Frenologie in België en Nederland in de negentiende eeuw. (Evi Loncke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1:  De grondleggers van de frenologie en hun leer

 

In samenwerking met Johann Caspar Spurzheim ontwikkelde Franz Joseph Gall de schedelleer of frenologie aan het einde van de achttiende eeuw.  Gall was zo overtuigd van zijn leer, dat hij ze over heel de wereld wilde verspreiden en in zowat alle vlakken van het maatschappelijk leven wilde toepassen.  Zijn enthousiasme werd echter snel getemperd doordat hij geen wetenschappelijke erkenning kreeg; dit stelde hem zwaar teleur.  Spurzheim bracht enkele veranderingen aan de leer aan en stond in voor de verspreiding ervan in de Engelstalige landen.  De frenologie lokte veel reactie uit binnen de wetenschappelijke wereld en vond ook ruime weerklank daarbuiten.  Het volstaat hierbij te denken aan de alom verspreide spreekwoordelijke talenknobbel.

 

Franz Joseph Gall

 

De grondlegger van de frenologie was de Duitse arts Franz Joseph Gall[32].  Hij werd op 9 maart 1758 geboren in Tiefenbrunn nabij Pforzheim in het Groothertogdom Baden[33] en was de zesde van tien kinderen.  De familie Gall was van Milanese katholieke afkomst; oorspronkelijk heette ze Gallo, maar bij aankomst in Duitsland “verduitste” ze haar naam[34].  Vader Gall, die handelaar was, wilde dat Franz Joseph priester werd[35].  Deze had echter meer belangstelling voor de natuur en de wetenschap: volgens Gall waren zijn eerste vaststellingen gebaseerd op observatie van zijn broers en zussen en van zijn klasgenoten tijdens zijn kindertijd.  Sindsdien ging zijn interesse uit naar de studie van de natuur en in het bijzonder naar de vergelijking van de  uitingen van mens en dier met hun fysiologische structuur[36].

 

Gall bracht  zijn studietijd op verschillende plaatsen in Europa door.  Hij studeerde onder meer in Baden en in Bruchsal.  Van 1774 tot 1781 studeerde hij geneeskunde in Straatsburg waarna hij naar de Geneeskundige School van Wenen trok voor de vervolmaking van zijn studie.  In 1785 ontving hij het diploma van geneesheer.  Na zijn studies vestigde Gall zich in Wenen, waar hij tot 1805 hoofdarts was in een ziekenhuis voor doofstommen[37].  Rond 1790 kregen zijn denkbeelden over de menselijke geest vorm, waarop hij begon met het verzamelen van schedels[38].

 

Vanaf 1796 gaf Gall samen met zijn assistent Niklas, die geneeskunde studeerde, publieke lessen over de functies en de anatomie van de hersenen aan de Weense universiteit.  In 1800 kwam Johann Caspar von Spurzheim, Galls leerling en latere medewerker, hen vervoegen.  Tijdens deze lessen, die veel succes kenden, deed Gall zijn ontdekkingen uit de doeken aan de hand van anatomische demonstraties. In 1801 kreeg hij echter problemen met de autoriteiten omwille van zijn doctrine en op 9 januari 1802 verbood de Oostenrijkse keizer Frans II (1768- 1835) Gall nog langer les te geven.  Dit verbod kwam er omwille van de “aanwezigheid van jonge meisjes” tijdens de demonstraties die Gall gaf aan de Militaire Academie van Wenen. Waarschijnlijk was dat niet de echte reden van het verbod, Gall gebruikte immers wassen modellen bij zijn demonstraties[39]. Het echte motief van het verbod ligt eerder bij de beschuldigingen van atheïsme, van fatalisme en van het propageren van materialisme die Gall en zijn leer ondergingen.   Ook de Oostenrijkse clerus nam positie in tegen de frenologie en de regering vaardigde een edict uit dat het organiseren van private lessen zonder voorafgaande toestemming verbood.  Ondanks verzet van Gall, die de beschuldigingen van materialisme weerlegde, bleef het edict van kracht[40]

 

Aangezien Galls protest geen gehoor kreeg, verliet hij Wenen in 1805 en trok hij naar zijn geboortedorp Tiefenbrunn.  Gall wilde in Duitsland de opinie van de geleerden tegenover zijn schedelleer peilen en er zijn leer verspreiden, maar hij hoopte er ook bij te leren. Hij bezocht daarom gevangenissen en dolhuizen om schedels te onderzoeken, hij ontmoette bekende anatomen,  inventariseerde een groot aantal schedelkabinetten waardoor hij veel nieuwe kennis opdeed en hij ontmoette Goethe[41].  Johann Wolfgang Goethe (1749-1832) was een aanhanger van de theorie.  Goethe verklaarde het succes van de frenologie door erop te wijzen dat de leer geen vage en algemene, maar integendeel specifieke stellingen behandelde.  De massa was immers niet geïnteresseerd in abstracte theorieën[42]. Aan de medische faculteit van Berlijn gaf Gall verschillende lezingen en demonstraties aan de hand van zijn schedelverzameling.  Deze lezingen waren zo succesvol dat Gall op het idee kwam een reis te maken langs de bekendste Europese universiteitssteden om er zijn leer te verspreiden[43]

 

Tussen maart 1805 en oktober 1807 trokken Gall, Spurzheim en Niklas door Europa[44].  Hun reis werd een groot succes: ze deden verschillende universiteitssteden en vorstelijke hoven aan in Duitsland, Denemarken, Nederland en Frankrijk.  Gall werd zelfs ontvangen door de koning van Pruisen, Frederik-Wilhelm III, aan diens hof in Potsdam, waar hij het onderwerp van enkele anekdotes maar ook van karikaturen werd.  Zo doet het verhaal de ronde dat Gall door de koning uitgenodigd werd voor de lunch.  Frederik-Wilhelm III had een verrassing voor hem in petto: de andere gasten droegen allen uniformen en rijkelijk versierde kostuums maar in feite waren het bandieten en moordenaars.  Gall moest bij elk van hen een schedelonderzoek uitvoeren.  Hij ontdekte bij een van hen kenmerken van een dief, bij een andere een uitgesproken bloederig temperament.  De koning beloonde Gall prompt met een snuifdoos bekleed met briljanten[45]

 

Na hun Europese rondreis vestigden Gall, Spurzheim en Niklas zich in oktober 1807 definitief in Parijs; in 1819 nam Gall zelfs de Franse nationaliteit aan[46].  In Frankrijk schreef Gall alle werken over zijn hersen-schedelleer; pas in 1810 verscheen de eerste uitgebreide publicatie van de hand van Gall en Spurzheim.  Alles wat voordien geweten is over de leer, is ontleend aan wat andere auteurs erover schreven na het bijwonen van een lezing van Gall of nadat ze er iets over gelezen hadden[47].  Vanaf 1808 gaf Gall ook les in Parijs.  Zijn lessen in de gehoorzalen van de universiteit hadden ook hier veel succes.  Gall was zeer populair in burgerkringen, men kan zelfs stellen dat de frenologie gedurende een tiental jaren in de mode was.  Gall genoot dan ook groot aanzien: hij was de dokter van hertog Decazes, van de hertogin van Abrantès, van de schrijver Stendhal en van leden van diplomatieke missies die Parijs aandeden.  In 1810 werd zijn hulp gevraagd bij het identificeren van de slachtoffers van de brand in de Oostenrijkse ambassade.  De academische en medische kringen stonden echter sceptisch tegenover de leer[48].

