Feyenoord tijdens de oorlog. (Jurryt van de Vooren) |
home | lijst scripties | inhoud |
Dit onderzoek is verricht ter afsluiting van mijn studie bij Documentatie Nieuwste Geschiedenis, dat onderdeel uitmaakt van Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Deze scriptie werd begeleid door Piet de Rooy.
Ik wil graag een aantal mensen bedanken dat mij hierbij geholpen heeft. Allereerst dank aan Henk van der Stoep, archivaris van Feyenoord. Zonder zijn hulp was het mij nooit gelukt om de ledenaantallen van Feyenoord en de sociale achtergrond van prominente clubleden te achterhalen. Aangezien dit speurwerk hem vele uren werk heeft gekost, wil ik graag een speciale plaats vrijmaken voor Van der Stoep. Zulke mensen zijn onmisbaar voor een vereniging, maar gelukkig weet Feyenoord dat zelf ook.
Ook de 'Feyenoord-watchers' hebben recht op mijn erkentelijkheid. Wim Bot, Jan Oudenaarden, Harrie van Wijnen, Phida Wolff en Cees Zevenbergen waren altijd bereid mijn vragen en opmerkingen te beantwoorden. Zevenbergen, werkzaam voor het Rotterdamse Gemeentearchief, heeft er daarnaast voor gezorgd dat twintig jaargangen van het clubblad 'De Feyenoorder' twee weken lang ter inzage hebben gelegen in Amsterdam, terwijl deze bladen op dat moment gebruikt werden voor de onlangs gestarte serie 'Feyenoord Compleet'. Dhr. M. Kruft van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond was altijd behulpzaam als ik hem om nadere informatie vroeg, wat ook opging voor André Swijtink. Oud-speler van de Amsterdamse voetbalclub De Volewijckers toonde eveneens belangstelling wanneer ik hem vooral over de gebroeders Wagenaar en Karel Lotsy vragen stelde.
Een aantal mensen heeft tijdens de voorbereidingen de eerste versies gelezen en voorzien van commentaar. Het betreft hier Dirk Damsma (docent Nieuwste Geschiedenis), Sam van Tongeren (mijn 'inruilvader', die niet van sport houdt) en Daphne van der Werf (PSV-fan, ondanks het lezen van de Feyenoord-geschiedenis). Sommige mensen hebben niet meegelezen, maar mij wel voorzien van advies. Zo wist Sylvia van Wolferen te voorkomen dat mijn conclusies iets te stevig werden. Jongerenorganisatie Rebel is zo vriendelijk geweest de printer ter beschikking te stellen, zodat ik niet een fortuin kwijt was aan uitdraaien bij een commerciële organisatie. Tot slot gaat mijn dank naar Piet de Rooy, die op beslissende momenten corrigerend ingreep en naar ik nu hoop op een positieve manier. Zo niet, dan heb ik weer eens niet goed geluisterd.
Het is hier niet alleen de plek voor dankwoorden, maar ook voor verontschuldigingen. Maandenlang heb ik iedereen in mijn direkte omgeving bestookt met anekdotes, details en onbelangrijkheden uit de geschiedenis van het Nederlandse voetbal. Vooral op het moment dat ik veel nadacht over het belang van voetbal tijdens de Tweede Wereldoorlog sneed ik onderwerpen aan die eigenlijk niet thuishoren aan de rokerige bar van de Amsterdamse studentenbond ASVA. Ook excuses aan Christa Licher, die gelijktijdig met mij een scriptie schreef. Vooral in tijden dat het bij haar niet vlotte, kon mijn enthousiasme nogal demotiverend zijn. Gelukkig zijn haar eerste twee hoofdstukken erg goed ontvangen door haar begeleider, zodat er uiteindelijk niets aan de hand is.
Als laatste wil ik nog iets opmerken over de gehanteerde spelling. Sinds het ontstaan van Feyenoord is er een discussie over hoe dat geschreven wordt. Is het 'Feijenoord' of 'Feyenoord'? Ik heb mij aangesloten bij onder andere Phida Wolff en Harrie van Wijnen en gekozen voor de tweede variant. De grootste letters die ooit gemaakt zijn voor deze club, op het stadion, zijn tenslotte ook voorzien van een 'y'.
Daarnaast heb ik gekozen om citaten niet in de oorspronkelijke versie over te nemen. Ten eerste is in de onderzochte periode twee maal een spellingshervorming doorgevoerd, waardoor de eenheid ver te zoeken is. Daarnaast achtte ik het geen verrijking voor het begrip om de oude spelling te hanteren, maar zou het alleen het 'koddigheidsgehalte' vergroten.
Tot slot voelde ik geen behoefte om de zogenaamde nieuwe spelling van het afgelopen jaar te hanteren, omdat die naar mijn idee overbodig is. Het kan wel gebeuren dat door de bij mij ontstane verwarring sommige woorden de ene keer geschreven worden met een 'c' en de volgende keer met een 'k'. Daarvoor mijn excuses.
Rest mij niets anders te zeggen dat ik nogmaals dank voor ieders hulp, maar dat de verantwoordelijkheid voor het eindprodukt in laatste instantie bij mij ligt.
Amsterdam, november 1996
Nederland behoort tot de grootmachten op de voetbalvelden, maar presteert matig op het sportwetenschappelijke veld. De traditie om wetenschappelijk onderzoek te doen naar de verschillende facetten van sport komt hier pas langzaam tot stand, terwijl in landen als Groot-Brittannië en Duitsland sportgeschiedenis en -sociologie ontwikkelde disciplines zijn. Geheel onverklaarbaar is dat niet, omdat sport van oorsprong Brits is en Hitler sportbeleid aktief inzette in zijn politiek (waarbij de 'Nazi-Spelen' van 1936 het bekendste voorbeeld is). Ook is gymnastiek een produkt van de Duitse geschiedenis, waardoor onderzoekers sneller geneigd zijn zich daarop te richten.
Er is in Nederland wel veel geschreven over voetbal, maar doorgaans behoort dat tot de zogenaamde 'fan-literatuur': gedenkboeken, jaarboeken, enzovoort. Deze sportboeken zijn niet slecht of onbetrouwbaar, omdat er geen wetenschappelijke dimensie aan toegevoegd zou zijn. Ze zijn juist een bron van informatie of vermaak voor de vele liefhebbers, waardoor ze hun waarde keer op keer bewijzen. Desondanks zou diepgaand onderzoek andere inzichten kunnen verschaffen, die via de fan-literatuur onmogelijk zijn te verkrijgen. Uiteindelijk zijn fan-literatuur en sportwetenschappelijke publikaties geen tegenpolen, maar kunnen net zoals amateurisme en professioneel voetbal naast elkaar bestaan en elkaar verrijken.
Er bestaan dus relatief weinig sportwetenschappelijke onderzoeken. Op het terrein van voetbal werd baanbrekend verricht door Cees Miermans, die in 1955 'Voetbal in Nederland' publiceerde. In dit onderzoek wordt uiterst secuur de geschiedenis van het Nederlandse voetbal uiteengezet, waarbij een groot aantal gegevens als ondersteuning wordt gebruikt. Een voetballiefhebber kan onmogelijk dit werk negeren.
Daarna werd het stil op dit gebied, totdat Ruud Stokvis in 1979 zijn onderzoek 'Strijd over sport' publiceerde. De opkomst van de sport wordt door Stokvis geplaatst in een breder sociologisch perspektief van de ontwikkeling naar de huidige kapitalistische maatschappelijke ordening. Daarbij wordt vooral gekeken naar de opkomst van de uit Engeland afkomstige sport die de van Duitse oorsprong lichamelijke opvoeding verdringt.
Eveneens van sociologische afkomst is Maarten van Bottenburg's 'Verborgen competitie', die de verspreiding en popularisering van zo'n dertig sporten over de hele wereld in de laatste eeuw analyseert.
Op historisch gebied schreven sportjournalisten Frits Barend en Henk van Dorp in 1979 voor Vrij Nederland twee bijlagen over respektievelijk voetbal en wielrennen tijdens de oorlog. Deze studies zijn echter vooral beschrijvend van aard en hebben geen poging gedaan de bestudeerde ontwikkelingen te analyseren. Daardoor is de kennis over deze periode toegenomen, terwijl het inzicht en begrip weinig werd verdiept. Van groot belang was niettemin de 'ontmaskering' van voormalig KNVB-voorzitter Karel Lotsy, die tijdens de oorlogsjaren handelingen had verricht die tot aan de verschijning van de VN-bijlage nog onbekend waren.
In 1989 verscheen 'In de pas' van André Swijtink. Daarin wordt onderzocht hoe de sport zich ontwikkelde in de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog. In deze studie wordt wel dieper ingegaan op sporters in de oorlog en werkt Swijtink de daden van Lotsy verder uit. Met één onderzoek werden twee gebieden verkend: het onbekende terrein van sport tijdens de bezettingsjaren en een historische verkenning van de relatie tussen sport en overheden in de onderzochte periode.
Paul Arnoldussen publiceerde in 1995 'Amsterdam 1928. Het verhaal van de IXe Olympiade'. Daarin wordt historisch onderzocht hoe de Spelen naar Amsterdam werden gehaald en wat dat allemaal met zich meebracht.
De Sportbibliotheek van Uitgeverij Thomas Rap publiceert sinds enkele jaren boeken over sport. Dit jaar verscheen bijvoorbeeld 'Het verborgen Oranje' van Kees Volkers, waarin een reconstructie wordt gemaakt van Nederlandse voetballers in Nazi-Duitsland die uit zijn gekomen voor een officieus Nederlands Elftal. Zeer recentelijk werd 'Mysterieuze krachten in de sport' van Joris van den Bergh in een herdruk uitgegeven. Van den Bergh wordt gezien als de enige schrijver die een bijdrage heeft geleverd aan de sportliteratuur in Nederland.
Om de sportliteratuur een nieuwe impuls te geven werd het tijdschrift 'Hard Gras. Voetbaltijdschrift voor lezers' geïntroduceerd. Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan vormen de redaktie van het periodiek.
In de afgelopen jaren is dus een kleine achterstand ingehaald, maar desondanks moet nog veel werk op sportwetenschappelijk gebied worden verricht. Niet alleen om de kennis te verrijken van de sport op zich, maar juist als een manier om meer te weten te komen over maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen. Deze studie hoopt aan te tonen dat een historisch onderzoek naar het Feyenoord van de jaren dertig en veertig niet alleen het dagelijkse leven van deze club heeft blootgelegd, maar ook meer duidelijkheid zal geven over de maatschappelijke omstandigheden waarbinnen zich dat afspeelde.
Meer sportwetenschappelijk onderzoek is dus vereist, maar natuurlijk moet de liefde wel van twee kanten komen. Er is namelijk niet alleen een tekort aan onderzoek, maar ook het archiefbeheer van de voetballers zou een impuls kunnen gebruiken. Na een telefonische ronde langs de achttien voetbalverenigingen die uitkomen in de hoogste divisie van het betaalde voetbal bleek dat deze (te) weinig belangstelling toonden voor het bijhouden van hun geschiedenis. Aan de clubs werd gevraagd of zij een archief bijhielden. Zo ja, dan werd gevraagd wat er in terug te vinden is (alleen uitslagen of ook bestuursnotulen) en waar het archief zich bevindt (in het stadion, op een privé-adres of bij een ander archief). Als laatste wilde ik weten of het verenigingsbestuur een budget heeft voor de archivering, of dat dat overgelaten wordt aan vrijwilligers.
Alleen AZ uit Alkmaar hield in het geheel geen archief bij. Alleen het materiaal van de afgelopen tien jaar wordt in bewaring gehouden, waarna deze wordt vernietigd. FC Twente had alleen een knipselarchief vanaf 1970 en verwees mij voor verdere informatie naar de regionale dagbladen. Ajax en PSV beheren een relatief klein en ongeordend bestand, waarvan een groot gedeelte van de Amsterdammers in het bezit is van Evert Vermeer. Sparta daarentegen heeft een uitermate goed onderhouden archief, terwijl Feyenoord deze aan het opzetten is. Het is wel bemoedigend dat de andere clubs alles bewaren en daarnaast melden dat hard gewerkt wordt aan een betere archivering. Heerenveen is op dit moment ook bezig met het opzetten van een soort verenigingsmuseum en heeft daarvoor een budget. Daarmee volgt de club het voorbeeld van Feyenoord, dat sinds 1995 het 'Home of History' in de Kuip heeft opengesteld. Hierbij spreek ik mijn wens uit dat de andere voetbalclubs zich geroepen zullen voelen een eigen museum in te richten, waar de clubgeschiedenis ten toon wordt gesteld.
Over het algemeen liggen alle documenten bij de vereniging, alhoewel er ook vele fanatieke aanhangers zijn die thuis materiaal bewaren. Fortuna Sittard, de Graafschap (Doetinchem), Sparta en Feyenoord hebben ook elders, met name op het Gemeentearchief, hun materiaal ondergebracht. Wel wordt het overal beheerd door vrijwilligers of is het opgenomen in het takenpakket van één van de betaalde krachten. Een speciaal aangestelde archivaris is door mij nergens aangetroffen.
Tot slot blijkt alleen Roda JC uit Kerkrade "enkele duizenden guldens" uit te trekken voor het onderhoud, waardoor het de enige vereniging met een 'geschiedenis-budget' is.
Het bijhouden van goede verenigingsarchieven is van enorm belang voor toekomstige sportwetenschappelijke onderzoeken. Daarom is het enigszins geruststellend dat bijna alle ondervraagde verenigingen werken aan een goede documentatie van hun verleden. Helaas wordt daarvoor te weinig geld vrijgemaakt, zodat de kans van slagen afneemt. Is het niet mogelijk om met alle voetbalverenigingen, dus niet alleen uit het betaalde voetbal, een 'standaard-archivering' op te zetten, zodat niet alle clubs hun eigen wiel uitvinden? Heeft de KNVB of staatssecretaris Terpstra van Sport daar geld en andere middelen voor over? Nu de clubs nog aan het begin staan van dit werk bestaat de mogelijkheid een duidelijk overzicht te creëren. Dat bespaart veel werk en overlappingen, en levert ook nog eens een beter resultaat op.
In dit onderzoek heb ik mij gericht op het in kaart brengen van het dagelijkse leven van Feyenoord tussen 1933 en 1948, waarbij mijn aandacht vooral is gericht op de bezettingsjaren. Behalve de werken van Swijtink, Barend en Van Dorp, Volkers en enkele hoofdstukken in 'Het Nederlands Elftal' van Verkamman is daarover niets bekend. Een 'case-studie' naar één vereniging is nog helemaal niet verricht. Met dit onderzoek wordt daarom getracht meer kennis op te doen over deze periode.
Naast Feyenoord richt deze studie zich op het Nederlandse voetbal, omdat daardoor een beter inzicht gegeven kan worden over het wel en wee in Zuid-Rotterdam. Zowel bij Feyenoord als het vaderlandse voetbal is er veel aandacht voor de relatie tussen de sporters enerzijds en de politiek en maatschappij anderzijds. In hoeverre drongen maatschappelijke en politieke ontwikkelingen door tot het Rijk van Koning Voetbal en hoe reageerden de sporters daarop? Waren ze in het geheel niet geïnteresseerd of juist wel?
Naast de beschrijvende hoofdstukken is getracht om verklaringsmodellen op te zetten, waarmee zowel het Nederlandse voetbal als Feyenoord worden geanalyseerd. In het geval van Feyenoord is de vraag of de club een bijzondere positie innam binnen de Nederlandse maatschappij. Bij het Nederlandse voetbal is het doel meer inzicht te krijgen in de verhouding tussen voetbal enerzijds en politiek en maatschappij anderzijds. Onder andere wordt gekeken naar de verzuiling van de voetbalbonden, de fusie in 1940 en de machtige positie van het KNVB-bestuur. Tot slot wordt een verklaring gezocht voor het voetbal tijdens de oorlogsjaren, aangezien dat pas in het laatste halve jaar van de oorlog geheel stil kwam te liggen.
Zowel bij Feyenoord als bij het Nederlandse voetbal ligt mijn aandacht dus vooral bij de sociale aspekten van het voetbal en niet bij het voetbal zelf, alhoewel dat laatste natuurlijk wel aan bod komt. Ook heb ik mijn aandacht vooral gericht op het sociale leven, omdat daar weinig tot niets van bekend is. Daarom is het van belang om het voetbal niet te zien als alleen een individuele vrijetijdsbesteding, die geheel gericht is op persoonlijke bevrediging. Veel belangrijker is om een voetbalclub te zien als een sociale organisatie, die meer heeft te bieden dan sportief vermaak. Voetballers hebben hun vrienden en vijanden bij hun club, bespreken de laatste nieuwtjesen delen een gezamenlijke aktiviteit met eigen normen en waarden en een eigen taal. Een sportclub heeft dus net als elke andere vorm van menselijke organisatie een sociale funktie die verder reikt dan trainen, voetballen en op een tribune zitten.
Ondanks mijn primaire aandacht voor de oorlogsjaren zijn ook de omliggende jaren bestudeerd, omdat ik mij op voorhand niet wilde vereenzelvigen met de idee dat de Tweede Wereldoorlog een aparte periode is in de Nederlandse geschiedenis. In historische kring woedt al geruime tijd de discussie of de bezettingsjaren gezien moeten worden als een breuk in de Nederlandse geschiedenis, of dat er juist sprake is van een opmerkelijke continuïteit. De enige manier om daarover duidelijkheid te verschaffen is door een grotere periode te onderzoeken dan alleen de Tweede Wereldoorlog, zodat verschillen en overeenkomsten zichtbaar kunnen worden.
De tweede reden voor een ruimere periodisering is het vergroten van de inzichten van verrichte handelingen tijdens de oorlog. Bepaalde gebeurtenissen worden uit hun context gehaald als de voorgeschiedenis en de afloop onbekend is. Door het onderzoeken van omliggende jaren wordt die context minder geweld aangedaan.
Dat gekozen is voor de jaren tussen 1933 en 1948 blijft in laatste instantie willekeur, omdat andere jaren ook gekund hadden. Desondanks is hiertoe besloten, omdat deze jaartallen precies de 'jubileumjaren' zijn: in 1933 bestond Feyenoord 25 jaar en in 1948 bestond de eerste mogelijkheid weer een nieuw jubileum te vieren. De precieze jaren zijn echter niet zo belangrijk, omdat het in eerste instantie gaat om een onderzoek naar de oorlogsjaren dat geplaatst is in een ruimere tijdsafbakening.
De keuze voor Feyenoord heeft weinig wetenschappelijke achtergronden. Al mijn hele leven ben ik Feyenoord-fan en ben ik zodoende meer geïnteresseerd in deze club dan in een andere. Ik hoop dat deze emotionele binding mijn onderzoek niet heeft beïnvloed.
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Het gedeelte over Feyenoord tussen 1933 en 1948 steunt voornamelijk op archiefmateriaal, waarbij ook gebruik is gemaakt van bestaande boeken en tijdschriften over deze periode. Het hoofdstuk over de eerste jaren van Feyenoord is geheel gebaseerd op boeken en periodieken, oftewel de secundaire bronnen. Dat geldt ook voor de passages over het Nederlandse voetbal, waarbij alleen maar secundair materiaal is gebruikt. Als laatste heb ik de afgelopen maanden veel voetbalkenners en 'Feyenoord-watchers' gesproken, vooral telefonisch. Een complete bronnenverantwoording is te vinden in de voetnoten en aan het einde van dit werk.
Op de gesprekken na zijn dus alleen schriftelijke bronnen geraadpleegd. Helaas ontbrak mij de tijd met oud-voetballers te praten, in wiens geheugen ongetwijfeld veel kennis aanwezig is. 'Oral history' of mondelinge geschiedenis is een historische methode die hier bijzonder goed toegepast had kunnen worden. Nu heeft dit onderzoek vooral de hand weten te leggen op de officiële bronnen en niet op de mondelinge overlevering. Daardoor is minder informatie aangetroffen en zijn sommige aspekten van het sociale leven misschien onderbelicht gebleven. Of dat inderdaad zo is hoor ik graag van mensen die deze periode hebben meegemaakt.
Gelukkig heeft Feyenoord nog veel materiaal in het bezit, waardoor daar geen tekort aan bronnen ontstond. Ook had ik het geluk dat Henk van der Stoep druk bezig is met het opzetten van een toegankelijk Feyenoord-archief. Dat juist in deze maanden het tijdschrift 'Feyenoord Compleet' wordt uitgegeven, waarin de clubgeschiedenis in dertig delen wordt beschreven, deed mij eveneens een groot plezier. Wel is duidelijk geworden dat voetballers dol zijn op cijfers, zolang deze verwijzen naar een historische overwinning en een hoge eindnotering op de ranglijst of als die op de rug stond van een beroemd speler. Op het moment dat gezocht wordt naar ledentallen of financiële jaarverslagen kostte het speurwerk veel meer tijd. Zo heeft het uitzoeken van het aantal Feyenoord-leden in de jaren twintig, dertig en veertig zowel mij als Van der Stoep enorm veel tijd gekost.
Het onderzoek is thematisch van aard, in plaats van chronologisch. Daardoor springt regelmatig de klok naar voren of naar achteren, maar voor het overzicht was dit de beste oplossing. Als de klok echter verspringt gebeurt dat bij wisseling van thema, terwijl daarbinnen de chronologie wordt aangehouden.
Als laatste wil ik nogmaals wijzen op het belang van verder onderzoek naar sportgeschiedenis en -sociologie. Het is allereerst bijzonder onderhoudend, terwijl het ook heel goed ingezet kan worden voor een beter begrip van de toenmalige maatschappelijke omstandigheden. Ik hoop dat deze studie een goed pleidooi is voor het ontwikkelen van 'sportstudies' tot een volwassen onderzoeksgebied.
Sport en voetbal zijn met een geschiedenis van ruim honderd jaar relatief jong. In dit hoofdstuk worden de eerste stappen op Nederlandse voetbalschoenen bekeken. Er wordt vooral aandacht besteed aan de conflicten die de opkomst van voetbal als volkssport veroorzaakte. Na het behandelen van het Nederlandse aandeel in de internationale arena volgt een beschouwing over 'monopolisme'. Aan het einde komt de relatie tussen de overheid en de voetballers aan bod.
Het voetbalspel is een Engelse uitvinding, die in Nederland bekend werd door Engelse arbeiders die hier werkzaam waren. Daarnaast werd deze sport geïmporteerd door Nederlanders, met name jongeren, die een bezoek brachten aan Groot-Brittannië. Al voor 1865 zouden Engelse arbeiders in Twente het voor Nederland nog onbekende balspelletje hebben gespeeld[1]. Het veroorzaakte toen nog geen golf van enthousiasme en heeft weinig invloed gehad. De pioniersrol die Willem (Pim) Mulier vervulde is wel doorslaggevend geweest voor de introductie in ons land.
W.J.H. Mulier, kortweg Pim genoemd, werd geboren in 1865 in het Friese Witmarsum. Op vijfjarige leeftijd was hij voor de eerste maal getuige van het voetbalspel, dat werd gespeeld door enkele Engelse jongens die in Nederland verbleven. Het karakter van deze krachtmeting was overigens nog geheel vrijblijvend en verstoken van enige officiële regelgeving. In 1875 ontmoette Mulier weer een groep Engelsen dat 'soccer' speelde, alhoewel het toen nog wel met een rugbybal werd gespeeld. Weer vier jaar later zag Mulier in een etalage in de Amsterdamse Leidsestraat zo'n rugbybal liggen, waarna hij deze onmiddellijk kocht. Na het bestellen en ontvangen van de officiële reglementen uit Engeland verzamelde hij een groep vrienden om zich heen om de bal en het reglement uit te proberen op enkele Haarlemse weilanden. De jongsten, inclusief Mulier, verkozen het voetbalspel, terwijl de ouderen zich richtten op het, eveneens Engelse, cricket. Uiteindelijk zag op 15 september 1879 de eerste voetbalvereniging van Nederland het licht: de Haarlemse Football Club (HFC). Veertig tot vijftig jongens sloten zich daarbij aan.[2]
De introductie in het oosten van het land wordt toegeschreven aan Bernard van Heek, die na terugkomst van zijn studie in Engeland in 1885 het voetbal meenam. In hetzelfde jaar werd te Enschede Prinses Wilhelmina opgericht, de eerste voetbalvereniging in het oosten des lands.[3]
Zoals net al bleek speelde HFC niet alleen voetbal, maar werd er ook gecricket. Veel voetbalverenigingen die daarna werden opgericht volgden dit voorbeeld. Naast cricket en voetbal werd er ook aan atletiek gedaan. De voorloper van de (Koninklijke) Nederlandse Voetbalbond werd bij de oprichting in 1889 gedoopt onder de naam Nederlandse Voetbal en Athletiekbond (NV en AB).
Tot aan het moment waarop de NV en AB in het leven werd geroepen kende het voetbalspel in Nederland een vrijblijvend karakter. Ontmoetingen vonden op incidentele basis plaats en waren vooral van recreatieve aard. In 1889[4] werd in het Westen de eerste competitie ingevoerd, het Oosten volgde in 1896, waarna Zuid in 1913 overging tot het instellen van een competitie en, tot slot, in 1916 het district Noord. In 1917 werd afdeling West gesplitst in A en B[5], om in 1919 weer samengevoegd te worden. In 1923 werden het afdeling I (West), II (West), III (Oost), IV (Zuid) en V (Noord). In een afdeling streden ongeveer tien ploegen om de titel, waarna de afdelingskampioenen streden om de landstitel.[6]
Tussen 1900 en 1930 steeg het aantal georganiseerde voetballers snel, zowel absoluut als relatief. In het volgende overzicht wordt eerst het absolute aantal leden van een voetbalvereniging vermeld en tussen haakjes wordt het percentage weergegeven van het aandeel van de voetballers in het totaal aantal mannelijke en vrouwelijke leden van een sportvereniging[7]:
1900 2.400 (8,0)
1910 7.500 (11,2)
1920 48.000 (32,0)
1930 98.000 (38,1)
Sociale samenstelling
Rond de eeuwwisseling werd de balsport vooral beoefend door tieners die afkomstig waren uit de hoogste sociale lagen. De gemiddelde leeftijd van de spelers was jong: de tienerjaren werden benut om te voetballen. Deze jongeren beleefden weinig plezier aan de op school gedoceerde gymnastieklessen, die vooral Duits van oorsprong waren. Zij richtten zich liever op de uit Engeland afkomstige sporten, en voerden die tot ontevredenheid van hun leraren uit in de praktijk. In deze jaren zagen de docenten de opkomst van onder andere de voetballerij als een ondermijning van hun gezag en een gevaar voor de gezondheid. Het rennen, trappen naar de bal en naar elkaar en het vallen en duiken verontrustte het lerarenkorps, vooral omdat dat allemaal zonder deskundig toezicht geschiedde.[8] De enige troost was dat de eerste beoefenaars van 'soccer' zich niet hun hele leven richtten op de gevaarlijke bezigheid. Veel voetballers uit deze periode werden na hun kortstondige sportloopbaan vooraanstaande leden van het nationale establishment. Zo debuteerde de latere minister van Binnenlandse Zaken, Landbouw en Onderwijs Mr. J.B. Kan in 1889 op vijftienjarige leeftijd voor de Rotterdamse club Concordia. Kan, de vader van de cabaretier, speelde één maal voor het Nederlandse Bondselftal[9]. Mr. P. Drooglever Fortuyn, de latere burgemeester van Rotterdam, en J.E. Stokvis, Indië-specialist voor de SDAP en de PvdA, zijn maar twee andere namen uit een lange rij.
De doorbraak
Mannen uit de lagere sociale klassen speelden voor de Eerste Wereldoorlog nog weinig voetbal in georganiseerd verband, omdat de bestaande clubs vaak een te hoge contributie vroegen voor de minder welvarenden. Ook voorkwam de ballotagecommissies van deze verenigingen regelmatig dat 'volkse elementen' toegelaten werden. Er restte de vertegenwoordigers van de lagere sociale groepen dan weinig anders dan het oprichten van eigen organisaties. De eersten die daartoe het initiatief namen waren leerlingen van een Haarlemse ambachtsschool, die in 1897 voetbalvereniging Haarlem oprichtten. Voor de tweede maal werd in Haarlem voetbalgeschiedenis geschreven: eerst HFC en toen v.v. Haarlem.[10]
Het is de Eerste Wereldoorlog geweest die gezorgd heeft voor de 'verlossing' van de voetbalwereld uit de handen van de elite. "Talrijken, die nooit van hun leven aan sport hadden gedaan, kwamen daarmee in hun soms jarenlange diensttijd in aanraking en ook de voetbalsport heeft daarvan in ruime mate geprofiteerd. Juist van die tijd dateert het optreden van de voetbalclubs in tal van kleine plaatsen. (...) Van die tijd dateert vooral ook de sterke groei en bloei van ons volksvoetbal of juister gezegd van het voetbal in de arbeidende klasse."[11]
Het was in de oorlog dat, zoals Miermans dat noemt, het voetbal zich 'ont-engelste' en 'vernederlandste'. De sport werd een maatschappelijk verschijnsel dat paste in de Nederlandse stedelijke samenleving.[12] De mobilisaties leverden daaraan een grote bijdrage.
Op twee manieren heeft het onder de wapenen brengen van veel Nederlandse mannen zijn uitwerking gehad: kleine clubs raakten in de problemen, terwijl de soldaten tijd te over hadden een balletje te trappen. De kleine verenigingen verloren toen veel van hun beste spelers, waardoor hun verliezen op het veld toenamen en het publiek afhaakte. Ook de oorlogsomstandigheden legden beslag op het wedstrijdschema: zo dreigde in het najaar van 1918 een complete ontwrichting van de competitie vanwege het plotseling intrekken van militaire verloven (het was de tijd van Troelstra's revolutiepoging), de Spaanse griep en de beperking van het treinverkeer op zondag.[13]
Bovenstaande illustreert alleen de situatie van hen die reeds de voetbalsport bedreven. De meeste soldaten hadden nog nooit kennisgemaakt met deze sport. De introductie beviel een groot aantal zo goed dat zij bij thuiskomst besloten om zich aan te sluiten bij een vereniging, danwel er zelf één te beginnen. Met name het platteland, waar de voetbalsport nog weinig aanhang genoot, werd overspoeld door een golf van nieuwe voetballers. Voor deze streken was dat even wennen, aangezien zij de als ruw bekendstaande sport alleen maar kenden uit de krant. En dan nog alleen maar onder de rubriek 'ongelukken'.
Conflicten
De opkomst van de arbeidende klasse in de voetbalwereld ging niet zonder slag of stoot voorbij. 'Grand old man' Mulier formuleerde het in 1939 als volgt: "Ik herinner mij niet één jongen, die van 1880 tot 1895 gesignaleerd stond als 'n gevaarlijk individu. Thans zijn die misdadig optredende typen hoe langer hoe meer op onze velden aan te wijzen. Wij speelden fair, onbesuisd, wild somwijlen, ruw misschien, en als het moest botsingen niet nodeloos mijdend, maar voorbedachte gemeenheid was ons vreemd."[14]
De opkomst van het volksmilieu leverde bijvoorbeeld bij Frankrijk-Nederland in 1925 nog een conflict op in het Nederlands Elftal. Bij de traditionele maaltijd van Oranje werd Feyenoorder Kees Pijl niet toegelaten tot de eettafel door de vertegenwoordigers van de hogere sociale lagen waarop de Rotterdammer zijn conclusies trok en zijn koffer pakte. Snel ingrijpen van de officials, en de excuses van de heren, weerhielden Pijl ervan om definitief naar zijn woonplaats terug te keren. Pijl scoorde daarna vier maal.[15]
Ondanks de weerzin bij enkelen werd de opkomst van de volkse elementen niet tegengehouden. Het was het groter wordende aantal arbeiders op de velden en de tribunes dat zich in de ogen van de welgestelden niet beschaafd gedroeg, waardoor de betere milieu's het voetbalspel staakten en overstapten naar hun traditionele bolwerken hockey, cricket, tennis en roeien.
Het vertrek werd niet alleen door de potige, ruwe spelers veroorzaakt. Er heerste in betere voetbalkringen ook ongenoegen over de toenemende regelgeving vanuit het hoofdkantoor van de nationale bond, de competities, de bemoeienissen van de pers en het publiek en het toenemende belang van geld in plaats van het sportieve karakter. Dat laatste werd veroorzaakt door de strijd om de eerste plaats op de ranglijst en het geld dat de verenigingen verdienden bij de wedstrijden. De welgestelden kregen steeds minder plezier in het spel, omdat het steeds minder vrijblijvend en recreatief werd en ze zelfs moesten spelen tegen mensen die ze niet kenden. Deze onvrede bij diegenen die nog voetbalden resulteerde op 12 november 1921 in de oprichting van de Nederlandse Corinthians, een organisatie die naar Engels voorbeeld de belangen van de ontevredenen binnen de voetballerij vertegenwoordigde.
De Corinthians hebben zich nooit populair gemaakt bij de volksclubs. Het was met name de oorspronkelijke tekst van artikel 3 uit de statuten die weerstand opriep: "Doel van de vereniging is het hooghouden der amateurbeginselen bij de beoefening der voetbalsport onder de meer beschaafde kringen, die zich gaandeweg aan actieve deelname onttrekken."[16] Alhoewel snel daarna de zinsnede "beschaafde kringen" uit de tekst werd verwijderd was het kwaad reeds geschied. Weinig volksclubs wilden nog zaken doen met 'de elitairen', omdat ze meenden dat de Corinthians hun tegenstander waren. Of dat waar was, is een tweede, maar het onbehagen was er.
De NVB heeft nog geprobeerd een brug te slaan tussen de twee groepen. Op 3 maart 1923 werd een commissie belast met het uitbrengen van een rapport over het vraagstuk van het voetbal in de betere standen, waarin zitting werd genomen door NVB-bestuurders en vertegenwoordigers van de verschillende sociale lagen. In hetzelfde jaar, op 14 december, rapporteerde deze
commissie.
Geconstateerd werd dat het voetbal voor de arbeider een andere invulling had dan voor diegene die uit de betere milieu's afkomstig was. De eerste kreeg in het dagelijkse leven weinig mogelijkheden zich te doen gelden, waardoor voor hem voetbal meer werd dan louter afleiding. De grens tussen het normale leven en het voetbal vervaagde daarom voor deze speler. Voor de elite lag het anders. Juist in de sportieve ontmoeting probeerde de speler zich van zijn beste kant te laten zien, los van het dagelijkse leven. Daar was deze speler zich niet alleen van bewust, maar stelde dat zelfs als voorwaarde. De grenzen tussen sport en het leven moesten dus scherp zijn. Het was de NVB die deze tegenstelling bestrijden moest, aldus de commissie, maar de boodschap was tevergeefs. De uittocht van de 'elitairen' was niet meer te stoppen.[17]
Miermans heeft onderzocht hoe de sociale samenstelling van spelers van het Nederlands Elftal zich heeft gewijzigd in de loop der jaren.[18] Na het opdelen van de spelers in de groepen 'betere milieu', 'betere middenstand' en 'volksmilieu' bleek tussen 1894 en 1929 een opmerkelijke verschuiving te hebben plaatsgevonden.
1894-1905 1906-1918 1918-1929
Betere milieu 96% 81% 23%
Betere middenstand 3% 15% 18%
Volksmilieu 1% 4% 53%
Gegevens over de sociale samenstelling van het totaal aantal voetballers zijn niet aanwezig, maar bovenstaand overzicht geeft desondanks een betrouwbare weergave van de verschuiving in het voetbal.
