Middeleeuwse geneeskunde en de kritiek van Roger Bacon op haar beoefenaars. (Dries Theuwissen)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 1: DE GANGBARE MEDISCHE THEORIE

 

De mens temidden van de elementen. De mens is onderworpen aan de krachten van aarde, vuur, water en lucht. Deze afbeelding markeert het begin van boek IV in Bartholomeus Anglicus’ De proprietatibus Rerum. Hierin worden de elementen, kwaliteiten en humoren van het menselijk lichaam behandeld (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Roy.9094, fol.45r)

 

 

A. De ziekteleer: waarom werd de middeleeuwse mens ziek?

 

Om de gedachtegang van de (al dan niet opgeleide) middeleeuwse genezer te vatten moeten we eerst de toen gangbare medische theorie uitdiepen. Deze kende een lange voorgeschiedenis, te beginnen in de Oudheid. Belangrijk om weten is dat dit overzicht een strikt normatieve inleiding is op de medische theorie en behandeling. Ook de citaten zijn richtinggevend want zij komen in de regel uit medische handleidingen en zijn dus niet uit de praktijk gegrepen.[6] Eerst wordt een theoretische inleiding gegeven, waarin de belangrijkste onderdelen behandeld worden. Hierna komen concrete factoren in de evolutie aan de beurt, factoren die vooruitgang in de hand gewerkt hebben. Zij hebben het karakter van de geneeskunde in de Middeleeuwen bepaald en vormgegeven. Over het waarom van deze praktijken wordt een laatste paragraaf besteed.

 

1. De theoretische evolutie

 

De middeleeuwse theorie over de ‘samengesteldheid’ van het menselijk lichaam is het resultaat van de medische theoretische traditie die haar echte aanvang kende met Empedocles van Agrigentum (ca. 500-430 v.Chr.). Deze Griekse wijsgeer lanceerde de elemententheorie, die stelt dat al het materiële zijnde uit één van de vier elementen bestaat: aarde, lucht, vuur en water. Deze elementen zijn respectievelijk droog, koud, warm en nat, de zgn. primaire kwaliteiten. Deze zijn dan door de pythagoreïsche school verder uitgewerkt en door de hippocratische school van Kos (eind vijfde eeuw v.Chr.) toegepast op de vier lichaamssappen oftewel humores:

 

            - flegma (slijm) geassocieerd met water, nat

            - sanguis (bloed) geassocieerd met lucht, koud

            - melancholia (zwarte gal) geassocieerd met aarde, droog

                        - cholera (gele gal) geassocieerd met vuur, warm

 

Hippocrates, wellicht de grootste figuur in de geschiedenis van de geneeskunde, heeft met zijn werk het pad voor de dokters na hem verkend en geëffend. Zijn humorenleer heeft een beslissende historische invloed gehad en met zijn methode van klinische observatie heeft hij de geneeskunde definitief in de richting van de ratio gedreven, los van magie en godenverering. Hij schreef zijn ervaringen onder andere neer in zijn Aforismen, een reeks spreuken, die later door de Salernische School (vanaf de elfde eeuw) is overgenomen en bewerkt. Hippocrates’ gezag strekte zich uit tot in de negentiende eeuw.[7]

Gedurende een zeer lange periode bleef deze theoretische constructie door haar autoriteit onveranderd. De hippocratische doctrines versteenden tot dogma’s en er werd vooral praktische vooruitgang geboekt. Claudius Galenus (ca.138-203 n.Chr.) maakte een einde aan deze theoretisch windstille periode en maakte een synthese en systematisering van de klassieke medische kennis. Hij vulde dit aan met eigen waarnemingen en inzichten. Het vormde een soort som van wat er tot zijn eigen tijd op medisch gebied bereikt is. Hiermee werd hij dé grote autoriteit op het gebied van geneeskunde. Hij vormde deze theorie om tot een weldoordacht en consequent systeem waarbij hij de materiële dingen niet één eigenschap, maar een combinatie van twee primaire eigenschappen toekende:

 

            - slijm (flegma):                       nat       +        koud    (water)

            - bloed (sanguis):                    nat       +        warm   (lucht)

            - zwarte gal (melancholia):      droog   +        koud    (aarde)

            - gele gal (cholera):                 droog   +        warm   (vuur)

 

Hierdoor ontstond een groot en omvattend systeem, waarin allerlei onderlinge correlaties en uitbreidingen mogelijk werden. Deze leer wordt de temperamentenleer genoemd.[8] Elke factor die van belang was in het genezingsproces (planeten, dierenriemtekens, windrichtingen, seizoenen, uiterlijk,...) werd een combinatie toegekend.  Elk individu wordt door Galenus een specifiek temperament toegewezen op basis van het complexe netwerk dat ontstaat uit de specifieke connecties van het individu met de bepaalde omgevingsfactoren. Elke mens bewaart een soort evenwicht in zich door de wisselwerking van de vier vochten in het lichaam, waarbij één van de humores doorweegt en het temperament bepaalt. Hij deelde de mensen dus in in vier groepen: de flegmatici, de sanguinici, de melancholici en de cholerici, naar het overheersende lichaamsvocht.[9] Het overwicht van één van de vochten bepaalde nu niet enkel het temperament, maar ook het uiterlijk en de karaktertrekken, dus de fysionomie en de psyche. Het uiterlijk van een individu speelde dus een belangrijke rol in de preventie, diagnose en voor te schrijven behandeling: het was onlosmakelijk verbonden met de factoren van de complexio.[10]

In de periode die volgde op Galenus vonden belangrijke verschuivingen plaats in de Westers wereld die ervoor zorgden dat wetenschappelijk onderzoek naar het achterplan verdween: de vroege middeleeuwer had wel wat anders aan zijn hoofd! Het Romeinse Rijk stortte in elkaar, er vonden grote volksverhuizingen plaats die de etnische kaart van Europa hertekenden, armoede en ziekten beheersten het leven van alledag en temidden van deze instabiliteit vestigde de Kerk zich als leidinggevend instituut dat voor enige zekerheid en continuïteit kon zorgen.

Een andere oorzaak van de teloorgang van de bestaande medische kennis was dat de werken van Hippocrates en Galenus een zodanige autoriteit hadden dat er aan haar waarachtigheid en volledigheid niet getwijfeld werd: alles was door deze medische grootheden beschreven en verder onderzoek werd dus niet nodig geacht. De onmacht van de geneeskunde op het vlak van epidemische en andere ziekten dreef de mensen weg van de ratio en de objectiviteit in de armen van de mystiek, belichaamd door bepaalde aspecten van het christelijk geloof. De Hippocratische en Galenische geneeskunde boette hierdoor aan belang in. Zij kende in deze vroege Middeleeuwen voornamelijk succes in het Oosten, waar zij geïncorporeerd werd in de islamitische geneeskunde.