 

Op 14 maart 1808 stelden Gall en Spurzheim hun verhandeling Recherche sur le système nerveux et le cerveau voor aan het Institut de France.  Het werd beoordeeld door de commissarissen van het instituut, waar George L. Ch. Cuvier voorzitter van was; Cuvier (1769-1832) was vergelijkend anatoom en paleontoloog. Gall en Spurzheim kregen niet de reactie waarop ze gehoopt hadden: het rapport van Cuvier en de andere commissarissen van het Institut de France was uiterst negatief[49].  Gall wilde in 1821 ook toetreden tot de Académie des Sciences, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat zijn anatomisch onderzoek te weinig nieuwe gegevens opleverde en de functie van de menselijke ziel geen wetenschappelijk onderwerp was.  Ook het feit dat hij zich liet betalen voor zijn voordrachten werd hem niet in dank afgenomen.  Hij werd wel aanvaard als privaatdocent binnen de Société de Médecine. 

 

Nadat hun verzoek tot toetreding tot het Institut de France was afgewezen, begonnen Gall  en Spurzheim te werken aan een vierdelig boek over de anatomie en de fysiologie van het centrale zenuwstelsel[50].  Na het afwerken van de eerste twee delen raakte Gall in onmin met Spurzheim, waarop deze laatste in 1812 naar Engeland verhuisde om er les te gaan geven[51].  Naar verluidt ging het om een meningsverschil in verband met het uitwerken van de frenologie: Spurzheim wou de leer in populaire vorm propageren, zodat meer mensen er interesse voor zouden tonen, wat niet overeenstemde met Galls empirische instelling[52].

 

In 1823 maakte Gall nog een reis naar het Verenigd Koninkrijk, maar hij kwam teleurgesteld terug; ook daar kreeg hij niet de erkenning die hij verwacht had.  Vanaf 1826 ging Galls gezondheid sterk achteruit; in 1827 gaf hij voor de laatste keer les.  Hij raakte in april 1828 verlamd. Op 22 augustus 1828 overleed hij in zijn buitenverblijf te Montrouge nabij Parijs aan de gevolgen van die verlamming[53].  Zijn unieke verzameling menselijke schedels liet hij per testament na aan de Ecole de Médecine te Parijs; deze schedelcollectie maakt nu deel uit van de collectie van het Musée de l’Homme.  Gall kreeg op het beroemde Parijse kerkhof Père-Lachaise zijn laatste rustplaats. Volgens zijn laatste wilsbeschikking werd kort na zijn overlijden zijn schedel in het bijzijn van een aantal nieuwsgierigen en deskundigen geprepareerd en bestudeerd.  De aanwezigen waren teleurgesteld omdat aan Galls schedel nauwelijks onregelmatigheden en afwijkingen te zien waren.  De voorhoofdsholten waren heel diep, maar de schedel was uitzonderlijk dik.  Dit betekende dat de holte nauw was en de hersenen dus heel klein waren.  Men stelde ook vast dat de bulten op de buitenkant van de schedel niet overeenkwamen met de uitstulpingen aan de binnenkant.  De aanwezigen konden geen verklaring geven voor deze vreemde verschijnselen[54].  Galls schedel werd aan zijn schedelcollectie toegevoegd[55] waardoor ze ook in het Musée de l’Homme belandde.  In 1836 werd door zijn bewonderaars een borstbeeld op zijn graf geplaatst[56].

 

Gall was zeventig jaar oud bij zijn overlijden.  Tot zijn grote spijt had zijn leer geen wetenschappelijke erkenning genoten, hoewel hij in grote mate had bijgedragen tot de uitbreiding van de kennis van de anatomie van de hersenen[57].  Gall was immers een uitstekend anatoom.  Galls interesse ging vooral uit naar de hersenschors.  Hij had een manier van dissectie ontwikkeld waardoor hij in staat was de eenheid van de hersenschors aan te tonen.  Hij slaagde erin het verband te leggen tussen het zenuwsysteem en de hersenen door de aanwezigheid van grijze materie in beide elementen te bewijzen[58].  Hij kwam ook tot de ontdekking dat de grijze materie in de hersenen het actieve en essentiële bestanddeel is en dat de witte materie het ondersteunende weefsel is.  Hij kwam bovendien tot de vaststelling dat de vorm van iemands brein in verband gebracht kan worden met diens mentale vermogen en dat verschillende delen van de hersenen in verband staan met verschillende delen van het lichaam.  Terecht beschouwde Gall de hersenen als het substraat van alle morele en intellectuele vermogens en van gevoelens en stemmingen.  Het was ook zijn verdienste om de aandacht van de wetenschappelijke wereld te vestigen op de hersenschors[59]

 

Gall ging echter in de fout wanneer hij vaak toevallige waarnemingen tot wetenschap promoveerde en vooral toen hij beweerde dat ook abstracte kwaliteiten als ijdelheid, muzikaal talent en vastberadenheid een specifieke plaats in de hersenen hadden[60].  Het wetenschappelijke establishment liet niets heel van zijn werk en hij vond geen aansluiting bij de leidende intellectuelen; Napoleon sprak zelfs van de “imbeciliteit van Gall”[61].

 

Gall deed onderzoek naar de anatomie en de fysiologie van de hersenen en voerde daarvoor talloze hersendissecties uit.  Tijdens deze onderzoeken ontdekte hij zestig jaar voor Broca[62] het zogenaamde centrum van Broca dat ook spraakorgaan genoemd wordt.  Paul Broca (1824-1880) was de grondlegger van de moderne hersenchirurgie en van de moderne Franse school van de antropologie. In 1861 ontdekte hij dat de derde linkse frontale kronkel in de hersenen het centrum van de spraak is.  Deze ontdekking leidde tot het verder in kaart brengen van de verschillende centra in de hersenen.

