou. “la solution,” In: Regards, 22, décembre 1967, p.15.

[309] Hij publiceert ook onder E.R. of E. Reichert.

[310] ibid., pp.16-17.

[311] “Editorial: shalom.” In: Regards, 22, décembre 1967, p.3.

[312] La Tribune Sioniste, 388, XVII, 23, 24 mars 1970, p.1.

     La Tribune Sioniste, 389, XVII, 24, 14 avril 1970, pp.1-2.

[313] Berman A. “Pas de paix sans retrait, pas de retrait sans paix.” In: Regards, 33, janvier 1969, p.20.

[314] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XVI, 27, 20 maart 1967 (12 Adar Scheni 5730), p.7.

[315] Flapan Simha. “Document: La politique d’Israël mène-t-elle à la paix?” In: Regards, 58, juin-juillet 1971, p.3.

[316] De Lathouwer René. “Forgera-t-on des socs avec des glaives?” In: Regards, 34, février-mars 1969, p.4.

[317] Maïler Emmanuel. “Lettre d’Israël. Devant un choix.” In: Regards, 45, mars 1970, p.22.

[318] “De Arabische Vluchtelingen. Een onthullende statistiek uit Judea en Samaria.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XVI, 16, 2 januari 1970 (24 Teveth 5730), p.1.

[319] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XVI, 41, 26 juni 1970 (22 Sivan 5730), pp.1, 3.

[320] Flapan Simha. “Le terrorisme contre la paix.” In: Regards, 36, mai 1969, p.3.

[321] Flash, juillet 1972, pp.11-12.

[322] Kehilatenou, 263-264, XXIV, septembre-octobre 1972, Tichri-Hechvan 5733, p.4.

[323] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XVIII, 38, 2 juni 1972 (20 Siwan 5732), p.1.

[324] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XVIII, 42, 30 juni 1972Tamoez 5732), p.1.

[325] La Tribune Sioniste, 427, XX, 17, 18 juillet 1972, p.2.

[326] L.D. “Ontsteltenis en afgrijzen.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIX, 1, 8 september 1972 (29 Eloel 5732), p.5.

[327] L.D. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIX, 5, 6 oktober 1972 (28 Tisjrei 5733), p.1.

[328] Malfait Georges. “éditorial: Munich, ou les leçons d’un drame.” In: Regards, 68, août-septembre 1972, p.4.

[329] Nagiel Isy. “lettre d’Israël: Premières impressions.” In: Regards, 69, octobre 1972, p.19.

[330] La Tribune Sioniste, 429, XX, 19, 28 septembre 1972, p.6.

[331] Flash, octobre 1973, pp.1-2.

[332] Kehilatenou, 275-276, XXV, décembre 1973 - janvier 1974, Kislev-Tevet 5734, p.2.

[333] Widoger Geoffroy. “Le monde juif en 5734.” In: La Tribune Sioniste, 464, XXIII, 14, 12 septembre 1974, p.18.

[334] La Tribune Sioniste, 448, XXII, 16, 10 octobre 1973, p.1, 32.

[335] La Tribune Sioniste, 450, XXII, 18, 14 novembre 1973, 12p.

[336] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 6, 17 oktober 1973 (21 Tisjrie 5734), p.3.

[337] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 10, 16 november 1973 (21 Marchesjvan 5734), p.6.

[338] Hamburger Sam. “Israël ziet oproep van Veiligheidsraad als succes. Rechtse oppositie gekant tegen staakt het vuren.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 7, 26 oktober 1973 (30 Tisjrie 5734), p.1.

[339] van den Bergh Harry. “Indrukken van de Westbank.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 6, 17 oktober 1973 (21 Tisjrie 5734), p.6.

[340] van den Bergh Harry. “Hoe ver is de vrede.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XX, 11, 23 november 1973 (28 Marchesjvan 5734), p.5.

[341] Szyper Philippe. «Nous devons tout risquer pour la paix, sans désarmer.» In: Regards, 80, décembre 1973, pp.14-16.

[342] Regards. “Editorial: Le noeud du conflit.” In: Regards, 79, novembre 1973, p.3.

[343] Bulawko H. “Le véritable enjeu.” In: Regards, 81, janvier 1974, p.15.

[344] La Tribune Sioniste, 466, XXIII, 16, 10 octobre 1974, p.1.

[345] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXI, 1, 13 september 1974 (26 Eloel 5734), p.5.

[346] Flash, juin 1973, p.1.

[347] Kehilatenou, 271-272, XXIV, juin-juillet 1973, Sivan-Tamouz 5733, p.7.

[348] Regards, 75, avril 1973, p.28.

[349] “dossier du mois: 25ème anniversaire de l’Indépendance d’Israël.” In: Regards, 75, avril 1973, pp.10-12, 13-15, 25-26.

[350] Arnould Louis. “Hypocrites et menteurs.” In: La Tribune Sioniste, 443, XXII, 11, 31 mai 1973, p.2.

[351] Regards, 88, octobre 1974, p.48.

[352] “«Le Programme Alon» dans la perspective du voyage du Premier Israélien, I. Rabin.” In: La Tribune Sioniste, 464, XXIII, 14, 12 septembre 1974, p.5.

[353] van den Bergh H. “Defensieve tactiek leidt tot verlies.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXI, 4, 4 oktober 1974 (18 Tisjrie 5735), p.5.

[354] L.D. “UNO HEEFT ZICH AAN MOORD EN BARBAARSHEID OVERGELEVERD.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXI, 5, 11 oktober 1974 (25 Tisjrie 5735), p.1.

[355] Snijders M.L. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXI, 8, 1 november (16 Marchesjvan 5735), p.5.