In het Westen werd geneeskunde gekenmerkt door een verregaande variatie en vermenging van theorie, empirie en bijgeloof. Beoefenaars van geneeskunde waren er ook in verschillende maten en gewichten. Ondanks al deze tegenstellingen en verscheidenheden wordt in recent onderzoek meer en meer duidelijk dat deze groepen niet zozeer tegenover elkaar stonden maar dat er veeleer sprake was van een versmelting, een culturele eenheid in haar diversiteit.[11]

 

De gangbare medische theorie die overgeërfd was van de Oudheid geeft iets weer van het harmonische wereldbeeld, van de verhouding microkosmos-macrokosmos. Er leefde een sterke overtuiging dat alle bestaande dingen op de ene of de andere manier met elkaar verbonden waren en de mens was hierop geen uitzondering. Aan de astrologie werd dan ook veel belang gehecht. Het geloof dat de stand van de planeten en de sterren ten opzichte van elkaar en de aarde het dagelijkse leven beïnvloedde, zorgde ervoor dat de arts eveneens een sterrenkundige moest zijn om zijn beroep naar behoren uit te kunnen oefenen. Ook hier weer werd elke planeet een complex van eigenschappen toegekend op basis van de vier elementen en hun kenmerken.[12] Het belang van deze wetenschap wordt treffend geïllustreerd door de uitspraak van de Engelse filosoof en geleerde Roger Bacon (1214-1294) over de artsen die geen rekening houden met de astrologie.[13]

De behandeling, het medicijn, het begin en het einde van de kuur van de patiënt was dus afhankelijk van de sterren en de invloed die zij uitoefenden op die bepaalde ziekte en van de samengesteldheid van de patiënt. De toepassing van de astrologie kende haar hoogtepunt in de toepassing van de iatromathematica. Deze leer was gebaseerd op het sterrenbeeld bij het ogenblik van het ziek worden van de patiënt. Op die manier hoefde de ‘arts’ de patiënt niet eens meer te onderzoeken, het was een systeem dat op afstand kon toegepast worden![14] Ook werd aan ieder lichaamsdeel aan een teken van de dierenriem toegeschreven. Deze tekens zorgden voor deze lichaamsdelen bij de ontwikkeling van de mens in de baarmoeder.[15] Dit geheel van invloeden van de macrokosmos op de microkosmos van de mens heet de melothesia.[16] Als geheugensteun werden deze invloeden geïllustreerd op de zogenaame ‘zodiakmannetjes’ waarvan de overlevering zeer talrijk is. Al deze systemen zijn terug te brengen op het basisidee van de vier lichaamsvochten. Als zij uit balans zijn, is de middeleeuwse (maar ook nog lange tijd de moderne) mens ziek en moet het evenwicht hersteld worden.

 

2. Concrete factoren in de evolutie in de elfde, twaalfde en dertiende eeuw

 

Concreet speelden in de medische wetenschap in de tweede helft van de Middeleeuwen drie belangrijke factoren een grote rol. Zij hebben gezorgd voor een nieuwe houding ten opzichte van de geneeskunde en voor de belangstelling voor het medische. Deze drie factoren waren de School van Salerno, de islamitische overlevering en de scholastieke tijdsgeest. Dit vraagt enige toelichting.           

De school van Salerno, nabij Napels, kende een legendarisch ontstaan.[17] Volgens de traditie werd zij gesticht door een Griek, een Arabier, een Latijn en een Jood. Dit zou enige symbolische waarheid kunnen bevatten, want Salerno lag immers binnen deze invloedssferen. Zij noemde zichzelf een Civitas Hippocratica, waardoor zij zich duidelijk profileert als een voortzetter van de antieke traditie. Reeds in de tiende eeuw kwamen uit alle windrichtingen begoede patiënten hier hun heil zoeken. Deze school, die in haar beginperiode (tot eind elfde eeuw) vrijwel uitsluitend anonieme artsen herbergde, bracht enkel zeer belangrijke werken voort. Er was het anonieme Antidotarium, een receptenverzameling, maar het allerberoemdste werk was de Regimen sanitatis Salernitanum. Deze gezondheidsleer, in rijm opgesteld kende een zeer groot internationaal succes. Zij werd het basiswerk voor vele andere ‘regime’-teksten in proza- of versvorm, die zich richtten naar uiteenlopende groepen. De tekst omvatte gezondheidsregels in verschillende omstandigheden: op reis, thuis, op kruistocht, op bezoek,… Er zijn ca. honderd handschriften van bewaard en voor 1500 waren al twintig drukken verschenen, binnen en buiten Europa. De vraag naar dergelijke regimina moet dus aanzienlijk geweest zijn.

De school vormde ook een contactpunt met de overgeleverde islamitische kennis die toen opkwam, voornamelijk in de persoon van de Carthager Constantinus Africanus (†1097). Deze monnik uit Monte Cassino vertaalde in de periode van ca. 1070 tot zijn dood in 1097 een reeks Arabische teksten in het Latijn. Het belang van zijn werk kan moeilijk onderschat worden: zijn vertalingen werden gebundeld in de Articella (Kleine kunst der geneeskunde) en werden gedurende honderd jaar intens bestudeerd in Salerno. Gedurende vijfhonderd jaar vormde dit werk de basiscursus voor studenten geneeskunde. Zij omvatte fundamentele teksten van oosterse geneesheren en werken van Hippocrates en van Galenus.[18] De Articella is dus een mengeling van Grieks-Arabische vertalingen. Zij is voornamelijk Galenistisch-Aristotelisch georiënteerd en hiermee wordt het tijdperk van een filosofisch-rationele basis van de geneeskunde ingeluid. Concreet betekent dit dat er een onderscheid komt tussen de physicus (de arts ‘nieuwe stijl’, met geleerde connotatie) en de medicus, die meer de ‘oude’ geneeskunde vertegenwoordigde (de combinatie chirurg-geneesheer). Zij bracht ook een nieuw vocabularium over, nieuwe behandelingsmethoden,… Zij voorzag de medische wereld van een nieuw kaderwerk, aan te vullen door nieuwe bevindingen. De Salernitaanse school staat dus aan het begin van een geneeskundige vernieuwingsbeweging die later geïncorporeerd wordt door de eerste universiteiten die ongeveer een halve eeuw later ontstaan.[19]

 

Als tweede grote factor moet de islamitische tussenschakel vermeld worden.[20] Door de uitbreiding van hun rijk kwamen zij in contact met de Griekse klassieke teksten. Zij hebben de klassieke teksten niet enkel overgenomen en bewaard maar ook aangevuld en bewerkt. Deze vertalingbeweging vond plaats sinds het einde van de achtste eeuw.[21] Hun voornaamste verwezenlijking is het systematiseren van de klassieke autoriteiten geweest, waarbij ze het synthetiseerden met de hun bekende geneeskunde. In hun navolging ontstond de eerste specialisatie in de anatomie, de chirurgie en de gynaecologie.