 

Gall was ervan overtuigd dat elke faculteit een corresponderend orgaan had in de grijze materie van de hersenen.  Om die reden zocht hij naar overeenkomsten tussen het karakter van mensen en de vorm van hun hoofd.  Zoals we reeds eerder meldden, bezocht hij hiervoor dolhuizen, gevangenissen en scholen, op zoek naar mensen met uitgesproken karakteristieken, driften, neigingen en talenten[63].  Elke keer wanneer hij er de kans toe kreeg, disseceerde Gall eveneens de hersenen van personen  die hij bij leven gekend had om de ontwikkeling van de verschillende onderdelen van hun hersenen te onderzoeken. Zijn zoektocht naar schedels werd na een tijd zo berucht dat verschillende mensen in hun testament lieten opnemen dat hun schedel niet in Galls verzameling mocht terechtkomen[64].   Dankzij de vele dissecties en vergelijkingen slaagde Gall erin de lijst met zevenentwintig faculteiten samen te stellen.  De lezingen die Gall hield om deze bevindingen te verspreiden, werden enthousiast ontvangen door de hogere standen in Wenen, waardoor hij algauw beroemd werd[65].

 

 

Johann Caspar Spurzheim

 

Johann Caspar Spurzheim(1776-1832) was Galls leerling en later ook zijn medewerker.  Vanaf 1800 kwam hij Gall vervoegen bij het geven van zijn publieke demonstraties van de anatomie van de hersenen.  Toen  het hen verboden werd nog les te geven, trokken ze samen door Europa om de frenologie bekendheid te geven.  In 1807 vestigden de twee zich in Parijs.  Na de afwijzing van hun aanvraag om toe te treden tot de Académie des Sciences, stortten ze zich op het schrijven van het vierdelige “Anatomie et Physiologie du Système Nerveux en général, et du Cerveau en particulier”.  In 1812, na het afsluiten van het tweede deel, kregen ze echter ruzie; in 1813 verhuisde Spurzheim naar Londen.  Hij bleef zich daar bezighouden met de frenologie: hij gaf er les en verspreidde zo Galls leer in het Verenigd Koninkrijk.  Een leerling van Spurzheim, T.I. Forster, creëerde de term frenologie.  Het was onder deze naam dat de theorie verspreid werd in de Verenigde Staten. 

 

Spurzheim ondernam immers verschillende reizen naar de Verenigde Staten.  Hij werd er ontvangen op de grootste universiteiten en de frenologie kende er een groot succes.  De leer was er zelfs zo populair dat verschillende Amerikaanse bedrijven gebruik maakten van cranioscopische laboratoria bij het aannemen van personeel[66].  Ook in het Verenigd Koninkrijk was de leer erg populair, onder meer door Spurzheims vriendschap met de bekende Schotse filosoof George Combe, broer van Andrew Combe.  George Combe was een groot voorstander van de frenologie; hij schreef er boeken en artikels over en gaf ook verscheidene lezingen[67].  Hij ontwikkelde een allesomvattende sociale psychologie, een educatieprogramma en een gesticht voor frenologische gevallen[68].  George Combe kon dan ook de woordvoerder van de frenologie in de Engelstalige landen genoemd worden.  Hij werd aanzien als het hoofd van de Schotse frenologische school en er kwam veel reactie op zijn werken; daarin nam hij verschillende elementen van Spurzheims visie op de frenologie over, maar hij voerde zelf ook aanpassingen door[69].  In de loop van de jaren 1830 introduceerde en verspreidde hij de leer ook in de Verenigde Staten[70]

 

Dankzij Spurzheims propaganda werden er zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten frenologische verenigingen en tijdschriften opgericht.  In 1823 stichtte George Combe onder andere samen met zijn broer Andrew de Edinburgh Phrenological Society en later die van de Verenigde Staten[71]. Door Combes goede reputatie kreeg de theorie een grote geloofwaardigheid.

 

Spurzheim overleed in Boston in 1832 tijdens een tournee, zonder zijn leermeester ooit te hebben teruggezien[72].  Volgens sommigen is niet Franz Joseph Gall maar Spurzheim de echte vader van de frenologie.  Spurzheim systematiseerde en verduidelijkte immers Galls vaak vage omschrijvingen[73]. Hij nam de bevindingen van zijn leermeester ook niet zomaar over.  Hij  maakte verbeteringen en waar nodig vulde hij de leer aan.  Zo ontdekte Spurzheim drieëndertig karaktereigenschappen in tegenstelling tot Galls zeventwintig faculteiten.  Hij ontwikkelde bovendien een nieuwe classificatie en woordenlijst van de organen; die werd algemeen aangenomen.  Spurzheim heeft ook bijgedragen tot de verspreiding van de frenologie door middel van zijn boeken: hij schreef verschillende opmerkelijke boeken over de leer.  Oorspronkelijk waren ze in het Engels en het Duits, maar het overgrote deel ervan werd ook vertaald  naar het Frans[74].

 

 

De leer van de frenologie

 

Definitie

 

In dit deel trachten we duidelijk te maken wat de term frenologie juist inhoudt.  Hiervoor zullen we gebruik maken van de verschillende verklaringen die we tegenkwamen in woordenboeken en encyclopedieën.  Het lijkt ons interessant een vergelijking te maken van de manier waarop de term verklaard wordt omdat daaruit af te leiden valt hoe de auteurs van deze werken tegenover de leer stonden.

 