Verzuiling
Naast de KNVB kende Nederland nog andere voetbalbonden, die conform de verzuilde maatschappij waren ontstaan. De Roomskatholieken waren de eerste voetballers die overgingen tot zelforganisatie: in 1915 werd in het zuiden des lands hun bond opgericht. Deze werd nog niet tegengewerkt door de NVB, omdat het voetbal zich toen nog in de zogenaamde expansiefase bevond. De algemene bond beschouwde de katholieke soevereiniteit op eigen veld als belangrijk, omdat anders de kans klein was dat het voetbal voet aan de grond kreeg in het katholieke Nederland. Katholieke leiders in die tijd waren groot tegenstander van omgang van hun geloofsgenoten met andere mensen.
De sociaal-demokraten richtten in 1926 de Nederlandse Arbeiders Sportbond (NASB) op. Daar werden alle takken van sport in ondergebracht, dus ook voetbal. Drie jaar later volgde de Christelijke Nederlandse Voetbalbond, die het voetbal in dienst stelde van de bevordering van het Heilige Schrift en de Heilige Geest. De confessionelen speelden alleen op zaterdag, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de katholieken. De zaalvoetbalfederatie NVF, vaak spelers van een bepaald bedrijf, speelden ook op zaterdag. Tot slot hadden de communisten sinds januari 1933 de Rode Sport Eenheid RSE, die sport wilde bedrijven met "een kameraadschappelijke moraal op hoogstaand en bewust klassepeil"[19]. Twee jaar later, eind 1935, stierf de RSE alweer een vroege dood.
Internationaal
De eerste contacten met het buitenland kwamen op naam van Rotterdamse verenigingen. Concordia speelde op 30 maart 1890 in Breda tegen de Engels-Antwerpse Voetbalclub, een Belgische vereniging met veel Engelsen. "Er werd door 22 spelers (uit elke club 11) aan de strijd deelgenomen", meldde de NRC de volgende dag. Concordia won deze, mede door Mulier geleide, wedstrijd met 1-0.[20]
In 1893 was het de beurt aan Sparta, dat tweemaal uitkwam tegen het Engelse Harwich and Parkeston F.C. Op 18 maart 1893 werden de Rotterdammers in eigen huis met 0-8 verslagen. Op 1 april speelden de Spartanen de return in Engeland en verloren daar met 3-0.[21]
In hetzelfde jaar riep de NV en AB een commissie voor internationale wedstrijden in het leven. Deze was verantwoordelijk voor het samenstellen van bondselftallen, maar slaagde er niet in haar takenpakket naar behoren uit te voeren. Toen de commissieleden vernamen dat Sparta een ontmoeting tegen het Engelse Felixstowe voorbereidde, werd de club verzocht het bezoekende team eveneens tegen een Nationaal Bondsteam te doen uitkomen. Sparta kende geen bezwaar waardoor op 6 februari 1894 voor de eerste maal het bondselftal aantrad. De Nederlanders, alle afkomstig uit het Westen en spelend in hun eigen clubtenue, verloren met 1-0. Van deze Engelse clubs moeten overigens niet te veel voorstellingen worden gemaakt: de echt grote verenigingen van het Engelse voetbal hadden zich nog niet vertoond in de lage landen.[22]
In 1904 werd de wereldvoetbalbond FIFA (Fédération Internationale de Football Association) opgericht, die de internationale ontwikkeling van het voetbal wilde bespoedigen en de vriendschappelijke betrekkingen tussen de nationale bonden trachtte te verbeteren. Een jaar later, op 30 april 1905, speelde het eerste Nederlandse Elftal, allemaal Westerlingen, tegen België en won met 4-1. Het eerste Bondsteam dat zich een Oranje tenue aanmat speelde in 1907 in Darlington tegen Engeland en verloor met 12-2. De NVB besloot na dit drama de Engelsman Edgar Chadwick aan te stellen als bondscoach.
Onder leiding van de nieuwe coach won Oranje op 24 maart 1913 de beroemde interland op het Haagse Houtrust tegen de Engelse amateurs met 2-1. Spartaan Henri 'Huug' de Groot scoorde beide treffers en droeg mede zorg voor de eerste overwinning op de Engelsen. De 16.000 toeschouwers waren uitzinnig van vreugde. Midden in het toen losgebarste feest ontdekte sportjournalist Leo Lauer op de officiële tribune een heer "correct in het zwart, hoog gehoed, die stillekens voor zich uitkeek naar het woest gedans en golven der menigte, telkens zijn ogen afwiste, met niemand sprak, voor zichzelf bewaarde het zoete van het nieuwe geluk". Deze correcte heer was Pim Mulier, die zojuist getuige was geweest van het verslaan van de voetballers uit de bakermat van deze sport.[23]
De Olympische Spelen
Het belangrijkste internationale voetbalpodium in de eerste decennia van deze eeuw was het toernooi op de Olympische Spelen. De eerste maal dat het voetbalspel vertoond werd op de Spelen was in 1908 in Londen waarvoor zes deelnemers zich meldden.
Het Nederlandse team bestond wederom alleen maar uit westerlingen. Die bevoorrechte positie bood regelmatig stof voor conflict: "Er was (...) nogal eens een controverse Provincie-Westen en herhaaldelijk werd de [Elftal] Commissie verweten (...) dat het Westen een streepje, ja zelfs vele streepjes, voor had", aldus Van Emmenes[24]. De Westerlingen wonnen de bronzen medaille, Denemarken de zilveren en het gastland betrad volgens verwachting de hoogste tree van het ereschavot.
Ondanks twijfels van het Zweeds Olympisch Comité stond de balsport in 1912 in Stockholm weer op het programma. Ditmaal meldden elf landen zich aan, inclusief Nederland. Wederom werd beslag gelegd op de derde plaats, door in de demi-finale Finland met 9-0 te verslaan. Wederom speelde Engeland en Denemarken de finale, en wederom trok de eerste aan het langste eind.
De volgende Spelen vonden door de oorlogsontwikkelingen pas plaats in 1920, met Antwerpen als basis. Aan het voetbaltoernooi deden veertien landen mee. Alhoewel Oranje voor de derde achtereenvolgende keer brons behaalde, was er weinig vreugde in het thuisland. Niet voor de laatste keer veroorzaakten de spelers namelijk een enorme rel.
De spelers sliepen tijdens de Spelen in een door de Nederlandse regering aangeboden boot, omdat Antwerpen door de recente oorlog amper slaapplaatsen had. De omstandigheden op het schip waren zo slecht, en de verveling onder de voetballers nam zo toe, dat na enkele dagen met jam ingesmeerde langspeelplaten over de Schelde werden gesmeten. Het moreel bij de Nederlanders lag dusdanig laag dat niemand het erg vond dat België de plaatsingswedstrijd voor de finale met 3-0 won. Integendeel, iedereen trok na afloop de stad in voor een kroegentocht. Selectiespelers Jan de Natris en Jaap Bulder en twee reservespelers keerden zeer laat in de nacht weer terug op het schip, waarna de Elftal Commissie besloot hen meteen naar huis te sturen. Daardoor zouden ze de demi-finale tegen Spanje missen. Aanvoerder Leo Bosschart verklaarde daarop namens de selectie aan de NVB dat iedereen zou opstappen als de straf niet werd geannuleerd. Voorzitter Van Tuyll van het Nederlands Olympisch Comité gooide zijn persoonlijk gewicht in de schaal om deze vernedering te voorkomen. De straf werd ongedaan gemaakt en een voltallig Oranje verloor van Spanje met 3-1. Toch ging de ploeg van Bosschart met de bronzen plak naar huis, omdat verliezend finalist Tsjecho-Slowakije de zilveren medaille werd ontnomen wegens ongeregeldheden in de finale. België won de gouden medaille.
Op de Spelen in Parijs in 1924 werd niets gewonnen, maar was de tevredenheid juist weer erg groot. De eerste twee rondes won het matige nationale team van Roemenië en de Ierse Vrijstaat. Oranje's volgende tegenstander was de sensatie van het toernooi: Uruguay. Geen Nederlander koesterde hoop op een volgende ronde, maar wat er toen gebeurde had niemand verwacht. Tot achttien minuten voor het einde stonden de Zuidamerikanen nog achter met 1-0 waardoor ze hun tactiek omzetten in lichamelijke kracht, "zodat lang voor het einde van de wedstrijd het halve Nederlandse elftal gekraakt was"[25]. De stormloop leverde de gelijkmaker op, waarna de genadeklap werd gegeven door de Franse scheidsrechter Vallet. Deze gaf tien minuten voor tijd onterecht een penalty aan Uruguay. Het werd 2-1 en het bleef 2-1. In de demi-finale tegen Zweden trok Oranje aan het kortste eind. Uruguay behaalde de hoofdprijs.
Amsterdam
In 1928 had Nederland na enkele vergeefse pogingen de Olympische Spelen naar Amsterdam gehaald. Nederland was voor de eerste maal gastland van een groot sporttoernooi, zodat de verwachtingen hoog lagen. De belangstelling voor de sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder bereikte daardoor een enorme hoogte en de sportjournalisten hadden de tijd van hun leven. "Dat is nu juist het leuke van zo'n Olympisch tournooi", schreef Van Emmenes, "dat je al die volksstammen, die je in je onschuld als halfwild beschouwd, ziet voetballen. En aardig ziet voetballen ook."[26]
Volksstammen die "grote schreeuwbekken hebben" (de Italianen, "die in hun geestdrift-explosies Mussolini en de hele mikmak erbij halen"), eruit zien als "Ramses de vijf-en-dertigste" of "Ali Babi en nog een paar andere nikkers" (in beide gevallen de "Egyptinezen"), kortom "die zich heel wat anders gedroegen dan wij hier gewend waren".[27]
Prins Hendrik verrichtte voor Oranje een ongelukkige daad door dit te koppelen aan Uruguay. De publieke belangstelling leed er niet onder: in de avond voordat de voorverkoop begon, de nacht van 27 op 28 mei, stond een rij van 30.000 mensen in de Amsterdamse binnenstad. De gelukkigen, ongeveer een kwart van het totaal aantal belangstellenden, zagen dat de Olympische kampioen ditmaal met 2-0 won van Oranje. In de finale tegen Argentinië prolongeerde Uruguay de titel.
In 1930 werd voor de eerste maal het Wereldkampioenschap georganiseerd, inclusief profvoetballers, waardoor de betekenis van het Olympische voetbaltoernooi afnam. Aan dit eerste WK in Uruguay nam Nederland geen deel vanwege de hoge reiskosten. De volgende Olympische Spelen in Los Angeles waren voetbalvrij, omdat de belangstelling van de organisatoren daarvoor gering was.
Monopolisme
Sinds de NV en AB bestond, ontstonden conflicten tussen de bond en de aangesloten verenigingen. Met het instellen van competities ontwikkelde de bond een monopolistische tendentie, zoals Miermans het noemt[28]. Het monopolisme betekende een centrale regie van wedstrijdindeling, van het onderhouden van contacten met buitenlandse clubs, van regelgeving en straffen, enzovoort.
Tot aan het einde van de vorige eeuw was het voor de NV en AB, sinds 1895 de Nederlandse Voetbalbond (NVB), geen probleem dat buiten haar organisatie werd gevoetbald. In de voetbalalmanak van 1899-1900 had de NVB geen klachten: "Buiten de NVB bestaan nog verschillende plaatselijke en gewestelijke Bonden, die met hun competities het aantal wedstrijden meer dan verdubbelen en ook deze zo nuttige organisaties zijn nog steeds toenemende in aantal en uitbreiding." Het was in die jaren in het belang van de NVB om met name de katholieken vrij spel te geven in gebieden waar het voetbal amper ontwikkeld was, aangezien zij daarzelf niet toe in staat was. Twee jaar later was de toon veranderd: "In de NVB heeft men te zien het lichaam, dat uit de chaos, uit de wereld van scheppingen en verdwijningen, van eeuwigdurende samensmeltingen en splitsingen omhoog is gerezen; het lichaam, dat reeds van een voetstuk kan nederzien op het gewoel beneden, waar men aan het worstelen is om een plaats op de onderste sporten van de ladder, die naar boven leidt. De NVB heeft hier een roeping te vervullen, namelijk rustig maar aandachtig toe te zien, de vrije ontwikkeling zoveel mogelijk te bevorderen en te vergemakkelijken, maar tevens te houden binnen die banen, die hem proefondervindelijk zijn gebleken de beste te zijn."[29]
Door de groei van het aantal spelers en verenigingen bemoeide de nationale bond zich meer en meer met de organisatie. Als gevolg van de oprichting van de FIFA en de opkomst van het internationale voetbal verkreeg de NVB, vanaf 1929 de KNVB, nog grotere invloed op het spel. Het werd vanaf de eeuwwisseling de clubs verboden nog op eigen houtje internationale ontmoetingen te organiseren.
De traditionele clubs werden door de veranderingen in feite van twee kanten belaagd. Het eerste probleem dat ze hadden met het moderne voetbal was de opkomst van de volkse elementen. Het andere probleem was de toenemende regelgeving van de (K)NVB, waardoor het vrijblijvende karakter werd ontnomen. De toenemende belangstelling voor deze sport heeft ook het monopolisme versterkt, omdat een sterke nationale organisatie vereist werd om het massale karakter te struktureren. Waar het monopolisme dus vooral het gevolg was van de snel toenemende aantrekkingskracht van de sport, veroorzaakte diezelfde tendens een groeiende invloed van de nationale bond. Deze 'schaar' betekende het definitieve einde van de voorname rol van de traditionele verenigingen in het Nederlandse voetbal en uiteindelijk het doorbreken van het volkskarakter van deze sport. Het voetbal was definitief 'ont-engelst' en 'ver-nederlandst'.
Voetbal en de overheid
De autoriteiten waren tijdens de Eerste Wereldoorlog niet onwelwillend tegenover de belangstelling voor het voetbal: het voorkwam dat de soldaten zich onledig hielden met drinken, gokken, vechten en, in die dagen ook populair, het oprichten van soldatenraden en het verspreiden van revolutionaire propaganda. Het was zelfs aanleiding om voor de eerste maal een bijdrage te leveren aan de (voetbal)sport. Geconstateerd werd door de overheid dat het belang van een gezonde bevolking groot was, juist in deze roerige dagen. Sport werd ingezet tijdens een campagne van het leger tegen demoralisatie. De verveling zou het moreel van de soldaten aantasten.
De door het Ministerie van Oorlog geïnstalleerde commissie voor Ontwikkeling en Ontspanning, met name de sub-commissie sport, besloot daarom over te gaan tot het propageren van de verschillende takken van sport onder de gemobiliseerden, teneinde de lichaamsontwikkeling van de soldaten te bevorderen. In veel gedenkboeken van voetbalverenigingen wordt op de Eerste Wereldoorlog tevreden teruggekeken, omdat ze door deze commissie veel nieuwe leden wisten te winnen.[30]
In 1919 ging het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over tot het opstellen van een subsidie-regeling voor de aanleg van sportvelden. De commissie die zich daar mee bezighield rapporteerde in 1921 adviserend aan het ministerie. Voor de eerste maal werd een richting uitgezet voor het overheidsbeleid ten aanzien van sport, gymnastiek en lichamelijke opvoeding. In het rapport werd vermeld dat de commissie zich principieel tegenstander achtte van de koppeling van lichamelijke opvoeding aan het militaire apparaat.[31]
De volksvertegenwoordigers lieten zich niet vermurwen en hielden zich afzijdig van sport, omdat gemeend werd dat de overheid zich verre moest houden van de besteding van ieders vrije tijd. Voor de Amsterdamse Olympische Spelen weigerde het parlement één miljoen gulden uit te trekken, ook al steunde minister De Visser van Onderwijs de aanvraag. Los van enkele incidentele gebeurtenissen zou pas na de bevrijding langzamerhand een idee bij de overheid ontstaan over een sportbeleid.
Feyenoord werd op 19 juli 1908 opgericht, alhoewel het de eerste vier jaren onder een andere naam speelde. In de decennia voor de oprichting had Rotterdam, met name het zuiden, al een voetbaltraditie opgebouwd. In dit hoofdstuk worden deze traditie en de eerste jaren van Feyenoord behandeld.[32]
De naam Feijenoord werd voor het eerst vermeld in 1450. Het was een eiland in de Maas dat zijn naam te danken had aan Feye van der Does. Het eiland werd in de volgende eeuwen onder andere ingericht als galgeveld en pesthuis. Op 17 september 1872 werd de Rotterdamse Handels Vereniging opgericht, met als doel om Feijenoord te ontwikkelen. Zodoende werden bruggen aangelegd en verrezen de eerste arbeiderswoningen. Vanaf ongeveer 1890, toen de eerste industrie zich aan de 'overkant' vestigde, werden deze woningen massaal betrokken.[33]
De eerste door historici waargenomen bal in Zuid rolde kort na 1 juni 1884. Op deze dag richtten P. Droogleever Fortuyn en enkele vrienden de cricketclub Concordia op. Niet veel later ging de club ook voetballen op een terrein op Feijenoord, achter het Stieltjesmonument. Op 7 oktober 1886 meldde het Rotterdams Nieuwsblad dat "de Cricket- en Footballclub Concordia (...) op het terrein te Feijenoord het football-seizoen [heeft] geopend".[34]
Drie jaar later, in 1888, werd de huidige eredivisionist Sparta opgericht. Deze trots van Rotterdam-Noord begon echter in Zuid. In 1887 speelde op Feijenoord al een Sparta, maar het was een kort leven beschoren. In 1888 waagden Guus Laverge, Jan de Vogel en Cees van den Ende een nieuwe en geslaagde poging voor een levenskrachtiger Sparta. Op 13 april 1889, toen de terreinen op Feijenoord steeds intensiever werden gebruikt, verkreeg de vereniging toestemming van directeur De Jongh van Gemeentewerken te verhuizen naar "de opgehoogde gronden ten westen van de Heuvel".[35]
Ondanks het intensieve gebruik van de voetbalvelden in de wijk, kwam tot 1893 niemand op het idee zijn vereniging Feyenoord te noemen. Pas op 14 oktober 1893 dook de naam op in een aankondiging in de NRC: "Zondag om half twee zal er op het exercitieveld te Crooswijk een voetbalmatch plaats hebben tussen het 1ste elftal der R.C. en V.V. Neptunus en het 1ste elftal der F.C. en V.V. Feyenoord". Beide clubs speelden in het seizoen 1893-1894 in de derde klasse, en eindigden toen achter kampioen Kralingen. Vanaf het volgende jaar werd nooit meer iets vernomen van dit Feyenoord. Wellicht dat de hierboven aangehaalde wedstrijd tegen Neptunus parten speelde: Feyenoord verloor met 12-0.[36]
Nog een andere bekende Rotterdamse vereniging heeft in Zuid gespeeld: Excelsior. Deze op 23 juli 1902 opgerichte club zag zich in 1907 gedwongen om haar terrein op Woudestein te verlaten. De aanleg van een paardenrenbaan deed deze voetballers uitwijken naar het Afrikaanderplein in Zuid. Daar hebben ze niet al te lange tijd gespeeld, omdat het succes van de renbaan enigszins onder de verwachtingen bleef. Daardoor kreeg de voetbalclub weer de ruimte het stadion te benutten.[37]
Wilhelmina
Op 19 juli 1908 besloot een aantal jongens een voetbalvereniging op te richten na een vriendschappelijk potje straatvoetbal bij de Wilhelminakerk aan de Oranjeboomstraat. Het waren G.A. Muller, C. van Baaren, G.D. van Leerdam, L. den Hartog, H. Mulder en N. Struys die in café De Keyzer op de hoek van de Damstraat en de Persoonshaven besloten, onder het genot van een glas bier, een voetbalorganisatie te beginnen. Gekozen werd voor de naam Wilhelmina, wat zowel een verwijzing was naar de kerk aan de Oranjeboomstraat als het lid van het Koninklijk Huis. Het rood-wit-blauwe tenue, oorspronkelijk van West Ham United, gaf extra uitdrukking aan de vaderlandsliefde onder de jongens.
Op 82-jarige leeftijd, zo'n 65 jaar na de geboorte van Wilhelmina, keek Van Baaren nog eens terug: "We speelden (...) op pleintjes en in straatjes, peerden met doffe poffers tegen het lappending dat als voetbal dienst deed en slechts op hoogtijdagen, als een van mijn vriendjes bv. jarig was geweest en een echte gummibal als geschenk had gekregen, trapten we tegen een echt balletje, tot verbijstering der voorbijgangers, tot schrik onzer ouders, tot hoop en glorie van de schoenmakers en menige agent heeft ons daar het vuur nog meer uit de sloffen doen lopen als hij ons wegens straatschenderij wilde bekeuren, want voetballen in straatje of op pleintje was niet alleen mensonterend, doch druiste in tegen alle normen van burgerfatsoen waartegen diende te worden opgetreden. Zo waren die dagen! Omdat we niets om handen hadden was voetballen ons enig verzetje en bij het wegkantelen van onze jeugdjaren rijpte langzamerhand in ons het verlangen een echte club op te richten en daarvoor werd dan op die 19e juli van het jaar 1908 de eerste steen gelegd."[38]
In april 1909 trad een aantal leden van Volharding, afkomstig uit de buurt van de Rijnhaven, toe. Daarop werd een nieuwe naam gekozen: HFC. Volgens de een betekende dat Hillesluise Football Club, de ander hield het op Hillesluis-Feyenoord-Combinatie. De discussie daarover zou niet lang duren, omdat in hetzelfde jaar de Rotterdamse Voetbalbond (RVB) de naam weigerde op het moment dat HFC zich inschreef voor de Tweede Klasse RVB. In Haarlem bestond al een HFC, en zodoende was de volgende wederdoop vereist. Een voorstel van rechtsbuiten Jan van Ouwerkerk om de club Celeritas te noemen werd aangenomen. Niet omdat de voetballers wisten wat het betekende, maar "het klonk niet onaardig"[39]. Behalve de naamswisseling werd ook een nieuw kostuum aangemeten. De nationale driekleur werd vervangen door een geel-zwart gestreepte trui met witte broek. Het Afrikaanderplein werd nu de vaste plaats voor de thuiswedstrijden.
In het seizoen 1911-1912 speelden in het derde elftal de leden van de overgenomen club Crescendo, waaronder de latere trainer en 'internationaal' Adriaan Koonings en toekomstig bestuurslid van Feyenoord Jo van Rikxoort[40]. Aan het eind van dat jaar promoveerde het eerste elftal naar de Derde Klasse van de NVB.
Op 1 mei 1912 startte Kees Rietveld een clubblad, dat echter na een jaar al bezweek onder slechte financiële omstandigheden. Op 1 juni 1917 werd een nieuwe poging gewaagd die wel tot een vast clubblad leidde. Het blad zou voortaan door het leven gaan als De Feyenoorder en uitgroeien tot één van de beste clubbladen van het land. Voor dat laatste was met name L.A.H. Heesakker, in de jaren twintig bestuurslid, verantwoordelijk.
Feyenoord
Na de promotie naar de NVB-competitie bleek in Den Haag al een Celeritas te spelen en moest de naam wederom worden gewijzigd. Begin juli 1912 werd daarover een bijeenkomst belegd: "Nadat de voorzitter nog eens uiteengezet had, dat wij hiertoe met het oog op de toetreding tot de NVB gedwongen waren, werden de volgende namen voor de Vereniging ter tafel gebracht: RVV Feyenoord, RVV Het Zuiden en RVV Mars. De stemming had tot resultaat dat RVV Feyenoord 21 stemmen verwierf, Het Zuiden 4 en Mars 2 stemmen, zodat aangenomen was de naam RVV Feyenoord".[41] De clubkleuren werden ook meteen veranderd: vanaf dat moment betrad Feyenoord in de bekende rood-witte shirts met zwarte broek de vele voetbalarena's. Het shirt was oorspronkelijk afkomstig van de Engelse Bolton Wanderers.
In 1916 trad wederom een nieuwe vereniging toe. Door Combinatie Sterk (DCS) was juist voor de fusie met Feyenoord ontstaan uit de clubs FVV en 't Zuiden. Tijdens een bijeenkomst op 16 september wees de meerderheid van DCS de fusie nog af, om precies een week later alsnog toe te treden. Bij de nieuwe leden zaten Kees Pijl en Harry van Esch. Pijl werd later international en trainer van zijn nieuwe club. Van Esch zou uiteindelijk veertig jaar in het bestuur van de Rotterdamse voetbalclub zitting nemen.[42]
De eerste grote verhuizing
Tijdens dit fusiejaar bevond Europa zich in de Eerste Wereldoorlog. Als gevolg van de voedselschaarste werd het Afrikaanderplein ingericht als volkstuin, en was een nieuwe locatie vereist. Feyenoord was reeds gedwongen de laatste thuiswedstrijden van het jaar 1916-1917 te spelen op het Xerxes-terrein, maar door goede contacten met de rijke zakenman 'Ome Sjaak' Barzilay kon vanaf 26 augustus 1917 een terrein aan de Kromme Zandweg, direkt achter de Dordtsestraatweg, worden betrokken. Op 1 augustus 1927 werd het terrein definitief gekocht van 'Ome Sjaak'.
De nieuwe accomodatie had meer zit- en staanplaatsen dan het Afrikaanderplein. Op het plein stonden tijdens de thuiswedstrijden de toeschouwers om het veld en kleedden de spelers zich om achterin een café. De capaciteit van de eerste jaren aan de Kromme Zandweg lag rond de 400 zitplaatsen en bood na uitbreidingen 1.008 mensen een plaats. In de laatste jaren bood het terrein plaats aan 22.000 mensen.[43]
Een volgend ijkpunt in de geschiedenis van de Rotterdamse club is het jaar 1921. Allereerst promoveerde Feyenoord naar de Eerste Klasse A. In hetzelfde jaar trok de promovendus trainer Mr. Julian aan. De eerste oefenmeester van Feyenoord hield zich niet alleen bezig met de spelers uit de hoofdmacht, maar ook de andere teams vielen onder zijn hoede.
Op 27 juni 1923 werd de naam enigszins gewijzigd in Rotterdamse Voetbal- en Athletiek Vereniging Feyenoord. Zo werd officieel vastgelegd dat sinds 1918 ook de atletiek kon worden beoefend, alhoewel deze sport zich nooit in zo'n grote belangstelling als het voetbal mocht verheugen.
In 1924 won Feyenoord voor de eerste maal de nationale titel. Deze prestatie werd tot 1933 nog eenmaal behaald in het seizoen 1927-1928. Op 15 juni 1930 werd daarnaast de KNVB-beker, officieel nog de Holdert-beker[44], gewonnen.
Vanaf 1901 kende Rotterdam een eigen toernooi rond de zogenaamde Zilveren Bal, dat op het Sparta-terrein afgewerkt werd als voorbereiding op het nieuwe seizoen. In 1924 behaalde Feyenoord voor de eerste maal de finale, maar verloor met 2-0 van het Haagse HBS. In 1926 werd de beslissende wedstrijd met 3-2 gewonnen van Willem II (Tilburg), waarna Feyenoord niet meer was weg te slaan uit de finale. In 1927, 1931 en 1932 verloor de club de finale en in 1928 werd deze gewonnen.
Vanaf haar oprichting in 1908 was de vereniging gegroeid van een groepje jongens met een hijgende politieagent in de nek naar een vooraanstaande club. In eerste instantie speelde de vereniging op het Afrikaanderplein zonder goede faciliteiten en zal ze vooral haar aanhang gevonden hebben in de direkte omgeving. Na toetreding van enkele andere voetbalclubs en het behalen van verschillende kampioenschappen trad Feyenoord toe tot de nationale competitie van de NVB. Op dat moment kreeg de club ook betekenis en uitstraling buiten de eigen wijk. Met het behalen van de eerste nationale titel groeide de invloed nog verder. Uit de ledenaantallen blijkt deze groei.[45]
1915 56 1927 342
1916 94 1928 373
1921 ±100 1929 372
1924 254 1930 451
1925 256 1931 618
1926 275 1932 661
Niet voor niets waren de leden bijzonder trots op hun geschiedenis. Henk Das schreef een 'geschiedenis met plaatjes'[46] en 'Dick', waarschijnlijk Phida Wolff, het gedicht 'Vroeger'.
NEDERLANDS VOETBAL VAN 1933 TOT 1940
Het voetbal in de jaren dertig was uitgegroeid tot een echte volkssport. De beoefening vond plaats door mannen en jongens uit alle lagen van de samenleving, wedstrijden werden door iedereen bezocht en tijdens internationale toernooien leefde het hele land mee. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de verzuiling die zich ook in de sportwereld manifesteerde, maar zich desondanks onderscheidde van de rest van het verkokerde Nederland. Daarna wordt ingegaan op 'mental training' en 'concentratie', die gezamenlijk een speelmethode vormden die centraal stond in met name het spel van het Nederlands Elftal. Om de verrichtingen van het Oranje in de jaren dertig te kunnen volgen is inzicht nodig in deze toenmalige revolutionaire methoden. De belevenissen van het nationale elftal op onder andere de Wereldkampioenschappen in Italië en Frankrijk komen daarna aan bod. Tot slot volgt een beschouwing over de interesse die de overheden hadden voor het leven van de Nederlandse sporters.
Dat het voetbal in de jaren dertig een volkssport was geworden bleek onder andere uit de samenstelling van het Nederlands Elftal. Zoals in het hoofdstuk over het nationale voetbal vóór 1933 stond, had zich daar tussen 1900 en 1929 een verschuiving ten gunste van het volksmilieu voltrokken. Deze zette zich voort in de jaren dertig[47]:
1930-1940
Betere milieu 14%
Betere middenstand 15%
Volksmilieu 71%
Sportieve verzuiling
In de jaren dertig liet de KNVB zich negatief uit over de vermenging van sport met politiek of religie. In de ogen van de bond waren dit twee gescheiden werelden die nooit en te nimmer met elkaar vermengd mochten worden. Tevens gold een meer opportunistische reden: de KNVB was van de verschillende bonden veruit de grootste en voorzag daarom een overname van de 'kleintjes'. De organisatorische verzuiling van de voetbalwereld zinde de Koninklijke niet. Toch betekende het bestaan van verschillende bonden op levensbeschouwelijke basis niet dat de verzuiling doorgedrongen was tot in alle lagen van de sporters.
Tot grote frustratie van bijvoorbeeld de NASB weigerde de Amsterdamse volksclub De Volewijckers, met onder andere de communist en toekomstige verzetsleider Gerben Wagenaar in de gelederen, uit te komen voor deze bond. Zelfs de partij bemoeide zich ermee. Zo sprak een SDAP-congres uit dat "het moreel niet geoorloofd wordt lid te zijn van een niet-moderne vakbond, en wie van ons zou het in zijn hoofd halen lid te zijn van b.v. de AVRO in plaats van de VARA? Maar in de sportwereld onderkent men de verschillen niet."[48] Volgens oud-speler van De Volewijckers Tip de Bruin was de reden van het niet willen spelen in 'arbeiderscompetities' simpel: "We waren te goed voor de arbeidersvoetbalbonden."[49] De club ontmoette liever gelijkwaardige tegenstanders, en die zaten aangesloten bij de KNVB. Het was jammer voor de SDAP, maar congressen stellen geen elftallen op.
Binnen de katholieke beweging gold hetzelfde, alhoewel de organisatiegraad daar hoger lag dan bij de sociaal-demokraten en communisten. Waarschijnlijk waren de katholieke leiders ontevreden over het in hun ogen te lage aantal geloofsgenoten in 'zuivere' organisaties, omdat in 1933 een Bisschoppelijk Mandement inzake de sport werd afgekondigd. Een ieder werd gewaarschuwd voor aansluiting bij neutrale sportorganisaties.
De protestant-christelijken hingen wel trouw hun eigen verenigingen aan. Dat de ledenaantallen in vergelijking met de neutrale sportbonden desondanks laag bleven werd veroorzaakt door de toen heersende aversie tegen sportbeoefening in die kringen.
Ondanks de trouw van de laatste groep is dus de niet-verzuilende tendens in de sportwereld van de jaren dertig opvallend. Sport en politiek waren gescheiden werelden. Tot slot nog (een benadering van) de ledenaantallen van de verschillende niet-neutrale voetbalbonden in de jaren dertig[50]:
Katholiek 33.000
Sociaal-demokraten ± 11 à 12.000
Protestant-christelijk maximaal 4.500 (in 1939)
Communisten enkele honderden
De KNVB groeide sterk in de jaren dertig:[51]
1933 56.534
1934 60.636
1935 65.789
1936 73.451
1937 76.059
1938 77.469
1939 79.107
1940 90.922
De kansen voor de KNVB om op korte termijn over te gaan tot een eenwording van de voetbalwereld waren hier dus groter dan elders in het maatschappelijke leven. Veel voetballers speelden al in de jaren dertig buiten hun zuil en de KNVB was numeriek veel sterker dan de rest. Het enige probleem was dat de levensbeschouwelijke sportorganisaties nog niet rijp waren om te fuseren tot hetzij een federatie danwel een eenheidsbond. Daarvoor waren externe krachten nodig, die zich in het volgende decennium aandienden.
Mental training en Concentratie
Het Nederlandse voetbal van de jaren dertig, met name op internationaal niveau, is bekend geworden door de begrippen 'mental training' en 'concentratie'. Wat hielden deze begrippen in?
Daarvoor wordt het woord gegeven aan sportjournalist Joris van den Bergh: "Mental training is sportbeoefening met de geest en concentratie is de samentrekking van al zijn innerlijke, geestelijke en physieke krachten op het gestelde doel."[52] Deze twee waren niet los van elkaar te zien: het ene was verstrengeld met het andere. Concentratie alleen, of mental training zonder concentratie, was nutteloos.
Beide methoden werden aangewend om het moreel van de sporter of spelersgroep te verhogen. Onder moreel werd strijdlust en gevechtskracht verstaan, of, zoals Van den Bergh het uitdrukte: "Het 'moreel' is de graad van concentrering, van gebondenheid aan een dominerende factor, welke zelf niet uit de sfeer van het individuele leven te verkrijgen is, maar die van elders indaalt. Dit 'elders' wordt in de persoonlijke beleving gevonden en juist als dit gevonden wordt, is de voorwaarde voor het moreel eerst vervuld."
Van den Bergh waarschuwde daarop om 'moreel' te verwarren met 'geestdrift' of het nastreven van de driften van de natuur. Waar 'geestdrift' vuur is, is 'moreel' het heilige vuur, dat wil zeggen "een verterende gloed, ontstoken en onderhouden door iets, dat buiten en boven het dagelijkse leven ligt". De sporter die zich daaraan overgaf, verwierf opofferingsgezindheid, wilskracht en standvastigheid; essentiële karaktereigenschappen voor een goed moreel.
Tot slot merkte Van den Bergh op dat het moreel alleen dan kracht en stabiliteit tonen kan als de idee "welke het moreel fundeert, objectief realiteitskarakter bezit, d.w.z. zich als een duidelijk omgrensd iets voordoet, iets, dat niet vaag is, als een vermoeden, niet subjectief als een mening of gevoelen, maar objectief, concreet als een vaststaand feit."[53]
Van den Bergh wees erop dat concentratie de samentrekking van innerlijke, geestelijke en physieke krachten was. Om dat de spelers goed bij te brengen werden de trainingen in feite in drie gedeelten gesplitst. Jaap van der Leck, in het seizoen 1944-1945 oefenmeester van kampioensploeg de Volewijckers, paste die splitsing toe. Van der Leck was een groot aanhanger van de nieuwe ideeën, die de basis vormden van zijn aanpak. Hij verdeelde zijn oefeningen in lichamelijke, verstandelijke en geestelijke training.