De vertalinggolf kwam in vijf stadia. Constantinus Africanus zette de toon vanaf ca. 1070 met zijn fundamenteel vertalingwerk in Monte Cassino en Salerno. Vanaf ong. 1140 vond de tweede golf plaats in Spanje, waar Gerard van Cremona (ca. 1150-87) nog niet vertaalde fundamentele teksten van het Arabisch in het Latijn omzette. Dit omvatte de zeer belangrijke Canon van Avicenna (Abu Ali al-Husain ibn Abdallah ibn Sina, †1037) en het Liber ad Almansorem van Rhazes (Abu Bakr Muhammad ibn Zakaria,  ook Al-Rhazes,†925), maar minstens zo belangrijk waren de vertalingen van het werk van Aristoteles. Geneeskunde werd in deze optiek gezien als een onderdeel van de aristotelische filosofie. Ongeveer gelijktijdig werden in Constantinopel werken nauwkeurig vertaald door een handelaar uit Pisa, Burgundio (1110-93) genaamd. Dit omvatte voornamelijk werken van Galenus. Ongeveer een eeuw later vond in Spanje en Italië een vierde vertalinggolf plaats, waarbij tal van andere grote werken uit het Arabisch vertaald werden. Een laatste beweging werd belichaamd door Niccolò da Reggio (1315-1348) in Napels. Hij vertaalde circa vijftig werken van Galenus, waarvan vele voor het eerst. Zijn eigentijdse invloed was relatief gering, misschien omdat de vertaalde werken eerder klein waren of een hoog filosofisch gehalte hadden. Bovendien stonden de curricula aan de universiteiten met hun voorkeursteksten al vast.

 

De vertaling van de Perzische werken zorgde voor een nieuwe start in de geneeskunde, maar ook van de wijsbegeerte. De scholastiek, dit wil zeggen de combinatie wijsbegeerte-godgeleerdheid, kwam voort uit de kennismaking met de werken van Aristoteles, Porphyrus en Boëtius. Zij legden de basis voor de manier waarop de wetenschap in de Middeleeuwen -methodologisch- beoefend werd vanaf eind twaalfde eeuw.[22] Concreet was dit een systeem waarbij bestaande teksten worden onderwezen en geïnterpreteerd, waardoor weer nieuwe teksten ontstaan met verklaringen en commentaren, die op hun beurt weer onderwezen worden. Het werd gebruikt door uiteenlopende wetenschappen, die zich bedienden van haar didactische modellen en redeneertechnieken. De drie belangrijkste elementen zijn de tekstuele commentaar, de quaestio en de harmonisatie van teksten. Ook dit vraagt weer enige uitleg. Tekstuele commentaar op teksten moest een combinatie zijn van lectio en meditatio, van lectuur en inzicht. Op die manier konden verschillen tussen teksten aan het licht gebracht worden, wat dan voer was voor de quaestio. In de quaestio, het belangrijkste deel van deze methode, werden de commentaren op teksten aan vragen onderworpen en met elkaar geconfronteerd.[23] Harmonisatie van de verschillende teksten was het uiteindelijke einddoel, waarbij een combinatie van commentaar en quaestio gehanteerd werd.

De scholastieke methode werd dus in het onderwijs en de wetenschappen gebruikt en ook de geneeskunde ontsnapte dus niet aan het proces van glosse, quaestio en harmonisatie. Het belangrijkste nadeel van deze methode is dat zij geen oorspronkelijkheid nastreeft: hoewel zij tot nieuwe teksten komt, baseert zij zich op reeds bestaande autoritaire teksten en dit heeft in zekere zin een stagnatie in de wetenschappelijke evolutie tot gevolg gehad. Nieuwigheid en originaliteit wordt dus niet nagestreefd: aan de autoriteit van de klassieke teksten wordt niet getwijfeld, zij hebben immers alles al ontdekt en beschreven. Illustrerend voor deze houding is het bekende citaat van Johannes van Salisbury (ca.1115-1180):

 

“... dat wij zijn als dwergen, zittend op de schouders van reuzen, zodat wij meer en verder kunnen zien dan zij, niet zozeer door de scherpte van onze eigen blik of door de lengte van ons lichaam, maar omdat wij in de hoogte worden getild en verheven worden door de grootheid van de reuzen.”[24]

 

Hieruit spreekt de nederigheid voor het antieke erfgoed dat zij kunnen overschouwen, onderzoeken en becommentariëren. Toch moet deze nederigheid enigszins gerelativeerd worden, want de Kerk had soms moeite om de autoriteit van deze heidense wetenschappelijke erfenis te aanvaarden. Anderen keerden zich dan weer in alle mogelijke bochten om een justificatie van deze kennis theoretisch te onderbouwen.[25]

 

B. Diagnose en behandeling

 

Nadat we de theorie achter de kiezen hebben, gaan we over naar de praktische vertaling van dit stelsel. Overeenkomstig hiermee werd een interpretatie gemaakt van het ziektebeeld en een behandeling voorgeschreven. In deze volgorde worden deze onderdelen dan ook behandeld.

 

1. Diagnose

 

De diagnose werd gemaakt op basis van de humoraalpathologie en de manier waarop zij tot uiting kwam: in theorie dus op basis van de hele complexio. Dit uitte zich in de eerste plaats in de uiterlijke lichaamsbouw en gedragingen van de patiënt.[26] Vervolgens kon een beroep gedaan worden op een aantal andere methoden, zoals sfygmologie (pols voelen), uroscopie (piskijken), hematoscopie (bloed na aderlating bekijken) en in mindere mate koproscopie (faecesobservatie). Verder kon men ook nog gebruik maken van de zweetsemiotiek, spuwselonderzoek en huiduitslag.