In het woordenboek van Dale van 1988 wordt de frenologie omschreven als “de leer die beweert dat men uit de vorm van de schedel van een persoon het bezit van bepaalde eigenschappen zou kunnen afleiden”[75].  Het gebruik van het werkwoord ”beweren” en van de voorwaardelijke wijs in deze definitie toont aan dat er niet veel geloof gehecht wordt aan de theorie.  Ook De Katholieke Encyclopaedie stond in 1954 heel sceptisch tegenover de frenologie: ze wordt “fantastisch en onhoudbaar” genoemd[76].  De Grote Winkler Prins verwijst naar de leer als zijnde “thans verlaten”[77].  De voornoemde encyclopedieën spendeerden slechts enkele regels aan de verklaring van de frenologie, wat aanduidt dat ze er maar weinig belang aan hechtten, dit in tegenstelling tot La Grande Encyclopédie.  Hier werd een volledige bladzijde aan de leer voorbehouden; de verklaring begint echter wel met de woorden “La phrénologie repose sur une idée fausse.” en vervolgt dat “ la phrénologie ou plutôt la craniologie était une erreur”[78].  Ook hier wordt er dus geen geloof gehecht aan de theorie van Gall.  Dat wordt nog eens bevestigd door de Nouveau Petit Larousse Illustré van 1950.  Daarin wordt de frenologie voorgesteld als “doctrine aujourd’hui abandonnée”.  Wat  verder in de verklaring worden er scherpere bewoordingen gehanteerd: “L’observation a montré qu’il n’en était jamais ainsi et que même sur le cerveau découvert, la localisation des sentiments n’était pas possible”[79]. In het Groot Woordenboek der Geneeskunde spreekt men over “een niet houdbaar gebleken schedelleer”[80]In The Encyclopedia Americana is er sprake van “pseudo-science”.  Hier wordt de reden van het afstappen van de frenologie gegeven: “In the later decades of the nineteenth century, increased knowledge about the nervous system and the brain revealed that Gall’s original theories were without scientific foundation”[81]Hieruit kunnen we afleiden dat The encyclopedia Americana ervan uitgaat dat de frenologie verscheidene decennia na haar ontwikkeling als onwetenschappelijk werd afgedaan.  Brockhaus Enzyklopädie is het hiermee eens; in de verklaring van de frenologie wordt vermeld dat het om een “heute überholte Lehre” gaat[82].

 

We kunnen uit deze vergelijking van de verklaringen in uiteenlopende woordenboeken en encyclopedieën besluiten dat de frenologie vandaag de dag als achterhaald en foutief beschouwd wordt.  In de tijd waarin de leer ontwikkeld werd, was dat anders; daar komen we later op terug.  We zullen hier verder ingaan op de betekenis en inhoud van de leer van de frenologie.

 

De frenologie wordt ook schedelleer, hersen-schedelleer, craniologie of organologie genoemd.  De namen schedelleer, hersen-schedelleer en craniologie werden aan de leer toegekend omwille van het belang dat de theorie hecht aan de schedel.  De vader van de leer, Franz Joseph Gall, doopte zijn geesteskind in de jaren 1790 organologie omdat hij dacht dat de hersenen in organen waren verdeeld en dat elk van die organen verantwoordelijk was voor een eigenschap[83].  De schedelleer werd in 1815 omgedoopt tot frenologie door Thomas Ignatius M. Forster, een Amerikaanse leerling van Johann Caspar von Spurzheim[84].  Deze naam werd al snel in gebruik genomen.  Het woord “frenologie” is afgeleid van het griekse phrèn en logos en betekent letterlijk “leer van de geest, van de ziel”[85].

 

Ontstaansgeschiedenis

 

De frenologie werd in de jaren 1790 ontwikkeld door de Duitse arts Franz Joseph Gall.  In deze periode veranderde de visie van de mens op de wereld volledig door  de grote veranderingen op het vlak van de politiek, de wetenschap, de technologie en zo voort.  De Franse revolutie en de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika kondigden het definitieve einde van het oude politieke regime aan; de wetenschap werd voor het eerst afgescheiden van de filosofie en kwam tot volwassendom.  Een van de tekenen daarvan was dat er werd afgestapt van het Latijn als wetenschapstaal in het voordeel van de inheemse talen.  Deze periode werd ook gekenmerkt door een grote technologische vooruitgang, wat op alle vlakken van het menselijk leven een grote impact had[86].  

 

Over het ontstaan van de frenologie doen verschillende verhalen de ronde.  Volgens de eerste piste was het Gall als kind opgevallen dat mensen heel verschillende karakters en talenten hadden.  Hij legde zich toe op het observeren van zijn huisgenoten en ontdekte zo dat zijn broers en zussen onderling sterk verschilden.  Deze verschillen konden niet veroorzaakt zijn door hun opvoeding:  ze hadden immers enkel leren lezen, schrijven, rekenen en bidden, meer kennis hadden ze niet opgedaan.  Hij ontdekte dat ook dieren verschilden in karakter[87].  Op school en later op de universiteit, viel het hem op dat sommigen van zijn klasgenoten een beter geheugen hadden dan anderen; het viel hem ook op dat die slimmere klasgenootjes uitpuilende ogen hadden.  Hij besloot daaruit dat de delen die bestemd waren voor het memoriseren, in de achterste orbitale delen van de voorhoofdskwabben gesitueerd waren; de overmatige groei van deze gebieden drukte volgens hem het dak van de oogkassen omlaag en duwde zo de oogbollen vooruit[88].  Zo kwam hij op het idee dat karaktereigenschappen waren af te lezen van de schedel.  Een tweede piste is dat hij tijdens zijn anatomische studies zijn leer ontwikkelde[89].

 

Gall en zijn leerling Spurzheim bouwden voort op de studie van de fysionomie of gelaatkunde van Lavater.  Johann Caspar Lavater (1741-1801) verstond onder fysionomie de kunst om door het uiterlijk van een mens zijn binnenste te leren kennen[90].  Hij bestudeerde mensen op basis van hun inherente gelaatskenmerken zoals huidskleur, vorm van het gezicht, kleur van de ogen, lengte van de neus en dergelijke.  Hij was ervan overtuigd dat al die kenmerken het karakter van de persoon bepaalden.  Zijn overtuiging was gebaseerd op observatie en intuïtie. Gall en Spurzheim wilden hun leer echter op meer baseren dan alleen observatie en intuïtie.  Zij zochten het orgaan dat alle menselijke functies bepaalde en kwamen tot het besluit dat dat orgaan het brein was[91].  De frenologie was een nieuwe poging om de relatie tussen het uiterlijke en het innerlijke te doorgronden, maar in tegenstelling tot de fysionomie leek de nieuwe leer wetenschappelijker.  Zij richtte zich namelijk op “hét object van degelijke menswetenschap, met name de schedel”[92].

 

Hersen- en schedelleer

 

Gall deelde zijn theorie in twee delen in, namelijk de hersenleer en de schedelleer.  Hij baseerde de hersenleer op vier veronderstellingen.  Ten eerste ging hij ervan uit dat de mentale kenmerken aangeboren zijn.  Vervolgens zag hij de hersenen als werktuigen van de geest.  Ten derde was hij van mening dat alle karaktereigenschappen een bepaalde plaats in de hersenen hebben en ten slotte dat  de mate van ontwikkeling van zo’n eigenschap evenredig was aan de omvang van het hersenorgaan.  Wat de schedelleer betrof, vertrok Gall van de veronderstelling dat de bulten op de schedel groter zouden zijn wanneer de mentale kenmerken sterker ontwikkeld waren; de hersenen zouden de schedel dan als het ware omhoog duwen.  Aangezien Gall een uitstekend anatoom was, verliep de zoektocht naar steun voor zijn leer in verband met de anatomie van de hersenen vrii vlot; hij kreeg heel wat erkenning bij zijn collega’s.  Het was echter vooral met de schedelleer dat zijn theorie bekend werd, maar tegen dit deel van de leer stonden de wetenschappers weigerachtig[93].