Het eerste deel richtte zich op ademhaling, bloeddruk en alles wat er komt kijken bij een optimaal functionerend lichaam. De verstandelijke training beoogde de speler het inzicht te verschaffen waarom iets werd gedaan. "Dus bij het stoppen [van de bal] b.v.", lichtte van der Leck toe, "moet hij [de trainer] eerst vertellen, hoe de houding en de bewegingen van de benen en voeten moeten zijn." Spelsystemen behoorden door de spelers begrepen te worden, het mocht geen invuloefening worden. Alleen geboren voetballers hadden deze training niet nodig, maar die "zijn evenwel op de vingers van een hand te tellen".[54]
Als derde was er de mental training, die niet verward mocht worden met de verstandelijke oefeningen. Een spelersgroep hoorde een doel voor ogen te hebben waarop het zich concentreren kon; 'de idee' om het in Van den Bergh's woorden uit te drukken. Ga voor de overwinning, of voor de afdelingstitel, neem revanche of wat dan ook, maar koester een ideaal waarheen gewerkt wordt. Een doel dat met de hele ploeg, inclusief de trainer (of leider) en de aanhangers, behaald moest worden. Zolang het maar een doel was dat verwezenlijkt kon worden.
Het was niet iedere trainer gegund alle drie de facetten te beheersen. Indien iemand daartoe wel in staat was, was dat mooi, maar als dat niet kon behoorde een speciale 'mentaltrainer' benoemd te worden. Zo geschiedde het ook bij Oranje: Lotsy nam de geestelijke kant op zich en Bob Glendenning de technische.
Iedereen had zijn taak om het ideaal na te streven. De spelers concentreerden zich de gehele week op de aankomende wedstrijd. Voetbal ging verder dan twee helften per week afwerken, om daarna weer het alledaagse leven op te pakken. Het was gewoonte om de laatst gespeelde wedstrijd met de totale groep te evalueren. Goede punten werden geprezen en de slechte punten constructief bekritiseerd. Van der Leck had bijvoorbeeld na zijn aanstelling bij de Volewijckers aan alle leden een brief gestuurd, waarin hij vroeg om geen afbrekende kritiek meer te leveren, omdat dat ondermijnend werkte[55].Bij die brieven liet hij het niet: net zoals Lotsy dat deed bij de internationalen, stuurde Van der Leck elke week een pennevrucht aan de spelers om ze aan te sporen voor de aankomende match.
Daarmee komen we op de rol van de trainer. Zoals we al zagen evalueerde hij de wedstrijden en stuurde hij brieven om de geest scherp te houden. Hij was vooral de leider, beter gezegd, de Leider. "Geestelijk contact moet groeien. Waardoor? Ja, waardoor! Door het vertrouwen, dat de spelers hebben in de mentaltrainer, door zijn bezieling, door de juistheid van zijn woorden, door het mede aanvoelen van het belang van het gesprokene."[56]
Volgens Van der Leck hielden zich nogal wat beunhazen op onder de mentaltrainers, die dachten dat het volstond om op de juiste toonhoogte "Werken" en "Zet 'm op, knul" te roepen, terwijl de speler hem stilletjes uitlachte. De leider hoorde overtuigd te zijn van het doel, dit met heldere en stellige stem te verkondigen en de spelers te inspireren tot grootse daden. Lotsy gebruikte daarvoor zijn beroemde, c.q. beruchte 'donderpreken', terwijl Van der Leck liever de stilte handhaafde in de kleedkamer om de concentratie niet te doorbreken.
De aanhangers tenslotte waren de twaalfde man die hun spelers aanmoedigden tot grootse daden, ze het vuur in het spel brachten. Te veel enthousiasme kon echter weer tegendraads werken.
Op 11 maart 1934 gaven Lotsy's elf een verschrikkelijk pak slaag aan België door met 9-3 te winnen. De stemming onder de Oranjesupporters zat er tijdens deze slachting zo goed in dat iemand het in zijn hoofd haalde om "tien, tien, tien" te roepen. Aangezien dat voor de eerste keer gebeurde, veroorzaakte dat veel ophef. "Velen hebben dat uitermate onsportief gevonden en in de pers, zowel als door de radio, is daartegen een grote actie gevoerd."[57]
Van den Bergh was ook ontstemd over de aktie, maar niet vanwege de onsportiviteit. "O n z e spelers hadden deze aanvuring niet nodig. Voor onze spelers bedoeld, vuurde deze kreet echter de Belgen aan. (...) Bij latere gelegenheid (...) werd het geval nog eens opgehaald. 'Als die schreeuwlelijk zijn mond had gehouden, zouden het dubbele cijfers zijn geworden. Hij had de Belgen een nieuw doel, de verbeten wil tot het maximale ingeschreeuwd'".[58] Eén schreeuwlelijk kon dus heel veel kapot maken.
Als de wedstrijd afgelopen was, en de strijd gestreden, kregen de spelers tijd voor afleiding. Na spanning, ontspanning, aldus Van der Leck en Van den Bergh. Tijd om even de zinnen te verzetten, een biertje te pakken, sigaretje erbij. Maar voor de volgende ontmoeting hoorde alles in het koppie weer op de wedstrijd gericht te zijn.
Lichaam, verstand, ziel: de heilige voetbaldrieëenheid. Beheers de techniek, leef gezond, weet waarom je een bepaald systeem speelt en concentreer. "Het zou niettemin verkeerd zijn", verduidelijkte Van der Leck, "te menen, dat daarvoor een middelbare schoolopleiding vereist is. Algebra- of meetkundeformules zijn hiervoor niet nodig. De meest eenvoudige arbeider met een zeer bescheiden schoolopleiding ontpopt zich vaak als een uiterst intelligente speler en hoeveel spelers bereikten niet op de voetballadder een ongekende hoogte, terwijl zij toch zeker niet tot de snuggersten behoorden?"[59]
Het was niet de sociale afkomst die bepaalde of iemand al dan niet een goede voetballer zou worden. Een student, een havenarbeider of een werkloze konden allemaal topsporters worden. Dat wil echter niet zeggen dat iedereen geschikt was om topprestaties te leveren en om zich over te geven aan geestelijke trainingen.
Het is wellicht bijna overbodig om erop te wijzen, maar de aanhangers van deze ideeën achtten het vanzelfsprekend dat alleen mannen in staat waren tot het ontwikkelen van een grote geestelijke kracht. Het zwakke geslacht was daarvoor veel te emotioneel en zodoende niet in staat zijn energie langdurig te concentreren op één doel. Zoals altijd was ook hier sprake van de spreekwoordelijke uitzondering: alleen sportvrouw Helen Wills bezat volgens de sportjournalist de vereiste talenten en inzichten. "En dit is reeds op zichzelf merkwaardig, want concentratie schijnt sportvrouwen moeilijker te vallen dan sportmannen."[60]
Ook niet alle mannen waren geschikt voor deze specifieke oefeningen. "Mental training en concentratie", schreef Van den Bergh, "zijn niet voor de massa. Voor mental training en concentratie moet men het gevoelige vermogen bezitten, men moet er het innerlijk voor hebben, men moet er 'de ziel' en de samentrekkende kracht voor bezitten. De tastzin van het gevoel is hier pionier-wegwijzer."[61]
Topmens moest je zijn, anders was elke mental training nutteloos. De uitverkorene moest echter niet denken dat alles wat hij leerde alleen voor zichzelf bedoeld was. Het dagblad de Telegraaf boog zich medio 1928 over deze kwestie en schreef daarover de volgende passage, die de volledige instemming verwierf van Van den Bergh: "De topmensen zijn nodig voor hen, die lager dan zij zelven staan. Zij kunnen hun betekenis in zichzelve hebben, zij zijn waardevol door hun topprestaties op zichzelf, maar zij krijgen hun grootste betekenis door hun invloed op de gemeenschap. Dit geldt op alle gebied."[62]
En met deze constatering wordt het laatste belangrijke punt van mental training en concentratie aangesneden: het belang voor het maatschappelijke leven. Wederom Van den Bergh: "Vrijwillige ideële opoffering en toewijding zijn sierplanten, welke in de mens lang blijven nabloeien. Geteeld op de bodem van de sport planten zij zich zelven over naar het terrein, waar de algemene waarde en de persoonlijke betekenis van de mens tot wasdom komen. De extra grote waarde van zodanige serieuze sportbeoefening is dan ook, dat haar 'morele buit' zich later in het dagelijkse en maatschappelijke leven blijft weerspiegelen. De onstoffelijke cultuur, de innerlijke winst, in de karaktervormende, vaak zo harde en moeilijke trainingsjaren verworven, is een winst voor het ganse leven. Een blijvend, onvervreemdbaar bezit."[63]
Het Nederlands Elftal
Het was dus dit model dat Lotsy toepaste bij Oranje. Het Nederlands Elftal had dringend een oppepper nodig, nadat het tussen 5 juni 1928 en 2 november 1930 maar één keer gewonnen had. Niet voor niets dat KNVB-voorzitter Van Prooye in 1931 zei dat er een Nederlands Elftal moest komen dat kon winnen, om meteen daarna de Keuze-Commissie (KC) in te stellen. De taak die deze meekreeg was het samenstellen van een nationaal team dat kon winnen.
In 1930 was de Technische Commissie, die zich tot dan toe bezighield met de samenstelling van Oranje, uitgebreid met Lotsy en A.W. Verlegh (die spoedig daarop zich terugtrok). De heren Herberts, Mundt en Lotsy zouden zitting nemen in de KC. Herbert-Lotsy-Mundt, ofwel HLM. "Het Lukt Misschien", zeiden de sceptici. "Nee", antwoorde de optimisten, "HML: Het Moet Lukken!"[64]
Lotsy toog aan het werk en merkte enige bijzonderheden op. Zo bleek zijn team beter te spelen in uitwedstrijden dan thuis. Dat komt, zei hij, omdat de spelers dan langer bij elkaar zijn en elkaar beter leren kennen. Daarvoor gebeurde het nog wel eens dat de voetballers elkaar nog nooit hadden gezien als ze gezamenlijk het veld betraden. De teamgeest had versterking nodig met gezamenlijke trainingen en daarvoor werd het terrein van het Haagse VUC uitgekozen. Dat was het eerste terrein met verlichting, zodat 's avonds getraind kon worden.
Op die plek werd de zogenaamde 'Wondertent' ingericht. Het was een recreatie-tent zonder enige charme, "'n aannemerstent met enig zit-gerei er in"[65]. Het Sparta-terrein had natuurlijk ook gekund, maar dat was te luxe en daardoor kon de aandacht van de spelers van het enige doel, het strijden voor de eer van de nationale driekleur, afgeleid worden.
Wat speelde zich allemaal af in die Wondertent? Nogmaals Van den Bergh: "Primair was: de spelers, die de nationale ploeg vormden, eens per week bijeen te hebben; primair was: de heterogene bestanddelen in morele zin te versmelten. (...) Ja, zó versmolten tot een bezielde, een verrukte eenheid en zó als groep omstrengeld door de koorden der machtige begeerte het gestelde doel te bereiken, diende de nationale ploeg van Nederland op te rukken."[66] Daarnaast werd er gewoon lichamelijk getraind met bijvoorbeeld het schieten op een doel vanuit verschillende hoeken. Want het beheersen van die vaardigheid kon tenslotte ook geen kwaad.
In die Wondertent en in de kleedkamers stak Lotsy zijn donderpreken[67] af, waarin alle spelers duidelijk werd gemaakt waarvoor zij streden. Het was niet hun eigen belang, nee, het was ook niet het belang van hun club, welnee, maar alles draaide om de nationale belangen. Verdedigt de driekleur, houdt 's Neerlands naam in den vreemde hoog en strijdt, strijdt!
"Er kwam een andere geest onder de spelers", herinnerde Van Emmenes zich. "De spelers in afwachting van de dingen, die komen zullen en ineens de volle aandacht, de spanning bijna, als Lotsy het woord neemt. Ademloos zitten ze ten slotte te luisteren naar die technische en tactische wenken, die Lotsy geeft, maar vooral bij zijn peroratie, als hij met stemverheffing wijst op de belangrijke taak, die de spelers wacht als zij straks de kleuren van de ons allen zo dierbare vlag gaan verdedigen. Er gaat wat trillen bij de jongens, maar ook bij de officials en bij de andere aanwezigen."[68]
Er schijnen spelers gehuild te hebben bij die toespraken, gevuld met ongekende emoties en met gebalde vuisten. Dat ging niet voor iedereen op, al heeft Van Emmenes dat door zijn eigen emoties niet gezien. Bep Bakhuys luisterde doorgaans met een half oor en Kees Rijvers ergerde zich aan de verheven woorden.[69] Ook werd erop gewezen dat ondanks alles het de voetballers waren die de wedstrijd speelden. Een donderspeech voor een ongetalenteerde speler had geen zin, maar mensen als Van Heel, Bakhuys en Kick Smit waren altijd al betrouwbare krachten geweest.
Er werd in deze periode vaker gewonnen dan in de voorafgaande jaren, maar moeilijk was dat niet. Na enkele magere jaren is elke kleine stap voorwaarts een sprong over een ravijn. Het is vooral de "tien,tien"-overwinning op België geweest die Lotsy's faam deed groeien. Ook de eerder op de zuiderburen behaalde overwinning van 1932 (2-4) maakte veel emoties los, omdat daar een einde werd gemaakt aan de 'jaarlijkse nederlaag'. Van Emmenes was na deze winst zo blij dat hij op de banken sprong en gilde dat het een lieve lust was. "Ik kón het niet helpen", verontschuldigde de verslaggever zich veertien jaar later, "dat ogenblik vergoedde alle narigheid van 'de jaarlijkse nederlaag', dat ogenblik van triomf na de misère die we hadden beleefd als we daar op dat provinciale stationnetje [in Deurne, België] bijeen dromden."[70] Honger maakt rauwe bonen zoet, ook in de voetballerij.
In deze jaren werd de uitdrukking 'het krankzinnige kwartiertje' geboren. Het was een moment in de wedstrijd, ongeveer vanaf de tiende minuut in de tweede helft, dat Oranje het op zijn heupen kreeg en in vijftien minuten het ene doelpunt na het andere scoorde. Het was in dit kwartier dat een wedstrijd door de Nederlanders werd beslist. Van den Bergh was echter ontstemd over dit nieuwe begrip.
"Hetgeen de pers en het publiek 'het krankzinnige kwartiertje' noemden", fulmineerde hij, "was echter het meest verheven moment van de werking der mysterieuze krachten, een summum, waartegen het moreel der tegenpartij scheen weg te zakken. (...) Het waren dezelfde mensen, dezelfde spelers, met dezelfde spieren en gaven, op dezelfde dag, op hetzelfde veld, bij dezelfde voetbalcapaciteiten, doch een kwartier lang waren het àndere spelers, doordat de innerlijke geladenheid hun de spankracht had gegeven, welke de topprestatie behoeft."[71]
'Was meneer Lotsy maar hier'
Vol verwachting trokken de jongens in 1934 naar Italië om deel te nemen aan de Wereldkampioenschappen. Nederland had zich geplaatst voor de WK door in de kwalificatiepoule met België en de Ierse Vrijstaat als eerste te eindigen. België ging als nummer twee ook verder, terwijl de Ieren het toernooi konden afschrijven. Heel Nederland stond vanaf de kwalificatie op zijn kop. Het 'We gaan naar Rome' werd door iedereen gezongen[72]. 7.000 Supporters reisden hun idolen achterna per autobus, per auto en zelfs per fiets. Het hele land was gek en dol.
Karel Lotsy was al vertrokken naar het schiereiland omdat hij, hoe kon het anders, zitting had in het organiserende comité. Door zijn drukke werkzaamheden had hij weinig tijd zijn spelers te bezoeken, waardoor één van hun de verzuchting "Was meneer Lotsy maar hier" slaakte. Bakhuys amuseerde zich echter uitstekend: "Jongens, wat is het hier mooi! Schitterend mooi!"[73]
Zwitserland was de eerste tegenstander. Zwitserland was ook de laatste tegenstander, want het bergvolk trok met 3-2 aan het langste eind. Zo eindigde de korte vakantie van 7.000 fans en het WK van Oranje. Wat was er nu fout gegaan, behalve dat de Zwitsers één keer meer het net vonden dan de Nederlanders?
De eerste fout was de opstelling van doelman Gejus van der Meulen. Deze reisde niet mee met de rest van het team en nam daarnaast zijn vrouw mee. Vanwege zijn individuele reis was hij niet meegegroeid in de teamgeest, terwijl de aanwezigheid van zijn echtgenote de afgunst opwekte van de andere spelers die hun wederhelft niet mee mochten nemen.
De aanwezigheid van de keeper wekte verdere emoties op, omdat hij aan de voorbereiding part noch deel had gehad. Iedere speler erkende dat Van der Meulen een groot sporter was, maar begreep toch niet wat hij te zoeken had in de selectie. Waarom was Leo Halle van Go Ahead of Adri van Male van Feyenoord niet opgesteld, vroegen ze zich af. Daar bleek meneer Lotsy achter te zitten.
De mentaltrainer had persoonlijk de hand gehad in Van der Meulen's opstelling. Lotsy durfde het niet aan om bijvoorbeeld Van Male te selecteren, alhoewel het tijdschrift de Revue der Sporten hem 'de doelman van de toekomst' noemde. Lotsy vond het echter belangrijker dat Van der Meulen in staat gesteld werd om zijn vijftigste interland te mogen spelen, hetgeen een record zou zijn. In een persoonlijke brief aan Van Male vroeg Lotsy begrip om deze maatregel, en vertrouwde hem toe dat in de nabije toekomst zijn beurt nog komen zou. Deze bijzondere eigen interpretatie van teamgeest bekortte Van Male's internationale carrière.[74] Naar aanleiding van deze gebeurtenissen is het begrijpelijk dat de Revue der Sporten Lotsy verweet te doen aan vriendjespolitiek.
Alles bij elkaar was het probleem niet dat er een slechte doelman geselecteerd werd, maar dat de teamgeest, de concentratie verbroken werd. En aangezien Lotsy het zo druk had in het organiserende comité had hij weinig gelegenheid de brokken te lijmen.
Van Emmenes bespeurde meer fouten. De TC had de reis naar Italië veel te vroeg gemaakt, om de spelers rust te gunnen. Het was dan wel schitterend mooi, maar de concentratie werd daardoor wel verstoord. Al die luxe en nieuwe indrukken brachten de ploeg uit balans. En die lichamelijke rust? "Een gezonde Hollandse jongen is een paar uur na de zwaarste wedstrijd alweer alle vermoeidheid vergeten, aangenomen dat hij geen letsel opgelopen heeft."[75] Het ging om de geestelijke rust, en die was totaal weg na alle uitstapjes, grappen en grollen.
Van Emmenes had alles van dichtbij meegemaakt, en was getuige van de afnemende teamgeest. "Ik heb aldus ook kunnen merken, dat de spelers langzamerhand in een stemming vervielen, die niet meer de juiste was. Ze kregen te veel gelegenheid en te veel tijd om met elkaar over alles en nog wat te praten en juist het feit, dat zij het zo goed hadden, leidde er toe, dat zij onder elkaar aanmerkingen gingen maken op alles en nog wat."[76]
Hoe dan ook, alles was voorbij. Maandenlang woedde de discussie over het teleurstellende resultaat. Zou er iemand op het idee zijn gekomen dat de Zwitsers misschien beter waren die dag? Als Zwitserland had verloren was Van der Meulen de grote held geweest. Maar goed, de winnaar heeft altijd gelijk.
In 1934 deed Lotsy afstand van de voorzittershamer van de TC, om later ook uit de KC te stappen. Bestuursfuncties bij het Nederlands Olympisch Comité en de wereldvoetbalbond FIFA slokten te veel tijd op. De concentratie en mental training waren toen geen verleden tijd geworden.
De spelers van het nationale team brachten hun oefeningen van de Wondertent mee naar hun eigen club, zodat ook daar bekendheid gegeven werd aan de nieuwe methode. De Volewijckers bijvoorbeeld zouden in het seizoen 1943-1944 kampioen worden aan de hand van de mental training. Journalisten als Van Emmenes propageerden ook na de oorlog nog de revolutionaire methode. Ondanks alles was Oranje over zijn hoogtepunt heen. Er werd wellicht meer gewonnen dan eind jaren twintig, en met grote cijfers, maar landen als Engeland en Duitsland bleven een maatje te groot. Tegen de Engelse profs werd in 1935 een 0-1 nederlaag geleden en de Duitsers versloegen in hetzelfde jaar Nederland met 2-3.
Bij een volgende ontmoeting tussen Nederland en Duitsland in 1937 blijkt de stelling dat de Duitsers-haat ontstond als gevolg van de bezetting onjuist. Nadat in de laatste minuut Nederland 2-2 scoorde, tevens de eindstand, merkte Van Emmenes op: "En nog altijd vraag ik mij af, waar wij Nederlanders op dat moment meer verheugd over waren: over het feit dat aldus een hoogst eervol gelijk spel uit het vuur werd gespeeld, of over het feit, dat aldus de Duitsers de overwinning door de neus werd geboord."[77]
Volgende poging
In 1938 kwalificeerde Nederland zich voor de WK in Frankrijk. De stemming was geheel anders dan vier jaar daarvoor, aangezien weinigen verwachtten dat er gewonnen zou worden. Deze verwachting werd niet beschaamd.
Het toernooi had een merkwaardig team onder de gelederen. Het Duitse elftal had zich dat jaar versterkt met spelers uit Oostenrijk, of beter, uit het voormalige Oostenrijk. De Anschluss van 1938 had niet alleen Hitler's politieke positie versterkt, maar ook dat van zijn nationale team. Door de afwezigheid van Oostenrijk bereikte Zweden zonder te spelen de tweede ronde, daar de tegenstander niet meer bestond. Zwitserland trok zich niets aan van de Duitse voetbalexpanisie en schakelde Duitsland in twee wedstrijden uit (1-1 en 4-2).[78]
In de eerste ronde ontmoette Nederland het sterke Tsjecho-Slowakije. Na negentig minuten was het nog steeds 0-0 en was een verlenging noodzakelijk. In die extra periode wonnen de Oosteuropeanen met 3-0 en mocht Oranje weer naar huis. Van Emmenes mopperde nog wel wat over de verlenging: "Waarom niet een regeling getroffen, volgens welke het land, dat in de verlenging scoort, overwinnaar is?" De radio-verslaggever beklaagde zich vooral over de extra krachten die het hem kostte om nóg een half uur extra de wedstrijd te verslaan. "Toen de verlenging een feit werd en ik dus plotseling een half uur extra moest uitzenden, was ik ineens zo schor als een kraai."[79] Het leven van een sportjournalist ging niet over rozen.
In de laatste vooroorlogse jaren bakte het Nederlands Elftal er weinig van. Het absolute dieptepunt was het verlies in eigen huis van het nietige Luxemburg (4-5) op 31 maart 1940. De return van 12 mei werd afgelast omdat de oorlog was uitgebroken. Pas in 1946 kreeg Oranje de kans om het smadelijke verlies uit te wissen.
De overheid
Vanuit de politiek werd weinig belangstelling getoond voor het reilen en zeilen in de vaderlandse sportwereld. Sport werd vooral gezien als een vrijetijdsbesteding waarmee de nationale overheid zich niet hoorde te bemoeien. Het waren met name de gemeentes die in contact stonden met sportclubs. Zij verhuurden de sportterreinen en legden in enkele gevallen zwembaden aan. Ook Feyenoord kwam in aanraking met de lokale overheden, maar zoals later zal blijken liepen de gemeente en de voetbalclub niet hand in hand.
In de jaren dertig is het maar één keer voorgekomen dat een gebeurtenis in de voetbalwereld de gemoederen bij de nationale bestuurders danig in beroering bracht. Na Duitsland-Nederland in 1937 (die dus eindigde in 2-2) achtten de beide bonden het noodzakelijk in december 1938 een return in Rotterdam te spelen. Naar aanleiding van de Kristalnacht van 9 op 10 november 1938 ontstond echter de angst voor demonstraties tegen het Hitler-bewind. Ondanks alle verwachte problemen achtte Lotsy het niet nodig de interland af te lasten. Burgemeester Oud van Rotterdam dacht daar heel anders over en verbood de wedstrijd uit angst voor ongeregeldheden.
Het verbod maakte veel emoties en discussie los. De NSB wees tijdens een parlementsdebat op het 'joodse gevaar' dat Nederland bedreigde. De andere partijen reageerden eenstemmig met het aanheffen van het begrip 'landverrader'. In 1939 kwamen de nationaal-socialisten in het boek 'Het nationalisme van de NSB' terug op de affaire: "De burgemeester van Rotterdam achtte het gewenst om het achterland (...) in het harnas te jagen (...) door een voetbalwedstrijd met Duitsland te verbieden. Het motief: vrees voor relletjes is eenvoudig belachelijk. Er zijn in Rotterdam geen relletjes als de Regering dit niet wil."[80] De partij vreesde dat de relatie met de oosterbuur danig verslechterde door het verbod, maar dat viel wel mee. Drie maanden lang, tot maart 1939, weigerde Berlijn sportcontacten te onderhouden met Nederland om daarna weer toenadering te zoeken. In het laatste jaar voor de oorlog werd dan wel weinig tegen elkaar gespeeld, maar dat had te maken met de inval in Polen.[81]
Toen aan het einde van het decennium de internationale spanningen gevaarlijk hoog waren opgelopen, werd de overheid onder druk gezet meer te doen aan de gezondheid van de Nederlandse jongeren. Volgens toenmalige berichten was veertig procent van de jongens afgekeurd voor militaire dienst. Pas na de Duitse inval in Polen en de daaropvolgende mobilisaties kwam de regering tegemoet aan de roep om sportieve opvoeding. Karel Lotsy werd aangesteld als sportleider van O en O: Opvoeding en Ontspanning. Volgens Lotsy was zijn benoeming een goede stap voorwaarts omdat sport een levenselixer van de eerste rang kon zijn. Een goede gezondheid van 'onze jongens' was een garantie voor een betrouwbare verdediging tegen oprukkende vijanden, aldus de nieuwe sportleider.[82] Als die stelling hout sneed, dan waren ze er iets te laat achtergekomen. Een half jaar later veranderden de machtsverhoudingen in Nederland ingrijpend, alhoewel dat voor sommige bestuurders weinig verschil uitmaakte. Die zien we daarom terug in de volgende hoofdstukken.
"Uw vereniging is gelijk een koninkrijk, en uw roeping is, ook daar de uwen gelukkig te maken."[83]
Feyenoord gold als één van de grootste voetbalverenigingen, maar nergens wordt deze bewering onderbouwd met cijfers. Daarom hier de ledenaantallen van 1933 tot en met 1940, met 1 augustus als peildatum. Vanaf 1935 werd ook het aantal adspirantleden bijgehouden die hier in de tweede kolom staan, als onderdeel van het totale aantal leden. Feyenoord had bijvoorbeeld in 1935 645 leden, waarvan 83 jeugd- en 562 werkende leden.[84]
1933 613
1934 585
1935 645 83
1936 728 188
1937 753 160
1938 778 167
1939 657 149
1940 510 114[85]
Ondanks een kleine terugval in 1934 kende de vereniging een bloeiend decennium. Pas in de laatste jaren voor de oorlog daalde het ledenaantal, waardoor Feyenoord zich anders gedroeg dan de KNVB. Uit dit onderzoek is niet gebleken waardoor dat werd veroorzaakt.
De grote teruggang van 1940 is waarschijnlijk optisch bedrog, omdat in de volgende jaren het ledenaantal meteen op het vooroorlogse niveau terugkeerde. Het lage aantal van 1940 is vermoedelijk veroorzaakt door de gevolgen van het bombardement op de binnenstad, waardoor veel mensen gedwongen werden te verhuizen. Op 1 augustus 1940 waren de mutaties wellicht nog niet verwerkt, hetgeen in het volgende seizoen wel het geval was.
Contributie
De leden van Feyenoord werden onderverdeeld in verschillende groepen die verschillende lidmaatschapsgelden betaalden. Ook werd onderscheid gemaakt aan de hand van de duur van het lidmaatschap.
In het volgende overzicht wordt een globaal overzicht gegeven van het vereiste contributiebedrag per jaar voor de verschillende groepen. Het vermelde bedrag veranderde af en toe iets, zodat gekozen is voor een benadering. In de eerste kolom staat de leeftijdsgroep, in de tweede het totale bedrag aan contributie per jaar en in de derde het vereiste bondsgeld. Zo blijkt dat jongens van 12, 13 of 14 jaar per jaar fl 5,50 betaalden en dat daarvan 50 cent voor de KNVB was.
leeftijd contributie bondsgeld
12 t/m 14 fl 5,50 fl 0,50
15 en 16 fl 6,- fl 1,-
17 t/m 19 fl 8,- fl 1,-
19 en ouder fl 11,- fl 1,-
Ook werd dus gekeken naar hoe lang iemand lid was. Na vijf jaar lidmaatschap werd fl 2,- korting gegeven, na tien jaar fl 4,50, na vijftien jaren fl 7,-, na twintig jaar fl 9,50 en leden die 25 jaar of meer aan de club verbonden waren betaalden niets meer.[86]
Naast de leden kon iemand donateur worden of een dameskaart afschaffen. De eerste groep betaalde een tientje per jaar; de dames een rijksdaalder. Alleen 'dames' van werkende leden kwamen in aanmerking voor deze kaart.[87]
Sociale samenstelling
Feyenoord was voor iedereen toegankelijk, ongeacht stand of afkomst. Regelmatig besteedde Heesakker aandacht aan het idee dat Feyenoord een arbeidersclub zou zijn. "Het verheugt mij deze gelegenheid tevens te kunnen benutten om er eens op te wijzen dat van een 'arbeidersclub' (...) geen sprake is. Men hoort die uitdrukking wel eens meer. Daarom is het goed te zeggen, dat onze club een volksclub is, d.w.z. een club die zijn deuren openstelt voor alle lagen der bevolking. De uitdrukking volksclub is trouwens uitgevonden om de tegenstelling tot de vroegere eliteclubs aan te duiden. In onze club wordt geen dokter, accountant, student, mr. in de rechten of wie dan ook geweigerd, omdat er alleen voor arbeiders plaats zou zijn, al zal het percentage arbeiders overheersen. Maar men zal het met mij eens zijn, dat voor een sportclub een volksclub ideaal is."[88]
Of dat percentage arbeiders inderdaad overheersend was, is de vraag, omdat alle gegevens uit die tijd zijn verdwenen. Voormalige medewerkers op het kantoor van Feyenoord hebben ooit deze archiefstukken bij het vuil gezet, waardoor de kans klein is dat er ooit duidelijk zicht komt op de sociale samenstelling van de club. NRC-journalist H.A. van Wijnen heeft in zijn boek 'De Kuip' desondanks het een en ander opgemerkt over dit onderwerp.
Na gesprekken met oud-administrateur Phida Wolff merkte Van Wijnen op dat het Feyenoord van de jaren dertig evenveel 'kantoorbedienden' en 'middenstanders' als 'bootwerkers' kende.[89] Naar hij echter nu meent, wederom op basis van gesprekken met Wolff, zou Feyenoord meer kantoorpersoneel hebben gehad dan klassieke arbeiders. Een opmerkelijke uitspraak, tenslotte staat de vereniging bekend als arbeidersclub, die helaas niet gestaafd kan worden wegens gebrek aan materiaal.[90]
Vanwege het tekort aan achtergrondinformatie over de leden, werd onderzocht wat voor beroepen de prominente Feyenoorders hebben gehad. Het eerste elftal, inclusief reservebank, dat op 27 maart 1937 de openingswedstrijd van de Kuip speelde tegen het Belgische Beerschot kende de volgende beroepen: Joop van der Heide was huisschilder en Adri van Male belastingambtenaar, terwijl de overigen bijna allemaal een café bezaten. Pleun de Groot dreef zijn zaak op de Beijerlandselaan, Bas Paauwe op de Hillevliet, Puck van Heel zat aan de andere kant van de Maas, Manus Vrauwdeunt in de Oranjeboomstraat en Leen Vente op het Hofplein. In 1939 verruilde Jan Linssen zijn sigarenwinkel aan de Weezenstraat voor een café op de Oude Binnenweg, Gerard Kuppen opende na de oorlog een etablissement in Limburg en Arie de Vroet tot slot zou uiteindelijk ook zijn eigen zaak beginnen. Tijdens de crisisjaren zou een aantal spelers van het eerste elftal nog werkloos zijn geweest, maar onbekend is welke mensen dat betrof. Van Wijnen merkt nog op dat bij Feyenoord aan het begin van de jaren dertig zo'n 650 leden werkloos waren, maar onbekend is waar dat aantal vandaan komt. Wellicht zijn ook de donateurs meegeteld, omdat anders alle voetballende leden, inclusief de jongeren, geen baan gehad hadden.[91]
De bestuursleden van de jaren dertig zaten overwegend in de handel. L. van Zandvliet en J.C. Tinhout waren accountant. L. van der Slik zat in de Rotterdamse zakenwereld en werkte vaak op de Amsterdamse effektenbeurs. C.R.J. Kieboom was kolenhandelaar en bezorgde Van Heel nog werk voordat deze zijn café begon. C.A. Pijl, de gebroeders J. en G.D. van Leerdam en J.A. van Rikxoort hadden een eigen zaak met respectievelijk een sigarenwinkel, een grote drukkerij of boekhandel, een café-restauratie en als loodgieter. C.A. Prins was direkteur van de Internationale Controlemaatschappij en zat in de graan- en veevoederhandel. Het 'bootwerkersmilieu' was niet helemaal verloochend: L.J. Gauke bezat een vooraanstaande positie op het scheepvaartkantoor Müller & Co, J. van der Kroef bekleedde een hoge funktie bij het Gemeentelijk Entrepot Rotterdam en B. van Krimpen werkte bij scheepvaartbedrijf Van Ommeren. H.J. van Esch vervulde een hoge post bij Sociale Zaken van de gemeente Rotterdam. H. van der Kroef was chef van een groot bedrijf. Redakteur Heesakker werkte zijn hele leven als procuratie-houder bij Unilever.[92] Zowel bij de spelers als de bestuursleden gaat het beeld van arbeidersclub dus niet op.
Religieuze achtergrond
Er is ook weinig bekend over de religieuze geaardheid van de Feyenoorders. Tot 1940 werd de godsdienst nog vermeld, maar in het geval van de joodse leden werd daarmee in het voorjaar van 1940 gestopt om te voorkomen dat bij een eventuele bezetting de Duitsers deze mensen te makkelijk zouden kunnen vinden.[93]
Waarschijnlijk zijn veel leden katholiek geweest, omdat in Rotterdam-Zuid veel mensen woonden die uit Brabant en Zeeland verhuisd waren. In ieder geval was Heesakker overtuigd katholiek, alhoewel hij dat binnen Feyenoord weinig heeft laten blijken. Ere-voorzitter J.M. Weber werd vooral in zijn laatste levensjaren steeds meer geïnteresseerd in het evangelie, maar ook hij plaatste binnen de vereniging het voetbal voorop.[94]
Het is dus moeilijk een beeld te krijgen van de sociale samenstelling van de club. Desondanks is het niet moeilijk Feyenoord te zien als een volksclub, omdat in principe iedereen lid kon worden. Als men dan lid was, dan was men onderdeel geworden van een hechte vereniging. In dat geval werd dan vooral de vergelijking getrokken met een wiel: "Elk lid beschouwe zich als een spaak in het grote verenigingswiel. Als er een spaak breekt, ontstaat er een zwakke plek"[95]. Eén van de belangrijkste onderdelen van het wiel was de spaak van het bestuur.