Na de uiterlijke observatie kwam de uroscopie aan de beurt. Dit werd het meest gebruikt als diagnosemiddel. Door middel van een urineglas onderzocht de arts de urine: uit de observatie van kleur, hoeveelheid en bezinksel trok hij zijn conclusies. In de talrijke traktaten met richtlijnen voor de uroscopie varieerde de kleur van wit tot zwart, kon de urine schuimachtig, dik of dun zijn en zand, vlokjes, bloed en dergelijke bevatten. Witte en dunne urine kon bijvoorbeeld wijzen op een tumor, waterzucht, mogelijk boulemie, koliek, waanzin, …[27] Diagnose door middel van uroscopie was dus geen eenvoudige opdracht.[28]

De uroscopie werd gevolgd door de diagnose per pulsum -het voelen van de pols- die sinds de overgang naar de Middeleeuwen naar de tweede plaats in de diagnostiek is verdrongen. De middeleeuwse arts had geen verklaring voor dit mysterieuze rhytmische kloppen van het bloed en had ook geen notie van de bloedsomloop. Zij werd door de Engelse arts Bartholomeus Anglicus (1190?-1250?) geïnterpreteerd als een uiting van de spiritus vitalis en wordt in zijn encyclopedie behandeld in het boek over de ziel.[29]

De diagnose door middel van bloedschouw, na een aderlating, werd al wat minder gebruikt, maar was desalniettemin een populaire methode in de Middeleeuwen en ook later. Aderlatingen werden immers courant toegepast. Ook voor deze methode circuleerden handschriften die de verschillende variëteiten in vastheid en kleur beschreven en aan een bepaalde ziekte koppelden. Om vast te stellen welk lichaamsvocht overheerste in het bloed, stelde Gilbertus Anglicus (1180-1250, Engelse arts en auteur van de Rosa Anglica) de volgende werkwijze voor:

 

“Doe een deel bloed op een linnen doek en was het bloed weg, en de doek zal de kleur aannemen van het lichaamsvocht dat het bloed heeft beïnvloed.”[30]

 

De praktijk van de koproscopie was vooral in Byzantium gebruikelijk, in West-Europa werd het weinig toegepast gezien de zeer karige overlevering. Slechts enkele zeldzame teksten over deze materie zijn overgeleverd en pas recent aan het licht gekomen.[31]

 

2. Behandeling

 

Nadat de arts de diagnose had gesteld en de kwaal had gedefiniëerd, kon overgegaan worden tot de behandeling. Omdat ziekte een gevolg was van een diskrasie, een onevenwicht in de verhoudingen tussen de vier humores, moesten de geneesmiddelen de vochten weer in balans dwingen. Hiertoe moesten de geneesmiddelen de tegengestelde kwaliteiten bezitten als de oorzaak van de ziekte (ex contrariis compositum). Een ziekte die bijvoorbeeld veroorzaakt werd door een overwicht aan ‘koude’ humoren moest teruggedrongen worden door ‘warme’ medicijnen.

In werkelijkheid was het voorschrijven van een medicijn een ingewikkelde zaak geworden. Elk voedingselement kreeg immers een combinatie van twee primaire eigenschappen toegewezen (vb. koud en droog) om haar werking te nuanceren. Om nauwkeuriger te werken werd iedere eigenschap onderverdeeld in vier sterktegraden, en elke graad werd nog eens onderverdeeld in een begin, midden en een einde. Deze combinaties werden toegekend aan de ingrediënten: specerijen en dierlijke en minerale objecten en stoffen. Omdat de middeleeuwse arts dit complex geheel onmogelijk volledig kon beheersen, werden lijsten en tabellen opgemaakt met de kwaliteiten en gradaties van de simplicia (de ingrediënten).[32] Hierdoor werden farmaceutisch inerte stoffen als wormen, vossenlongen, gedroogde adder, wolvenolie en mos dat groeide op de schedel van iemand die een gewelddadige dood gestorven was, geneeskrachtige eigenschappen toegewezen, ook (en vooral) door de vooraanstaande artsen.[33] Deze theoretische basis kon tot dus uitzonderlijke behandelingen leiden. Gilbertus Anglicus (1180-1250) stelde bijvoorbeeld het volgende voor als behandeling bij krop:[34]

 

“neem een kikker als noch de zon, noch de maan schijnt, snij de poten af en wikkel ze in hertehuid; leg de rechterpoot van de kikker op de linkervoet van de patiënt en de linkerpoot op de rechtervoet.”[35]

 

Hoewel we binnen dit bestek niet de fijne theoretische onderbouw van dit voorschrift hebben kunnen achterhalen, herkennen we meteen het astrologisch element (zon-maan) en het tegengestelde element (rechterpoot-linkervoet en vice versa). Dit voorbeeld illustreert ook dat het middeleeuwse geneesmiddel een samensmelting en wederzijdse beinvloeding was van eigenschappen die toegewezen waren aan de gebruikte simplicia. De meeste behandelingen werden uitgevoerd in de vorm van pillen, drankjes, zalfjes, pleisters, poeders, zetpillen en fumigaties.[36] Concreet hadden de medicijnen een uittrekkende, verdunnende, samentrekkende, stollende, weekmakende of reinigende functie om de overheersende humoren te counteren. Verder is er ook sprake van versterkende, voedende en opwekkende simplicia, van preservativa enzovoorts.[37] Al deze middelen lagen binnen de vier werkingsgroepen van de calefactiva (verwarmend), infrigidativa (verkoelend), humefactiva (bevochtigend) en de dessicativa (uitdrogend).[38]

Naast het voorschrijven en toedienen van medicijnen kon de behandeling bestaan uit het volgen van een diëet. Uiteraard moest de inhoud van dit dieet overeenstemmen met de complexio van de patiënt en moesten weer ingewikkelde berekeningen gemaakt worden. Een dieet diende meer tot het voorkomen van ziekten en werd meestal gebruikt als een preservativum. Er waren talrijke geschriften verspreid die de richtlijnen bevatten voor een gezonde levenswijze, de zogenaamde regimina. Vele van deze richtlijnen klinken ook vandaag bekend in de oren. De rode draad doorheen deze regels is de nadruk op matigheid, goede eetgewoonten, ontspanning, het vermijden van druk en het in stand houden van de goede verhoudingen met buren en collega’s. Dat dergelijke verhandelingen populair waren, komt door hun eenvoudig opzet: zij waren bedoeld voor een breed publiek.[39]

Om de lichaamssappen weer in balans te brengen, waren purgerende behandelingswijzen bedacht. Zij moesten alle materia peccans, de schadelijke stof, uit het lichaam verwijderen. Deze behandelingswijzen bestonden uit het aderlaten, het aanbrengen van een klysma, het laxeren, het diuretiseren en het cauteriseren van de patiënt. Hiervan worden de belangrijkste nu behandeld.