 

Grondslagen van de frenologie

 

De leer van de frenologie gaat er vanuit dat iemands karakter af te lezen is van de vorm van de schedel van die persoon.  Gall beweerde immers dat elke karaktertrek een specifieke plaats had in de hersenen.  Wanneer een karaktertrek goed ontwikkeld was, waren de hersenen waarin die bepaalde karaktertrek zich bevond ook goed ontwikkeld; de hersenen waren op die plaats dus groter.  Volgens de frenologie volgde de schedel perfect de vorm van de hersenen.  Op de plaats van de goed ontwikkelde eigenschap, zou de schedel dus een knobbel vertonen en op de plaats van een weinig ontwikkelde eigenschap zou er een holte te onderscheiden zijn op de schedel.

Door de schedel stap voor stap af te tasten, kon men, als we de frenologen mochten geloven, het volledige karakter van de eigenaar van die schedel te weten komen.  Tâter une tête zoals Gall het noemde, was moeilijk aan te leren.  Er was een grote kennis van de organen en van hun plaats op de schedel voor vereist; ook was het nodig veel ervaring te hebben met de verschillende types van menselijke schedels.  Het vroeg veel tijd en oefening voor een frenoloog echt in staat was de schedel van een levend persoon te lezen[94].

 

We kunnen de grondslagen van de frenologie herleiden tot vier opeenvolgende stappen.  De eerste veronderstelling is dat de verstandelijke vermogens en gevoelens van mensen gelokaliseerd kunnen worden op een afgebakende plaats in de hersenen.  Bij de tweede stap neemt men aan dat de mate waarin deze vermogens ontwikkeld zijn, zichtbaar is aan de grootte van die bepaalde delen van de hersenen.  De derde stap bepaalt dat de grootte van de delen van de hersenen af te lezen is van de schedel. Volgens de vierde stap is het gevolg van dit alles dat de knobbels en holtes van de schedel kunnen aanduiden wat de structuur van iemands karakter is, wat het beschavingsniveau van de persoon in kwestie is en voor welk type van beroep diezelfde persoon  aanleg vertoont[95].

 

Faculteiten

 

Gall onderbouwde zijn theorie door empirisch onderzoek: hij onderzocht talloze schedelknobbels van mensen met opvallende karaktereigenschappen.  Hij betastte in Wenen een groot aantal schedels om het verband tussen het karakter van de persoon in kwestie en de uitstulpingen op diens schedel te achterhalen.  Na uitvoerig vergelijkend onderzoek van een groot aantal schedels, bracht Franz Joseph Gall  zevenentwintig verschillende karaktereigenschappen, faculteiten genaamd, in kaart.  Hij gaf ze allemaal een afgelijnd plekje op de schedel; dit plekje noemde Gall orgaan.  De organen verwezen naar verschillende vermogens die op hun beurt oorzaak waren van bepaalde gedragingen.  Er is een onderscheid te maken tussen de dierlijke en de typisch menselijke kwaliteiten. Volgens Gall bestonden er negentien dierlijke kwaliteiten of driften die zowel voorkomen bij mens als dier.  De mens onderscheidt zich echter van de dieren, hij is immers het enige wezen dat boven op die negentien dierlijke driften en instincten ook nog acht intellectuele faculteiten en morele kwaliteiten bezit.

 

De dierlijke organen kunnen op hun beurt nog eens onderverdeeld worden: de eerste tien organen heeft de mens gemeen met alle dieren en de overigen met de hoogste gewervelde dieren.  De dierlijke kwaliteiten lagen in het occipitale of achterste deel van de hersenen.  Deze zijn voortplantingsdrang, liefde tot de nakomelingen, gehechtheid of vriendschap, zelfverdedigingsinstinct of moed, roofdierinstinct of “moordzintuig”, list of “sluwheidszintuig”, gevoel voor eigendom of “dievenzintuig”, fierheid of gevoel voor verhevenheid,   ijdelheid of zucht naar roem, voorzichtigheid of bedachtzaamheid, geheugen voor dingen of opvoedbaarheid, zin voor plaatsbepaling, geheugen voor vormen en personen, geheugen voor woorden, geheugen voor talen of spraakzintuig, zin voor kleurschakering, zin voor melodie of muziektalent, geheugen voor getallen, zin voor constructie of mechanica.

 

De typisch menselijke organen lagen in het frontale deel van de cortex[96]. Tot de zeven hogere, typisch menselijke disposities rekende Gall het “zinnigheidszintuig”, de metafysische geest, het dichterlijk talent, de goedheid of het medelijden, het nabootsingszintuig, de verering of de “theosofie”, de vastberadenheid of het doorzettingsvermogen.

 

De organen van de instincten bevonden zich dus in het achterste deel van de hersenen en het geheugen voor woorden, voor zaken, voor aangezichten en de aanleg voor wiskunde was gesitueerd in het voorste deel van de hersenen[97].  De faculteiten of vermogens kregen volgens Gall verschillende sterkten door de natuurlijke ontwikkeling, de verschillen tussen de beide geslachten en door een verschillende gezondheid[98]

 

Volgens Gall bestonden er zevenentwintig of achtentwintig faculteiten[99]; Spurzheim telde er echter drieëndertig of vijfendertig, afhankelijk van de bron. Deze laatste indeling noemen de frenologen de topografie van het hoofd volgens Spurzheim[100].  De meesten onder hen volgden deze benadering, hoewel de benaming van de faculteiten soms kon verschillen. Zo sprak George Combe wat de eigenschap aanhankelijkheid betrof van adhésivité waar Spurzheim diezelfde eigenschap met de term  affectionnivité aanduidde[101].

 

Spurzheim verdeelde de eigenschappen in twee grote categorieën, namelijk de affectieve en de intellectuele faculteiten.  De affectieve eigenschappen splitste hij nog eens op in neigingen en gevoelens. Spurzheim rekende tot de neigingen liefde voor het leven, voedingsdrang, vriendschap, ouderlijke liefde, behoefte aan een thuis, genegenheid, strijdlust, vernielzucht, heimelijkheid, drang naar bezit en constructiviteit.  De gevoelens waren volgens Spurzheim zelfbewustzijn, beoordelingsdrang, voorzichtigheid, welwillendheid, verering, vastberadenheid, nauwgezetheid, hoop, perfectionisme, streven naar het ideale, vrolijkheid en imitatie.  Bij de intellectuele faculteiten onderscheidde Spurzheim externe gevoelens, percepties en reflecties.  Hij ging niet verder in op wat hij verstond onder externe gevoelens, maar tot de percepties rekende hij individualiteit, uiterlijke vorm, uitgestrektheid, gewicht en weerstand, kleur, plaats, wiskundig inzicht, structuur, gebeurlijkheid, tijd, toon en taal.  Onder reflecties verstond hij vergelijking en oorzakelijkheid. 