Bestuur
Wat moest iemand doen om bestuurslid van Feyenoord te worden? Nelis Keylaars, pseudoniem voor Henk Das, gaf in 1939 zijn visie[96]:
"Een bestuurslid moet zijn:
zacht als fluweel,
hard als een spijker,
geduldig als een engel,
lijdzaam als een apostel,
schrander als een vos,
dom als een schaap,
waakzaam als een hond,
onnozel als een gans,
gedwee als een kameel,
actief als een marechaussee,
openlijk als een kamerlid,
gesloten als een rechercheur,
doof als een kwartel,
spraakzaam als een standwerker,
met een huid als een olifant..."
Op het eerste gezicht een onmogelijke opgave, maar desondanks kende de club een voltallig bestuur. Begin 1933 werd het voorgezeten door L. van Zandvliet. Hij werd vergezeld door L. van der Slik (secretaris), C.R.J. Kieboom (eerste penningmeester), H.J. van Esch (competitieleider), L.J. Gauke (tweede penningmeester) en de commissarissen B. van Krimpen en C.A. Pijl. Dit bestuur was uiterst stabiel en zou tot het seizoen 1938-1939 de club aanvoeren. In dat jaar werd de helft vernieuwd: Slik, Gauke en Pijl verlieten het bestuur en werden vervangen door C.A. Prins, J. van der Kroef en J.A. van Rikxoort. Voorzitter van Zandvliet kondigde medio 1939 zijn vertrek aan en werd vanaf 1 januari 1940 vervangen door Kieboom.
Als extra ondersteuning voor het bestuur werd in november 1934 Phida Wolff aangetrokken. In eerste instantie werd hij benoemd als administratieve kracht, maar zou tevens bekend worden als huisdichter. Hij zou zijn werkzaamheden voortzetten tot eind november 1971.[97]
De commissies
Onder de verantwoordelijkheid van het bestuur bestond een aantal commissies. De kascommissie bewaakte de inkomsten en uitgaven door middel van de jaarlijkse boekencontrole. De Elftalcommissie selecteerde de spelers die uitkwamen voor de verschillende elftallen, maar droeg geen eindverantwoordelijkheid voor de opstelling. Daar hield de oefenmeester zich mee bezig. De Athletiek-commissie droeg de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van deze sporttak. De Ballotage-commissie 'keurde' de nieuwe leden, onder andere op de vraag of een belangstellende die afkomstig was van een andere club geen contributie-achterstand had bij die vereniging. De Clubavond-commissie trachtte zoveel mogelijk aktiviteiten op het sociale vlak te organiseren, variërend van klaverjascompetities tot het afscheid van Puck van Heel in 1940. De vereniging kende ook een juniorencommissie: die coördineerde alles wat te maken had met het onderhouden van de 'spelertjes'.[98] Tot slot werd maandelijks het clubblad De Feyenoorder aan leden en abonnees verstuurd. De verantwoordelijkheid daarvoor rustte jarenlang bij L.A. Heesakker. Bijna alleen, hij werd bijgestaan door Henk Das en Phida Wolff, presteerde hij het om elke eerste van de maand het orgaan in ieders bus te laten vallen. In 1937 werd een redaktiecommssie gevormd, nadat Heesakker bekendmaakte het niet meer alleen af te kunnen. Naast 'Hees' namen Henk Das en M.C. Hodde daarin zitting.
De 'gewone' leden kregen op de Algemene Vergadering de kans zich op de hoogte te stellen van de bestuurlijke en organisatorische aangelegenheden. Ledenvergaderingen vonden doorgaans één keer per jaar plaats, maar als er veel te bespreken was, of veel onenigheid heerste, waren extra bijeenkomsten nodig. In 1939 was dit het geval, toen uitgebreid gesproken werd over de bevindingen van de zogenaamde 'reglements-commissie'. Deze ad-hoc groep was ontstaan na een uit de hand gelopen discussie op de Algemene Vergadering van 30 juli 1937. Heesakker had daar voorgesteld enkele wijzigingen in de reglementen toe te passen, waarna een discussie van zo'n twee uur ontstond. Om duidelijkheid te krijgen werd besloten een speciale commissie te belasten met het doornemen van die reglementen, om daarna advies te geven aan de leden over eventuele wijzigingen.[99] Op 23 juni 1939 werd een Buitengewone Algemene Vergadering belegd waar de resultaten ter tafel gelegd werden. Dergelijke langdurige zittingen waren echter uitzondering.
Bestuurlijk vertoonde Feyenoord een grote stabiliteit in de jaren dertig, zowel personeel als in daden. Een relatief klein aantal mensen met een redelijke tot goede maatschappelijke positie hield de club draaiende, terwijl de rest garant stond voor het voetbal en alle andere aktiviteiten die plaats vonden. Heesakker heeft daarom gelijk toen hij de vergelijking trok met een wiel, waarin elke spaak zijn plaats had. Die continuïteit was natuurlijk ook een vereiste in het decennium waarin de Kuip werd gebouwd, wat aan het eind van dit hoofdstuk nog uitgebreid ter sprake komt.
De jeugd
Zoals uit het overzicht van de ledenaantallen bleek, speelde bij Feyenoord een groot aantal jongeren. Wanneer de twaalfjarige leeftijd bereikt was, kon men adspirantlid worden. Dan werd het nieuwe lid ingedeeld in een A-, B- of C-team, de A-teams voor de oudsten, en werd er getraind en gespeeld. Er werden alleen geen wedstrijden gespeeld, maar oefenspelen. De echte wedstrijden waren voor de oude leden.
Een speciale juniorencommissie had als taak de jeugd goed te begeleiden en op te voeden tot goede, sportieve voetballers met maatschappelijk besef. Elke maand opnieuw werd in het clubblad via een speciale pagina van de juniorencommissie 'de spelertjes' toegesproken.
Waar moesten de adspiranten aan denken? In "een ernstig woord aan onze jongeren" schreef de juniorencommissie dat er herhaaldelijk klachten van de trainer waren, dat zijn bevelen niet werden opgevolgd of in de wind werden geslagen. "Wij verplichten jullie dan ook, aan al zijn bevelen te gehoorzamen." Zo niet, dan werd de ongehoorzame speler voor minimaal twee oefenspelen geschorst.[100]
Gehoorzaamheid, dus. Dat was ook het thema waar Karel Lotsy op hamerde, toen hij op 20 april 1934 de Feyenoord-jeugd toesprak. In het verslag van Heesakker werd gemeld dat hij van iedereen gehoorzaamheid eiste, "tegenover alles en iedereen die ouder is. (...) Hij meende, dat over gehoorzaamheid aan de ouders niet uitgeweid behoefde te worden, zo sprak dat vanzelf."
Correct gedrag uitte zich ook door het goed onderhouden van het clubtenue. "Trots moet ge zijn op schoon goed, met eerbied opbergen, niet in het koffer smijten, schoenen invetten", sprak de KNVB-bestuurder. "Dan, spelertjes, allen gezamenlijk in het veld komen. Het moet een toonbeeld zijn van een kwieke eenheid, immers gaat men samen spelen om de eer."
Ook de aanwezige ouders werden nog aangesproken: "Wat een vereniging als Feyenoord doet is een groot goed voor het Nederlandse volk. Scholen schieten hierin tekort!"[101] Voordat misverstanden ontstaan over een verkapte oproep om niet naar school te gaan benadrukte Feyenoord het belang van een goede opleiding. Voetbal is leuk, "maar vooral bedenken dat de studie om te worden een man in de maatschappij, hetzij als vakman, hetzij op kantoor of wat dan ook voor moet gaan. (...) Geen eigen wil tonen als uw ouders of de juniorleiders u goede raad geven, of u verplichten niet elke avond aan het voetballen te geven, want let erop: overdrijving is zeer schadelijk."[102]
Nog één keer keren we terug gaan naar Lotsy's toespraak om te zien wat geleerd kan worden bij het voetbalspel: "Men moet beseffen dat de spelers van een elftal kameraden zijn van het geheel en dat alleen samenwerking tot het doel voert. (...) De hulpmiddelen tot goed voetbal zijn zo mooi, n.l. zelfopoffering, moed, wilskracht, energie en tucht."[103] Al die mooie dingen, oftewel "wat de grote mensen geestelijke eigenschappen noemen"[104], zijn goed voor het voetbal, maar moeten ook in het dagelijkse leven worden toegepast. In die geest werden de jongeren die bij Feyenoord speelden opgevoed, tenminste, die poging werd gedaan.
En als ze niet opgevoed wilden worden had A. Wulffraat van de juniorencommissie nog één wens: "Als ik hier (...) mijn gevoelens tot uiting breng, dan is het deze wens, dat voor deze jongens de mooiste periode van het leven, de onbezorgde jeugd, die niet weet wat zorgen zijn, maar enkel verlangt naar licht en zonneschijn, niet zal behoeven te lijden onder het zware juk van deze crisis, de werkloosheid van hun vader of broers."[105]
Sportiviteit
Goed voetballen speelde in het Feyenoord van de jaren dertig een grote rol. De prestatiezucht kende echter grenzen: de overwinning diende behaald te worden met eerlijk spel. Liever terecht verliezen dan onterecht winnen, wat zelfs gold voor de beladen wedstrijden tegen Sparta en Ajax. Op het veld en daarbuiten moesten zowel de tegenstander als de scheidsrechter met respect worden behandeld. Pingelen en egoïstisch spel werden afgekeurd en afgeleerd, omdat er een ploeg in het veld stond en niet elf losse spelers. In de Feyenoorder werd op dit punt keer op keer gehamerd. Elke zondaar kon er rekening mee houden in de volgende editie door redakteur Heesakker te worden aangesproken.
Het Feyenoord-bestuur greep zelfs eigenhandig in als de goede naam van de club werd bedreigd. Nadat selectiespeler A. Bul in oktober 1933 een zware overtreding begaan had werd hij door zijn eigen bestuur voor drie maanden geschorst. In een begeleidend artikel riep Heesakker de andere voetbalverenigingen op om ook de onsportieve elementen te bestrijden. In het belang van het voetbal, betoogde hij, moest deze verantwoordelijkheid niet alleen aan de Bonden overgelaten worden.[106]
Door verschillende omstandigheden kon een wedstrijd worden verloren: omdat de tegenpartij beter was, vanwege scheidsrechterlijke dwalingen (waartegen officieel protest bij de Bond mogelijk was), pech, enzovoort. Hoe dan ook, schreef Henk Das, "heil de sportman die zich siert door een nederlaag te dragen"[107]. Dat waren niet alleen mooie woorden, die louter in abstracte situaties ter sprake kwamen. Toen Feyenoord op 23 juni 1934 de finale van de KNVB-beker met 3-2 verloor van Velocitas schreef Heesakker: "Het deed prettig aan, dat de Groningers zo in hun schik waren met de beker. Zij waren enthousiast en staken dat niet onder stoelen of banken. Ik mag dat wel."[108]
Waarschijnlijk waren er maar weinig ploegen in de Eerste Klasse die daar het zelfde over dachten. Alleen de andere Westerse topploeg Ajax hield er dezelfde ideeën op na, terwijl de mindere ploegen 'negatief voetbal' speelden in de hoop zo veel mogelijk punten te vergaren. Heesakker zag dan ook het liefst de wedstrijd Feyenoord-Ajax, ook al dolf zijn ploeg het onderspit. "Een groot genoegen deed het ons te kunnen constateren", analyseerde 'Hees' de met 4-0 verloren wedstrijd tegen de Amsterdammers, "dat ook deze strijd was zoals hij steeds geweest is tussen Ajax en Feyenoord, n.l. sportief en fair. Bewezen is dat men, al wordt het dan 7-1 of 4-0 in zijn nadeel, behoorlijk voetbal kan blijven spelen als men maar uitgaat van de sportieve gedachte, dat men staat tegenover elf spelers die eveneens voor hun genoegen hun mooie voetbalspel beoefenen."[109]
Dat de jongeren inderdaad goed werden opgevoed blijkt uit een briefwisseling tussen de aanvoerders van de jeugd van Ajax en Feyenoord. Nadat de Amsterdammers in 1934 Feyenoord hadden verslagen stuurde de aanvoerder van de verliezende partij een felicitatiebrief naar Watergraafsmeer. In een reaktie schreef Ajax-aanvoerder Dick Schol: "Onze jongens waren er (...) opgetogen over, Feyenoord een nederlaag toegebracht te hebben na een uiterst spannende en faire wedstrijd, omdat een overwinning behaald op een tegenstander van uitstekende reputatie altijd veel meer voldoening geeft dan een gemakkelijk behaalde overwinning (...) Three cheers voor Feyenoord!"[110]
Het wederzijdse respekt betrof niet alleen de spelers onderling, maar ook ten opzichte van de scheidsrechter. Commentaar leveren was in geen geval toegestaan. Het ging nog verder: als de scheidsrechter een onterechte beslissing nam in het voordeel van een speler, die daarop reageerde met het teruggeven van de bal aan de tegenstander om zo de verhoudingen weer goed te zetten, werd onsportief gedrag vertoond. "Door dat te doen", betoogde NRC-journalist en scheidsrechter Groothoff in de Feyenoorder, "verliest men één ding uit het oog en wel, dat de scheidsrechter ook een sportman is, althans behoort te zijn. (...) Heeft hij eenmaal een beslissing gegeven, dan is het een eis van sportiviteit, dat alle spelers zich bij die beslissing neerleggen."[111]
Om voor alle leden, inclusief toeschouwers, alles over goed gedrag nog eens op een rijtje te zetten publiceerde de Feyenoorder een gedeelte uit het jaarverslag van het Nederlands Olympisch Comité:
"Zijt gij een sportman?
Als speler:
1. Speelt gij het spel uit liefde voor de sport?
2. Speelt gij voor Uw ploeg en niet voor Uw zelve?
3. Gehoorzaamt gij aan de aanvoerder van Uw ploeg zonder te redetwisten of kritiek uit te oefenen?
4. Aanvaardt gij blindelings de beslissingen van de scheidsrechter?
5. Wint gij zonder snoeverij en verliest gij zonder mopperen?
6. Verliest gij liever dan te winnen door niet volkomen eerlijk spel?
Dan zijt gij op de goede weg om een sportman te worden.
Als toeschouwer:
1. Weigert gij om het goede spel van de tegenstander toe te juichen?
2. Fluit gij de scheidsrechter uit wanneer hij een beslissing neemt, die gij niet goedkeurt?
3. Wenst gij uw ploeg te zien winnen, wanneer zij het niet verdient?
4. Zoekt gij ruzie met de toeschouwers, die de tegenpartij toejuichen?
Zo ja, dan zijt gij geen sportman. Tracht het te worden."[112]
Amateurisme en profvoetbal
De in de KNVB gevoerde discussie over het al dan niet invoeren van betaald voetbal ging niet aan Feyenoord voorbij. Integendeel, elke belangrijke ontwikkeling op dit gebied werd meteen afgedrukt in het clubblad. Ook lieten Heesakker en Das niet na regelmatig hun standpunt te verkondigen. Twee argumenten voor het, geleidelijk, invoeren van professioneel voetbal waren het lage niveau van het in de Eerste Klasse vertoonde spel en het belang dat werkloze spelers zouden hebben als ze voor geld konden spelen. Omdat de discussie over het invoeren van een hoofdklasse en het instellen van betaald voetbal niet van elkaar zijn te scheiden, worden ze beide in deze paragraaf behandeld.
Feyenoord stoorde zich allereerst aan de competitie-indeling, die tot dan toe in samenspraak met clubbestuurders opgesteld werd. Het probleem was dat deze officials een zo gunstig mogelijk schema voor de eigen vereniging nastreefden, waardoor merkwaardige beslissing genomen werden. Het gebeurde bijvoorbeeld regelmatig dat een elftal niet wist wie de volgende tegenstander was, omdat de lokale bestuurders het daar nog niet over eens waren. Daarom benadrukte met name Heesakker dat de KNVB de indeling centraal zou opstellen, zonder bemoeienis van de clubs.
In 1933 liep de onvrede steeds verder op, omdat onder druk van lokale voetbalbestuurders weer enkele merkwaardige beslissingen waren genomen. "Wat hebben die heren [van de KNVB] weer getoond de werkelijkheid niet te willen zien, ik schrijf willen, omdat een ieder toch op de hoogte moet worden geacht. Wij blijven dus maar knoeien."[113]
Nadat weer enkele jaren niet werd geluisterd, nam Heesakker in maart 1935 dit "rad van avontuur der competitie" onder vuur. Hoe lang duurde het nog voordat de KNVB het inzicht verwierf dat het zo niet langer kon?[114]
Niet alleen Feyenoord ergerde zich aan het gedrag der bestuurders. "Dat het Bondsbureau door het internationaal programma met werk overladen is", schreef het blad van het Bredase NAC, "mag toch geen reden zijn om andere belangrijke zaken, welke de clubs zo nauw ter harte gaan, te verwaarlozen. Regeren betekent leiding geven, initiatief nemen en het heeft er alle schijn van dat het daaraan bij het huidige Bondsbestuur mangelt."[115]
Het werd inmiddels 1936 en enig teken op verandering werd niet gegeven. "Het wordt werkelijk tijd, dat men in het vaststellen van het competitie-programma de clubmensen eindelijk gaat uitschakelen", hief Heesakker zijn klaagzang weer aan.[116] Waarom de KNVB opeens haar standpunt wijzigde is onbekend, maar de volgende maand meldde de Feyenoorder dat de competitie-indeling voortaan centraal zou worden geregeld. Na een discussie van enkele jaren had de Koninklijke dus eindelijk gehoor gegeven aan de klachten van de verschillende verenigingen. Het debat over de invoering van een hoofdklasse en, op langere termijn, van professioneel voetbal was nog zwaarder vanwege het principiële karakter.
In de Feyenoorder werd regelmatig geklaagd over het veelal negatieve spel in de Eerste Klasse. Volgens de topclubs speelden er te veel ploegen in de hoogste divisies die daar eigenlijk niet thuis hoorden. Door de matige kwaliteit van de kleine verenigingen werd ook het spel van de topclubs aangetast.
Lange tijd werd weinig gehoor gegeven aan deze klacht totdat Oranje op de Wereldkampioenschappen van 1934 in Italië zo slecht presteerde. De nationale voetbalkwaliteit zou verbeteren als de sterkste ploegen elkaar in één competitie zouden ontmoetten. Het Nederlandse voetbal zou daar beter van worden en de kans op een wereld- of Olympische titel werd daardoor groter. Heesakker sprak zijn goedkeuring uit over de opgelaaide discussie, maar had zijn bedenkingen over de invalshoek. Het ging niet om het belang van Oranje op een WK, betoogde hij, maar het was in het belang van het Nederlandse voetbal in het algemeen dat een dergelijke klasse er zou komen.[117]
In het september-nummer van de Feyenoorder bracht C.J. Groothoff een verband aan tussen een hoofdklasse en betaald voetbal. Groothoff betoogde niet principieel tegen profvoetbal te zijn, maar zag daarvoor geen mogelijkheden in Nederland. Die mogelijkheden konden echter worden geschapen door het invoeren van een hoofdklasse, als stap richting betaald voetbal. Dat betekende niet dat het amateurgedeelte opgeheven zou worden, maar dat deze twee varianten naast elkaar zouden bestaan. Voordeel van voetballen voor geld, merkte hij verder op, was dat een student zijn opleiding kon betalen en dat werklozen weer betaald werk kregen. Voorwaarde was wel dat er geen topsalarissen uitbetaald zouden worden, dat alleen de sterkste clubs betaalde voetballers in dienst mochten nemen en dat alleen mannen ouder dan 21 jaar èn met een (vak)diploma op zak van hun hobby een beroep mochten maken. "En dan is het beter, dat men dit op regelmatige wijze zelf invoert, dan dat het tenslotte afgedwongen wordt", besloot hij profetisch.[118]
In een reaktie sloot Heesakker zich aan bij Groothoff. Over betaald voetbal schreef hij: "Is een dergelijke steun in deze ellendige tijd van werkloosheid en sociale ellende ook niet een ideaal dat men zich stellen zal? Feitelijk is zulk een ideaal groter en verhevener dan het droombeeld diergenen, die zweren bij het amateurisme, wat in de grond der zaak reeds lang een schijn-amateurisme is."[119]
Het debat kreeg een impuls toen de Belgische bond in januari 1935 een besluit zou nemen over betaald voetbal. De Feyenoorder vreesde dat veel Nederlandse topspelers naar het zuiden vertrekken zouden, en dat hier het voetbalniveau verder zou dalen.[120]
In 1936 deed ere-voorzitter Weber een duit in het zakje tijdens een rede voor de Zilveren Bal Commissie. Allereerst vestigde hij ieders aandacht opnieuw op de verslechterende maatschappelijke omstandigheden. "Alles, wat er toe kan bijdragen onder de mensheid eenheid te verkrijgen, waartoe ik o.a. de sport ook dienstig acht, moet van harte worden toegejuicht. (...) In dit licht bezien is onze sport er ook (...) om haar bescheiden steun te geven om te komen tot een veranderde en nieuwe wereld, waar wij allen zo zeer naar hunkeren!" Hij trok alleen een andere conclusie dan Heesakker en pleitte voor amateurisme in de zuiverste vorm. Spelen voor geld zou het individualisme ook op de sportvelden verder versterken, en daarom mocht er geen betaald voetbal komen.[121]
Inmiddels was de Nederlandse voetballerij opgeschrikt door de overstap van Bep Bakhuys naar het betaalde voetbal. De voetballegende was in KNVB-kringen een parasiet geworden en voorgoed uitgestoten. Eind 1938 verbood de KNVB hem daarom om met zijn Franse club Metz tegen Feyenoord te spelen, waardoor de Rotterdammers de eerste waren die getroffen werden door het verbod voor de oud-international om in zijn vaderland te spelen. "Bakhuys uitgewezen!!" schreeuwde de kop boven een artikel in het clubblad. Heesakker was woedend over het veto van de Koninklijke, want was Bakhuys niet één van de grootste voetballers uit de Nederlandse geschiedenis? "Was het dan een wonder, dat onze vereniging (...) pogingen aanwendde, om te trachten de Franse vereniging Metz mèt Bakhuys tegen ons elftal te laten spelen! (...) Het bestuur van de KNVB blijkt reeds enige jaren geleden beslist te hebben, dat Bakhuys nooit meer op een Nederlands voetbalveld zal mogen uitkomen." Waarom was dat nooit bekend gemaakt, wilde Heesakker weten. Hij maakte in ieder geval meteen bekend wat hij van het besluit dacht: "zonder vorm van proces [was Bakhuys] op dictatoriale wijze (...) verbannen".[122]
De Bond bleef doof, tot frustratie van de Rotterdammers. "Ik heb zelfs ook in dit clubblad meermalen geschreven, dat ik het betreur, dat nog steeds de mensen, die door hun prestaties het geld voor de bonden opbrengen, met een glas bier naar huis moeten worden gestuurd."[123]
Voordat de oorlog Nederland bereikte zou Heesakker nog één keer zijn mening geven over de kwestie. Ditmaal was het smadelijke verlies van Oranje tegen Luxemburg op 31 maart 1940 de aanleiding: "Wij kunnen daaraan [de KNVB-mening] niets doen en moeten er ons bij neerleggen. Slechts enige (...) nederlagen van de nationale ploeg zoals tegen Luxemburg, kunnen de tijd rijp maken voor een gewijzigd amateurisme."[124]
De discussie die dus het gehele decennium gewoed had was niet besteed geweest aan de KNVB. De bond bleef volharden in haar principiële afwijzing van het professionele voetbal. In feite was het amateurisme voor de KNVB hetzelfde als wat de Gouden Standaard in dezelfde jaren voor premier Colijn was. Het enige verschil is dat Colijn eerder afstand nam van het niet-functionerende instrument.
Maatschappij
Feyenoord was in eerste instantie een voetbalclub waar de sportbeoefening voorop stond. Dat wil niet zeggen dat de belangstelling niet verder reikte dan de cornervlag, integendeel. Veel leden waren werkloos, iedereen zag de toenemende internationale spanningen en regelmatig liet de vereniging haar sociale hart kloppen. Om een eerste indruk te krijgen van de wereld van de Feyenoorder worden allereerst de nieuwjaarswensen bekeken, die doorgaans geschreven werden door Weber of Heesakker. Daarin werd stilgestaan bij de gebeurtenissen van het afgelopen jaar en zo hoopvol mogelijk vooruitgekeken naar wat zou komen.
"Eens zal de tijd komen", was de wens van 1934, "dat de grootste oorzaak der crisis, het nationale egoïsme, plaats zal maken voor het begrip, dat de mensen slechts door internationale samenwerking aller groepen het doel kunnen bereiken. Wij hopen, dat 1934 ons de oplossing eens brengen zal, op dat toch eindelijk de mens verlost worde van die ellendige kwaal des tijds, de werkloosheid. (...) Sport en daarom vooral het voetbalspel immers is een prachtige afleiding. Laten wij daarom alles doen om het die leden wat te veraangenamen. Maar een zucht van verlichting zou er toch wel opgaan, als eindelijk 1934 de oplossing bracht."[125]
In 1935 was de malaise niet afgenomen, want "ook op vele leden van onze vereniging drukt de werkloosheid zeer zwaar en daarom herhalen wij wat wij reeds schreven, dat het ons wel een groot genoegen moet zijn te weten, dat onze sportclub nog iets kan bijdragen om het geestdodende nietsdoen te verzachten."[126]
Het volgende jaar kleurde de hemel nog donkerder: "Als wij goed zien, is de algemene toestand er in 1935 zelfs slechter op geworden, want de verhoudingen zijn nu zo gespannen als sedert de wereldoorlog niet gebeurde."[127]
Deze toon bleef aanwezig in de volgende jaren, totdat het jaar aanbrak waarin de Tweede Wereldoorlog definitief Europa onderdompelde in geweld. Weber was daarom in zijn boodschap voor 1939 bijzonder somber gestemd: "Verre ligt de tijd van ons, waarin werd gesproken van het feit dat een jaar van rust en genoegens achter ons lag. (...) En toch...! We worden iedere dag weer voor onze oude taak gesteld: n.l. de taak van gehoorzaamheid, van trouw, van voortvaren, van plichtsbetrachting."[128]
Acht maanden na deze constatering werd Polen binnengevallen, en was de dreiging van een complete oorlog bijna onafwendbaar. Heesakker haalde daarom geen opwekkende zaken naar voren in zijn boodschap voor 1940: het nieuwe jaar "zal, als er niet spoedig toenadering tot stand komt, hét oorlogsjaar voor Europa worden. Laten wij hopen, dat dit onheil tijdig van ons werelddeel worde afgewend en dat ons land voor het oorlogsrumoer gespaard blijve. Wil men de vrede dienen, dan moet men de vredesgedachten doorvoeren in alles, in zijn particuliere leven, in het verenigingsleven, kortom in alles wat men doet. (...) Wij mogen dan toch zeker van onze leden verwachten, dat zij, juist in deze tijd, achter het bestuur staan. Wat door velen in lange jaren werd opgebouwd, mag nu niet, omdat men offers moet brengen, worden verwaarloosd. Lange tijd hebben de leden van de betere tijden, die de club doormaakte, kunnen profiteren, welnu, laten wij nu, j u i s t n u, tonen uit het ware Feyenoord-hout gesneden te zijn."[129]
Werkloosheid, egoïsme en oorlog waren de drie centrale thema's van de jaren dertig. Uit de boodschappen is af te lezen dat ondanks de ervaren dreiging van maatschappelijke ontwrichting Feyenoord zich daarbij niet wilde neerleggen, maar zijn leden opriep opofferingsgezindheid te tonen. Dat deed de club niet alleen met woorden.
Werkloosheid
De meest direkte confrontatie met de maatschappij in crisis was het werkloze lid. Voor hem gold uitstel of een lagere contributie dan voor een werkende Feyenoorder. Indien misbruik werd geconstateerd reageerde de club niet mals: "WAARSCHUWING. Ons is gebleken, dat er leden zijn, die, hoewel uitstel van contributie-betaling van de vereniging gekregen hebbende, werkzaamheden verrichten. Wanneer de namen van zulke leden bekend zijn, zullen zij zonder vorm van proces worden geschorst. Men zij dus gewaarschuwd." Ondanks financiële problemen behoorde iedereen op tijd te betalen, want ook het niet-werkende lid zou daardoor in de problemen komen.[130]
Ondanks het uitstel of de verlaging hadden veel werkloze Feyenoorders toch betalingsproblemen. In de jaarverslagen werd daar bijna elke keer de aandacht op gevestigd.[131] Het bestuur beloofde elk jaar opnieuw aandachtig de materie te bestuderen en de nodige clementie te vertonen. Zodoende wees penningmeester Kieboom de leden er elke maand op dat er betalingsregelingen waren te treffen.
De rest van de vereniging liet zich ook niet ongemoeid: op de Algemene Vergadering van 20 juli 1934 dienden tien leden het voorstel in om de werklozencontributie te verlagen. Het bestuur, met name Van Zandvliet, pleitte daartegen en zei dat Feyenoord reeds op het laagst toelaatbare niveau zat. Indien iemand echt in de problemen raakte zou het bestuur daar soepel mee omgaan. Niemand hoefde Feyenoord te verlaten omdat hij zonder geld zat, aldus de voorzitter. Het voorstel werd daarna verworpen door 46 tegenstanders. De voorzitter telde achttien voorstanders (waarbij niet alle tien indieners van het plan zaten) en 22 blanco stemmers. Ondanks de belofte van Van Zandvliet om zorgvuldig om te gaan met het lidmaatschapsgeld meldde secretaris Van der Slik in 1934 "dat door de tijdsomstandigheden menig trouw lid en donateur genoodzaakt is onze vereniging te verlaten". Inderdaad was het aantal leden gedaald van 613 naar 585. Goed nieuws bracht de secretaris weer in 1936 toen bleek dat het aantal leden en donateurs weer was toegenomen (van 645 naar 728).[132]
Behalve op het formele niveau werden werkloze leden ook 'achter de schermen' geholpen. Trainer Richard Dombi heeft regelmatig zijn contacten in de Rotterdamse zakenwereld aangesproken voor werk voor zijn spelers.[133] Spelers werden na wedstrijden stiekem betaald voor bewezen diensten, zodat ze hun gezin konden onderhouden. Dat daarmee de amateurbepalingen werden overtreden werd dan even vergeten. Zoals eerder bleek pleitte de club juist voor betaald voetbal om werkloze spelers aan een baan te helpen.
Zowel bestuurders als de leden lieten de werkloze clubgenoten dus niet aan hun lot over. In de Feyenoorder van oktober 1934 werd voor deze leden dan ook het gedicht 'Moed gehouden!' geplaatst[134].
Oorlogsdreiging
Het was niet alleen werkloosheid die de gemoederen bezighield. Nog belangrijker was de groeiende internationale spanning, maar het besef daarover groeide langzaam.
In 1933 was bijvoorbeeld de muiterij op het Nederlandse schip de Zeven Provinciën, die met een vliegtuigbom op het dek in bloed werd gesmoord. Elke maand hield Henk Das onder de naam Nelis Keylaars zijn dagboek bij, waarbij hij gebruik maakte van een bijzondere schrijfstijl. Hij schreef dat hij van zijn nicht uit Indië de vraag had gekregen wat hij van die muiterij dacht:
"Vanwege de (...) vraag echter danig achter mijn oor want ben ik voor mijn doen aardig thuis in de voetbalpolitiek doch zeer slecht in de grote idem."[135]
Inmiddels was het dagboek van Keylaars overgenomen door Jonkheer François Stuét van Varen, waarachter zich wederom Das schuilhield en zodoende de vreemde schrijfstijl werd gehandhaafd. De jonkheer schreef enige maanden later: "Het gesprek [bij de kapper] verder lopend, dat Duitsland uit de volkenbond, doch beide in 1 lach, dat dit niets met twee voetbalpunten te maken."[136]
De jonkheer had twee jaar later minder schik toen hij weer bij de kapper zat: "Al direct 1 zonderling bericht dat we niet in '35 doch in '36 oorlog. Een en ander met die overtuiging alsof het 1 vast nummer op het program van de Volkenbond. Doch gooide ik het gesprek gauw op de voetbalsport die beter dan wat ook de vrede tussen de volken in de hand werkt."
Men bleef echter niet blind voor dat wat er zich in de politieke wereld afspeelde, integendeel. 'Dick' maakte zich, zoals hij vaker deed, steeds grotere zorgen. Na geconstateerd te hebben dat de politiek steeds meer verduisterd werd door inktzwarte wolken, dat nog veel ellende heerste in de verschillende werelddelen en dat de crisis velen tot de ondergang verdoemde, stelde hij "met intens verlangen [te] staren (...) naar de politieke horizon of daar nog geen verandering valt te ontwaren". Staren alleen was niet genoeg: "Het is onze plicht steeds wanneer zich daartoe de gelegenheid voordoet onze volle medewerking te verlenen."[137]
Ere-voorzitter Weber blikte in januari 1938 terug op het afgelopen jaar, en sloot zich in feite aan bij de zojuist aangehaalde Dick: "De wereld smacht naar vernieuwing, en wanneer ieder mens, dus ook iedere voetballer, de bereidheid in zich heeft om hieraan mede te werken, het weet te verstaan dat activiteit de voorwaarde van het leven is, dan kan en moet Feyenoord's hernieuwde actie, ook voor de mensheid, goede en blijvende vruchten afwerpen."[138]
Ondanks het groeiende bewustzijn had Feyenoord geen problemen met het onderhouden van sportcontacten met het Duitsland van Hitler. In 1936 bijvoorbeeld werden de Olympische Spelen in Berlijn gehouden. In de voorafgaande jaren was een nationale discussie gevoerd of Nederland zijn bijdrage mocht leveren aan de 'nazi-Spelen'[139], maar daarvan is niets terug te vinden in de Feyenoorder. Het enige was wat gemopper over het niet-afvaardigen van voetballers, omdat de KNVB het niet eens kon worden over het vergoeden van gederfde inkomsten van voetballers. "Jammer dat onze spelers niet kunnen gaan."[140]
De atletiektak van Feyenoord organiseerde op 21 augustus 1938 een drielandentoernooi, waaraan Nederland, België en Duitsland deelnamen. Duitse sporters in het buitenland waren toen verplicht de Hitler-groet te brengen, maar daarover werd geen letter geschreven in het verslag in het septembernummer.[141]
In december 1938 stond in de Kuip de interland Nederland-Duitsland op het programma. Door ingrijpen van burgemeester Oud werd deze wedstrijd wegens verwachte ordeproblemen verboden. Het verbod werd vermeld op de voorpagina van het decembernummer, maar voor de rest werd geen woord vuil gemaakt aan de 'verboden interland'. Ook hier wordt weer duidelijk dat Feyenoord sport en politiek doorgaans als twee gescheiden werelden beschouwde, net zoals dat bij de overgrote rest van sportminnend Nederland gebeurde. Een maand later werd nog wel gemeld dat mensen die een kaartje voor de wedstrijd hadden gekocht recht hadden op restitutie.[142]
Vanuit de Verenigde Staten was tijdens de jaren dertig het zogenaamde morele herbewapeningsoffensief overgewaaid naar Europa, waarbij de internationale verbroedering werd gepropageerd. Deze beweging had een sterk religieus karakter, dat gebaseerd was op de bergrede van Mozes. In Nederland was deze beweging ook doorgedrongen, met name onder vooraanstaande personen (waaronder Koningin Wilhelmina). Met dit voorbeeld in het achterhoofd werd in het januarinummer van 1939 de volgende oproep geplaatst:
"De wereld, waarin wij thans leven, is vol van ellende, vol van haat, armoede, enz. en we zien alles om ons heen afbrokkelen en neerslaan. (...) Wij geloven, dat het de taak is van de sportlieden om de beginselen der sport -paraatheid, tucht en samenwerking- te laten gelden, opdat zij overheersend mogen worden in het leven van het gehele land. (...) Dat zal betekenen, dat vrees, wraakgierigheid, afgunst en slapheid -de krachten die de nationale paraatheid tegenwerken- verdwijnen zullen en uit onze apathie zal een nieuw verlangen naar nationale paraatheid in het licht treden."