Aderlaten, een in de Middeleeuwen zeer courante en zelfs overdadig toegepaste therapie[40], werd toegepast om door derivatie het ‘slechte’ bloed, de materia peccans, te verwijderen. Dit gebeurde door middel van bloedzuigers, door venasectie of door het zetten van koppen.[41] Dit kon op twee manieren toegepast worden: ofwel liet men bloed aan de tegenovergestelde zijde van het zieke lichaamsdeel om zo een revulsie te bereiken (antipasis, het teweegbrengen van een verplaatsing van de bloedtoevoer naar het zieke orgaan) ofwel omgekeerd in de nabijheid van de zieke plek (metacentesis, bijvoorbeeld bij een ontsteking). Achterliggende gedachte van deze handeling is het herstellen van de uit balans gebrachte lichaamssappen. Ook deze praktijk was onderworpen aan een systeem waarbij het seizoen, de maand, de maan, de complexio en tal van andere factoren een rol speelden. Deze informatie werd doorgaans op kalenders vermeld en als geheugensteun waren er aderlaatmannetjes in omloop waarop de aangewezen plaatsen voor een aderlating aangeduid waren. Een aderlating werd zowel curatief als preventief toegepast en was voor monniken zelfs een verplichte routine.[42] Het had tal van voordelen, zoals we lezen in een vijftiende-eeuws receptenboek:

 

“Blode lattynge in mesure it clerith thi thought, it closeth thi bladder, it temperith thi breyn, it amendith thyn heerynge, it streyngth teres, it closith thy maw, it defeith thi mete, it clerith thi voyce, it sharpith the witt, it easith thi wombe, it gedrith thi slepe, it drawith away angwysshe, it norrisshith goode blode; wykkyd blode dystroyeth, and lenghtith thy lyve”[43]

 

Zoals we zien, leverde het aderlaten niets dan voordelen op en dus was deze behandelingswijze zeer wijd verspreid en tot ver in de moderne tijd toegepast.

Chirurgie (uit het Grieks: ‘handwerk’), was meer praktisch gericht en dus niet aan grote en strikte theoriëen onderworpen als de geneeskunde zelf. Hierdoor was zij minder statisch en was er ruimte voor experiment. Op die manier kon er gestadig vooruitgang geboekt worden, vooral op (en naast) het slagveld. Chirurgie werd een aparte tak door de versteviging van de theoretische basis van de geneeskunde vanaf het einde van de elfde eeuw: aangezien het handwerk was, werd zij overgelaten aan de minder opgeleiden. Chirurgen pasten hun vaardigheden toe op het uitwendige van de mens, artsen op het inwendige. Tot het einde van de veertiende eeuw maakten chirurgen geen deel uit van de universiteitsopleiding, hoewel er toen al sprake was van dissecties van het menselijk lichaam in het lessenpakket.[44] Toch was het wenselijk dat ook chirurgen een theoretische achtergrond hadden voor het geval er geen arts in de buurt was. Zijn werk omvatte onder andere het trekken van tanden, het opensnijden van zweren, het manipuleren van ontwrichte ledematen en (gebroken) beenderen, het naaien van wonden en de algemene behandeling van brandwonden, huidziekten en dergelijke meer. Toch kwamen ook enkele ziekten in aanmerking zoals melaatsheid, wondroos en bepaalde tumoren.[45] Technieken en behandelingen werden verspreid door middel van handschriften en waren uiteraard ook beïnvloed door Arabische overlevering. Enkele vermaarde chirurgen zijn Henri de Mondeville[46] (†1310), John of Arderne (ca.1307-1370), John Bradmore (†1412), Guy de Chauliac (1300-1368) en Lanfranco van Milaan (†1306).

Hoewel miniaturen het tegendeel laten uitschijnen, kan een middeleeuwse operatie absoluut geen rustige en serene affaire geweest zijn. In een tijd waarin anesthesie praktisch onbestaande ofwel te gevaarlijk was, moest de patiënt zonder verdoving behandeld worden. Dit impliceerde fixatie met kettingen op een bank of stoel en robuuste bedienden die (delen van) de patiënt in een stevige houdgreep hielden. Zo lezen we in de Cyrurgie van Guy de Chauliac enkele fixatiemethodes: de patiënt moest voldoende geïmmobiliseerd worden alvorens de arts het mes of het roodgloeiende brandijzer kon hanteren. Bij een steensnede werd de patiënt

 

“(...) turnede up-so-downe a disshe, or upon the knees of some stronge servant, be the thigs ikroked and (...) bounden strongly with the nekke”[47]

 

Ook een oogoperatie moest degelijk worden voorbereid:

 

“Sette him in a place that is ful clere, on the lighte side, in sittynge upon a stedfast stole. And be there a good servaunt byhynde hym that schal holde his hede wel stille. And than the wircher, after that he have chewede fenel sede or garlik or some sharpe thing, he schal sitte afore the pacient somewhat hyere than the pacient upon the stole, in holdynge the pacients hondes under the knees of the same paciente, and the wirchere schal byclippe the pacientes knees with his fete. And than open the eyghe of the pacient with that other honde. Wirche the right eyghe forsothe with the left hand and the lefte eyghe with the right hand (...) commaunde the paciente that he turne his eyghe toward the nose and that he holde it stille.” [48]

 

Op die manier moest de chirurg zijn werk uitvoeren, zelf zittend op de patiënt. Bestaande anesthetische middelen werden gewoonlijk niet toegepast omdat zij te gevaarlijk waren. De ingrediënten konden dodelijk zijn en de doseringstermen in de handboeken waren te vaag om toe te passen. Een verdovende drank als ‘dwale’ (een combinatie van onder andere alcohol, opium en dolkruid) kan inderdaad niet erg veilig geweest zijn, een kleine overdosering kon de verlamming en dood van de patiënt tot gevolg hebben.[49] De chirurg moest snel te werk gaan, zo weinig mogelijk bloed vergieten of schade aanrichten. Het genezingsproces, dat ook onder toezicht van de chirurg viel, van een ‘geslaagde’ operatie kon echter ook in het nadeel van de patiënt uitvallen. De (terechte) waarneming dat wonden met pure, witte en geurloze pus beter genazen dan wonden met een waterige en stinkende pus, leidde tot de verkeerde conclusie dat het vormen van de eerste soort etter essentieel was voor de genezing. De vorming van deze ‘heilzame etter’ moest bevorderd worden waar mogelijk.[50] Ook chirurgie had dus zijn keerzijde.