 

Het aantal eigenschappen en hun ligging verschilde dus van  auteur tot auteur en werden door de jaren heen ook  vaak veranderd.  Door nieuwe anatomische inzichten kon een bepaalde auteur de oorspronkelijke plaats van de hersenorganen wijzigen.  Zo heeft vergelijking van de verschillende werken van Gall aangetoond dat hij zijn theorie geregeld veranderde[102]. In de negentiende eeuw werden frenologische kaarten en frenologische hoofden in porselein, faience en ivoor vervaardigd door onder andere de Amerikaanse professor L.N. Fowler[103]; daar was de duidelijk begrensde ligging van de eigenschappen op terug te vinden.

 

Belang van de frenologie

 

Volgens Gall was de frenologie van groot belang voor de geneeskunde, de zedenleer, de opvoeding en het  strafrecht[104].  In zijn lezingen haalde Gall geregeld aan dat de frenologie van groot nut kon zijn voor de geneeskunde en de psychiatrie.  De leer bood de geneesheer immers een houvast bij het vaststellen van bijvoorbeeld krankzinnigheid. Volgens de frenologie werd een mentale aandoening veroorzaakt door een lichamelijk mankement, waaruit volgde dat de zieke behandeld moest worden volgens de principes van de algemene pathologie[105].  Gall beweerde dat krankzinnigheid ontstond doordat een van de hersenorganen zo sterk overheerste, dat die niet meer onderdrukt kon worden door de rede[106].  Er bestaat dus een verband tussen de frenologie en de moderne psychiatrie: de Franse arts Philippe Pinel(1745-1826) en de Belgische arts Jozef Guislain(1797-1860) hoopten dat de fysionomie van Lavater en de frenologie van Gall hen konden helpen de uiterlijke tekenen van waanzin te achterhalen[107]

 

Ook wat de zedenleer betrof, kon de frenologie van nut zijn volgens Gall; ze deed immers inzien dat de moraal onontbeerlijk was voor ons geluk.  De leer maakte namelijk duidelijk dat de morele wetten eigen zijn aan de menselijke natuur en ook hoe moeilijk het is juist te oordelen over anderen.   Dankzij de frenologie zou de mens inzien dat het noodzakelijk was zich te schikken naar de gemeenschappelijke normen wat de zaken betrof die strookten met de regels van de rede en de deugd[108]

 

Bij de opvoeding van kinderen moest ook rekening gehouden worden met de frenologie.  Opvoeding was noodzakelijk; zonder deftige opvoeding zouden de intellectuele faculteiten  immers zwak blijven en was de kans groot dat de driften de overhand zouden nemen.  Oefening van de organen deed hun kracht en activiteit toenemen, maar deze oefening moest wel omzichtig gebeuren om de natuurlijke groei en ontwikkeling van de organen niet te verhinderen.  Volgens Gall kon door de opvoeding de ontwikkeling van de hersenen dus gewijzigd worden: intellectuele organen konden erdoor groeien, maar ook de slechte organen konden erdoor verbeterd worden.  Dankzij de opvoeding zou de aanleg van het kind in positieve zin gecultiveerd kunnen worden zodat het goed zou handelen en niets zou doen dat ingaat tegen de moraal en de wet[109].

 

Gall was van mening dat de frenologie ook in de rechtspraak toegepast moest worden en dit in verband met toerekeningsvatbaarheid van misdadigers.  Hij vond namelijk dat mensen die door hun aangeboren karaktertrekken gedoemd waren tot het begaan van misdaden, minder schuldig waren en dus ook minder hard gestraft moesten worden dan mensen die “vrijwillig” misdaden pleegden.  Deze mensen hoorden volgens hem niet in de gevangenis, maar wel in het dolhuis.  Daar kon hen geleerd worden hun drang tot bijvoorbeeld stelen te onderdrukken door middel van de rede.  Het strafrecht en de uitvoering van straffen moesten om die reden aangepast worden aan de frenologische inzichten[110]

 

Ten slotte rest ons nog te melden dat, hoewel de frenologie van nut is geweest bij het ontstaan van de psychiatrie en Gall interessante ontdekkingen heeft gedaan op het vlak van de anatomie van de hersenen, de leer toch niet zonder gevaar was.  Gall had zich tot doel gesteld de instincten, neigingen, talenten en morele en intellectuele vermogens van mensen en dieren aan de hand van de vorm van hun hersenen en schedel  te achterhalen; hij zag dit alles in het kader van onderzoek naar de hersenen en de neurofysiologie.  Niet iedereen had echter zulke nobele bedoelingen: de frenologie werd immers al snel ingeroepen om racisme, antisemitisme en apartheid te rechtvaardigen.  De Amerikaanse professor L.N. Fowler bijvoorbeeld had de “ideale schedel” ontwikkeld die de superieure mens moest voorstellen.  Ook het werk van James Coates getuigt van sektarische doeleinden: hij rangschikte de types van schedels en gezichten volgens de intellectuele en morele kwaliteiten van het individu.  Hij kwam zo tot een hiërarchische rangorde: van geleerde tot geestelijke, van ingenieur tot moordenaar[111].

 

De ongelovigen

 

Hoewel er in verschillende Europese steden frenologische verenigingen werden opgericht,  werden Gall en zijn frenologie niet overal even enthousiast onthaald.  Er werd immers vaak met de leer gespot en er werden karikaturen verspreid van Gall.  De theorie was vatbaar voor spot, omdat Gall zijn systeem hoofdzakelijk theoretisch bekeek en weinig anatomische bewijzen ervoor aanbracht.  Hij was zelf namelijk zo overtuigd van zijn gelijk dat hij het niet nodig vond zijn leer te staven met observaties.  Bovendien had hij de neiging om tijdens zijn voordrachten voor een lekenpubliek te overdrijven[112].  Het onderwerp van Galls theorie was bovendien een dankbaar onderwerp voor karikaturisten.  Een leer waarbij verkondigd werd dat men aan uiterlijke tekenen van de schedel kon afleiden welke talenten en eigenaardigheden iemand bezat, leek immers zo onwaarschijnlijk en leende zich er dan ook toe om belachelijk gemaakt te worden.  Tijdens Galls leven, maar ook nog lang na zijn dood, verschenen er prenten en spotprenten die betrekking hadden op hem en op zijn theorie.  Men kan vier soorten prenten onderscheiden, namelijk diegene die de leer verduidelijkten, spotprenten op Gall en op de frenologie, politieke spotprenten waar de frenologie bij betrokken werd en spotprenten die enkel betrekking hadden op de frenologie[113]