De oproep werd ondertekend door alle prominenten die Feyenoord toen rijk was: stadion-direkteur J. Hylkema, ere-voorzitter Weber, het gehele bestuur, administrateur Wolff, de ere-leden Gauke, Heesakker, H en P.W. Levasier en C. van der Velde, spelers Van Heel, Jan Linssen, Adri van Male, Bas Paauwe, lid van de Elftal-commissie M.D. Padmos, J.C. Tinhout van de kascommissie, de leden van de ballotage-commissie H. van Klink en J. Kruijs, C.P. Heijboer van de clubavondcommissie en redaktieleden Das en Hodde.[143]
Ondanks die oproep sloeg de angst nog niet om het hart toen de spelers van het eerste elftal in augustus van hetzelfde jaar een trip maakte langs verschillende verenigingen in Brabant, Limburg, Luxemburg en België. Op 17 augustus reisde de bus door Duitsland, alwaar de spelers de volgende impressie opdeden: "Zoals reeds tegenover Vaals de Duitse fortificaties waren opgevallen, zo vielen deze nog meer op aan de Duitse oever van de Sauer. Wij zagen zelfs een oefening en wel in het stormpas afdalen van 'n helling door een grote groep. Dit alles, alsmede de andere versperringen aangebracht op wegen en op rivieroevers, deed wel eens huiverige gedachten opkomen en gesprekken hierover voeren. Doch een mopje mondharmonika en alles werd weer vergeten."[144]
Zeventien dagen later, het was 3 september, om half één 's middags was een mopje mondharmonika niet meer genoeg om het toen binnenkomende bericht te negeren. Midden in de Zilveren Balwedstrijd tussen DFC en SVV bereikte de voetballers, waaronder die van Feyenoord, het bericht dat Groot-Brittannië Duitsland de oorlog had verklaard.[145]
In het oktobernummer van het clubblad stond het bestuur stil bij de nieuwe ontwikkelingen. "Vooral in deze sombere tijden", luidde het betoog, "in welk het oorlogstumult rond deze grenzen rommelt, heeft men van tijd tot tijd behoefte aan een klein verzetje en waar kan men dit beter vinden dan bij het aanschouwen van een voetbalwedstrijd?"[146]
Het is logisch dat dit hele nummer in het teken stond van de langgevreesde oorlog. Weber spoorde alle leden aan om ook in eigen boezem te tasten: "Alles schreeuwt om redding en ordening! Moeten wij niet, ziende op eigen omgeving, tot de erkenning komen, dat ook wij de verkeerde weg zijn ingeslagen!? Laten we 't maar ronduit bekennen, ook in Feyenoord wordt om ordening geroepen. (...) We hebben elkaar nodig, om te voorkomen, dat wij sterven. Maar daarvoor moeten we waarachtig samenwerken en elkaar dienen. (...) Willen wij deze enig juiste oplossing? Laat ieder van ons dan eens ernstig de vraag tot zich richten: wie ben ik? d.w.z. hoe is mijn houding tegenover mijn vereniging?"[147]
Das hield al rekening met een lange oorlog met veel ontberingen. Hij hield het volgende voor aan de lezers: "Dat ieder (...) met toewijding medewerke, tot heil en bloei van ons Feyenoord, opdat ook zij de storm dezer tijden goed zal overleven, al is dan het voetbalspel door het grote gebeuren rondom ons ingekrompen tot iets weinig zeggends. En toch: wat zal ons mooie spel een afleiding kunnen bezorgen."[148]
Phida Wolff schreef naar aanleiding van de gebeurtenissen het gedicht 'Eens overwint het goede'[149]:
Hoe kan op dit ondermaanse
Zulk een massamoord bestaan,
Waarom moet een twist met bommen
Uit deez' boze waereld (sic) gaan?
Heeft 'n land met 'n ander ruzie
Laat de wapens dan toch staan.
Wees verstandig, pak de voetbal
Bind de strijd op 't grasveld aan.
(...)
Voetbal, laat het voetbal wezen
Dat de drift naar moord vervangt,
Ik weet zeker dat geen sterv'ling
Anders dan de bal verlangt;
Wellicht komt eens, met de jaren
In de hoofden meer verstand
En vecht men de landsgeschillen
louter uit op 't voetballand!
Alle commentaren legden dus de nadruk op het belang van doorgaan met voetballen, maar met besef van ieders verantwoordelijkheid in het heden en de toekomst. De schok van de inval in Polen en de daaropvolgende oorlogsverklaring van Groot-Brittannië aan Duitsland maakten iedereen genadeloos wakker.
De gevolgen daarvan waren meteen merkbaar: vanwege de mobilisatie raakte Feyenoord meer dan zestig leden voorlopig kwijt. Dat leverde problemen op met de opstelling van de verschillende teams. Zodoende plaatste de elftalcommissie de oproep aan militairen die wilden spelen op hun verlofdag dat tijdig door te geven, "waarna met hun verzoek zoveel mogelijk rekening wordt gehouden". De mobilisatie-leden konden, net zoals werklozen, korting krijgen op de contributie, maar alleen nadat de militairen zelf daarvoor de aanvraag deden èn als hun rang niet hoger lag dan die van sergeant.[150]
Door de mobilisatie werd het aantal elftallen met vier verminderd naar acht. De competitie, die bijna zou beginnen, werd op het laatste moment omgegooid. Er werden twee centra ingericht, Amsterdam en Rotterdam, waar de clubs uit die buurt elkaar zouden ontmoeten. Zo werd tegemoetgekomen aan het verminderen van de reizen. Ajax en Feyenoord, oorspronkelijk bij elkaar ingedeeld, werden van elkaar gescheiden.[151]
Tot aan het eerste nummer na het begin van de oorlog, juli 1940, verscheen zo nu en dan een bericht over de oorlogsdreiging. In februari lazen de voetballers dat het bestuur de ere- en commissieleden bij elkaar had geroepen om de situatie te bespreken. "Wat is nu de nieuwe taak?", legde Weber de vraag voor aan zijn publiek. "Wel, de eis is: 'voort varen'. Maar dan op een z u i v e r kompas. Met andere woorden, we gaan het bestuur helpen te bezuinigen op basis van een 'geestelijke herbewapening' (...) met slechts erkenning van het feit, dat wij allen schuldig zijn en alles is vastgelopen op 'de straf die op de zonde volgt'".[152] Later werd via de Feyenoorder niets meer vernomen van bovengenoemd streven.
Tot slot kwam in maart nog een paar keer de gespannen situatie aan bod. Militairen die graag wilden trainen, zo meldde de Elftalcommissie, konden met elk team meedoen. Toon de Jager plaatste in hetzelfde nummer zijn visie op de maatschappelijke problemen: "Om moreel herbewapend te zijn tegen de dolle deiningen dezer drommels-duistere dagen dienen we onze geestelijke wapens behoorlijk te vetten. (...) Wie Feyenoorder is, zegge: 'Potverdrie, da's waar, ik ben een mummelneus: die vent heeft gelijk'".[153] Als alliteraties als wapen gebruikt konden worden, zou Rotterdam de oorlog overleefd hebben.
Rood-wit en Oranje
Feyenoord was goed bevriend met het andere koninkrijk, dat geregeerd werd door Wilhelmina. Het begon al met de eerste naam van de club, genoemd naar het toenmalige staatshoofd en de Wilhelminakerk. Het kwam daarnaast tot uiting in de Bloedtransfusiewedstrijden tegen Sparta, die jaarlijks gespeeld werden en waarvan de opbrengst naar het Rode Kruis ging. Deze werden altijd door Prins Hendrik, tot aan zijn dood, bezocht. In de jaren dertig dook de betrokkenheid van de club met de koningin en de haren regelmatig op.
Het aprilnummer van 1934 rouwde over de dood van Prinses Emma. In een commentaar werd het onzegbare verlies betreurd en werd "innige deelneming [betuigd] in de droefheid van het Koninklijk Huis en geheel het land"[154].
Vier maanden later heerste weer een rouwstemming door de dood van Prins Hendrik. De voorpagina van het augustus-nummer was in rouwuitvoering opgemaakt. Weber lichtte toe wat Hendrik voor de club betekend had: "Feyenoord is bij voetbalwedstrijden ten bate van het Rode Kruis meermalen met de Prins in aanraking geweest en vooral hebben Bestuur en spelers van het eerste elftal weten te ervaren welk een hartelijke, goede en bovenal eenvoudige persoonlijkheid Z.K.H. was." Geheel in die geest, verzekerde de ere-voorzitter, zou zijn vereniging zich blijven opstellen ten aanzien van de maatschappij.[155]
Prinses Juliana woonde na Hendrik's dood de wedstrijden tussen Sparta en Feyenoord bij, zodat zij en de voetballers ook een goede verstandhouding onderhielden. Nadat Feyenoord in 1939 de prinses bedankt had voor haar aanwezigheid bij de wedstrijd, retourneerde de hofhouding een telegram: "H.K.H. Prinses Juliana draagt mij op u Haren welgemeende dank over te brengen voor uw gewaardeerd telegram ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd bloedtransfusiedienst en u te verzoeken aan alle medewerkenden hoogstdezelver grote erkentelijkheid te betuigen."[156]
Op de voorpagina van het clubblad van oktober 1936 was een grote foto van Juliana afgedrukt, voorzien van de kop "Prinses Juliana verloofd!". Inclusief de gelukwensen, natuurlijk.[157] Ruim een jaar later viel er opnieuw iets te vieren: "Prinsesje Beatrix. Klinkt dat niet als muziek in de oren?" Vol blijdschap werd de jongste telg van het Koninklijk Huis binnengehaald bij Feyenoord.[158]
Keylaars, Henk Das dus, liet zich regelmatig kennen als een trouw aanhanger van de vaderlandse driekleur, inclusief de oranje wimpel. Op Prinsjesdag 1936 was zijn liefde een zware aanslag op zijn conditie geweest: "Door de lange rijtoer en mede mijn vaderlandsliefde 3X de Koninklijke Stoet gezien. Wie doet me wat?"[159] De betrekkingen tussen de twee koninkrijken waren dus uitermate goed.
Liefdadigheid
Feyenoord steunde niet alleen zijn eigen leden die in de problemen zaten, maar liet ook zijn sociale hart spreken voor instanties buiten het voetbal. Dat was met name het geval op de jaarlijkse Bloedtransfusiewedstrijd tussen Sparta en Feyenoord op het Kasteel, met een opbrengst van zo'n fl 2.000,- per match.[160] De winnaar kreeg doorgaans een aandenken, zoals een foto van de prins met handtekening (1933) of een vetleren medaille (1938).
De toeschouwers bezochten de wedstrijden niet alleen voor het voetbal, maar juist ook vanwege het goede doel. "Het is gezellig op Spangen", schreef Henk Das. "Alle rangen goed bezet, behalve de overdekte tribune. Waarom moet toch altijd 'de kleine man' de liefdadigheidscenten bij elkaar brengen?"[161]
Er werd vaker voor steun op Feyenoord's deur geklopt. Het spreekt voor zich dat moeilijk aan alle verzoeken gehoor gegeven kon worden, maar zo nu en dan werd een collecte toegestaan. Zowel in 1937 als 1938 kreeg de Rotterdamse Vakantieschool, die vakanties voor de jeugd organiseerde, toestemming om tijdens de kampioenscompetitie met de pet rond te gaan. Een dankwoordje was dan op zijn plaats: "Uiterlijk moge Feyenoord er stukken anders uitzien, innerlijk zijn ze daar aan de overkant dezelfden gebleven: mensen, die weten, hoe moeilijk het soms is, om de centen voor onze jongens en meisjes bij elkaar te krijgen."[162]
Politiek
Het Feyenoord van de jaren dertig was niet blind voor ontwikkelingen in de maatschappij, hief regelmatig een klaagzang aan over werkloosheid en oorlogsdreiging, maar liet zich desondanks bijna nooit uit over partijpolitieke aangelegenheden. Uitspraken en voornemens van politici bereikten bijna nooit de Feyenoorder. In de jaren dertig is het maar één politicus gelukt Feyenoord tot razernij te dwingen.
Minister H.P. Marchant van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (waaronder ook sport viel), tevens leider van de Vrijzinnig Democratische Bond, had op 3 juni 1934 de Nederlandse voetballers getart. "Ik heb getracht", sprak hij, "onze voetballers er op te wijzen dat zij zich moreel en intellectueel tot een hoger niveau zouden kunnen opwerken, indien zij hun plicht zouden zien om een ander deel van mijn staatstaak te begunstigen [ondersteuning van het welzijnswerk]. Zij hebben dat niet gedaan; zij hebben zich blijkbaar op het lagere niveau behagelijk gevoeld. Dat zij er op blijven!"[163]
De Feyenoorder van juli 1934 ontplofte bijkans van woede. Heesakker zette de feiten voor de minister op een rijtje: "De bond verdeelde fl 3000,- [over liefdadigheidsprojecten], en de verenigingen, voorzover het bekend werd, droegen een bedrag af van niet minder dan fl 25.826,83. Dat is derhalve een totaal bedrag van plm. fl 29.000,- Staan de voetballers met dit bedrag toch nog moreel en intellectueel op een lager niveau? Maar, hemeltjelief, met welk bedrag kan men dan een hoger bereiken; moet het misschien een ton zijn?"[164]
Ook werd H. van Dijk aan het woord gelaten. Hij was 'ex-leider' van de Rotterdamse Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis en voelde zich geroepen Marchant tegen te spreken: "Laat in uw jonge voetbalharten voor eeuwig gegrift blijven de blijken van aandoenlijke vreugde waarmee H.K.H. (...) sprak over het heerlijke initiatief [voor de Bloedtransfusiewedstrijden] van de Voetbalverenigingen Feyenoord en Sparta". Hij beloofde zijn lezers voor de volgende wedstrijd Marchant uit te nodigen, zodat deze met eigen ogen kon zien op welk niveau de voetballers zich bevonden. De volgende editie werd gespeeld op 29 december 1934, in aanwezigheid van prinses Juliana, maar er werd met geen woord gerept over verder hoog bezoek.[165]
Het heeft Feyenoord, en waarschijnlijk veel andere voetballers, ongetwijfeld gefrustreerd dat Marchant zich zo negatief uitliet. Het moet tenslotte pijnlijk zijn geweest dat juist die ambtsdrager die sport in zijn takenpakket had zulke neerbuigende opmerkingen maakte over de vermeende afwezigheid van maatschappelijk besef bij voetballers. Het is niet onbegrijpelijk dat Heesakker daardoor uit zijn vel sprong van woede, en de gemiddelde Feyenoorder wellicht nog verder afstand nam van het partijpolitieke leven. Dat betekende niet dat het clubblad werd gevuld met opruiende taal en strukturele kritiek op de politieke partijen, maar dat de vereniging daar waar het kon haar eigen verantwoordelijkheid nam. Helaas voor Feyenoord werd dat niet opgemerkt door de minister.
Uit het voorafgaande is gebleken dat Feyenoord meer was dan een voetbalclub. Jongeren die zich aanmeldden als lid werden opgevoed tot gehoorzame en verantwoordelijke burgers, die zowel bij de vereniging als in de maatschappij hun plichten hadden. Dat waren niet alleen woorden, maar werd ook uitgevoerd in de praktijk. Werkloze leden werden gesteund door de club, liefdadigheidswedstrijden werden georganiseerd en de leden werden aangemaand tot eigen verantwoordelijkheid in een wereld vol individualisme en egoïsme. De betrokkenheid werd gesymboliseerd door de liefde voor het Oranjehuis, dat gezien werd als een instituut dat boven de partijpolitieke ontwikkelingen stond.
In de jaren dertig vonden twee grote gebeurtenissen plaats, die laten zien hoe de betrokkenheid en het sociale gevoel tot uiting kwamen. Ook geeft het aan wat voor zelfbeeld de vereniging had, als een club die vanuit het 'bootwerkersmilieu' opgeklommen was tot gerespecteerde volksclub. Op 19 juli 1933 bestond de vereniging 25 jaar en in 1937 werd het nieuwe stadion opgeleverd. Vooral bij de bouw van de Kuip komen alle facetten van sociaal gevoel en eigenwaarde naar voren.
Jubileum
Er waren veel plannen om het feest op 19 juli 1933 in te richten. Als eerste werd een afdelings- en landskampioenschap als een goed begin beschouwd, maar daar had de in maart 1933 opgerichte jubileumcommissie weinig invloed op. Deze had als doel om de festiviteiten zo goed mogelijk te doen slagen, op zo'n manier dat alle buitenstaanders jaloers zouden toekijken.
Het eerste plan was een gedenkboek, of beter gezegd, een Gedenkboek. Heesakker en ere-voorzitter Weber kregen de opdracht dit samen te stellen. In dit werk van 448 pagina's hoogglans-kunstdrukpapier komt uitgebreid de geschiedenis aan bod, inclusief de vele bladzijden statistiek van Heesakker, plus vele felicitaties van prominenten.
Het schrijven van de clubhistorie kende nog wel problemen, want "het archief vertoonde een zodanige armoede, dat het er inderdaad naar uitzag, of een vergaren van de voor een juiste historie zo hoog nodige gegevens nul op 't rekest zou geven"[166]. Uiteindelijk slaagden de auteurs er goed in om het wel en wee van Feyenoord op een rij te zetten, meegeholpen door vele geheugens die nog in leven waren.
Veel buitenstaanders toonden zich bereid hun medewerking te verlenen. Prins Hendrik, burgemeester Drooglever Fortuyn, KNVB-voorzitter D.J. van Prooye, KNVB-bestuurders ir. Kips, Lotsy en J. Moorman, bondscoach Bob Glendenning ("A little advice", met vertaling), een aantal bekende scheidsrechters en sporters, de sportjournalisten Han Hollander, ir. A. van Emmenes en H.A.M. Meerum Terwogt, buitenlandse vrienden en veel, heel veel, (oud-)spelers en (oud-)bestuurders. Een boek van en voor gewone leden en belangrijke Nederlanders c.q. Rotterdammers.
Om er voor te zorgen dat alle leden en verwanten het jubileumboek gratis konden ontvangen, en om het er zo mooi mogelijk uit te laten zien, werd fl 20.000,- uitgetrokken. Heesakker en Weber hebben elke cent daarvan besteed. De bedoeling was om het boek als verrassing bij alle leden in de brievenbus te gooien, maar dat mislukte helaas. Er was namelijk bijna geen enkel lid met een brievenbus die groot genoeg was om het boek te ontvangen. Los van de te kleine brievenbussen in het zuiden van Rotterdam was de komst van het boek natuurlijk al lang uitgelekt. Wellicht dat Heesakker door alles en iedereen daarop werd aangesproken, waardoor hij langzaam een beetje nerveus werd. "Welnu, het gaat best!", stelde hij een ieder gerust. "Nu niet nieuwsgierig worden!"[167]
Aangezien iedereen zo'n werk wel voor niets wilde hebben werden er duidelijke afspraken gemaakt wanneer iemand als lid werd beschouwd: alle leden en donateurs die van 1932 tot en met 1934 hebben betaald, "maar de dames der donateurs die slechts een dameskaart bezitten, vallen er vanzelfsprekend buiten"[168].
Een ieder die het uiteindelijke werk van Weber en Heesakker onder ogen kreeg, loofde de uitgave. "Dit boek getuigt (...) van de opvoedende waarde van voetbal", recenseerde het blad van H-D.V.S. "Het is daarom een boek om de volkomen leek, de man die voetbal niet kent maar het wel hoont, in handen te geven en met trots uit te roepen: Ziehier wat voetbal voor duizenden betekent!"[169]
Het gedenkboek van 1933 wordt nog steeds beschouwd als het mooiste dat door een Nederlandse voetbalvereniging is uitgegeven. Exemplaren kosten tegenwoordig zo'n fl 450,- bij de antiquair.
Het defilé
De heer C.J. van Tongeren werd aangesteld als de man die het defilé zou organiseren. Alle leden moesten op de feestdag meelopen in een grote optocht, met veel show en gymnastiek. Dat vergde natuurlijk wel oefening, zodat op 11 mei in zaal Harmonie (bestaat er een betere naam?) de eerste voorbereidingen getroffen konden worden.
Deze eerste bijeenkomst werd slecht bezocht, waardoor Heesakker de clubbelangen in gevaar zag komen en overging tot ingrijpen. "Nu een zeer ernstig woord tot u allen. Het is in de geschiedenis van Feyenoord nooit voorgekomen, dat een opzet van welke aard ook en van welke besturen of commissies totaal mislukte. Gezien de slechte opkomst bij de eerste lezing [over het defilé] zijn wij echter nu pessimistisch gestemd. (...) Feyenoordmakkers: laat het niet alleen bij woorden, maar toont het met daden"[170]. Een maand later, in het juli-nummer, meldde 'Hees' opgelucht dat de voorbereidingen een stuk beter verliepen.[171]
Het basisidee voor de parade was het uitdrukken van het clubgevoel. Van Tongeren had het volgende voor ogen: "Hier zal niet gevraagd worden of ge een speler 'per excellentie' zijt of een beginneling die misschien nooit in het eerste elftal zal optreden; neen, bij het defilé komt ge niet als speler, maar, als lid van Feyenoord."[172]
Nelis Keylaars verheugde zich in het juli-nummer van de Feyenoorder al enorm op het feest, mede omdat hij zojuist al een ander defilé had gezien. "Voorts op de eerste dag nog het defilé (...) aanschouwd, hetgeen 1 grootste indruk en de spreuk dewelke de Rotterdammers meevoerden inderdaad waarheid: machtig als allen samenwerken."[173]
De dag
Eindelijk brak dan het grote feest aan. Als eerste werd het jubileumboek overhandigd aan Z.K.H. Prins Hendrik. Ere-voorzitter Weber sprak daarna de volgende woorden: "Wanneer Uwe Hoogheid in rustige ogenblikken eens een blik in het boek zal slaan, dan zal hopelijk de indruk zich bij u vestigen dat een grote sportvereniging, ook op maatschappelijk gebied, veel goeds tot stand kan brengen." Vervolgens benadrukte Weber het belang van een voetbalclub voor de 'gewone' wereld: "Hoogheid, in deze tijden van geestelijke en stoffelijke noden wordt meer dan eens, ik mag wel zeggen dagelijks, behoefte gevoeld aan eensgezindheid en wederzijdse hulp, en ik geef u dan ook gaarne de plechtige verzekering dat de vereniging Feyenoord te allen tijde bereid zal worden gevonden hare medewerking te verlenen aan het organiseren van wedstrijden ten behoeve van de liefdadigheid."[174]
Toen was het de beurt aan het defilé, dat het bestuur nog de Romeinse groet bracht. Een ieder was naderhand tevreden over de prestaties van Van Tongeren: "Hij stond als de krachtige leider boven het geheel en de plm. 400 deelnemers kwamen onder de indruk van zijn gemoedelijke doch krachtige bevelen. Wij zijn hem dankbaar dat hij dit alles in goede banen heeft geleid en dit, het strekt hem tot nog grotere eer, geheel belangeloos. De heer Van Tongeren verdient ons aller waardering, daar hij het was, die onze club in staat stelde onze kracht op een dergelijke wijze naar buiten te brengen."[175]
De plechtigheid zou niet compleet zijn zonder een toespraak van voorzitter Van Zandvliet. "Als straks de vlag zich voor u ontplooien zal", deelde hij het publiek mee, "grif dan dit moment diep in uw geheugen, opdat gij dit plechtig ogenblik nooit vergeet en neem u dan tevens voor steeds al uwe beschikbare krachten op sportieve wijze te geven aan die roodwitte kleuren."[176] Waarna de vlag zich ontplooide.
Op de receptie, waar felicitaties en cadeautjes afgeleverd konden worden, was een aantal vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam aanwezig. Feyenoord onderhield op dat ogenblik een weinig vriendschappelijke relatie met de gemeente, die dwarslag bij de bouw van het stadion, zodat Heesakker niet kon nalaten op te merken dat het "vooral vermeldenswaard is (...) dat ook het Gemeentebestuur zijn gelukwensen kwam aanbieden".[177] Zolang het geen geld kost, en wel het aanzien verbetert, komt iedereen naar feestjes. Zo ook de Rotterdamse gemeenteraadsleden.
De viering van het jubileum was een enorm succes geworden. Alles was volgens verwachting gegaan, de naam Feyenoord had internationaal bekendheid verworven[178] en een ieder had een goede tijd gehad. Alleen was het jammer dat de organisatoren de Weense profploeg Admira hadden uitgenodigd om aan te treden tegen de jarige. De Oostenrijkers vierden hun eigen feestje en versloegen Feyenoord met 0-7[179]. Daar werd later nog het een en ander over gemopperd in het clubblad.
Ondanks deze zware nederlaag was Feyenoord bijzonder trots. De volksclub van de andere kant van de rivier had Nederland weer eens laten zien wie ze was. De vereniging van de kleine man vierde feest in aanwezigheid van Prins Hendrik en vele andere notabelen. Ze toonde diegenen die het nog niet wisten dat de leden van Feyenoord trots waren op hun koninkrijk. Feyenoorders die niet alleen goed konden voetballen, maar ook maatschappelijke betrokkenheid toonden, die hun jeugdigen een leuke tijd gaven en hun junioren opvoedden tot plichtsgetrouwe burgers. Bij het volgende jubileum zou alleen wat beter nagedacht moeten worden over een gelijkwaardige voetbalclub om een feestelijke wedstrijd tegen te spelen.
De Kuip
Er moest heel wat water door de Maas stromen voordat de droom van Van Zandvliet, een eigen stadion voor 60.000 toeschouwers, geopend kon worden. Feyenoord's oude lokatie was al jarenlang te klein om de vele belangstellenden te herbergen. Belangrijke wedstrijden werden regelmatig gespeeld op het Sparta-terrein, dat eigenlijk ook te klein was. Nog in 1935, tijdens de bouw van de Kuip, had de club in één week een noodtribune gebouwd met 10.000 plaatsen.
In het begin van de jaren dertig ontstond het idee voor een stadion bij Van Zandvliet, en ontmoette in eerste instantie veel tegenstand. Amsterdamse dagbladen beschuldigden de Feyenoord-voorzitter van grootheidswaanzin en ook binnen zijn eigen bestuur werd wantrouwend gekeken naar het idee. Alhoewel de meesten de noodzaak inzagen van een uitbreiding werd de stap naar een stadion met 60.000 plaatsen erg groot gevonden. Mede door steun vanuit de Rotterdamse zakenwereld, die inzag wat een positieve gevolgen een grote publiekstrekker zou hebben voor Rotterdam in het algemeen en Zuid in het bijzonder, werd Van Zandvliet's droom werkelijkheid.
Helaas voor de club kostte het de gemeente Rotterdam veel moeite zich achter de ambitieuze plannen te scharen. Alleen burgemeester, en oud-voetballer, Drooglever Fortuyn steunde vanaf het begin de ambities van de voetbalclub. Ondanks de nadruk die werd gelegd op het algemeen belang van een groot stadion (werkgelegenheid, bezoekers van buiten de stad, verbetering van infrastructuur, enzovoort) toonde de rest van het stadsbestuur zich weinig genegen medewerking te verlenen. Integendeel, er werd van de club steeds meer gevraagd voor rioleringskosten, wegenaanleg, bestrating en parkeergelegenheid. In 1932 overwoog het Feyenoord-bestuur zelfs om het stadion te bouwen in de gemeente IJsselmonde of Barendrecht. Als de meerderheid van één van deze gemeentes niet bestaan had uit christelijke raadsleden, die bezwaar maakten tegen voetbal op zondag, had de Kuip niet in Rotterdam gestaan.[180]
April 1933 meldde de 'Feyenoord-omroep', een vaste rubriek in het clubblad, het volgende bericht: "Uit Rotterdam: In de gemeenteraadszitting is een dezer dagen een aanvang gemaakt met de besprekingen over een Feyenoord-terrein. Besloten werd er nog niets. De besprekingen zullen echter t.z.t. hervat worden." Twee maanden later sprak de omroeper opnieuw: "Uit Rotterdam, ik zeg uit Rotterdam: In verband met het nieuw aan te leggen Feyenoord-stadion heeft de gemeenteraad zonder herstemming besloten om een nieuwe brug over de Maas benevens een tunnel onder de Maas te laten bouwen, om zodoende ter zijner tijd over voldoende toegangswegen tot het Feyenoord-terrein te beschikken."[181] Er leek schot in te zitten, maar aan die illusie werd in oktober een einde gemaakt.
"In verband met de Feyenoord-terreinplannen delen de gemeenteraadsleden mede", aldus de ijverige medewerker van de clubomroep, "dat het voorstel al eens als punt 2 op de agenda gestaan heeft, al is dat punt dan nog niet in behandeling gekomen". In december werd weer aan de leden doorgegeven dat de raad de basis-overeenkomst had goedgekeurd tot stichting van het stadion.[182]
Veel leden begrepen er waarschijnlijk niets meer van. Hun gevoelens werden vertolkt door Jonkheer François Stuét van Varen: "Toen kwamen de discussies der raadsleden, waarbij men als Feyenoorder beurtelings bloosde of bleek werd. De een sprak in 'n trant als: 'Ga maar weg, wat doe je in de kou'. Weer een ander hield 'n betoog dat men dacht: 'Feyenoord krijgt 'n stadion en geld toe!' (...) Eén der wethouders stak 'n speech af als ware hij 'n oud Feyenoorder. Vlak daarop dacht ik het hele plan te zien kelderen, waarop een geroutineerde raadszitting-journalist me zei: 't Komt erdoor!'"[183]
De journalist had het goed voorzien, en dus kon de Algemene Vergadering het bestuur het mandaat geven voor het nemen van concrete stappen. Op 7 november 1935 zette burgemeester Droogleever Fortuyn de eerste spant van het stadion. Ondanks deze positieve bijdrage haakte de gemeente snel weer af. Maart 1936 meldde de Feyenoorder dat aan de toegangswegen nog niets was gedaan, "hoewel de gemeente die plicht toch op zich genomen heeft". Een maand later bleek zelfs dat de opening van het stadion nog enige tijd werd uitgesteld, "omdat de gemeente met de stratenaanleg wel wat erg achter de feiten aanloopt."[184]
Hetzelfde gold voor de parkeergelegenheid, die ook maar niet werd aangelegd. De Feyenoorder stond natuurlijk vol grappen over wéér een nieuwe hindernis. "Parkeerplaats?...'k Zal er een vrije stortplaats van maken. Dan komt het vanzelf vol." Iemand anders schreef, het was toen december, een Sinterklaasgedichtje: "Wat zal onze surprise zijn? 'k Hoop een goed parkeerterrein".[185]
Achter de schermen werd door zakenmensen en het Feyenoord-bestuur daarom steeds grotere druk uitgeoefend op de gemeente om de verplichtingen na te komen. Uiteindelijk heeft dat zo lang geduurd dat de Kuip een jaar lang ongebruikt heeft leeggestaan.
De zakenwereld
De Rotterdamse zakenwereld oefende in die jaren dus een enorme druk uit op de plaatselijke politiek. Gangmaker was zakenman D.G. van Beuningen[186], die op 29 maart 1933 één van de 43 ondertekenaars was van een door Rotterdamse prominenten ondertekende petitie. Daarin werd het gemeentebestuur verzocht Feyenoord niet op te zadelen met de kosten van de wegenaanleg. Andere namen waren onder meer K.P. van der Mandele (vooraanstaand liberaal en bankier) en NRC-sportjournalist H.A. Meerum Terwogt.[187]
Deze inbreng was niet alleen goed voor het in beweging krijgen van de gemeente Rotterdam, maar ook voor het binnenhalen van de benodigde gelden. De bouwkosten bedroegen, volgens de prijsindex van 1936, fl 1.200.000,-[188]. Feyenoord was geen arme club, maar samenwerking met de Rotterdamse zakenwereld was een vereiste.
De contacten met bankiers en onderhandelaars verliepen allereerst via de bestuursleden, die zelf in de handel zaten. Ook oprichter en president-direkteur van de Steenkolen Handelsvereniging Van Beuningen heeft veel gedaan. Hij toonde zich namelijk bereid fl 100.000,- voor te schieten, waarmee aannemer Van Eesteren betaald kon worden. Eerder had Van Beuningen al fl 600.000,- aan de gemeente geleend, zodat het benodigde geld voor de wegenaanleg geregeld was. Tot slot was Van Beuningen de man met de vele contacten in het Rotterdamse sociale, politieke, financiële en culturele leven. Hij gebruikte zijn vriendenkring om vooraanstaande Rotterdammers te interesseren voor de Kuip.
Van Beuningen verleende zijn diensten niet omdat hij een voetbalfanaat was. Hij was een zakenman met veel belangstelling voor en betrokkenheid bij zijn stad. Door een grootschalig bouwprojekt konden werkloze Rotterdammers worden ingezet, de vermakelijkheidsbelasting zou een grote bijdrage leveren aan de gemeentelijke schatkist, bezoekers van wedstrijden bleven in de stad hangen om nog het een en ander te nuttigen, enzovoort. Rotterdam in het algemeen en het zuidelijke deel in het bijzonder kreeg door het stadion een enorme opleving. Dat was waar de zakenman en de voetbalvereniging elkaar hadden gevonden. De minimale overeenkomst tussen de twee partijen, de bouw van een groot en indrukwekkend voetbalstadion, werd optimaal uitgebuit. De ambities van de ene partij en de betrokkenheid van de andere heeft uiteindelijk een tempel van vermaak opgeleverd, waar tot op heden nog steeds gebruik van wordt gemaakt.
Jongeren en werklozen
Organisatorisch heeft het veel problemen gekost de bouw van het nieuwe stadion te verwezenlijken. Toen dan eindelijk begonnen kon worden trachtte de club werkloze leden in te zetten en werd de realisatie van het complex gebruikt om de jongeren toe te spreken. Want ook op dit gebied hield Feyenoord de opvoedende en verantwoordelijke gevoelens in ere.