Een laatste en meest drastische praktijk was die van de cauterisatie oftewel de behandeling met vuur. Zij werd toegepast als alle andere middelen uitgeput waren. Een verantwoording voor deze behandeling kwam voort uit het laatste aforisme van Hippocrates:

 

“de ziekten die niet genezen kunnen worden door geneesmiddelen, kunnen dat wel door het mes en die niet door het mes genezen kunnen worden, kunnen dat wel door het vuur, maar wat door het vuur niet genezen kan worden moet ongeneeslijk geacht worden”[51]

 

Deze methode werd op praktische grond gebruikt om de ‘slechte materie’ weg te branden en om wonden te dichten. Op theoretische grond werd zij toegepast om overvloedige koude en vochtige humoren en kwalen terug te dringen. Het werd plaatselijk gebruikt tegen hardnekkige hoofdpijn, epilepsie, aandoeningen aan ogen, keel, neus en oren, hoest en tal van andere kwalen. Zij moest het evenwicht van de complexio herstellen, de verspreiding van slechte vochten tegengaan en, uiteindelijk, de pijn verlichten.[52]

 

C. Over het waarom van de Middeleeuwse geneeskunde en afronding van deel I

 

De bezigheden van de Middeleeuwse genezer komen ons vreemd voor. Maar wat voor ons vreemd en vermakelijk lijkt, was voor onze verre voorouders een uiterst serieuze zaak. De traditie was immers stevig verankerd in de tijd. Zij sloot aan bij de toenmalige ideeën over de opbouw en werking van de natuur en de mens, die onlosmakelijk met de natuur verbonden was omdat hij er een deel van was. Maar dit bevredigt niet de vraag waarom de Middeleeuwse mens bleef vasthouden aan een voor ons nutteloze en zinloze manier van geneeskunde.

Het is duidelijk dat de geneeskunde een complexe zaak geworden was geworden. Dit is een belangrijke factor waaraan zij haar geloofwaardigheid ontleende. Ook een aantal klassieke humoraaltheoriëen sloten aan bij de ervaring: bij een open wonde moest men alle bedorven materie er uit laten komen (concreet: zweren) vooraleer ze dicht te naaien. De wonde te vroeg dichtnaaien zou de slechte stoffen terug naar binnen dringen en de patiënt vergiftigen.[53] Ook het onmiddellijke effect van sommige geneesmiddelen (purgerende en diurethische) maakte indruk en liet uitschijnen dat de dokters wel wisten wat ze deden. In hun optiek was dat trouwens het geval.

Naast deze factoren doet Faye Getz op basis van het antropologisch onderzoek van Claude Lévi-Strauss een voorstel om het waarom van de Middeleeuwse medische praktijk te vatten.[54] Lévi-Strauss bestudeerde een groep Canadese indianen en verbaasde zich over de populariteit van de sjamaan in de stam. Hij verklaart dit aan de hand van wat hij het ‘sjamanistische complex’ noemt, bestaande uit de genezer, zijn patiënt en de sociale consensus die er bestaat omtrent de behandeling. Het geloof van het publiek (dit is inclusief de patiënt) in de werkzaamheid van de behandeling door de sjamaan was in de genezingspraktijk meer doorslaggevend dan enige andere factor. Of een behandeling echt werkte tegen een bepaalde kwaal was ondergeschikt aan het geloof in de werkzaamheid ervan. Een genezer, zo stelt Lévi-Strauss, ‘werd geen groot sjamaan omdat hij zijn patiënten genas; hij genas zijn patiënten omdat hij een groot sjamaan geworden was.’[55] De reputatie van de genezer was dus elementair om een succesvolle praktijk te leiden en een publiek aan te trekken, een publiek dat in de praktijk gelooft.[56]

Het toepassen van deze complexe en sluitende theorie op mensen (en dieren!) gebeurde dus in vertrouwen. De lange traditie, het gezag van de klassieke autoriteiten en andere factoren bevestigden de geldigheid van de medische praktijk, die dus niet op de empirie gebaseerd was. Tot ver in de moderne tijd is zij toegepast: in de twintigste eeuw werden bijvoorbeeld nog steeds bloedzuigers gebruikt, zij het in de marge van het medische gebeuren. Dat er echter ook in de Middeleeuwen kritiek ontstond op dit systeem, zien we in het volgende hoofdstuk.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[6] Voornamelijk de auteurs van deze werken zullen hun eigen technieken consequent toegepast hebben.

[7] Voor een inleiding in zijn leer en werk, zie: MedTrad, p.19-26 en OIH, p.25-40.

[8] Temperamentum betekent evenwicht, maat, de juiste menging.

[9] Hiervan leeft ook vandaag de dag nog veel door in ons taalgebruik: we kennen nog steeds kolerieke ventjes, warmbloedige en lichtontvlambare mensen, zwartgallige types, een slecht humeur, enzovoorts.

[10] Bijvoorbeeld: iemand met grote ogen had een droog temperament, iemand met enge neusgaten was een vechtersbaas,... (DE PAUW, N. Der mannen ende vrouwen heimelijcheit, in: idem, Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, I, Gent 1893; p.129). Uitgebreide voorbeelden vinden we in: Jansen-Sieben, p.247-8

[11] Zie Park, Medicine and Society, p.60.

[12] Bijvoorbeeld: Saturnus was als planeet droog en koud, en werd geassocieerd met lood, het kwade, zwarte gal en melancholie (Jansen-Sieben, p.249). Haar invloed werd onder andere verantwoordelijk gesteld voor misvormingen en de ziekten. Deze planeet kon door haar kwalijke uitwerking artsen voor voldongen feiten plaatsen, waar zij niet tegen opkonden: deze tegenstander was werkelijk te groot om te verslaan (BROWN, P. en BUTCHER, A. The age of Saturn, Oxford 1991, p.220-3)

[13] WITHINGTON, E.T. Roger Bacon on the errors of physicians, in: Essays on the history of medicine presented to Karl Sudhoff, Oxford 1942; p.144-5 en WELBORN, M.C. The Errors of the Doctors According to Friar Roger Bacon of the Minor Order, in: Isis, 18 (1932), p.26-62. Zie verder in deel 2.

[14] Zie in dit verband: GUNDEL, W. Sternglaube, Sternreligion und Sternorakel. Aus der Geschichte der Astrologie, Heidelberg 1959, p.67

[15] Zo zorgt de Stier voor de hals, de Ram voor het hoofd, de Schorpioen voor de geslachtsdelen, de Vissen voor de voeten, de Tweeling  voor de armen, enzovoorts. Het werd ongunstig geacht om deze delen te behandelen als de maan zich in het betreffende sterrenbeeld bevond.

[16] Ondanks haar relatief grote gezag in de vroege en volle Middeleeuwen nam de autoriteit van de sterrenwichelarij af naar het einde toe. In het begin van de moderne tijd werd het toepassen van deze praktijk verboden, want ze werd met bijgeloof en geneeskunde ‘Oude Stijl’ geassocieerd. Dit illustreert de mentaliteitsverandering die de overgang naar de Renaissance bewerkstelligde (zie ook: FRENCH, R. Astrology in medical practice, in: GARCÌA-BALLESTER, L., FRENCH, R., ARRIZABALAGA, J., CUNNINGHAM, A.(eds.) Practical medicine from Salerno to the Black Death, Cambridge 1994, 402p.; p.30-59)

[17] KRISTELLER, P.O. The School of Salerno: Its Development and Its Contribution to the History of Learning, in: Bulletin of the History of Medicine, 17 (1945), p.138-94. Voor een korte inleiding, zie: MedTrad, p.139-46 (voornamelijk in verband met de vertalingen); Jansen-Sieben, p.237-8; OIH, p.56; Lewis-Margotta, p.52-5.