 

Gall werd op de karikaturen meestal afgebeeld als een ernstig, deftig man met een hoog voorhoofd terwijl hij een voordracht gaf of iemands hoofd betastte.  Hij was daarbij vaak omgeven door een grote verzameling schedels en maskers van mensen, apen, krokodillen, ezels, kraaien en zo voort[114].   De toehoorders leken zelf ook deel uit te maken van die uitgebreide schedelcollectie, omdat hun schedel werd afgebeeld met uitgesproken bulten en onregelmatigheden.  Galls assistenten werden steevast uitgebeeld met een vergrootglas, terwijl ze bewegingsloos en in pure adoratie zaten te luisteren naar de uiteenzetting[115].  Galls enthousiasme en gedrevenheid voor zijn eigen leer werd op dit soort prenten steeds sterk overdreven, waardoor het ridicule karakter van de karikatuur nog eens werd benadrukt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[32] Zie bijlage 1.

[33] “Gall, Franz Joseph”, in: J. Asimov, Biographische Enzyklopädie der Naturwissenschaften und der Technik, Freiburg, Bazel en Wenen, 1973, p.186.

[34] G. Lanteri-Laura, Histoire de la phrénologie. L’homme et son cerveau selon F.J. Gall , Parijs, 1970, p.237.

[35] P.S. Anthoon, Phrénologie. Cours élémentaire en douze leçons, Antwerpen, 1955, p.5.

[36] “Gall”, in: T. Thoré, Dictionnaire de phrénologie et de physiognomonie à l’usage des artistes, des gens du monde, des instituteurs, des pères de famille, des jurés, etc., Brussel, 1837, p.83.

[37] M. Renneville, Le langage des crânes. Histoire de la phrénologie, Parijs, 2000, p.27.

[38] G. Lanteri-Laura, Histoire de la phrénologie. L’homme et son cerveau selon F.J. Gall, Parijs, 1970, p.237.

[39] Y. Lepers, La phrénologie. Ses rapports au matérialisme, au positivisme et son influence en Belgique, Brussel, s.d., p.8.

[40] P.S. Anthoon, Phrénologie. Cours élémentaire en douze leçons, Antwerpen, 1955, p.7.

[41] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.321.

[42] F.H. Garrison, An introduction to the history of medecine, with medical chronology, suggestions for study and bibliographical data, Philadelphia, 1929, p.539.

[43] J. Steendijk-Kuypers, “Het succes van een dwaling. De hersen-schedelleer van Franz Joseph Gall(1758-1828) en de echo van de frenologie in Nederland”, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 140/51(1996), p.2561.

[44] Zie bijlage 2.

[45] G. van Renynghe de Voxvrie,  “François-Joseph Gall(1758-1828). Vésale du cerveau, fondateur de la phrénologie. Notice phrénologique d’un graveur brugeois(1837)”, in: Acta Belgica Historiae Medicinae, 8(1995), p.24.

[46] “Gall, Franz Joseph”, in: Grote Winkler Prins, deel 8, Amsterdam en Brussel, 1973, p.24.

[47] T.W. Van Heiningen, Gerard Sandifort (1779-1848) in twee werelden, Utrecht, 1995, p.226.

[48] “Gall (Franz Joseph)”, in: La grande encyclopédie. Inventaire raisonné des sciences, des lettres et des arts, deel 18, Paris, s.d., p.387.

[49] G. van Renynghe de Voxvrie, “François-Joseph Gall(1758-1828). Vésale du cerveau, fondateur de la phrénologie. Notice phrénologique d’un graveur brugeois(1837)”, in: Acta Belgica Historiae Medicinae, 8(1995), p.24.

[50] Dit boek was getiteld  “Anatomie et Physiologie du système nerveux en général, et du cerveau en particulier, avec des observations sur la possibilité de reconnoître plusieurs dispositions intellectuelles et morales de l’homme et des animaux, par la configuration de leurs têtes”.

[51] van Renynghe de Voxvrie,François-Joseph Gall”, p.24.

[52] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.323.

[53] G. Lanteri-Laura, Histoire de la phrénologie. L’homme et son cerveau selon F.J. Gall, Parijs, 1970, p.238.

[54] Algemeene Konst- en Letterbode, 1829, deel 1, p.58-59.

[55] J. Steendijk-Kuypers, “Het succes van een dwaling. De hersen-schedelleer van Franz Joseph Gall(1758-1828) en de echo van de frenologie in Nederland”, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 140/51(1996), p.2561.

[56] Zie bijlage 3.

[57] “Gall (Franz Joseph)”, in: La grande encyclopédie. Inventaire raisonné des sciences, des lettres et des arts, deel 18, Parijs, s.d., p.387.

[58] “Phrenology”, in: R.E. McGrew, Encyclopedia of medical history, New York e.a., 1985, p.259.

[59] J.E. Van Laere, Beknopte geschiedenis van de neurologie, Brussel, 1979, p.27.

[60] “Phrenology”, in: The encyclopedia Americana, deel 22, Connecticut, 1987, p.42.

[61] Y. Buruma, “De frenologie en de misdadigers”, in: Recht en kritiek, 1982, p.58.

[62] F.H Garrison, An introduction to the history of medecine, with medical chronology, suggestions for study and bibliographic data, Philadelphia, 1929, p.493.  Zie ook bijlage 4.

[63] J. Steendijk-Kuypers, “Het succes van een dwaling. De hersen-schedelleer van Franz Joseph Gall(1758-1828) en de echo van de frenologie in Nederland”, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 140/51(1996), p.2561.

[64] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.321.

[65] P.S. Anthoon, Phrénologie. Cours élémentaire en douze leçons, Antwerpen, 1955, p.7.

[66] G. van Renynghe de Voxvrie, “François-Joseph Gall(1758-1828). Vésale du cerveau, fondateur de la phrénologie. Notice phrénologique d’un graveur brugeois(1837)”, in: Acta Belgica Historiae Medicinae, 8(1995), p.24-25.

[67] George Combe schreef over de frenologie Essays on Phrenology, Elements of  Phrenology, Lectures on Phrenology en Constitution of Man.

[68] R. Ensel, “Schedellezen. Een verlicht beschavingsdebat over de belichaamde natuur van de mens”, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 24(1997), nr.3/4, p.457.