Zo sprak D. van Konijnenburg de adspiranten toe in de maand dat de vereniging definitief besloten had tot de bouw: "Nu is dan door een grote meerderheid uwer sportbroeders besloten, het bestuur onzer vereniging te machtigen, over te gaan tot de bouw van een nieuwe inrichting. (...) Ik vertrouw, dat het nu enigszins tot je zal doordringen, welk een groot verantwoordelijk werk het bestuur, gesteund door voornoemde leden, aandurft en dat alles bijna alleen voor jullie. Maar nu, jongens, hoe zullen jullie dit besluit, waarvoor je geen verantwoording hebt, belonen. Hiervoor is maar één weg, en die is: je voetbalcapaciteiten met inachtneming van je maatschappelijke positie -want denk eraan, er zijn veel belangrijker dingen als voetbal- zo op te voeren door het volgen van training, waarop je nimmer moogt onderbreken, benevens het spelen van faire oefenspelen, dat je in de toekomst onze rood-witte kleuren met succes zult kunnen verdedigen, waarmee dan tevens het bewijs geleverd is, dat Feyenoord zo'n inrichting waardig is."[189]
Voor de werkloze leden werd geprobeerd een aanstelling te vinden. In juni 1935 drukte de Feyenoorder het volgende bericht af in dikke letters: "Er is afgesproken, dat de aannemers zullen trachten werkloze leden onzer vereniging te werk te stellen. Zij, die daarvoor in aanmerking wensen te komen, worden verzocht zich schriftelijk tot het bestuur te wenden."[190] Volgens aannemer Van Eesteren zijn er uiteindelijk geen werkloze leden opgeroepen. Het enige waarvoor die groep werd ingezet was om de tribunes te testen. In het najaar van 1936 werden 1.500 mariniers en werklozen opgeroepen om op commando te springen en te juichen, in de hoop dat de tribune niet zou bezwijken. Dat gebeurde inderdaad niet, en de aanwezigen werden voor hun moed beloond met een borrel en een sigaar.[191]
Trots
Het is geen kleine prestatie om in tijden van economische crisis een enorm voetbalstadion te bouwen. Dat dat gebeurde in het 'minderwaardige' Rotterdam-Zuid door een volksclub maakt het geheel nog indrukwekkender. De Feyenoorders waren dan ook bijzonder trots op hun nieuwe stadion.
Toen Van Zandvliet en de zijnen in 1934 besloten over te gaan tot de bouw vatte één van de vaste dichters, OBSERVER, zijn gevoelens samen in het gedicht '60.000!'[192]:
Hadden wij ooit kunnen denken,
Wij van 't Afrikaanderveld,
Dat straks om ons groene laken
60.000 wordt geteld?
Had rood-wit ooit mogen hopen
Op wat nu reeds nodig blijkt,
Dat binnen zo weinig jaren
Zoveel groots zou zijn bereikt?
En hoe kon zo iets groeien,
Hoe kwam die realiteit,
Hoe kan Feyenoord het wagen
In een negatieve tijd?
Alles kan ik vlug verklaren,
Het m o e s t komen op den duur;
Door de wilskracht van de leden
En de eendracht in 't bestuur!
Op 13 april 1936 werd een bezichtiging van het stadion aangekondigd. Eén van de mensen die 's ochtends om half elf bij de ingang stonden was 'Dick', die het clubblad vaak van gedichten en ingezonden stukken voorzag. "Toen we (...) zaterdagmiddag die enorme ijzer- en betonmassa van nabij aanschouwden, was het ons een ogenblik te machtig geworden. (...) We dachten terug aan de dagen toen daar nog een troepje jongelui op het Afrikaanderplein achter een balletje holde, steeds in gevaar, door een politieagent betrapt te worden. En nu zien we velen van diezelfde jongelui als vooraanstaande mannen in de voetbalwereld terug. Nu zien we daar dat kleine clubje gegroeid tot een machtig lichaam. (...) Nu zien we daar een vereniging met een aantal leden, zo groot als geen enkele andere voetbalvereniging in ons land telt. Nu zien we daar dezelfde jongelui gevormd tot een bestuur, dat na jaren van ongekende strijd, van enorm doorzettingsvermogen, van groot beleid, in staat blijkt een wereldstadion te laten verrijzen."[193]
Op 27 maart 1937 werd de Kuip dan eindelijk geopend. Het aantal artikelen over het in aanzien rijzende Zuid-Rotterdam nam daarom stevig toe: "De linker Maasoever komt uit zijn isolement en ... heeft er recht op." Het is te begrijpen dat Kieboom bijzonder kwaad werd toen tijdens de bouw sommige mensen zeiden dat dat stadion veel te mooi was om aan de Zuidkant te bouwen. "Ik zei: de linkeroever krijgt dat stadion. Dat ding komt hier. Hoe kón dat nou ook, een stuk Feyenoord op de rechteroever! Jonge, jonge, wat keken ze allemaal hun ogen uit op dat stadion van ons. En wat was dat geweldig voor al die mensen hier! Zo'n stadion, pal naast de deur."[194] De Zuidrotterdammers flikten het zoveelste staaltje doorzettingsvermogen, en daar moest de rechteroever maar mee leven. Of niet, dat was hun zaak.
Amsterdam-Rotterdam
Een voor Rotterdam bijzondere prettige bijkomstigheid was de toewijzing van de eerstvolgende Nederland-België aan de nieuwe Kuip. Ook de toegenomen concurrentie voor het Olympisch Stadion werd met veel plezier aanschouwd. In het jaarverslag van 1936-1937 mocht de secretaris zelfs melden dat door het grote succes van de Kuip "Amsterdam (...) min of meer gedwongen werd haar stadion uit te breiden". Alleen zo kon de hoofdstad in de race blijven om de toewijzingen van interlands.[195] Ook in de volgende jaren zouden 'caps' toegewezen worden aan de Kuip, en dat leverde een heftige discussie op met Amsterdam.
De Amsterdamse sportjournalist J. Hoven schreef naar aanleiding van het toewijzen van Nederland-Luxemburg aan Rotterdam bijzonder pittige dingen in Sport in Beeld/Revue der Sporten. Hij beschuldigde de KNVB van een pro-Rotterdamse houding, tegen Amsterdam gekeerd en tot slot van ondoorzichtig gedrag. Tijdens de eerste Nederland-België in de Kuip op 2 mei 1937 was ook duidelijk gebleken dat Rotterdam niet berekend was op grote aantallen mensen, waardoor er grote opstoppingen plaats hadden gevonden. Tot slot zouden volgens de criticaster de Belgen veel liever in de hoofdstad willen spelen. Heesakker plaatste Hoven's artikel in zijn clubblad[196], en voorzag dat van maar liefst elf woedende voetnoten. Met name de uitspraak dat de Kuip tot stand was gekomen door "grondspeculaties van rijke en invloedrijke particulieren" deed hem gif spuiten. Het was de vereniging, meneer Hoven, de vereniging alleen die dat tot stand had gebracht! En wat die opstoppingen betrof: dat zou eens maar nooit meer zijn.
In hetzelfde artikel citeerde Heesakker de reaktie van de beroemde sportjournalist Van Emmenes. Volgens de VARA-man had de heer Hoven zijn zelfbeheersing verloren "en er een zodanig vuil stukje over geschreven, dat het een volkomen menselijke reaktie zou zijn als nu Amsterdam de eerste jaren aan Holland-België niet meer behoefde te denken".
Een maand later drukte de Feyenoorder een artikel af uit een Belgisch sportblad met als kop 'Geef ons Rotterdam maar!' Cynisch vroeg het blad wat de hooggewaardeerde Amsterdamse sportjournalist daarop te zeggen had. Net zo cynisch reageerde het blad op de verkeersopstoppingen in Amsterdam tijdens Nederland-Schotland (21 mei 1938): "Lang met de auto in een verkeersknoop! Hoe bestaat dit in Amsterdam!?"[197]
Tot slot werd het gesprek opgerakeld in 1940, nadat Hoven had gemeld dat bij de in Rotterdam gespeelde Nederland-België maar 30.000 tot 35.000 toeschouwers waren geweest. Met deze opmerking zette hij zichzelf behoorlijk voor schut, omdat het er namelijk precies 48.504 waren. "Wij krijgen steeds een betere kijk op deze Amsterdammer", riep Heesakker dan ook niet voor niets.[198]
Successen
De beste manier om alle oppositionele geluiden te smoren blijft altijd nog het droge getal. Bij de eerste zeven keren dat de Kuip toegankelijk was voor het publiek trokken meer dan 288.000 mensen langs de kassa. Heesakker blikte daarom tevreden terug: "Dat wij met het in gebruik nemen van het stadion het record van het aantal bezoekers geslagen hebben, gaf toch wel het bewijs dat een betere accommodatie voor onze vereniging gewettigd was." Het enthousiasme kende zulke enorme proporties dat de eindredakteur niet goed meer oplette: bij Feyenoord-Beerschot, de openingswedstrijd, zouden maar liefst 388.825 toeschouwers zijn geweest! Tot aan april 1939 bezochten uiteindelijk, en dit cijfer is wel betrouwbaar, 1.120.252 mensen het Feyenoord-stadion.[199]
Het leverde ook geld op. Door het grotere aantal betalende kijkers werd de schatkist beter gevuld. Nederland-België leverde een recette op van fl 132.205,83, waarvan ruim fl 64.000 voor de KNVB was. Een beter beeld is te krijgen door de inkomsten te vergelijken van de ploegen die streden om de landstitel in het seizoen 1936-1937. Feyenoord voerde daar de lijst aan met ruim fl 5.000, met Ajax als tweede met een kleine fl 2.700. Onderaan stond, het is echt waar, PSV met zo'n fl 1.000,- Go Ahead en Be Quick zaten beide tussen de fl 1.500 en fl 2.000.[200] Ajax werd overigens gewoon kampioen.
Het is niet verwonderlijk dat Feyenoord trots was op zijn mnprestaties. De heer Kenters van Excelsior vatte die gevoelens goed samen: "Feyenoord [heeft] met dit Stadion niet alleen zichzelf en haar eigen leden een onschatbare dienst bewezen, maar ook duizenden daarbuiten." [201] Natuurlijk kon het niet anders dan dat in de Feyenoorder een loflied werd afgedrukt[202]. Dit staat afgedrukt op de volgende pagina.
Niet alleen het jubileumboek, het bestuur en de Kuip waren voor Feyenoord's status verantwoordelijk, maar ook de spelers. De jaren dertig waren voor Feyenoord namelijk een hoogtepunt, dat werd gesymboliseerd door toenmalig record-international en aanvoerder van het eerste team G.H. 'Puck' van Heel[203].
De periode-Feyenoord
In 1933, waarin het 25-jarig bestaan werd gevierd, versloeg Feyenoord in Amsterdam Blauw-Wit met 3-0, waardoor het ongeslagen afdelingskampioen werd, met een doelsaldo van 46 voor en 18 tegen. "Bravo, boys", juichte commentator Heesakker, "dat is loon naar werken." Het elftal van Puck van Heel kon proberen om de vereniging een nationale titel te bezorgen.
Het moge duidelijk zijn dat volop werd genoten van de afdelingstitel. Het moge ook duidelijk zijn dat de clubavondcommissie een extra huldigingsfeest organiseerde, dat op 9 maart plaatsvond. Nelis Keylaars berichtte in de Feyenoorder over de festiviteiten, die tot in de kleine uurtjes doorgingen: "Zodat het zeer laat of zo men wil zeer vroeg toen er enkele met de hoed achterste voren en 1 verlepte tulp in het knoopsgat op de Coolsingel stonden te beweren dat de laatste tram nog niet weg kon zijn want dat de rails er nog lagen."[204]
In de kampioenspoule eindigde Feyenoord op de tweede plaats achter Go Ahead. Feyenoord werd dus geen kampioen en Heesakker was daarover ontevreden. In zijn commentaren plaatste hij een aantal vragen en opmerkingen. Na de krap gewonnen thuiswedstrijd tegen PSV constateerde hij te weinig inzet. "Vanwaar dat gebrek aan strijdlust, heren?", luidde toen zijn vraag. De uitwedstrijd tegen Velocitas zinde hem ook niet vanwege het onsportieve karakter. "Als dat nog sport moet worden genoemd", gromde hij, "dan komt het ons voor dat men zo langzamerhand aan verdwazing gaat lijden."
In het volgende seizoen draaide het team van Van Heel matig. Het ergste was dat uit tegen Ajax met 7-1 werd verloren. "Laat men nu begrijpen", schreef 'Hees',"dat het hoog nodig is, dat men ophoudt met het proberen van voorhoedespelers, die reeds lang bewezen hebben de club niet op hoger peil te kunnen brengen." De Elftalcommissie diende daarom naar jong bloed te zoeken in de andere elftallen. Blijkbaar werd dit advies in de wind geslagen, want in het volgende nummer, na nog meer verliespunten, stak Heesakker wederom van wal. "Aan de jeugd is de toekomst en zo zal het nu zijn nut hebben die stelregel op onze voorhoede toe te passen. (...) Helaas blijkt men deze regel niet te durven toepassen. Waarom niet? zo vraag ik mij af. Durf toch iets te wagen!"[205] Ajax werd uiteindelijk afdelingskampioen, en later ook van Nederland, terwijl de Rotterdamse concurrent uiteindelijk eindigde op de derde plaats.
Het bestuur had net als de Feyenoorder geconstateerd dat het elftal niet goed draaide en ging over tot het in het leven roepen van een technische commissie (TC). Doel was het verbeteren van de training en het verplicht stellen van het meedoen aan die oefeningen. Veel spelers achtten het namelijk niet nodig altijd te komen opdagen, of hadden verplichtingen elders, waardoor er een tekort aan technische vaardigheden ontstond. De KNVB-oefeningen zouden als leidraad dienen "en als de spelers hun best doen en medewerken, dan kan het niet anders, of de resultaten zullen zichtbaar worden". Om het de spelers beter naar de zin te maken werd de bar veranderd in een gezellige, intieme kamer. Wat de Wondertent voor Oranje was, moest de bar voor Feyenoord worden.
Niet alleen de TC was bezorgd over de mentaliteit van de spelers. Regelmatig doken brieven en discussiebijdragen van leden en donateurs op in het cluborgaan. "De omgang met de andere sexe moet door de ongehuwde voetballer geheel vermeden worden", luidde een van de raadgevingen. "Velerlei gevaren hangen hem (...) boven het hoofd. Doch al is het gevaar voor besmetting met absolute zekerheid uitgesloten, dan nog is de onvermijdelijk heftige opwinding bij de omgang een veel te krachtige inspanning voor iemand, aan wiens hart en zenuwstelsel door training en wedstrijden zulke hoge eisen worden gesteld." Ook de gehuwden dienden op te letten: voor een wedstrijd moesten ze zich rustighouden.[206] Het mocht helaas niet baten: weer werd Ajax kampioen.
De grote aandacht voor de verrichtingen van 'de rood-witte vlaggendragers' belette de Feyenoorders niet het een en ander op te merken over de andere elftallen. Zo werd een Feyenoord-keeper uit een van de lagere elftallen niet gespaard nadat hij negen keer de bal uit zijn doel moest halen. Volgens Heesakker had hij "'n uitnodiging ontvangen om lid te worden van 'n visclub teneinde zijn viskunst voor de leden te tonen". Het veertiende elftal draaide ronduit rampzalig in het seizoen 1934-1935. In maart stonden maar zeven spelers op het veld, er zijn er minstens acht vereist, waardoor ze reglementair met 5-0 verloren. "Nee, thuisblijvers", sloeg Heesakker de zondaars om de oren, "dat gaat zo niet langer, hoor, want op zulke Feyenoord-leden zijn we niet gesteld. Deze leden zijn niet waard om onze kleuren te dragen." Uiteindelijk belandde de ploeg op de laatste plaats. Secretaris Van der Slik ruimde daarom in zijn jaarverslag, voorgelezen op de Algemene Vergadering van 26 juli 1935, een speciaal plekje in voor het team: "Het 14e kwam op de laatste plaats terecht met 101 goals tegen; ik zou haast zeggen: hier hebben geen Feyenoorders gespeeld"[207]. De elftallen die dat jaar wel goed hadden gepresteerd werden overigens met veel ere vermeld, zowel door de Feyenoorder als door Van der Slik.
Dombi de wonderdokter
Wat ook vermeld werd was het per 1 juli aanstellen van de nieuwe trainer Richard Dombi, als vervanger van Eddy Donaghy. "RICHARD DOMBI -laten wij de naam in ere houden, want het is de grootste trainer geweest, die ooit in Nederland woonachtig was."[208] Wie was die man, nota bene voorgedragen door Karel Lotsy?
Na enkele maanden speurwerk van de Feyenoorder -Dombi hield waarschijnlijk van een geheim leven- bleek uit een artikel dat hij allereerst als speler aktief geweest was voor het Weense WAC en enkele malen was uitgekomen voor het Oostenrijkse team. Of voor het Hongaarse, dat was onduidelijk. Zijn loopbaan begon pas goed toen hij overstapte naar het vak van oefenmeester. Voordat hij naar Rotterdam kwam zwaaide hij de scepter bij het Berlijnse Hertha, Bayern München, 1860 (ook München), Barcelona, Stuttgart en het nationale team van Uruguay tijdens de Olympische Spelen van 1924.[209]
'Herr' Dombi was een indrukwekkende man met een deskundig voetbaloog. Zonder moeite haalde oud-speler Linssen zo'n 60 jaar later de herinneringen aan hem op: "Dombi had kattenogen waarmee hij ook in het donker elk gesmokkel aan de overzijde van het veld signaleerde. Als iemand tijdens het rondjes lopen probeerde een hoek van het veld af te snijden had hij dat onmiddellijk in de smiezen."[210]
Het bestuur had hem een blanco volmacht gegeven, zolang Feyenoord maar weer de hoogste titel behaalde. Dombi maakte er dankbaar gebruik van. "Nicht üben, nicht spielen", zei hij tegen de spelersgroep en zo slaagde hij erin de meest hardnekkige wegblijvers terug te halen naar de trainingen.
De trainer kon niet alleen een team leiden, maar bleek daarnaast een wonderdokter te zijn. Masseren, kapotte knieën herstellen, gezwollen enkels? Voor alles had Dombi zijn beroemde smeerseltje. Niemand wist wat erin zat, maar het werkte wel. Het leverde zelfs nieuwe basisspelers op. Zo was Neptunus-speler en international Leen Vente eigenlijk afgeschreven voor het topvoetbal toen hij zich bij de wonderdokter meldde met het verzoek zijn geblesseerde knie te onderzoeken. Dombi stemde in, op voorwaarde dat Vente voor Feyenoord zou gaan spelen.[211]
Toch lukte het ook Dombi in eerste instantie niet het hoofdteam optimaal te laten spelen. De Feyenoorder reageerde, zoals vertrouwd, uiterst gefrustreerd: "Wat, 1-0, néééééé. Breng water, nee pils. Wat zeg ik, verloren. Kat schop gegeven (...) Ochtendblad. (...) Jongste bediende grijnsde. Handeling kat toegepast." Gelukkig had deze katten- en bediendenschopper nog goed nieuws: "26 September. Millioenennota gelezen van Ministreel Jong. Bier en jeneveraccijns naar beneden. Let op, nou worden we weer goed op Feyenoord."[212]
Of het inderdaad de accijnsverlaging is geweest, of de aanwezigheid van Dombi, of een combinatie van die twee is onduidelijk, maar Feyenoord werd afdelings- èn landskampioen. De ploeg van Van Heel heerste wederom.
Na drie jaren wachten vierde Feyenoord weer feest, dat ingeluid werd met een kampioensnummer in juli. Vol vertrouwen blikten de supporters vooruit naar het volgende seizoen. Voor hen die niet meer wisten waarom competitie zo leuk was ruimde Das een plekje in in zijn dagboek: "Die heerlijke tijd. De gehele week knijpen, transpireren, 's zondagsavonds òf vrolijk òf niet; volgende week wéér knijpen, transpireren. En toch willen en kunnen we het niet missen. Wat komen de mensen die geen Feyenoord-enthousiastelingen zijn, toch ontzettend veel te kort. Of zou het bij de andere clubs ook zo zijn?"[213]
Ook in het seizoen 1936-1937 eindigden de Rotterdammers op de eerste plaats van de afdelingscompetitie. Wéér feest, wéér een kampioensnummer, maar niet wéér een nationale titel. Ajax ging met deze bokaal terug naar de Watergraafsmeer met een voorsprong van twee punten op de Rotterdammers.
Het jaar 1938 werd het absolute hoogtepunt van de vooroorlogse periode. Feyenoord werd afdelingskampioen en behaalde de landstitel. Ook won het voor de vijfde maal de Zilveren Bal. De vreugde daarover werd nog verder vergroot omdat de finale gewonnen werd van Sparta. In de traditionele Bloedtransfusiewedstrijd hadden Dombi's elf Sparta ook verslagen, waarmee ze een medaille wonnen. De grootste winst werd uiteindelijk geboekt op Arsenal. Deze 'beste clubploeg van de wereld' reisde op 8 mei 1938 af naar de nog jonge Kuip, om voor de tweede keer binnen een jaar vriendschappelijk aan te treden tegen hun gastheren. De eerste ontmoeting werd onder het toeziend oog van 53.052 toeschouwers op 6 juni 1937 door de Engelsen gewonnen met 3-0. Tijdens de tweede ontmoeting wisten de bezoekers, nu waren het er 51.790, niet wat ze zagen. Feyenoord won namelijk door een treffer van Manus Vrauwdeunt met 1-0 van de 'Gunners'.[214] Acht mei 1938 zal voor veel leden van het Legioen ervaren zijn als de Rotterdamse variant van Houtrust.
Dombi achtte toen de tijd rijp de club te verlaten en werd vervangen door Jack Hall. De nieuwe oefenmeester slaagde er niet in om de successen te continueren: zijn team eindigde achter de eeuwige concurrent uit Amsterdam. Ook had Puck van Heel zijn afscheid aangekondigd, waardoor met spoed een opvolger vereist was. Na lange discussies in Zuid-Rotterdam kreeg Bas Paauwe de eer in de voetsporen van Van Heel te treden.
Nog één keer werd Feyenoord afdelings- en nationaal kampioen, alhoewel dat onder ongunstige omstandigheden werd bereikt. Datgene waar Heesakker in de nieuwjaarsboodschap al voor vreesde werd bewaarheid: 1940 werd hét oorlogsjaar. Op 5 mei, negen dagen voor het Duitse bombardement, behaalde Feyenoord de titel van de afdeling. Tijdens de kampioenscompetitie moest uitgeweken worden naar het Kasteel van Spangen, omdat de Duitsers het eigen stadion hadden bezet. "Laten wij eerlijk bekennen", schreef de Feyenoorder tijdens de nationale strijd, "dat wij in de dagen, welke wij hebben doorgemaakt, geen moment aan voetbal hebben gedacht. Wij hebben er niet aan kunnen denken, want we hebben te veel het oorlogsleed dat over Rotterdam kwam, van nabij gezien. Maar nu het leven geleidelijk zijn gewone gang hernomen heeft, kan het niet anders, of men zal het toejuichen, dat de sport haar deel wil hebben in het herstel van het gewone leven."[215] Hoe Feyenoord de vijfde landstitel bemachtigde, en hoe het herstel van het gewone leven ingericht werd, is onderwerp van het hoofdstuk over de oorlogsperiode.
Bij het afscheid van Van Heel schreef, zoals te verwachten, Phida Wolff het gedicht 'Adieu Puck!'[216]. Daarin wordt treffend duidelijk gemaakt dat de 'periode-Feyenoord', of de 'periode Dombi', of de periode 'Van Heel', voorbij was.
Puck, het spel is afgelopen,
vader Tijd blies welbewust
op z'n fluit; dat was het teken
voor jouw grote voetbalrust.
Meer dan honderdduizend mensen
heb je vaak en veel vergast,
jouw spel was een lust voor d'ogen
afgemeten, afgepast.
Nu ga j'op je lauw'ren rusten
en je speelt geen metsie meer,
Puck, ik zeg je in gemoede,
mij persoonlijk doet dat zeer.
Voetbalroem is gauw vergeten,
speciaal door het publiek,
dat zich o zo graag laat leiden
door de felste polemiek.
Puck, ook jouw tijd is gekomen
en je weet wat dat beduidt,
jij zocht voor je ouwe trappers
een krom wilgeboompje uit,
maar al hangen dan je kicksen
grauw, beschimmeld aan een boom,
jouw spel zal men nooit vergeten
want dat was somtijds een droom.
Niemand in ons lage landje
was zelfs ooit jouw evenknie,
jij speelde met 't bruine monster
'n vlotte voetbalrhapsodie.
Tot ver over onze grenzen
heeft je spel een elk bekoord,
jij hield, en daar zijn we trots op,
hoog de naam van Feyenoord.
Puck, daar is een tijd van komen
en daar is een tijd van gaan,
jij hebt, na zovele jaren,
ook je plaatsje af te staan.
Puck betekent: klein, dat was je,
klein en handig, sakkerloot,
ook van jou zal elkeen zeggen
en de nadruk daarop leggen:
PUCK, je daden bennen groot!
De Tweede Wereldoorlog betekende niet de nekslag voor het Nederlandse voetbal. De cijfers laten juist het tegendeel zien: naarmate de bezetting voortduurde groeiden zowel de aktieve als passieve belangstelling voor sport in het algemeen en het voetbal in het bijzonder. Zo laat het ledenaantal van de NVB (de bezetter verbood de koninklijke eretitel) tijdens oorlogsjaren duidelijk de groei zien.[217]
1940 80.004
1941 90.922
1942 111.828
1943 125.456
1944 117.958
1945 113.554
Pas in de laatste twee jaren, toen met name het Westen geheel ontwricht werd, daalde het aantal NVB-leden, zonder te zakken onder het niveau van 1942.
Het aantal bezoekers aan sportwedstrijden (dus niet alleen voetbal) nam ook toe:[218]
aantal bezoekers totaal uitgegeven bedrag
1940 4.173.500 fl 1.515.983,-
1941 5.380.700 fl 2.052.116,-
1942 7.379.800 fl 3.382.000,-
1943 8.099.800 onbekend
1944 onbekend onbekend
1945 8.135.000 fl 5.883.000,-
Ter vergelijking zijn hier de cijfers van het bioscoopbezoek in dezelfde jaren[219]:
aantal bezoekers totaal uitgegeven bedrag
1940 33.912.122 fl 16.183.394,-
1941 31.302.083 fl 16.983.588,-
1942 42.936.000 fl 25.952.000,-
1943 onbekend onbekend
1944 onbekend onbekend
1945 51.966.000 fl 42.860.000,-
Bezigheden als sport bedrijven of bekijken en een avondje naar de film deden het dus goed tijdens de bezetting. Het is een eerste indicatie van het belang voor mensen om voor even bevrijd te zijn van de dagelijkse beslommeringen.
Sportbeleid in de oorlog
Allereerst is het van belang een overzicht te krijgen van de mensen die zich bezig hielden met het Nederlandse sportleven gedurende de bezetting.
De eerste verantwoordelijkheid in het bezette Nederland lag bij Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart. De hoogste autoriteit van het sportleven in het Duitse Rijk, inclusief de veroverde gebieden, was Hans von Tschammer und Osten. Sinds 8 maart 1933 was hij Reichssportleiter, en zou de scepter zwaaien tot aan zijn dood in 1943.
In het najaar van 1940 stelde de bezetter dr. Hermann Harster aan als Sport- und Pressereferent. Harster accepteerde de benoeming als hij niet gedwongen werd om de nationaal-socialistische politiek door te voeren, maar zich puur met sportbeleid kon bezighouden. Seyss-Inquart had hetzelfde idee en droeg Harster op de sport in Nederland zo veel mogelijk doorgang te laten vinden en de rust te bewaren.
In november 1940 werd prof. J. van Dam secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming. Van Dam kreeg daardoor ook de zeggenschap over het Nederlandse sportbeleid, vooral sinds dat officiële staatsbemoeienis werd. Voordat hij benoemd werd had G.A. van Poelje deze post bezet, totdat hij door de Duitsers werd gearresteerd. Mr. H.J. Reinink fungeerde tot aan Van Dam's aanstelling als waarnemend secretaris-generaal.
Tot slot speelde Karel Lotsy de rol van de spin in het Nederlandse sportweb. Omdat zijn carrière in oorlogstijd grotendeels afhankelijk was van de genomen maatregelen en verordeningen komt hij verderop pas aan bod, zodat een beter inzicht verkregen wordt in zijn ambities.
Alhoewel de bezetter belangstelling toonde voor het sportleven trad hij niet op de voorgrond. Voorzichtigheid werd betracht, omdat de Duitsers wisten dat via de sport veel jongeren bereikt konden worden voor propaganda. Nazificatie zou pas aan bod komen als de oorlog afgelopen was en de bezetter zijn positie kon consolideren. Ook ervaringen in Noorwegen weerhielden Seyss-Inquart van nazificering of zuivering, omdat dat daar volledig was mislukt.
In november 1940 was namelijk geboden dat alleen leden of sympathisanten van de Noorse nationaal-socialistische partij 'Nasjonal Samling' als leiders van sportbonden een vooraanstaande functie bekleden mochten. De overkoepelende bonden werden opgeheven en vervangen door een nationaal-socialistisch sportdepartement. Tot slot werd bevolen dat vanaf mei 1941 ook de lokale sportorganisaties in nationaal-socialistische handen kwamen.
Het effect was in ogen van de bezetters precies verkeerd: massaal keerden de sporters de 'gezuiverde' organisaties de rug toe en degradeerden daardoor de nieuwe leiders tot generaals zonder troepen, of beter, aanvoerders zonder team. Het Noorse sportleven lag zo goed als stil en de Duitsers hadden zichzelf een machtig propaganda-apparaat uit handen geslagen.[220]
Seyss-Inquart leek het daarom beter de Nederlandse sportwereld niet in handen te geven van de NSB, al was het alleen maar omdat de leiderscapaciteiten in die kringen niet ruim aanwezig waren. Belangrijker was natuurlijk de vrees dat ook de sporters hier zich massaal af zouden keren van hun bezigheid. "Wer Sport treibt, sündigt nicht"[221], luidde het motto van de Reichskommissar. De bedoeling was daarom om achter de schermen controle uit te oefenen en om duidelijkheid te scheppen in de verzuilde sportwereld.
Geen NSB-ers dus, maar was de angst voor een boycot reëel? We zullen het nooit te weten komen, dat is 'if-history', maar de kans was aanwezig. Bijna veertig jaar na de inval verklaarde scheidsrechter Dirk Nijs dat indien een nationaal-socialist tot (K)NVB-voorzitter zou zijn benoemd "ik niet gefloten had en met mij duizenden anderen". Om meteen daarna te zeggen: "Maar daar stond je totaal niet bij stil."[222] Ons rest niets anders dan dat in goed vertrouwen aan te nemen, aangezien deze situatie zich nooit heeft voorgedaan.
Verordeningen en maatregelen
Er werd een aantal verordeningen en maatregelen afgekondigd, dat betrekking had op de sportwereld. Gepoogd werd de sporters en de verenigingen onder controle te krijgen, en de joodse sporter te isoleren, uit te sluiten en te deporteren.
In november 1940 werd Verordening 211 afgekondigd. Daarin werd gesteld dat de zorg voor de lichamelijke opvoeding officieel aan de overheid werd overgedragen. Meteen daarna werkten Nederlandse ambtenaren onder Duits toezicht deze verordening uit om concreet gestalte te geven aan het onderbrengen van sport en lichamelijke opvoeding bij Opvoeding, Wetenschappen en Kultuur.
Op 27 mei 1941 resulteerde deze arbeid in Verordening 103. De sportbeoefening werd nu definitief de verantwoordelijkheid van het departement van OWK. Over de belangrijkste aangelegenheden (organisatie, de voorwaarden waaronder gesport mocht worden en de wijze waarop dat gebeurde) sprak de secretaris-generaal zich uit. Zij die de bevelen negeerden of overtraden riskeerden schorsingen dan wel uitsluitingen. Tot slot werd een College van Gevolmachtigden ingesteld, dat de secretaris-generaal ondersteunde.[223]
Terwijl gewerkt werd aan de verordening die sport en lichamelijke opvoeding tot overheidsbeleid promoveerde, was een ander bevel uitgevaardigd. Het Commissariaat voor de Verenigingen van personen en stichtingen zonder economisch doel kondigde op 25 maart 1941 Verordening 145-50 af. Alle verenigingen die onder de hoede vielen van het Commissariaat, en dat waren alle voetbalverenigingen, dienden voortaan "regelmatig een exemplaar van haar verenigingsblad, verenigingstijdschrift of mededelingenblad [te] zenden aan zijn bureau. (...) Clubbestuurders die niet in moeilijkheden willen komen, dienen met deze bepaling rekening te houden."[224] In augustus 1941 werd een totaal verschijningsverbod opgelegd, waarbij de clubs die aangesloten waren bij de officieel erkende bonden werden uitgezonderd.
In september van dat jaar verbood Van Dam de verenigingen die niet aangesloten waren bij een leidende sportbond wedstrijden te organiseren buiten eigen verenigingsverband. Precies een jaar later vaardigde de secretaris-generaal de beschikkingen 1695 en 1696 uit. Daarin stond dat de niet-aangesloten verenigingen ook niet meer in clubverband de sport mochten bedrijven. Alleen de clubs die aangesloten waren bij een erkende bond konden nog aktiviteiten ontplooien. In dezelfde maand kregen de niet-aangesloten verenigingen twintig dagen de tijd zich aan te sluiten bij een erkende bond. Indien dat niet gebeurde werd de organisatie ontbonden.
Het College van Gevolmachtigden besloot in februari 1942 dat "in geen enkele sportbond confessionele of politieke commissies en competities mogen worden gehandhaafd"[225]. In juli 1942 publiceerde NVB-bestuurder A. Staal daarom het besluit dat alle rooms-katholieke jeugdcommissies opgeheven werden en dat de katholieke sporters ingedeeld werden bij de neutrale competities.
Lotsy
De grote man van de Nederlandse sportwereld in bezettingstijd was Karel Lotsy. Al in de jaren daarvoor had hij bewezen vele funkties te kunnen en te willen vervullen. De veranderde omstandigheden brachten geen einde aan die ambities, integendeel.
Waarnemend secretaris-generaal mr. H.J. Reinink ontving eind september 1940 een brief van Lotsy. Daarin gaf hij aan belangstelling te hebben voor de funktie van sportadviseur op het departement van OWK. Lotsy achtte zichzelf capabel genoeg vanwege zijn goede contacten in de sportwereld. Hij wilde zijn invloed aanwenden om "een geregelde gang van zaken zoveel mogelijk te bevorderen", natuurlijk in samenspraak met de bezettende overheid. Zolang hij maar niet aangesteld werd als 'Sportführer', omdat dat gevoelig zou kunnen liggen. Op 12 oktober 1940 werd hij benoemd tot adviseur voor sportaangelegenheden, nadat hij de verplichte Ariërverklaring ondertekend had.[226]
De nieuwe adviseur had de eenwording van sport als prioriteit. Vanwege de geringe medewerking van de bonden verlangde hij meer bevoegdheden. Secretaris-generaal Van Dam zag geen probleem om Lotsy dat toe te staan, maar de Duitsers zagen dat wel. Lotsy werd namelijk verdacht van anti-Duitse gevoelens, zodat de Sicherheitsdienst hem ter verantwoording riep. Zelfs werd overwogen om Lotsy tijdens het onderzoek naar zijn persoon af te voeren naar een concentratiekamp.
Op 31 maart 1941 verdedigde de adviseur zich in een brief aan Van Dam, waarin hij stelling nam tegen de vermeende anti-Duitse gevoelens. Lotsy slaagde in zijn opzet: Van Dam stond onvoorwaardelijk achter hem en de sportbestuurder mocht aanblijven. Eind mei werd Lotsy's functie echter opgeheven, waardoor hij zonder baan zat. Maar niet voor lang.