[18] Concreet bevatte zij de Isagoge (Inleiding op de geneeskunde, met onder andere de zeer invloedrijke ‘zes onnatuurlijke zaken’) van Johannitus (Hunayn ibn Ishaq), Aforismen en Prognosen van Hippocrates, de Ars Parva van Galenus en twee Byzantijnse verhandelingen over prognose door middel van urine en pols: de Over Urines van Theophilus en de Over de polsslagen van Philaretus.

[19] Bologna (ca. 1180), Parijs (ca. 1200), Oxford (ca. 1200), Salamanca (ca.1218), Montpellier (ca. 1220), Padua (1222), Napels (1224), Cambridge (ca.1225), Toulouse (1229), Salerno zelf (1231/1280), Siena (1246/47), Angers (ca.1250), Lerida (1300),… (uit: De Ridder-Symoens, H. A history of the university in Europe. 1: Universities in the Middle Ages, Cambridge 1992; p.62-5).

[20] Voor een inleiding op dit thema, zie het hoofdstuk van Lawrence Conrad in: MedTrad, p.93-138

[21] Voor het eerst onder het kalifaat van Harun al-Rashid (786-809), maar vooral onder het kalifaat van zijn zoon Ma’mun (813-33).

[22] Niet te verwarren met ‘de’ scholastiek, de filosofisch of theologisch-doctrinaire stroming die haar exponent kende in de persoon van Thomas van Aquino. Deze visie plaatst middeleeuwse denkers ofwel binnen ofwel buiten de scholastiek. Hier wordt de scholastiek bekeken als methode van wetenschapsbeoefening en onderwijs (zie in dit verband het artikel van Arjo Vanderjagt: Categorieën van het denken, in: STOFFERS, M. (red.) De middeleeuwse ideeënwereld 1000-1300; p.65-92).

[23] De quaestio is door Boëtius gedefinieerd als ‘een denkinhoud die de vorm heeft van een tweeledige vraagstelling waarvan het eerste lid bevestigend en het andere ontkennend is.’ Bijvoorbeeld in de vorm: ‘is A gelijk aan B, of niet?’ (Cfr. Arjo Vanderjagt: Categorieën van het denken, in: STOFFERS, M. (red.) De middeleeuwse ideeënwereld 1000-1300; p.78).

[24]... nos esse quasi nanos gigantium humeris insidentes, ut possimus plura eis et remotiora videre, non utique proprii visus acumine aut eminentia corporis, sed quia in altum subvehimur et extollimur magnitudine gigantea’ (Metalogicon, p.136). Johannes van Salisbury vertelt dat dit een uitspraak is van zijn leermeester Bernardus van Chartres. Zie ook: VAN DIJK, H. en SMITS, E.R. (ed.) Dwergen op de schouders van reuzen: studies over de receptie van de Oudheid in de Middeleeuwen, Groningen 1990, p.2. Over zijn kritiek op de geneeskunde, zie deel II, p.15.

[25] De galenische geneeskunde bijvoorbeeld was voor de kerkvaders zeer aanvaardbaar omdat Galenus uiting gaf van een monotheïstisch godsbeeld en stelde dat het lichaam een instrument was van de ziel (Lewis-Margotta, p.43)

[26] De cholericus bijvoorbeeld was van oorsprong droog en warm. Het overheersende lichaamsvocht cholera zorgt ervoor dat een lichaam groeit, het stimuleert dapperheid en vermetelheid, impulsiviteit, snelheid en lichtvoetigheid, wraakzucht en een ‘voorliefde voor de werken van Venus.’ De cholericus is dus groot en slank, heeft een sterke en snelle pols, is onstuimig, enz… Zijn urine is dun, helder en vurig van kleur (Zie Jansen-Sieben, p.247; op basis van de De proprietatibus rerum van Bartholomeus Anglicus).

[27] ‘Witte orine ende dinne betekent vele ziecheden alse den coeke, twitte water, gulsechede, lanc evel, frenisie, artitike, melancholie, tgroete evel, hoeft zweere, () Zie BRAEKMAN, W. en KEIL, G. Die “Vlaamsche leringe van orinen” in einer niederfränkischen Fassung des 14. Jahrhunderts. Randbemerkungen zur Gliederung des mittelalterlichen Harntraktats, in: Niederdeutsche Mitteilungen, 24 (1968), p.75-125.

[28] Dat men ook in de Middeleeuwen sceptisch stond tegenover deze methode, leren we uit het verhaal van de Hertog van Bavaria (10e eeuw): om zijn dokter te testen liet de Hertog van Bavaria de urine van een zwangere vrouw vervangen doorgaan voor de zijne. Na een inspectie deelde de dokter plechtig mee dat God een grootse gebeurtenis zou tewerkstelligen: de Hertog zou spoedig het leven schenken aan een kind (cfr. MAGNER, L.N. A History of Medicine, New York 1992; p.103)

[29] De pols, zo legt hij uit in boek III, 24 van zijn De proprietatibus rerum, kan variëren naargelang iemands complexie, leeftijd, sekse, het seizoen en het klimaat. Voor een bespreking van zijn werk, zie. STOFFERS, M. (red.) De middeleeuwse ideeënwereld 1000-1300; p.233-66.

[30] ‘Þes colours of þe blood ben þus y-knowe: Do sum of þe blood on a lynen clooþ and waisshe awei þe blood, / and þe clooþ wole be of such colour as þe blood is.’ (GETZ, F.M. Healing and Society in Medieval England: A Middle English Translation of the Farmaceutical Writings of Gilbertus Anglicus, Wisconsin 1991, 378p.; XIX, f.306-306v., r.21-24, p.279) Gilbertus Anglicus vermeldt deze werkwijze in het hoofdstuk over de behandeling van aambeien.

[31] Zie JANSEN-SIEBEN, R. Een Middelnederlandse koproscopie, in: Gelêrter der arzenîe, ouch apotêker. Beiträge zur Wissenschaftsgeschichte. Festschrift Willem F. Daems, ed. Gundolf Keil, Hannover 1982, p.255-68.

[32] Verschillende simplicia vormden samen een compositum. De lijsten en tabellen met gradaties en kwaliteiten waren afkomstig uit het oosten. Een van de eerste vertalingen was het De gradibus liber door Constantinus Africanus. Een ander zeer invloedrijk medicijnboek was het Antidotarum Nicolai (Zie VAN DEN BERG, W.S. Eene middelnederlandsche vertaling van het Antidotarium Nicolai (Ms. 15624-15641, Kon. Bib. Brussel), Leiden 1917)

[33] Lewis-Margotta, p.94

[34] Krop is een vergroting van de schildklieren waardoor aan de voorzijde van de hals een uitgesproken verdikking ontstaat.