[356] Elbaum M. “Qu’y a-t-il à négocier avec Arafat?” In: Regards, 89, novembre 1974, pp.3-4.

[357] Cukier B. «Nul et non avenu.» In: La Tribune Sionste, 470, XXIV, 1, 5 décembre 1974, p.2.

[358] zie p.100.

[359] “Tribune du lecteur.” In: Regards, 89, novembre 1974, pp.42-43.

     La Tribune Sioniste, 469, XXIII, 19, 14 novembre 1974, p.32.

[360] Riquet Michel. In: Kehilatenou, 285-286, XXVI, novembre-décembre 1974, p.9.

[361] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXII, 11, 14 november 1975 (10 Kislev 5736), p.7.

[362] Reichert E. “Editorial: L’antisémitisme répugnant des nations.” In: Regards, 98, novembre 1975, p.5.

[363] Flash, 3, novembre 1975, pp.2-3, 4, 8-9.

[364] “Dossier du mois: L’anti-sionisme à l’ONU.” In: Regards, 99, décembre 1975, pp.8-21.

[365] L.D. “Te gortig.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXII, 11, 14 november 1975 (10 Kislev 5736), p.1.

[366] Scriptor “Ingratitude.” In: La Tribune Sioniste, 434, XXII, 2, 11 décembre 1972.

[367] zie pp.121-122.

[368] La Tribune Sioniste, 497, XXVI, novembre-décembre 1977, pp.4-9.

[369] ibid., pp.9-13.

[370] ibid., p.13.

[371] ibid., pp.1-3.

[372] Susskind David. “La visite historique du président Sadate à Jérusalem.” In: Regards, 116, décembre 1977, p.30.

[373] Reichert E. idem., p.34.

[374] ibid., p.35.

[375] ibid., p.36.

[376] Susskind D. loc.cit.

[377] Mok G. Philip. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 13, 25 november 1977 (15 Kislev 5738), p.2.

[378] L.D. “Historisch.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 13, 25 november 1977 (15 Kislev 5738), p.1.

[379] Hamburger S. “Vele aspecten.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 13, 25 november 1977 (15 Kislev 5738), p.3.

[380] Hamburger Sam. “Opmerkelijke ontwikkeling.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 15, 9 december 1977 (29 Kislev 5738), p.1.

[381] Knoop Hans. “Vrede belangrijker dan grond.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 14, 2 december 1977 (22 Kislev 5738), p.7.

[382] Goldberg Bernard. “La visite historique du président Sadate à Jérusalem.” In: Regards, 116, décembre 1977, p.31.

[383] Knoop Hans. In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXV, 1, 1 september 1978 (29 Aw 5738), p.2.

[384] Han “De broze maar hoopvolle boodschap van Camp David.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXV, 4, 22 september 1978, (20 Eloel 5738), p.1.

[385] Reichert E. “Editorial.” In: Regards, 123, octobre 1978, p.3.

[386] ibid.

[387] Flash, 20, septembre 1978, pp.5-6.

[388] Gutter Renée-Anne. “Les accords de Camp David, vus par Arié Eliav.” In: Regards, 124, novembre 1978, p.23.

[389] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXV, 7, 13 oktober 1978 (12 Marchesjvan 5739), pp.6-8.

[390] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIV, 12, 8 december 1967 (6 Kislew 5728), p.7.

[391] ibid.

[392] Elie. “Une ville israélienne dans le Sinaï et des kibboutzim sur le Golan. Pourquoi?” In: Regards, 98, novembre 1975, p.23.

[393] Malfait Georges. “Après le départ de Mme Golda Meir. Une salutaire remise en question. Une interview de M. Zeev Sternhell.” In: Regards, 85, mai 1974, pp.10-12.

[394] Gutter Renée-Anne. “Lettre de Jérusalem: Après le Congrès travailliste.” In: Regards, 111, mars 1977, p.7.

[395] Gutter Renée-Anne. “Lettre de Jérusalem: Triste perspective.” In: Regards, 113, juin-juillet 1977, pp.10-11.

[396] Goldberg Bernard. “Quelques constatations à propos des élections israéliennes.” In: Regards, 113, juin-juillet 1977, p.12.

[397] ibid., pp.12-13.

[398] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXVI, 33, 11 april 1980 (25 Nissan 5740), p.6.

[399] Gutter R.-A. “Lettre de Jéruslem: Espoirs et inquiétudes [...].” In: Regards, 117, janvier 1978, p.21.

[400] Regards, 132, octobre 1979, p.16.

[401] Scopus. “D’un carnet [...] critique.” In: Regards, 131, août-septembre 1979, p.17.

[402] Regards, 132, octobre 1979 en 133, novembre 1979.

     La Tribune Sioniste, 503, XXVIII, décembre 1979 en 504, XXVIII, février 1980.

[403] Scopus. “Du commentaire à l’Etat, des Psaumes à la guerre.” In: Regards, 123, octobre 1978.

[404] Grynberg Gisèle. “Le CCLJ en 1972-73. Ses tendances politiques, son programme, son action. Une interview de David Susskind, président du CCLJ.” In: Regards, 68, août-septembre 1972, p.19.

[405] Reichert E. “Le droit de critiquer la politique israélienne?” In: Regards, 104, juin 1976, pp.24-25.

[406] Rubinstein Amnon. “Chronomètre en main!” In: La Tribune Sioniste, 453, XXIII, 3, 3 janvier 1974, p.7.

[407] L.D. “De toestand in het Midden-Oosten.” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIII, 36, 26 mei 1967 (9 Iyar 5727), p.1.

[408] Szafarz Pauline et Reichert Eliyahou. “Rencontre avec Monsieur Itzhak Minerbi, Ambassadeur d’Israël à Bruxelles.” In: Regards, 129, avril-mai 1979, p.13.