Eind mei 1941 werd het College van Gevolmachtigden voor het sportwezen opgericht, dat secretaris-generaal Van Dam ondersteuning moest bieden. Eén van de drie leden van het College was Lotsy, die vooral uit taktische overwegingen was benoemd. De Duitsers wantrouwden hem nog steeds, maar beschouwden het als verstandig hem vanwege zijn goede naam en vele contacten aan te stellen. Naast hem werden NSB-er J. de Valk en SS-lid H. a Stuling benoemd. Op 1 november 1941 nam Lotsy ontslag, vermoedelijk na druk van de regering in ballingschap in Londen[227]. De hele bezettingsperiode door onderhield hij overigens contact met de Duitsers.
Na de plotselinge dood van NVB-voorzitter D.J. van Prooye in 1942 werd een nieuwe voorzitter gezocht. Anton Mussert en Seyss-Inquart grepen deze gelegenheid aan om een lid van de NSB op deze post te krijgen, ondanks de eerdere terughoudendheid. Aangezien Lotsy NVB-voorzitter wilde worden spraken hij en Wim Klarenbeek (volgens eigen zeggen Lotsy's vriend, maar ook informant van a Stuling en lid van de NSB[228]) met Harster over het belang om geen nationaal-socialist aan te stellen als voorzitter. Klarenbeek reisde nog naar Berlijn en had een onderhoud met de Duitse leiders van de voetbalbond, die daarna de opdracht gaven Lotsy te benoemen tot voorzitter. Klarenbeek, die dus voorkwam dat een partijgenoot de hamer in handen kreeg, zei later: "We hebben de problemen over het voorzitterschap in 1942 nooit wereldkundig gemaakt, ook toen niet, omdat we niet wilden dat de mensen op de hoogte waren dat Lotsy mede met toestemming van de Duitsers was benoemd."[229]
Met Duitse steun was de ambitieuze bestuurder dus opgeklommen tot voorzitter van de nationale voetbalbond. Een bond die in de zomer van 1940 een einde had gemaakt aan de verzuiling in de voetballerij, iets wat Lotsy ook altijd had nagestreefd.
De fusie in de voetballerij
De Nederlandse sportwereld had zich niet onttrokken aan de verzuiling van de Nederlandse maatschappij. De bezetter wilde dat daaraan zo snel mogelijk een einde werd gemaakt, omdat één bond beter te beheersen is dan vier bonden. De vrees bij de sportbestuurders dat de bezetter over zou gaan tot gedwongen eenwording had hen al aan het werk gezet.
In de eerste weken na de inval en overgave van Nederland heerste in het hel
e land verwarring over de nabije toekomst. De algemene idee was dat de Duitse overheersing van Europa een feit was, en dat de toekomstplannen daarvan afgeleid moesten worden. De heersende 'hokjes- en schotjesgeest' zou ingeruild moeten worden voor nationale saamhorigheid.
Secretaris-generaal prof. G.A. van Poelje trachtte de saamhorigheid in de sportwereld te verwezenlijken. Hij nam het initiatief voor een bijeenkomst op 3 juni 1940, alwaar het Rijkscollege voor de Lichamelijke Opvoeding, de Nationale Stichting tot bevordering van de Lichamelijke Opvoeding (NSLO), de Nederlandse christelijke vereniging van leraren en onderwijzers in de lichamelijke opvoeding en de roomskatholieke sportbeweging bijeenkwamen. De aanwezigen kwamen overeen te werken aan eenwording van de sportwereld, met de voetballers als eerste. Voetbal was de belangrijkste sport van het land en eenwording van deze tak zou een voorbeeld en stimulans zijn voor de andere sporten, aldus de vergadering.[230] De NSLO, in 1939 opgericht om de geestelijke en lichamelijke verheffing van het volk te bevorderen, nam deze taak op zich en organiseerde de eerste bijeenkomst voor de voetballers op 5 juli.
Daar werd een Raad van Voorbereiding ingesteld, die met spoed een uitgewerkt voorstel voor de volgende bijeenkomst zou uitwerken. In deze Raad werd zitting genomen door NSLO-leider J.J.P.C. van Kuyk (voorzitter), KNVB-voorzitter Van Prooye, de Roomskatholiek H. Hopster, CNVB'er M.G. Schoneveld en W. de Munter van de NASB. De op de eerste vergadering afwezige zaalvoetballers, zo besloten de aanwezigen, zouden alsnog aan de Raad toegevoegd worden.
Op de eerste bijeenkomst werd benadrukt dat de nieuwe bond een eenheidsorganisatie zou worden. Van Prooye eiste dat de 'oude' KNVB de meerderheid moest vormen van het nieuwe bestuur en dat voor de katholieken en socialisten geen zetel beschikbaar was. Deze opzet mislukte, nadat in het nieuwe bestuur vijf van de twaalf zetels werden bezet door katholieken, socialisten en confessionelen. Blijkbaar was het geen halszaak voor de 'neutralen', want de fusie was een feit. Het enige was dat tijdens de bezetting de eretitel 'Koninklijk' werd verboden, zodat de organisatie voorlopig nog NVB heette.
De samenwerking binnen de KNVB werd alleen sporttechnisch beklonken, terwijl de ideële doelstellingen werden gehandhaafd. De CNVB behield het recht op hun aandeel in de opbouw van het zaterdagvoetbal (uit overtuiging werd niet op zondag gespeeld) en er zou niet worden getornd aan de specifieke karaktereigenschappen en doelstellingen van de CNVB. De katholieken dwongen de garantie af dat zij gehoorzaamheid verschuldigd bleven aan de Kerkelijke Overheid, kregen toestemming om de Commissie Katholiek Voetbal op te richten, bleven verantwoordelijk voor de indeling van de katholieke junioren in gelijkgestemde competities en mochten op alle niveaus vertegenwoordigers leveren aan bestuursorganen.[231] Met de fusie was dus geen eind gemaakt aan de soevereiniteit op eigen veld. Dat werd 'pas' ongedaan gemaakt door het besluit van het College van Gevolmachtigden in februari 1942.
Monopolisme
De centraliserende tendens van de nationale voetbalbond, het monopolisme, bereikte met de fusie in de zomer van 1940 een hoogtepunt. De Nederlandse voetballers vielen nu allen onder één bond. Voor de KNVB was de fusie de bekroning van het streven om een einde te maken aan de organisatorische versnippering èn aan de kruisbestuiving van sport enerzijds en religie of ideologie anderzijds. Het getalsmatige overwicht van de jaren dertig mondde uit in een eenheidsbond, alhoewel de samenwerking alleen op technische grond werd gerealiseerd. Indien de 'nieuwe' KNVB ook een niet-technische eenheid had willen afdwingen was de kans op een geslaagde fusie veel kleiner of onmogelijk geworden.
Dit monopolisme kwam tot stand door de totale maatschappelijke verwarring na de inval en capitulatie van generaal Winkelman en de zijnen. Voor de eerste maal sinds 1813 was Nederland betrokken in een conflict dat op eigen bodem uitgevochten werd en was een einde gemaakt aan de neutraliteit. Na de eerste chaotische meidagen raakten de meeste Nederlanders doordrongen van het besef van de centrale rol die Duitsland de aankomende jaren, wellicht decennia, zou vervullen in Europa. De discussies over de toekomst die in het toenmalige Nederland werden gevoerd gingen er daarom doorgaans van uit dat het land zijn identiteit terug moest vinden binnen het nieuwe machtsevenwicht. Een nieuw Nederland als eenheid, zonder versnippering en verzuiling, zonder een zwak bestuur, maar met een sterke man èn onder Duitse heerschappij.
Die invalshoek zou nu wellicht omschreven kunnen worden als verraad of defaitisme, maar in feite was het verklaarbaar om de nieuwe situatie op die manier te analyseren. De Sowjet-Unie had een pact gesloten met Duitsland, de Verenigde Staten toonden geen interesse om troepen naar Europa te sturen, Frankrijk was verslagen en Spanje en Italië stonden aan de kant van Hitler. Groot-Brittannië alleen was niet in staat om het machtigste militaire apparaat van dat moment te verdrijven, dus voor iemand die de afloop van de oorlog niet kende (en dat gold in de zomer van 1940 voor iedereen) restte weinig anders dan deze harde, maar realistische taxatie.
De fusie van de voetbalbonden vond plaats binnen deze maatschappelijke context. De KNVB kreeg daardoor de mogelijkheid om na jarenlange frustratie, gestoeld op inhoudelijke en opportunistische argumenten, het gehele voetbal onder haar paraplu te krijgen.
De bezetter wilde allereerst een overzichtelijke struktuur, maar wilde ook voorkomen dat sporters massaal het veld zouden verlaten. Hij wilde niet te hard ingrijpen en de voetballers wilden ook geen gedwongen maatregelen. Beide partijen hadden dus hetzelfde belang, maar met verschillende achtergronden. Zowel de Duitsers als de voetbalbonden hebben voordeel gehad van de fusie, omdat door één handeling twee verschillende doelen bereikt werden: overzichtelijkheid en verdergaand monopolisme. Daarvoor is geen enkele aanvaring of dreigement nodig geweest.
Is de fusie nu 'besmet', omdat die plaatsvond als gevolg van stilzwijgende goedkeuring van de nationaal-socialisten? Mijns inziens is dat niet het geval, omdat verschillende belangen dus niet automatisch hoeven te leiden tot conflicten. Wanneer ingezien wordt dat ondanks verschillen van inzicht en achtergrond toch resultaten geboekt kunnen worden, was het voor beide partijen de verstandigste oplossing.
Als de voetballers zich toen principieel hadden opgesteld zouden ze uiteindelijk ook niets wijzer zijn geworden. De Duitsers zouden dan gewoon de organisaties gedwongen hebben samen te gaan, wellicht onder leiding van een NSB-er. De onderlinge machtsverhoudingen speelden een belangrijke rol en daarin hadden de Duitsers een betere positie. De voetballers hadden gewoon geen schijn van kans.
Tot slot moet nog vermeld worden dat op het moment van de fusie, de zomer van 1940, de bezetter zich nog correct gedroeg (zoals Seyss-Inquart had beloofd) en niet over was gegaan tot strukturele jodenvervolging. De houding ten opzichte van de bezetter was toen nog niet zo vijandig als in de laatste jaren.
Dat de fusie heeft plaatsgehad door stilzwijgende toestemming van de bezetter betekent dus niet dat het onzuiver of 'fout' is. Om de woorden aan te halen van Douwe Wagenaar, toenmalig voorzitter van de Amsterdams voetbalclub de Volewijckers en broer van verzetsleider en later kamerlid van de CPN Gerben Wagenaar: "Die Duitsers hebben meteen gezegd: één organisatie. Zoals Napoleon de postzegel en het geboortenregister heeft ingevoerd, zo hebben we aan Hitler de kinderbijslag en de eenwording van de sport te danken."[232]
Anti-joodse maatregelen
In eerste instantie werd een aantal incidentele maatregelen genomen dat de joodse speler isoleerde van zijn omgeving. Op 31 mei 1941 volgde het eerste verbod met betrekking tot sport en vrijetijdsbesteding. Joden werden niet meer geaccepteerd in publiekelijk toegankelijke parken, in kamers in zee- en badplaatsen, in openbare wateren en op de tribunes bij paardenrennen.
Op 15 september 1941 werd de joden te verstaan gegeven dat het verboden was "deel te nemen aan openbare bijeenkomsten en gebruik te maken van openbare inrichtingen, voor zover zij bestemd zijn om de bevolking ontspanning, tijdverdrijf en voorlichting te bieden"[233]. Daardoor werd onder andere het deelnemen aan openbare sportaktiviteiten beëindigd voor de joodse sporters. Het lidmaatschap was echter nog niet verboden. Alleen in eigen kring werd dit nog toegestaan, alhoewel door de tijdsomstandigheden daarvan waarschijnlijk weinig gebruik van werd gemaakt.
Op 1 november 1941 werd het lidmaatschap van een sportvereniging geheel verboden voor joden. Vanaf 11 juni 1942 werd joden verboden om te roeien, te zwemmen, te hengelen of te voetballen. Het lijkt wellicht overbodig om na het '1 november-verbod' nogmaals af te kondigen dat joden niet meer mochten roeien of voetballen, maar sommige joodse sporters speelden soms illegaal verder, en daaraan wilden de nationaal-socialisten een resoluut einde maken. De isolatie was toen compleet en de bezetters konden overgaan tot deportatie en verdelging.
De uitsluiting van de joden in de praktijk
Vlak voor het begin van het seizoen 1941-1942 behandelde het NVB-bestuur de vraag of joden als scheidsrechter aangewezen mochten worden. Op deze 30e augustus bestond er behoefte aan duidelijkheid bij de bestuurders. "Na een korte bespreking van dit punt", aldus de notulen, "wordt besloten geen Joodse scheidsrechters en grensrechters aan te stellen bij wedstrijden in plaatsen waar dit verboden is. Verder zullen geen maatregelen worden genomen."[234] De voetbalbestuurders namen dit vérgaande besluit waarschijnlijk om te voorkomen dat de bezetter in zou grijpen.
Het verdere verloop van het leven van de joodse sporter verliep dramatisch. Na het Duitse verbod van 15 september 1941 zag een Noordhollandse NSB'er de kans schoon twee voetballende joden aan te geven bij de bezetter. Alhoewel onbekend is of de twee gestraft werden moge duidelijk zijn dat het joodse leven onmogelijk werd.[235]
In Amsterdam, met een relatief grote concentratie van joden, slonk bij veel voetbalclubs hun aanhang, omdat onder joden voetbal een populaire sport was. Clubs die alleen of veel joodse leden hadden trokken zich terug uit de competitie. In Amsterdam staakten aan het begin van het seizoen 1941-1942 29 voetbalelftallen met in totaal meer dan driehonderd spelers hun aktiviteiten.[236] Vanwege het enorme gevaar voor razzia's bleven de meesten weg uit de stadions.
Na het verbod in 1942 om te zwemmen, te roeien, enzovoort werden veel 'overtreders' gestraft. Bij overtreding liepen gevangenen jonger dan 18 jaar de kans om veertien dagen celstraf opgelegd te krijgen; de ouderen riskeerden zes weken. Dat het verbod niet was afgekondigd, waardoor de 'zondaars' niet op de hoogte waren van hun overtreding, deerde niet. De Joodse Raad probeerde nog de arrestanten vrij te krijgen of de straf te verkorten, maar het is onwaarschijnlijk dat dat is gelukt.[237] In deze jaren werd systematisch jacht gemaakt op joden en was de kans om vrij te komen uitermate klein. Het kleinste vergrijp was genoeg om afgevoerd te worden, dus ook op vrijetijdsbesteding stond de doodstraf.
De NVB en de joden
Het NVB-bestuur verbood op 30 augustus 1941 dat joodse scheidsrechters een wedstrijd mochten leiden, daar waar problemen verwacht werden. Ruim twee weken later werd joden officieel verboden deel te nemen aan openbare aktiviteiten. De NVB liep in deze dus zestien dagen vooruit op de Duitsers.
"Men poogde vaak de Duitsers vooruit te lopen, ten einde te doen, wat men veronderstelt, dat de Duitsers zouden doen, althans wat men veronderstelde, dat de Duitsers wensten", luidde het oordeel van de Enquêtecommissie na de oorlog.[238] Duidelijk blijkt dat de houding van de NVB ook zo uit te leggen is. Of toch niet?
Leo Horn was scheidsrechter in die dagen en hing de joodse religie aan. Hij behoort tot de weinige joodse scheidsrechters die de oorlog hebben overleefd. "Zelf was ik al eerder gestopt, ja, inderdaad in verband met mijn joods-zijn", zei hij in 1979 tegen Barend en Van Dorp. "Geloof mij, met die maatregel [van het NVB-bestuur] had Lotsy [die in het bestuur zat] geen enkele moeite. Hij was een uitgesproken anti-semiet, voor de oorlog al."
Hier zal geen uitspraak volgen over het vermeende anti-semitisme, maar wel wordt nog even stilgestaan bij Lotsy's opstelling bij het eenwordingsproces van de gymnastiek. Het vergroot wellicht het inzicht in het scheidsrechtersverbod van de NVB.[239]
In de zomer van 1940 werd gepoogd de verschillende gymnastiekbonden te fuseren. Na de eerste mislukte pogingen werd het proces stilgelegd, totdat enkele maanden later de kersverse sportadviseur Lotsy de arena betrad. Op 1 november 1940 riep hij de organisaties weer bij elkaar en drong sterk aan op een fusie. Hij voegde daaraan toe dat in het nieuwe bestuur geen joden zitting mochten nemen. De bonden, met name de NASB, accepteerden deze voorwaarde echter niet en de besprekingen liepen wederom vast.[240] Ruim een half jaar later, op 31 mei 1941, werd de eerste anti-joodse maatregel op sportgebied genomen. Daarin werd hen nog niet eens verboden om een bestuursfunktie uit te oefenen. Er was hier in ieder geval sprake van een bestuurder die poogde erg hard vooruit te lopen op de Duitsers.
De gevaren van het dagelijkse spel
Zowel de spelers als de bezoekers liepen veel gevaar: met regelmaat werden razzia's gehouden, aangezien veel jonge mannen sport beoefenden of bekeken. Ook het gevaar van bombardementen was aanwezig, alhoewel veel toeschouwers in de loop van de oorlog daar weinig van aantrokken. Op 26 maart 1944 bijvoorbeeld speelde De Volewijckers in de kampioenscompetitie tegen Heerenveen in het Ajax-stadion. Noord-Amsterdammer Tip de Bruin bezocht deze match: "De Luchtbeschermingspost in het stadion (...) had voor de wedstrijd bekendgemaakt, dat bij eventueel luchtalarm de open tribunes moesten worden ontruimd. Het publiek moest zich onder de tribunes opstellen, dit voor eventueel neervallende stukken granaat van het Luchtafweergeschut. Elf minuten na het begin (...) gingen de sirenes van het alarm af. De Engelsen vielen de havens van IJmuiden aan zou later blijken. De spelers en het leidende trio spoedden zich naar de kleedkamer, maar het publiek bleef echter zitten. Een rustige stem verzocht het publiek de tribunes te ontruimen. Men bleef zitten. De verzoeken veranderden in dreigen en toen vond de burgemeester van Amsterdam het genoeg en de wedstrijd werd afgelast." De Bruin bezocht deze wedstrijd illegaal: hij was toen al ruime tijd ondergedoken om niet afgevoerd te worden naar Duitsland. "Anders zat ik de hele week in mijn hokje, wat moest ik anders?", aldus de Volewijcker.[241] Voetbal als afleiding, ondanks het gevaar van razzia's en bombardementen.
Er speelden nog veel andere problemen, ook op bestuurlijk gebied. Bij de behandeling van Feyenoord zullen deze uitgebreid aan de orde komen.
Ondanks alle problemen en gevaren werd tot september 1944 geen einde gemaakt aan het voetbal. Daarna was het met name in het Westen onmogelijk geworden verder te gaan door de spoorwegstaking, de hongerwinter, de gedeeltelijke bevrijding van Nederland en de totale chaos en oorlogsellende. De dagelijkse zorgen en het overleven van dag op dag hadden toen hun beslag genomen en de bal verdreven van het veld.
Internationaal
Tijdens een overleg in Berlijn in juli 1942 spraken onder andere Tschammer und Osten, Van Dam, Lotsy en a Stuling over het hervatten van internationale contacten. De Reichssportleiter stelde voor interlands of stedenwedstrijden (Amsterdam-Berlijn, bijvoorbeeld) te organiseren, maar Lotsy twijfelde over de bereidheid van Nederlandse voetballers om daaraan deel te nemen. Op basis van vrijwilligheid zou hij het wel proberen. Lotsy vond inderdaad enkele ploegen, waaronder 'NSB-voetbalclub' Roermond, maar Tschammer und Osten blies plots de voor 22 november 1942 geplande wedstrijd af. Zijn motivatie daarvoor was onduidelijk.[242]
Het officiële Nederlandse Elftal speelde dus niet in de oorlog. Wel speelde in Duitsland een 'vertegenwoordigend' team met voetballers die al dan niet daar gedwongen werkzaam waren. In deze wedstrijden werd gespeeld met gelegenheidsteams. Goede voetballers moesten maar net in de omgeving bivakkeren om opgesteld te worden, waardoor het doorgaans elftallen waren met weinig samenhang. Aangezien Volkers 'het verzwegen Oranje' uitgebreid heeft onderzocht zal hier niet verder ingegaan worden op deze gebeurtenissen. Alleen de uitslagen van dit team worden op een rijtje gezet[243]:
Nederland-Vlaanderen (11-4-1943): 2-4
Nederland-Vlaanderen (14-6-1943): 4-5
Nederland-Vlaanderen (25-7-1943): 6-3
Nederland-Servië (29-8-1943): 3-1
Nederland-Wallonië (18-9-1943):13-0
Nederland-Servië (19-9-1943): 3-0
Nederland-Tsjechië (19-9-1943): 2-0
Nederland-Frankrijk (31-10-1943):3-2
Nederland-Servië (?-5-1944): 4-3
Nederland-Servië (11-6-1944): 7-1
Nederland-Frankrijk (9-7-1944): 3-3
Nederland-Tsjechië (6-8-1944): 3-4
Nederland-Vlaanderen (17-9-1944): 4-1
Nederland-Tsjechië (12-11-1944):1-5
Nederland-Frankrijk (3-12-1944): 2-1
Bij minstens één 'interland', op 6 augustus 1944 tegen Tsjechië, zat Lotsy op het ereterras.[244] Wellicht verbeet hij daar zijn verdriet over mislukte pogingen om een 'echt' Nederlands Elftal tegen andere teams te laten spelen. In ieder geval had hij geprobeerd wedstrijden tussen Nederlanders en Duitsers te organiseren, wat grotendeels mislukte. Aangezien hij er nooit in geslaagd is een officiële interland te organiseren, restte hem niets anders dan het aanschuiven op de ere-tribune bij de officieuze 'caps'.
Het nationale voetbal kende weinig organisatorische hindernissen tot september 1944, maar dat gold niet voor de praktische uitvoering en de internationale ontmoetingen. De veranderende machtsverhoudingen en de nationale crisis stelde de 'oude' KNVB in de eerste oorlogsmaanden in staat de lang begeerde fusie tot stand te brengen zonder rechtstreekse bemoeienis van de bezetter. De nieuwe samenwerking is niet te begrijpen door alleen te kijken naar de ontwikkelingen tijdens de bezetting, maar zijn tevens het eindprodukt van een proces dat reeds voor de inval was ingezet. Ook kon de fusie alleen tot stand komen door de verschillende partijen de garantie te geven dat zij hun ideële doelstellingen mochten nastreven. Het monopolisme van de 'oude' KNVB werd daardoor echter weinig gehinderd, omdat de 'nieuwe' (K)NVB verantwoordelijk werd voor alle technische zaken (competitie-indeling, straffen, regelgeving, enzovoort).
Er zijn echter geen tekenen van protest bij de 'oude KNVB-leden' gevonden toen in 1942 de verordening werd afgevaardigd dat "in geen enkele sportbond confessionele of politieke commissies en competities mogen worden gehandhaafd". Integendeel: enkele maanden later publiceerde NVB-bestuurder A. Staal het besluit dat alle rooms-katholieke jeugdcommissies opgeheven werden en dat de katholieke sporters ingedeeld werden bij de neutrale competities. Deze maatregel kwam het NVB-bestuur, met name de 'oude' KNVB-ers, waarschijnlijk niet slecht uit. Sommige maatregelen die de bezetter heeft genomen botsten niet automatisch met de belangen van de voetbalbond. Het heeft eerder het monopolisme nog verder versterkt.
De houding van Lotsy, die eerst bestuurder en later voorzitter van de NVB was, roept veel vragen op. Het is opvallend hoe onder zijn (mede-)verantwoordelijkheid joden vroegtijdig geweerd werden als scheidsrechter, "daar waar problemen verwacht worden". Het is extra opvallend om te zien dat hij daarvoor al joden trachtte uit te sluiten van bestuursposten bij een nieuw te formeren gymnastiekbond. Of Leo Horn gelijk heeft met zijn anti-semitisme is echter onduidelijk, omdat dit onderzoek zich daarop niet gericht heeft en het zodoende een hachelijke zaak wordt daarover een uitspraak te doen.
In ieder geval droeg Lotsy de verantwoordelijkheid voor het geven van toestemming aan Nederlandse voetballers voor het spelen in Duitsland (waarover meer bij het hoofdstuk over Feyenoord tijdens de oorlog), pogingen tot het organiseren van wedstrijden tegen Duitse ploegen (en het bijwonen daarvan) en het aanvaarden van funkties uit handen van de bezetter.
Feyenoord speelde net als het grootste deel van de Nederlandse voetbalwereld door tijdens de bezetting. Dat dit steeds moeilijker werd is niet moeilijk voor te stellen. Ten eerste was de vereniging getuige geweest van het bombardement op de binnenstad en zag het daardoor extra problemen opdoemen. Ook de aanwezigheid van havens met strategisch belang vergrootte het gevaar van gevechten. Door de razzia van Rotterdam in november 1944 werd Feyenoord getroffen door het afvoeren van leden, enzovoort. In dit hoofdstuk wordt in kaart gebracht hoe het bestuur en andere prominenten streden voor hun club, welke problemen daarbij ontstonden en hoe geprobeerd werd het dagelijkse voetballeven zo ongestoord mogelijk zijn doorgang te doen vinden. Allereerst wordt stilgestaan bij de vraag waarom de club niet wilde stoppen met voetballen.
Afleiding en discipline
Al in de jaren dertig werd door prominente Feyenoorders met grote regelmaat gehamerd op het doorspelen in crisistijd, zodat spelers en bezoekers een afleiding hadden van de dagelijkse zorgen. Ook uit het hoofdstuk over het Nederlandse voetbal tijdens de oorlog is dat duidelijk geworden. Het is daarom niet verwonderlijk dat daar tijdens de bezettingsjaren eveneens vaak op werd teruggekomen.
Heesakker spoorde daarom de spelers van het eerste elftal aan om de rood-witte kleuren trouw te blijven verdedigen: "Als wij er nu voor zorgen in de 'running' te blijven, dan zal deze competitie voor ons niet slecht verlopen en wij bezorgen op deze wijze velen een goede afleiding in deze tijden."[245]
Begin 1944 besteedde Heesakker ook aandacht aan het belang van het balspelletje: "Ach ja, wat heeft een mens momenteel eigenlijk meer dan de sport op het groene veld om zich te vermaken? (...) Ook voor ons allen in de club zal de competitie een goede onderbreking zijn van de dagelijkse sleur en de druk, waaronder deze oorlogsjaren ons hebben gebracht. In deze tijd hebben wij iets opwekkends nodig en daarom hopen wij, dat de spelers er voor zullen zorgen, dat de competitie op een dusdanige wijze wordt begonnen dat met vertrouwen het verdere verloop tegemoet kan worden gezien."[246]
Heesakker sprak niet alleen de spelers van de hoofdmacht toe, maar ook de leden hadden hun taak om, ondanks alle ellende, kameraadschappelijke en onvoorwaardelijke opofferingsgezindheid op te brengen. "Een sportief vermaak is zelfs in deze tijd niet verkeerd", meldde hij verder, "al zal men, ieder volgens zijn overtuiging, niet mogen vergeten zich te verdiepen in wat in deze wereld ons hoogste goed is. (...) Vooral in deze tijd is afleiding gewenst, maar daarbij rust op alle leden een zware plicht."[247]
Hoe belangrijk het voetbal geweest is voor mensen tijdens deze moeilijke jaren blijkt uit het verhaal van een joodse onderduiker in Rotterdam-Zuid, die alle thuiswedstrijden van Feyenoord gedurende het hele seizoen 1942-1943 heeft gevolgd. Als de voetgangersmassa zich door de nauwe straatjes rond het stadion perste sloot de onderduiker zich aan bij de groep. De jongen, afkomstig uit Winterswijk, verbleef precies langs de route waar de mensen langsliepen. Na afloop, als iedereen huiswaarts keerde, kroop hij opnieuw in de beschermende massa, waarna hij bij zijn voordeur naar binnenglipte. Het volgende jaar werd hij verraden en afgevoerd naar Auschwitz, maar wist als één van de weinigen het concentratiekamp te overleven.[248]
Ook Weber en Kieboom spraken tot hun leden. "Het ligt voor de hand", schreef Weber, "dat menig Feyenoorder, zo niet elk, deze thans voorbije periode met een gevoel van leedwezen ziet afgesneden en de nu komende min of meer schoorvoetend tegemoet gaat." Dat mocht onder geen beding, vervolgde hij, en wat al helemaal niet kon was het verdrinken in de herinneringen van vroegere en betere tijden. "Al is het dan, dat de toekomst ons voor gewijzigde toestanden zal plaatsen, wij gaan deze moedig en onversaagd tegemoet met de vaste wil datgene als vereniging in het nieuwe mede te brengen, wat ons met grote voldoening en dankbaarheid op het verleden doet terugzien en ons zo menige triumf deed behalen." Kiest uw eigen toekomst, gaf Weber tot slot mee.[249]
Kieboom wees op de beperkingen van behaalde voetbalsuccessen: "Menig beroemd speler zag door zijn voortdurend succes de wereld slechts van één kant. Door vrienden omringd, die hem alleen spraken over zijn verdiensten, zwegen zij, van wie hij zijn gebreken kon vernemen. Gij, spelers van het eerste elftal, levert slechts half werk, indien gij meent met een goede voetbalprestatie aan uw Feyenoord-plicht voldaan te hebben. Want eenmaal komt de tijd, dat u zich daarop niet meer beroemen kunt. Als dat onvermijdelijke moment is aangebroken, mag uw rol niet uitgespeeld zijn. De tijd schrijdt voort, nieuwe generaties dienen zich aan die geleid moeten worden. Gij verkeert in de bevoorrechte positie, en hieraan t.z.t. een werkzaam aandeel te nemen. Mogen uw gedragingen op en buiten het groene veld een reden geven, hiervoor uitverkoren te worden."[250]
Ledenaantal
Het aantal leden dat zich tijdens de oorlogsjaren had aangesloten bij Feyenoord bleef redelijk constant, ondanks enige verschillen met het landelijke patroon. In de eerste kolom staat het totale aantal leden en in de tweede het aantal jeugdleden[251]:
1941 703 300
1942 746 114[252]
1943 721 263
1944 654 216
1945 onbekend
Het ledental van Feyenoord tijdens de oorlog bleef dus op een hoog niveau, alhoewel tijdens de laatste jaren een daling werd ingezet. In vergelijking met de cijfers van de KNVB valt op dat deze daling iets eerder werd ingezet. Het is tijdens dit onderzoek niet duidelijk geworden hoe dat komt. Wellicht dat de razzia's daarvoor verantwoordelijk zijn, waarvan in Rotterdam relatief veel mannen het slachtoffer werden. Dat het niet bekend is hoeveel leden in 1945 zich hadden aangesloten wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de chaos van de laatste oorlogsmaanden. Zoals later blijkt is deze periode ronduit het zwaarst geweest voor de vereniging, en kan de afwezigheid van een betrouwbaar cijfer voor 1945 daaruit verklaard worden.
Organisatie
Vlak voor de bezetting, eind 1939, was Van Zandvliet teruggetreden als voorzitter. Oud-penningmeester Kieboom werd zijn opvolger. Daarnaast nam C. van der Put zitting in het orgaan. In 1943 trad weer een aantal wisselingen op, zodat het er toen als volgt uitzag: C.R.J. Kieboom (voorzitter), L.J. Gauke (secretaris), J.C. Tinhout (penningmeester), H.J. van Esch, H. van der Kroef, J. van der Kroef en J.A. van Rikxoort (commissarissen). C.A. Prins bekleedde in eerste instantie ook een bestuursfunktie, maar moest deze opgeven vanwege een verhuizing naar Arnhem. Phida Wolff stond ook toen garant voor de administratieve ondersteuning, tot hij bij de razzia van Rotterdam van 10 en 11 november 1944 werd opgepakt en afgevoerd naar Duitsland.
De Feyenoorder verscheen niet in juni 1940, maar keerde de volgende maand terug. Alle wetenswaardigheden, uitslagen en oproepen van Heesakker werden afgedrukt zoals de leden gewend waren. In september 1941 verscheen het laatste clubblad van de oorlog, omdat de bezetter wegens papiertekort de uitgave van verenigingsorganen had verboden. Vanaf dat moment onderhield Heesakker een wekelijks mededelingenblad dat opgehangen werd op het terrein. Op deze doorslagen werd op twee of drie kantjes verslag gedaan van de gespeelde wedstrijden. Ruimte voor andere zaken was er toen niet meer. Ook dit periodiek werd beëindigd, toen Heesakker in februari 1944 door de Duitsers werd opgepakt en afgevoerd naar een concentratiekamp in Amersfoort. Waarom Heesakker werd afgevoerd is tijdens dit onderzoek niet duidelijk geworden.
Waar het bestuur en de redaktie het hoofd boven water probeerden te houden gold hetzelfde voor de bezoekers van de Algemene Vergadering, de ledenbijeenkomsten. De gehele bezettingstijd door werden deze bijeenkomsten belegd. Of de autoriteiten deze bijeenkomsten ook bijwoonden is onbekend. Wel drukte de voorzitter bij de opening van de vergadering iedereen op het hart geen politieke zaken te bespreken.[253] Wellicht werd gevreesd voor statements van de leden die zichzelf en de vereniging in gevaar brachten.
Tussen de zestig en honderd mensen bezochten de ledenvergaderingen in oorlogstijd. De eerste 'oorlogsbijeenkomst' werd bijgewoond door precies honderd mensen. De edities van 1941 werden meegemaakt door 92 leden tegen 63 op de voortgezette A.V. in november. Over 1942 is niets bekend, ook niet of die heeft plaatsgehad. Op 17 juli 1943 kende de bijeenkomst 85 belangstellenden. De laatste vergadering van de oorlog namen 77 mensen de moeite die bij te wonen. Om deze cijfers in perspectief te plaatsen: in 1939 waren er 65 bezoekers en 177 in 1946. Van 11 augustus 1945 zijn geen exacte cijfers, alleen maar Kieboom's klacht over de slechte opkomst.[254] Het bezoek aan de Algemene Vergadering in de oorlog vertoonde dus geen buitengewoon beeld, in vergelijking met de omliggende jaren.
Contributie en financiën
Eén van de punten die met grote regelmaat in de vereniging besproken werd, was de contributie en het donateurschap. Net als in de jaren dertig bestonden er verschillende categorieën van leden, die verschillende prijzen betaalden. De lidmaatschapsgelden lagen ongeveer op hetzelfde niveau als in 1933.