[69] “Combe”, in: T. Thoré, Dictionnaire de phrénologie et de physiognomonie, à l’usage des artistes, des gens du monde, des instituteurs, des pères de famille, des jurés, etc., Brussel, 1837, p.50.

[70] “Phrenology”, in: R.E. McGrew, Encyclopedia of Medical History, New York e.a., 1985, p.260.

[71] T. Appelboom en C. Bluard, De geneeskunde. Van magie tot wetenschap, Brussel, 1997, p.166.

[72] Y. Lepers, La phrénologie. Ses rapports au matérialisme, au positivisme et son influence en Belgique, licentiaatsverhandeling, Brussel, s.d., p. 9.

[73] “Phrenology”, in: The encyclopedia Americana, deel 22, Connecticut, 1987, p.42.

[74] “Spurzheim”, in: Thoré, Dictionnaire de phrénologie, p.209.

[75] G.J. van Sterkenburg, van Dale. Handwoordenboek van hedendaags Nederlands, Utrecht en Antwerpen, 1988, p.312.

[76] “Phrenologie”, in: De Katholieke Encyclopaedie, deel 20, Amsterdam en Antwerpen, 1954, p.92.

[77] “Frenologie”, in: Grote Winkler Prins, deel 7, Amsterdam en Brussel, 1973, p.728.

[78] “Phrénologie”, in: La Grande Encyclopédie, deel 26, Parijs, s.d., p.801.

[79] “Phrénologie”, in: Nouveau Petit Larousse Illustré, Parijs, 1950, p.780.

[80]Phrenologie, in: H.R.M. De Haan en W.A.L. Derker, Groot Woordenboek der Geneeskunde. Encyclopaedia Medica, Leiden, s.d., p.1791.

[81] “Phrenology”, in: The encyclopedia Americana. International edition, deel 22, Connecticut, 1986, p.42.

[82]Phrenologie, in: Brockhaus Enzyklopädie, deel 17, Mannheim, s.d., p.144.

[83] J. Miller, Van lijf en leden. Een historische kijk op de medische kennis van ons lichaam, Amsterdam en Brussel, 1978, p.330.

[84] Y. Buruma, “De frenologie en de misdadigers”, in: Recht en Kritiek, 1982, p.52.

[85] P.S. Anthoon, Phrénologie. Cours élémentaire en douze leçons, Antwerpen, 1955, p.2.

[86] Y. De Smet, La neuropsychologie “pre-corticale”. Histoire de la localisation et de la constitution des “fonctions mentales supérieures” de Thalès de Milet à Franz Josef Gall, Brussel, 1986, p.12.

[87] S. Van Mesdag, “Een criminologische bijdrage van het jaar 1819. Ontleend aan het dagboek-reisverhaal van C.B. Tilanus beschrijvende de reis van J.C. Broers, P.J.I. De Fremery en C.B. Tilanus”, in: Tijdschrift voor strafrecht, 37(1927), p.194.

[88] J.E. Van Laere, Beknopte geschiedenis van de neurologie, Brussel, 1979, p.27.

[89] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.320.

[90] P. Vultus, De physiognomiek van Lavater en de theoriëen van Bertillon, Lombroso, Lefort, Fritsch, Merkel, enz., Amsterdam, s.d., p.1.

[91] Het hoofd ten voeten uit, tentoonstellingscatalogus, Gent, 2001, p.131.

[92] Het hoofd ten voeten uit, p.13.

[93] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De  psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.320.

[94] T. Thoré, Dictionnaire de phrénologie et de physiognomonie, à l’usage des artistes, des gens du monde, des instituteurs,des pères de famille, des jurés, etc., Brussel, 1837, p.143.

[95] R. Ensel, “Schedellezen. Een Verlicht beschavingsdebat over de belichaamde natuur van de mens”, in: Amsterdamsch Sociologisch Tijdschrift, 24/3-4(1997), p.440.

[96] J. Steendijk-Kuypers, “Het succes van een dwaling. De hersen-schedelleer van Franz Joseph Gall(1758-1828) en de echo van de frenologie in Nederland”, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 140/51(1996), p.2562.

[97] G. van Renynghe de Voxvrie, “François-Joseph Gall(1758-1828). Vésale du cerveau, fondateur de la phrénologie. Notice phrénologique d’un graveur brugeois(1837)”, in: Acta Belgica Historiae Medicinae, 8(1995), p.23.

[98] T. Van Heiningen, “Van Franz Joseph Gall in Holland kort na 1800”, in: Gewina. Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek, 20(1997), p.117.

[99] Zie bijlage 5.

[100] Zie bijlage 6.

[101] “Leçons de phrénologie par M. le docteur Broussais”, in: Journal historique et littéraire, 3(1837), p.614.

[102]T.Van Heiningen, “Van Franz Joseph Gall in Holland kort na 1800”, in: Gewina.Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek, 20(1997), p.118.

[103] Zie bijlage 7.

[104] J. Steendijk-Kuypers, “Het succes van een dwaling. De hersen-schedelleer van Franz Joseph Gall(1758-1828) en de echo van de frenologie in Nederland”, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 140/51(1996), p.2561.

[105] T. Poupin, Caractères phrénologiques et physiognomoniques des contemporains les plus célèbres selon les systèmes de Gall, Spurzheim, Lavater, etc., Brussel, 1837, p.24.

[106] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.323.

[107] Het hoofd ten voeten uit, tentoonstellingscatalogus, Gent, 2001, p.13.

[108] T. Poupin, Caractères phrénologiques et physiognomoniques des contemporains les plus célèbres selon les systèmes de Gall, Spurzheim, Lavater, etc., Brussel, 1837, p.24.

Poupin, Caractères phrénologiques et physiognomoniques, p.23.

[109] H. Bruyères, La phrénologie, le geste et la physionomonie démontrés par 120 portraits, sujets et compositions, Parijs, 1847, p.419.

[110] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.322.

[111] T. Appelboom en C. Bluard, De geneeskunde. Van magie tot wetenschap, Brussel, 1997, p.166.

[112] J. Van der Hoeven, “Inleiding tot en demonstratie van eenige caricaturen en prenten betreffende Gall en diens leer”, in: Bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde, 10(1930), p.304.

[113] Van der Hoeven, “Inleiding tot en demonstratie van eenige caricaturen”, p.306.

[114] “Fr.-Josef Gall”, in: S. Jonas, Cent portraits de médecins illustres, Gent, 1960, p.314.

[115]“Fr.-Josef Gall”, in: S. Jonas, Cent portraits de médecins illustres, Gent, 1960, p.315.