[35] Lewis-Margotta, p.56.

[36] Een fumigatie is het behandelen van een voorwerp of plaats door middel van rook ter ontsmetting. Pleisters en zalven werden niet alleen voor uitwendige ziekten gebruikt: ook voor inwendige aandoeningen kon het ‘heilzaam’ zijn om composita ex contrariis in de buurt van het zieke lichaamsdeel aan te brengen.

[37] Cfr. SCHNEIDER, W. Lexicon zur Arzneimittelgeschichte, II, Pharmakologische Arzneimittelgruppen, Frankfurt a.M. 1968

[38] Over de praktische bereiding van simplicia en composita, dosering, maten en gewichten, zie: GETZ, F.M. Healing and Society in Medieval England: A Middle English Translation of the Farmaceutical Writings of Gilbertus Anglicus, Wisconsin 1991, p.xxxviii

[39] Zo lezen we in de inleiding van het Tacuinum Sanitatis, een tekst met arabische wortels: “Het Tacuinum Sanitatis handelt over de zes zaken waar iedereen dagelijks acht op dient te slaan tot behoud van zijn gezondheid (...) Het geheim immers van een goede gezondheid ligt in het juiste evenwicht van al deze elementen (...) Bovendien zullen wij uiteenzetten wat voor eenieder verkieslijk is gezien zijn gestel en zijn leeftijd, dit alles dusdanig in dit boek beschreven dat de lezer zich niet hoeft te ergeren aan de breedsprakigheid der geleerden en de van boek tot boek verschillende opvattingen. De mens verlangt immers van de wetenschap de weldaden, niet de argumentatie en de definities. Wij hebben daarom in dit boek breedvoerige uiteenzettingen  ingekort en uiteenlopende opvattingen samengevat.” (cfr. ARANO, L.C. The Medieval Health Handbook: Tacuinum Sanitatis, New York 1976, 153p.; p.6) Zie ook p.23, noot 36

[40] Het aderlaten was zo gewoon dat niet enkel chirurgen of artsen dit toepasten, maar ook barbiers. Barbiers werden op het einde van de veertiende eeuw met chirurgen verenigd in een gilde.

[41] Bloed kan door hete stolpen worden afgezogen doordat deze koppen bij afkoeling een vacuüm creëren. Eerst werden met een mes of met vingernagels krassen gemaakt in de huid.

[42] Zo zien we bijvoorbeeld dat de Augustijnen van Barnwell (Cambridgeshire, Engeland) gemiddeld zeven maal per jaar werden behandeld door een minutor (de flebotomist). Hiervoor kregen ze drie dagen rust en waren vrijgesteld van de dagdagelijkse routine van het kloosterleven. In deze drie dagen kregen zij een beter dieet dan gewoonlijk voorgeschoteld en mochten zij vrij aan lichaamsbeweging doen. Natuurlijk keken monniken uit naar hun aderlating! Vanaf de vroege vijftiende eeuw werden speciale minutoria gebouwd voor deze praktijk (RAWCLIFFE, C. Medicine and Society in later medieval England, Gloucester 1995; p.67)

[43] DAWSON, W.R. (ed.) A Leechbook or Collection of Medical Recipes of the Fifteenth Century, Londen 1934, p.62-3

[44] Bologna: vanaf 1316, Montpellier: vanaf 1340. Doel hiervan was eerder om de artsen in opleiding bekend te maken met de inwendige anatomie van de organen, dan om hen de techniek van het ontleden aan te leren of om hen te leren een operatie uit te voeren. De studenten participeerden meestal niet (SIRAISI, N. The faculty of Medicine, in: De Ridder-Symoens, H. A history of the university in Europe. 1: Universities in the Middle Ages, Cambridge 1992, p.380)

[45] Henri de Mondeville geeft een taakomschrijving van de chirurg in: NICAISE, E. Chirurgie de Maître Henri de Mondeville, Parijs 1893, p.495-6. Zie ook Pouchelle, Body and Surgery, p.17-18.

[46] Over zijn kritiek op de geneeskunde, zie p.16-7.

[47] The Cyrurgie of Guy de Chauliac, ed. M.S. Ogden, in: Early English Text Society, CCLXV (1971), p.525

[48] The Cyrurgie of Guy de Chauliac, ed. M.S. Ogden, in: Early English Text Society, CCLXV (1971), p.467

[49] Deze stoffen werken in op het zenuwstelsel. Bij overdosering kan de ademhaling wegvallen en dus de dood van de patiënt veroorzaakt worden. Dit verdovend middel werd samen met een purgeermiddel toegediend om het snel in het lichaam te laten passeren zonder al te veel schade aan te richten  (VOIGTS, L.E., HUDSON, R.P. ‘A drynke Þat men callen dwale to make a man to slepe whyle men kerven him’: a surgical anesthetic from late medieval England, in: Health, Disease and Healing in Medieval Culture, ed. S. CAMPBELL, B. HALL en D. KLAUSNER,  Basingstoke 1992, 204p., p. 34-56).

[50] MedTrad, p.161

[51] Lewis-Margotta, p.30

[52] Guy de Chauliac gaat uitgebreid op dit onderwerp in in zijn Cyrurgie, cfr. The Cyrurgie of Guy de Chauliac, ed. M.S. Ogden, in: Early English Text Society, CCLXV (1971), p.566-77.

[53] Hoewel de theoretische grond veranderd is, wordt dit vandaag de dag nog steeds toegepast. Verwondingen door botte of vuile instrumenten moeten open blijven om een ingesloten abces en dodelijke ontstekingen, zoals tetanus en gangreen, te vermijden (RAWCLIFFE, C. Medicine and Society in later medieval England, Gloucester 1995, p.74)

[54] Getz, MEMA, p.xi-xii; LEVI-STRAUSS, C. The Sorcerer and his Magic, in: Structural Anthropology, New York 1963, p. 167-85.

[55] LEVI-STRAUSS, C. The Sorcerer and his Magic, in: Structural Anthropology, New York 1963, p. 180

[56] Een actueel voorbeeld vinden we vandaag de dag in Afrika. Soldaten in de rebellenlegers in Kongo smeren zich in met heilige olie waarvan zijgeloven dat vijandige kogels er op afketsen. Doordat zij zich onkwetsbaar achten, gedragen zij zich gedreven en stoutmoedig, waardoor zij de tegenstander angst inboezemen en op die manier vaak successen boeken. Uiteraard speelt voor deze rebellen de wonderolie hierin een belangrijke rol. Ook hier is dus het geloof in de werking belangrijker dan de werking op zich.