In 1943 waagde de heer Romeijn van de supportersvereniging een poging de kosten voor de donateurs te verlagen, vanwege financiële problemen van die groep mensen. Dat voorstel haalde het niet, mede door Kieboom's tegenwerpingen. Volgens de voorzitter kon de vereniging het zich financieel niet veroorloven verder te dalen in prijs.[255]
Het volgende seizoen betaalde een groot aantal leden de contributie niet, wat vooral het gevolg was van de razzia's in Rotterdam. Veel mannen werden afgevoerd naar Duitsland om daar arbeid te verrichten. Het is niet bekend hoeveel Feyenoorders zijn afgevoerd of ondergedoken, maar een grof idee is te krijgen door te kijken hoe weinig inkomsten de penningmeester boekte in deze jaargang. Het seizoen 1944-1945 leverde fl 669,- op, tegen fl 4767,50 het volgende jaar. In andere jaren kwam doorgaans zo'n vijf- à zesduizend gulden in kas door de contributie. Bij terugkomst na de bevrijding betaalden deze mensen alsnog hun lidmaatschap.[256]
Het ging ondanks alle problemen met de contributie financieel niet slecht met de club. Voorzitter Kieboom bracht in 1943 zelfs het verheugende nieuws dat de club het in dat jaar beter deed dan in 1940. De redenen voor deze blijde boodschap zijn helaas in de vergetelheid geraakt. Hetzelfde gebrek aan historisch bewijs geldt ook voor de constatering in 1944 dat een goed financieel jaar was afgesloten.[257] Er zijn tijdens dit onderzoek geen documenten aangetroffen die beide uitspraken kunnen toetsen, waardoor niets anders rest dan ze over te nemen in goed vertrouwen.
Het enige waaruit blijkt dat het inderdaad niet slecht ging, waren de aflossingen aan Van Beuningen. Deze afbetalingen van de leningen voor de Kuip werden gedurende de oorlog in termijnen van fl 10.000,- afgelost. De laatste betaling vond plaats in juni 1945.[258]
Oorlogsproblemen
Het eerste clubblad in oorlogstijd, juli 1940, schreef dat bij het bombardement van 14 mei 1940 op Rotterdam geen doden waren gevallen onder de Feyenoorders. Het eerste Feyenoordse oorlogsslachtoffer viel iets later alsnog te betreuren: als gevolg van een Engels bombardement was de vijftienjarige C. Bastiaanse omgekomen.[259]
In het julinummer was een enorm aantal adreswijzigingen afgedrukt. Waar in de voorafgaande maanden gemiddeld vijf verhuizingen per keer werden opgetekend, waren dat er nu 43. Redenen werden niet vermeld, maar het kan niet anders dan dat deze kleine volksverhuizing door het bombardement was veroorzaakt.[260]
Veel leden hadden dus materiële schade opgelopen. Het bestuur riep zijn leden dan ook op om voetbalkleren af te staan, zodat deze mensen weer voorzien konden worden van een tenue. Op de eerste Algemene Vergadering in de oorlog werd de oproep gedaan om getroffenen te helpen. Daarvoor zou door het bestuur een speciale commissie in het leven geroepen moeten worden.[261]
Tot slot werd een aantal voetballers vermist. Een ieder werd gevraagd of ze bekend waren met het lot van L.H. van Driel, B.J. van Herwerden, A. van Heyningen, J.L. Oerlemans, W. Ruisch, B. Schuurman Hess, A. Vervoorn en C. van Wijngaarden. De ongeveer honderd Feyenoorders die onder de wapenen waren, maakten, voor zover bekend, het naar omstandigheden redelijk goed.[262]
Het RVB-kantoor aan de Stationsstraat was geheel vernietigd. De bond verhuisde daarop naar een benedenhuisje aan de Middenhoefstraat. Aangezien de totale administratie in vlammen opgegaan was, werden alle leden opgeroepen hun identiteitskaarten naar de bond te zenden. De RVB had zich ook genoodzaakt gezien de competitie te staken. Feyenoord stond op dat moment bovenaan en was zodoende afdelingskampioen. Na veel vertraging zou de kampioenscompetitie toch gespeeld worden.[263]
Het leven werd steeds moeilijker: zo werd de voetbalschoen op de bon gezet. "Zij die schoenen nodig hebben, dienen van te voren bij de administratie een aanvrage voor een bon in te dienen, waarna deze bon zal worden besteld bij de NVB. (...) De bonnen kosten 10 cts."[264]
In december waren de Feyenoorders enigszins bekomen van de schrik. Alhoewel de bezetting voortduurde, inclusief alle problemen, was één van de leden in de pen geklommen en leverde het gedicht 'Rotterdam herrijst straks weer' af bij de redaktie.[265]
Rotterdam is zwaar geteisterd,
Rotterdam lijkt naar de maan,
Rotterdam is nu een puinhoop,
Waar slechts steencadavers staan.
Maar de stoere Rotterdammer
Zit niet bij de pakken neer,
Rotterdam herrijst straks weer.
Hoogstraat, Blaak, Schiedamse-singel,
Beursplein, Haringvliet en Baan,
Botersloot en Nieuwe Haven
Hebben alle afgedaan.
Maar de stoere Rotterdammer
Zit niet bij de pakken neer,
Rotterdam herrijst straks weer.
Voetbalvelden zijn verdwenen,
Ingenomen door 't geschut;
Waar we eens ter schouwburg togen
Gaapt helaas een diepe put.
Maar de stoere Rotterdammer
Zit niet bij de pakken neer,
Rotterdam herrijst straks weer.
's Avonds alles in het duister,
Noodgedwongen vroeg naar bed.
Feestjes? Bals? Zijn uitgesloten;
Alles lijkt als stopgezet
Maar de stoere Rotterdammer
Zit niet bij de pakken neer,
Rotterdam herrijst straks weer.
Ook wij kregen zware slagen,
Veel dat ons ook sidd'ren deed;
Ook wij brachten zware offers
Aan het Rotterdamse leed.
Maar de echte Feyenoorder
Zit niet bij de pakken neer,
Feyenoord herstelt zich weer.
Pracht medailles, zilv'ren bekers,
Al wat Feyenoord bezat
Is vernietigd of verdwenen,
Feyenoord heeft een klap gehad.
Maar de echte Feyenoorder
Zit niet bij de pakken neer,
Feyenoord herstelt zich weer.
Inmiddels raakte een ieder gewend aan de omstandigheden. De nachtelijke verduistering was geen bezwaar meer, "ook daaraan is men nu wel gewend". Om te voorkomen dat een te laconieke stemming zich meester zou maken werd de spreuk "weest zuinig op uw voetbalspullen" geplaatst.[266] Niemand kon weten hoe lang nog de oorlog duren zou, en in wat voor omstandigheden dat zou plaatsvinden. De leden kwamen daar snel achter.
Schaarste bijvoorbeeld werd een steeds nijpender probleem bij de Rotterdamse vereniging. Begin 1943 besloot het bestuur daarom "in verband met gebrek aan animo onder onze leden en de schaarste aan materiaal (...) geen bepaalde zomersporten te propageren". De vergadering van 20 maart waarop dit werd besloten werd niet snel daarna beëindigd "in verband met het luchtalarm".[267]
Er werd van alles afgelast vanwege de oorlogsomstandigheden. In februari 1943 zwaaide de club een aanbod van PSV af om een film te lenen met beelden van een recentelijk gespeeld jeugdtoernooi, omdat problemen werden verwacht met het filmgilde en filmkeuringsbureau. Een uitnodiging, zo'n anderhalve week later, van Enschede en BVV om een wedstrijd tegen ze te spelen werd ook afgewezen. Vanwege de verordening dat op één dag niet meer dan honderd kilometer gereisd mocht worden, uitgezonderd voor de kampioenscompetitie, was er geen andere keus. En als er dan eindelijk werd gespeeld moest er rekening worden gehouden met het aantal supporters dat meereisde per trein. De NVB waarschuwde tegen deze reizen. "Voor kennisgeving aangenomen", aldus de notulist.[268]
Voorzitter Kieboom bewaarde in deze tijd de door zijn club bemachtigde prijzen thuis in theekisten. Niet dat ze werden onderhouden, "omdat we niet weten wat er gebeuren gaat. Het is toch het beste daarmede te wachten tot de oorlog voorbij is." Een klein jaar later verhuisde de prijzenkast naar de kluizen van de Rotterdamse Bank en bleven daar tot na de bevrijding.[269]
Het nieuwe seizoen 1943-1944 diende zich aan. De zoontjes van Raaymakers Sr. maakten dat niet meer mee, omdat hun vader vanwege het materiaaltekort hun lidmaatschap beëindigde. Enige maanden later volgde H.J. Keukenbring de broertjes Raaymakers. De schaarste werd toen zo nijpend dat in november het bestuur zich gedwongen zag om J. Hartkoorn jr. ernstig te berispen "wegens knoeien met water. Bij herhaling zwaardere straffen."[270]
In 1944 zag het bestuur zich geconfronteerd met een nieuw tekort. Ditmaal waren er te weinig doelnetten. "P.J. Stekelenburg gevraagd of hij ons thans spoedigst de bewuste netten, ter reparatie toegezonden, kan opsturen, daar wij er dringend om verlegen zijn." Een week later antwoorde de reparateur de netten zo snel mogelijk terug te sturen, "onder vergezelling van reparatiegaren". In mei van dat jaar werd toch overgegaan tot de aanschaf van nieuwe netten bij Siem Heiden. Daarvoor werd veertig gulden gereserveerd.[271]
Aangezien Feyenoord de grootste vereniging van de omgeving was, klopten veel kleine broeders aan voor hulp. Bij De Spartaan waren de ballen gestolen, zodat de vereniging bijna smeekte om hulp, maar tevergeefs. Het werd afgewezen wegens Feyenoord's eigen kleine voorraad. De hele oorlog door waren dergelijke verzoeken schering en inslag en bijna altijd werden ze afgewezen. Zelfs als er geld geboden werd volgde een negatief antwoord. Daarvoor was de voorraad gewoonweg te klein en de toekomst te onzeker.[272]
Het leven werd nog moeilijker toen de Nederlandse Spoorwegen berichtte dat "per 1 mei de sportcontracten op bevel van hogerhand geannuleerd worden en dat voortaan de plaatsen gewoon aan het station tegen het gewone reizigerstarief genomen dienen te worden"[273]. Dat betekende èn extra organisatie èn hogere kosten.
Een geheel nieuw probleem diende zich aan toen palen op en rond het veld geplaatst moesten worden. Deze werden op last van de bezetter aangebracht, om landingen van Geallieerde vliegtuigen te voorkomen. Op 4 november werd besloten "in hoofd- en bijvelden kokers te laten aanbrengen ten gevolge van het zetten van palen door de Duitse Weermacht, ten einde daardoor alsnog de mogelijkheid te scheppen van het spelen van wedstrijden". Nadat het bestuur eerst overeenkwam om de palen op zondagmiddag te mogen weghalen, zodat gewoon gespeeld kon worden, dwongen de Duitsers alsnog om de versperringen pertinent te plaatsen.[274]
De bestuursbijeenkomst van 9 december 1944 was, zelfs voor die tijd, ronduit rampzalig. Ten eerste lag de voorzitter in het Zuider Ziekenhuis, nadat hij gewond geraakt was tijdens het bombardement van 29 november. Hij zou blijvend invalide raken aan zijn rechterhand. Ook was Phida Wolff afgevoerd naar Duitsland. Tijdens zijn afwezigheid werden geen uittreksels meer gemaakt van de binnenkomende en uitgaande post.
De aanwezigen konden niet vergaderen in het kantoor "aangezien het (...) ontruimd is". Daarom werd verhuisd naar de bar, waar gesproken werd over te nemen maatregelen tegen diefstallen, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de hongerwinter. In het weekend van 12 en 13 augustus was trouwens al ingebroken in de Feyenoord-ruimte en werd een aantal kleine dingen (stempeldozen en theedoeken, bijvoorbeeld) vermist.[275]
Als extra bewaking was de politie van het Sandelingplein benaderd. Contactpersoon De Leeuw bevestigde daarop dat zijn mensen het terrein in de vroege en late uren zouden aandoen, inclusief het verlenen van ondersteuning aan terreinknecht Ingen Barendregt.
De aanwezige bestuursleden bespraken daarna de jeugdtraining, en besloten deze te staken wegens de voedselpositie. De vergadering werd besloten "na de andere Bestuursleden te hebben dankgezegd voor hun aanwezigheid ondanks de moeilijke verbindingen en gevaar voor razzia's".[276]
De volgende bijeenkomst vond plaats na de jaarwisseling, op 13 januari. Gauke wenste ieder een gelukkig nieuwjaar en "spreekt de wens uit, dat dit jaar tevens het einde van deze oorlog moge brengen". Kieboom hoorde deze wens niet uitgesproken worden, aangezien hij pas twee dagen daarvoor ontslagen was uit het ziekenhuis en thuis herstelde. De voorzitter keerde terug op de bestuursvergadering van 17 februari 1945.
De houtdiefstallen op het oude terrein waren inmiddels behoorlijk toegenomen. Gauke achtte het daarom noodzakelijk de opstallen aldaar te verkopen, omdat verdere roof ondanks de versterkte bewaking niet was te voorkomen. De maand daarvoor was een offerte aangevraagd bij N.V. v.d. Heuvel's Aannemings- en Handelsbedrijf, dat fl 10.000,- bood voor de opstallen en de aanwezige bomen. Het bod was maar één dag geldig wegens "de van uur tot uur toenemende diefstallen en de verder te verwachten plunderingen". Daarmee ging de club akkoord. De opbrengst van de verkoop werd gereserveerd om later als aflossing te dienen voor het terugbetalen van Van Beuningen.
Tot slot bleken de financiën niet meer in orde te zijn. Mede door het niet-vermelden van lopende posten, de slechte registratie en de achterstand aan contributiebetaling als gevolg van de razzia's onder de leden was er nog weinig touw aan vast te knopen.[277]
Vier mei 1945 was de laatste bestuursvergadering in oorlogstijd. Dat beseften de aanwezigen zelf ook: "De voorzitter vangt aan met de woorden 'Grote gebeurtenissen werpen hun schaduwen vooruit'. Dit zal wel de laatste vergadering onder Duitse bezetting zijn daar het einde der oorlog zeer nabij is. Deze vergadering is belegd om daar reeds op vooruit te lopen." De aanwezigen spraken onder andere af om meteen na de bevrijding een toernooi of halve competitie te spelen met een Bevrijdingsbeker als inzet.[278] Daarmee ging ieder weer zijn eigen weg, om elkaar weer te ontmoeten na de bevrijding.
Alleen zou ere-voorzitter Weber dat niet meer meemaken: op de bestuursvergadering van 8 juli 1944 luidde het bericht dat hij door ziekte was overleden. Alhoewel zijn dreigende einde al lange tijd verwacht werd, was de rouw groot. Weber werd geëerd voor het verheffen van Feyenoord van 'bootwerkersclub' naar een beter milieu. Na de oorlog stond ook de Feyenoorder nog stil bij zijn heengaan: "De plaats welke Feyenoord thans inneemt is verkregen, omdat de basis waarop gesteund wordt, mede door zijn onverpoosden arbeid hecht gefundeerd is."[279]
Stadionverbod
Door verschillende omstandigheden kon niet in de Kuip worden gevoetbald. Tijdens de kampioenscompetite van 1940 was Feyenoord voor de thuiswedstrijden uitgeweken naar Sparta, omdat de Duitsers het stadion in beslag hadden genomen. Later keerde de club tijdelijk weer terug.
In februari 1943 gaf de stadiondirektie door "er rekening mee te houden dat er geen kampioenswedstrijden op Zaterdagavond worden gespeeld in verband met de verhuring van sommige harer lokaliteiten aan de Distributiekring Rotterdam."[280]
April 1943 ontving het bestuur het bericht dat "op last van de Burgemeester alle wedstrijden in Rotterdam zonder publiek gespeeld moeten worden". Vooral het gevaar voor luchtaanvallen tijdens wedstrijden was daarvoor verantwoordelijk. Een week later bevestigde het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming deze onheilstijding. Zodoende moest afdelingskampioen Feyenoord voor zijn thuiswedstrijden in de kampioenscompetitie uitwijken naar andere steden, wat veel problemen opleverde. Nadat eerst toestemming was verkregen om de wedstrijd tegen Heerenveen in Amsterdam af te werken, moest uitgeweken worden naar Nijmegen. De wedstrijd vond uiteindelijk toch plaats in de hoofdstad. Feyenoord speelde de 'thuiswedstrijd' tegen ADO (Den Haag) ook in Amsterdam.[281]
In juli oefende de NVB druk uit op de autoriteiten om toestemming te verkrijgen voor het bezoeken van de wedstrijden te Rotterdam voor maximaal duizend toeschouwers, maar de Feyenoord-bestuurders vonden dat aantal veel te laag. Meer mensen zou volgens hun geen probleem zijn, want als er een luchtaanval kwam kon iedereen op tijd vluchten. Alle argumenten ten spijt: de gemeente verleende de club geen toestemming voor publiekelijk bezochte wedstrijden.[282]
In 1944 trachtte het bestuur wederom om òf terug te keren naar de Kuip òf een schadeloosstelling te eisen. "Departement van financiën wijst ons verzoek op schadeloosstelling door niet gebruik Stadion af en verwijst naar gemeentebestuur. Niets."[283] Het bestuur besprak daarom in mei de kwestie opnieuw.
Tijdens die bijeenkomst werd de schuld gelegd bij de directie van het stadion, die "bij de kampioenswedstrijden strijk-en-zet tegenover iedereen met bezwaren kwam over de gevolgen van een druk wedstrijdenbezoek bij eventuele luchtaanvallen. Dat het voetballen ten slotte op het Stadion verboden werd kon dus heus geen wonder genoemd worden".[284]
De maand mei werd gebruikt om met de stadiondirekteur te praten, maar veel hielp het niet. De burgemeester ontving in dezelfde tijd een brief van Kieboom, maar zijn reaktie kwam niet snel. In juni werd de burgervader daarom verzocht eens te reageren. Daarop meldde hij dat het bevel door de Duitse autoriteiten was gedaan en dat beroep aangetekend moest worden bij de Gemachtigde van de Rijkscommissaris voor Rotterdam, dr. C. Völckers. Daar waren de Feyenoorders het helemaal niet mee eens en schreven een nieuwe brief. Alle moeite was tevergeefs: pas op 27 mei 1945 werd de eerste wedstrijd met publiek weer in het Stadion gespeeld.[285] Het moet de Rotterdammers enorm veel pijn hebben gedaan dat de Kuip tijdens de razzia's gebruikt werd als verzamelplaats voor de opgepakte mannen. Vanuit het stadion werden ze afgevoerd naar het oosten. Ook heeft de dreiging van de sloop van de Kuip bestaan, maar dat is Rotterdam-Zuid bespaard gebleven.
Sportiviteit
Oorlog of niet, de Feyenoorder waakte voor onsportief gedrag. Hoe diep het moreel buiten het veld ook zakte deed er niet toe: Heesakker volgde ieders verrichtingen en greep regelmatig in. Door de omstandigheden werd wel minder vaak aan de bel getrokken dan in de jaren dertig.
De taken die de aanvoerder uit had te voeren waren onveranderd: "Degelijke karaktereigenschappen, die zijn het welke vereist worden. Hij moet de man zijn, die men in het elftal het liefste mag als mens en kameraad en die men respecteert om zijn persoonlijkheid. Hij moet alle goede karaktertrekken in hoge mate bezitten. Bovenal moet hij rustig en beheerst zijn. Er moet gezag van hem uitgaan."[286] Een gezag dat door de andere spelers gerespecteerd moest worden.
Heesakker had natuurlijk wel oog voor de bijzondere omstandigheden waarin het voetbal werd gespeeld. "Daarom moet men hier zeer opvoedkundig te werk gaan en daarom moet men er zich voldoende rekenschap van geven, dat een speler moeilijkheden overwinnen moet."[287] Desondanks wake de Feyenoorder voor onsportief en onkameraadschappelijk gedrag, aldus 'Hees'.
Nadat de spelers van het eerste zich op 4 oktober 1942 geprovoceerd voelden door het Haagse VUC, en mede door de slechte scheidsrechter ruw gedrag vertoonden, waarschuwde Heesakker: "Jongens houdt toch de hoofden koel, ook al is de houding van de tegenpartij van dien aard, dat onaangenaamheden worden uitgelokt."[288]
In januari 1945 verscheen een aantal spelers van het derde elftal niet. De overgebleven spelers verloren daarop met 7-2 van RFC. "Het is een belediging van en een grote onsportiviteit tegenover de medespelers, om van de oneer de vereniging aangedaan maar niet te spreken."[289]
Spelers in Duitsland
Wolff en Heesakker waren niet de enigen die Feyenoord gedwongen verlieten. Meer spelers eindigden in Duitsland of elders, alhoewel onbekend is hoeveel Feyenoorders werden afgevoerd. Veel van hen stuurden regelmatig een brief of kaart naar de vereniging, die altijd werd beantwoord. In de eerste weken van februari 1943 werd bijvoorbeeld bericht ontvangen uit Duitsland en Frankrijk. "A. Moelker laat iets van zich horen uit Duitsland. Hartelijk schrijven omtrent het verenigingswel en -wee."[290]
Naast de informatieve berichtjes werden aanvragen ontvangen voor het spelen in Duitsland. "Gevraagd of wij dispensatie kunnen verkrijgen voor het spelen in Duitsland van ons lid P. van Wijngaarden." Eerder werd dit lid al meegedeeld dat "we hem alle mogelijke medewerking zullen verlenen en aan de NVB zullen schrijven of er dispensatie verleend kan worden". Vanaf eind maart 1943 mocht hij dan daadwerkelijk uitkomen voor een elftal in Duitsland.[291] Gedurende de rest van de bezettingsperiode verleende Feyenoord met grote regelmaat toestemming aan zijn leden om te spelen voor Duitse clubs, waarvoor de goedkeuring van de NVB nodig was.
Leden die in Duitsland zaten betaalden een speciale contributie. In juni 1944 discussieerde het bestuur over contributieverlaging voor deze groep leden, maar daarover werd geen besluit genomen. De volgende maand werd uiteindelijk vastgelegd dat in Duitsland verblijvende leden met contributieachterstand niet werden afgevoerd.[292]
Eén Feyenoorder speelde in deze jaren mee in 'het verzwegen Oranje', een officieus nationaal team dat samengesteld was uit Nederlanders in Duitse werkplaatsen. Krijgsman, zijn voornaam is onbekend, verving op 14 juni 1943 Jan de Wolf in de tweede helft van de 'interland' tegen Vlaanderen. Voor zover bekend was hij de enige Feyenoorder die in het officieuze 'Oranje' heeft gespeeld.[293]
Voetbal
Na enige maanden vertraging werden de wedstrijden voor de kampioenscompetitie gespeeld. De openingswedstrijd op 16 juni 1940 was tegen Spekholzerheide, het voormalige Juliana. Gedwongen door de Duitsers had deze Zuidlimburgse vereniging afstand gedaan van haar oude naam. Het werd door de bezetter niet gewaardeerd dat toeschouwers 'Hup Juliana, naar voren' riepen, aangezien iedereen begreep dat daar niet alleen sprake was van clubliefde. Het voormalige Juliana reisde dus af naar de havenstad, wat door de chaotische toestanden maar liefst drie dagen in beslag nam.[294]
In september meldde de Feyenoorder dan eindelijk dat de titel veroverd was. Deze was niet makkelijk behaald, omdat de spelers langzaam uitgeput raakten van de vele wedstrijden. Met name de voetballers die uitkwamen voor vriendschappelijke KNVB-wedstrijden hadden het moeilijk. In december werd het eerste elftal getroffen door een algehele inzinking, die toegeschreven werd aan het te veel spelen in de voorgaande maanden.[295]
Omdat door de chaotische omstandigheden de normale competitie niet meer haar normale opzet had, werd een Rotterdamse competitie opgezet. Feyenoord speelde tussen mei en juli 1941 tegen H-DVS, RFC, Sparta en Xerxes om de stedelijke titel. De eerste jaargang werd gewonnen door Sparta, terwijl Feyenoord eindigde op de tweede plaats.[296]
In het seizoen 1941-1942 speelde het team van Bas Paauwe niet zoals gewenst. De ploeg van de sinds mei 1941 aangestelde trainer C.A. van Dijke[297] had het moeilijk. Eind december werd Ajax echter verslagen met 2-0 en verbeterden de perspectieven. "Als gij, spelers, het met mij eens zijt, dat die kans er is, dan kan het, dunkt me, niet anders, of er moet iets branden in je binnenste. Dan moet er iets in je omgaan, omdat ge nu weer iets kunt doen voor ons aller club", aldus Heesakker. Het mocht niet helpen: Feyenoord eindigde als tweede en was uitgeschakeld voor de nationale titel. De andere elftallen hadden het wel goed gedaan: het tweede tot en met het zevende elftal werden kampioen.[298]
Het eerste legde uiteindelijk nog wel beslag op de Rotterdamse titel. In dezelfde poule als het vorige jaar eindigde Feyenoord met één punt voorsprong op Xerxes.
Het Zilveren Bal-toernooi bestond ook nog steeds, en het was in 1942 dat Feyenoord deze trofee voor de eerste keer sinds 1939 won. Het Haagse Quick verloor de finale met 2-1. Het zou uiteindelijk de enige Zilveren Bal-winst van Feyenoord in de oorlog zijn.[299]
Vol verwachting keken de aanhangers uit naar het nieuwe jaar. Na een tijd kwakkelen leken zich nieuwe tijden aan te dienen, tenminste, op voetbalgebied. Instemmend citeerde Heesakker een "Amsterdams Maandagochtendblad": "Feyenoord beschikt weer over een geestdriftige, technisch goed spelende ploeg. Om de oude beproefde krachten: Paauwe, Vrauwdeunt, Kuppen en Linssen, heeft men jongeren gegroepeerd, die alle kans hebben, de roemruchte Feyenoord-traditie voort te zetten. Tot het kampioenschap toe." In een nawoordje schreef Heesakker dat dit blad ook meldde dat er nog wel iets haperde in de ploeg, maar dat drukte hij niet letterlijk af.[300] Laten we het op papierschaarste houden.
Op 6 december ontmoette de potentiële kampioensploeg Ajax. De topper werd ontsierd door het harde spel. In de tweede helft, toen Feyenoord met 1-0 voorstond, vochten de spelers een heuse veldslag uit. Vlak voor tijd, inmiddels was het 2-0, werd Feyenoorder Jan Bens een strafschop toegekend. De Ajax-doelman sloeg daarop de bal uit Bens' handen, waarna de twee spelers elkaar begonnen te slaan. Feyenoord-aanvoerder Bas Paauwe wilde Bens het veld uitsturen wegens onsportief gedrag, maar Vrauwdeunt verhinderde dat. Ook hij kreeg een berisping van de aanvoerder, waarop de vechtende Feyenoorder alsnog werd verwijderd. De penalty werd niet verzilverd en Feyenoord speelde met tien man de wedstrijd uit. Het bleef 2-0. Naar aanleiding van dit gebeuren was Heesakker woedend: "Jongens, blijft onder alle omstandigheden kalm en gehoorzaamt aan de aanvoerder. (...) En daarmede moet het uit zijn, wat er ook gebeurt."[301]
Het was op 24 januari 1943 dat de afdelingstitel werd gewonnen. Met het Nederlands kampioenschap in het vooruitzicht bezaten de spelers de mogelijkheid een mooi cadeau aan de vereniging te schenken. En dat in het lustrumjaar, het jaar dat de club 35 jaar bestond. "Ons parool zij (...) nu: Met het zevende lustrum kampioen van Nederland!" Dat cadeau zat er voor de club helaas niet in. Na een spannende eindstrijd, met 'thuiswedstrijden' in Amsterdam, sleepte ADO de titel in de wacht.[302]
De beslissingswedstrijd in Den Haag maakte nogal wat emoties los. Bij aankomst marcheerden groepen W.A.-ers over het veld. "De Duitse knechten paradeerden als verwaande heersers, hetgeen zij dan ook in letterlijke zin waren. Toch deed het ons plezier, dat zij menigmaal met een sarcastisch gefluit werden begroet."[303]
Het jaar 1943-1944, het laatste oorlogscompetitiejaar, was matig. Er trad weinig verbetering op in de geringe doelvaardigheid en het lage speelpeil: "De roemruchte Feyenoordse leeuw ligt terneer, tam en loom en tot grootse dingen blijkbaar slechts met uitzondering in staat. Zo nu en dan is er een opleving, maar daar is alles mee gezegd."[304]
De zaak Paauwe-Kuppen
In oktober 1943 liepen de onderlinge verhoudingen finaal uit de hand. Er was onder het spelerkorps onrust ontstaan nadat de Elftalcommissie Chris Sinke verving door Willem Wilhelm. Aanvoerder B. Paauwe en Kuppen deelden deze beslissing niet en weigerden de volgende wedstrijd te spelen. Door deze aktie zagen medespelers Joop van der Heide, Jan Linssen en Manus Vrauwdeunt zich gedwongen te bemiddelen in het conflict. Het werd allemaal nog erger toen Arie de Vroet zich aansloot bij zijn boze medespelers en Paauwe kenbaar maakte niet te willen praten met Kieboom. Sinke, die ook bijzonder boos was en veel lelijks had gezegd en gedaan, kwam nog op tijd tot inkeer en bood het bestuur zijn excuses aan voor zijn ietwat emotionele gedrag.
Over deze problemen diende het bestuur zich snel uit te spreken en belegde daarom een spoedvergadering. Na rijp beraad werd de Elftalcommissie opgedragen de drie rebellen weer op te stellen, mits die commissie daarmee akkoord ging en dat Paauwe onder geen beding aanvoerder zou zijn. Kieboom wilde daarnaast de betrokken spelers een schorsing opleggen van drie tot zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.
Het incident maakte veel emoties en frustraties los. Bestuurder Tinhout "merkt op dat wij nu gelegenheid hebben Paauwe van zijn aanvoerderschap te ontheffen". Ook gaf hij aan dat het zijn grootste plezier zou zijn indien "Kuppen geschorst kan worden niet alleen maar hem tevens te royeren. Hij is voor ieder in de vereniging een slecht voorbeeld".
Zelfs Jan Linssen, volgens Van Wijnen de sportiefste speler van Nederland, had zich in de bestuursogen misdragen. Hij had in de eerste wedstrijd na het incident, ondanks de voorwaarde voor de opstelling van de rebellen, de aanvoerdersband overgedragen aan Paauwe. Van Esch wilde hem daarvoor op de vingers tikken.
De aanwezigen werden het uiteindelijk eens over de strafmaat: Kuppen en Paauwe werden voor drie maanden geschorst, met een proeftijd van twee jaar. Linssen werd officieel berispt[305] en Sinke voor twee wedstrijden geschorst, omdat hij zonder reden wegbleef van een wedstrijd voor het tweede elftal.[306] Kuppen en Paauwe legden zich niet neer bij de strafmaat.
Begin november ontving de administrateur de bevestiging dat de geschorsten in hoger beroep gingen, zodat een speciale commissie in het leven werd geroepen. Uiteindelijk trok Paauwe het boetekleed aan en bood zijn excuses aan, zodat besloten werd hem de aanvoerdersband terug te geven. De zojuist uitgeroepen spoedvergadering bleek daarop overbodig te zijn. De schorsing van Kuppen bleef onveranderd, alhoewel deze omgezet was in een voorwaardelijke straf. Daarover moest dus nog wel een uitspraak volgen.[307]
"Strafzaak G.P.A. Kuppen. Voorzitter deelt mede door dhr. L. v.d. Slik benaderd te zijn. Kuppen heeft hem gevraagd of, nu aan Paauwe een gedeelte van zijn straf is kwijt gescholden, zijn straf ook geschrapt kan worden al is die dan ook slechts voorwaardelijk. Voorzitter heeft v.d. Slik meegedeeld dat daarop wel geen kans zou bestaan en het Bestuur vindt ook geen termen aanwezig deze straf ten gunste van Kuppen te wijzigen." Op 13 mei stond de affaire nog eenmaal op de agenda, maar de aanwezigen beschouwden de zaak als afgedaan.[308]
Het probleem had zich nu alleen verschoven. Het zinde penningmeester Tinhout niet dat het bestuur zijn schorsingen niet had gehandhaafd, en hij besloot daarom "met stille trom, om de rust niet te verstoren" aan het eind van het jaar zijn funktie
ter beschikking te stellen. Toen zijn collega's later toegaven dat onjuist was gehandeld besloot hij toch aan te blijven.[309]
Van Esch versus Pijl
Door de matige tot slechte prestaties van het eerste lag trainer Pijl, die C.A. van Dijke opgevolgd had, steeds meer onder vuur. Het was met name bestuurslid Van Esch die elke gelegenheid aangreep om hem de laan uit te sturen.
Al in mei 1943 mopperde hij op de trainer, die "wat meer vaart en aanpakkingsvermogen" in het spel moest leggen. In maart 1944 lukte het Van Esch om de andere bestuursleden, die geen duidelijk standpunt innamen, te overtuigen van de noodzaak van een nieuwe oefenmeester. Besloten werd een advertentie te plaatsen in de Sportkroniek.[310] Het is niet bekend of Pijl daarover werd ingelicht of dat hij de advertentie onverwachts onder zijn neus kreeg.
Toen de NVB in juni 1944 vroeg om een copie van het jaarcontract van Pijl werd besloten de volgende keer de trainer weer eens onder de loupe te leggen. Daar trokken de aanwezigen de conclusie dat er op korte termijn niemand anders gevonden kon worden. "Er zal wel niets anders opzitten dan een overeenkomst met Pijl aan te gaan." Van Rikxoort opperde een maand later het idee om een bestuurslid toe te voegen aan de Elftalcommissie, aangezien "er zo weinig lijn in te bespeuren is".[311]
Feyenoord eindigde desondanks op de vijfde plaats, met zes punten achterstand op koploper VUC. In de Rotterdamse competitie eindigde Xerxes als eerste met evenveel punten als Feyenoord, maar het doelsaldo van Pijl en de zijnen was slechter.[312]
"En toen volgde de zwarte, lange, koude en lugubere oorlogsnacht; de competitie werd niet eens begonnen; de hongerziekte had schier heel Nederland in zijn grijpgrage klauwen en ziekte, honger en dood heerste alom."[313] Na ruim vier jaar bezetting hadden de voetballers van het koninkrijk Feyenoord gecapituleerd.
Vrijwel meteen na het vertrek van de Duitsers rolde de bal weer over de Nederlandse voetbalvelden, onder het toeziend oog van een groeiend aantal liefhebbers. Na een gedwongen rust van ruim een half jaar keerden de spelers dus weer terug. Meteen startten de eerste zuiveringen, die niet geheel vlekkeloos werden afgehandeld. De KNVB, die na de bevrijding de eretitel terugkreeg, probeerde de in de oorlog gerealiseerde fusie te consolideren. Internationaal was veel terrein verloren, na vijf jaar verstoken te zijn van internationaal contact èn de slechte conditie van de meeste spelers. In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe de voetballers trachtten zich te herstellen van de oorlogsjaren.
Zuiveringen
Na de oorlog klonk meteen de roep om 'foute Nederlanders' te straffen en dus ook binnen de sportwereld. De eerste sporters die zich verantwoorden moesten deden dat als burgers. Oud-doelman van het Nederlands Elftal Gejus van der Meulen kreeg niet acht jaar celstraf opgelegd als 'foute voetballer', maar vanwege zijn aktiviteiten als arts aan het Oostfront. Hetzelfde gold bijvoorbeeld ook voor de voormalige bokskampioen Sam Oly, die vijftien jaar kreeg wegens zijn aandeel in de arrestatie van Nederlandse joden. Aanvankelijk werd hem de doodstraf opgelegd.[314]
A Stuling, die na Lotsy's vertrek en het overlijden van De Valk het enige lid was van het College van Gevolmachtigden, werd in november 1947 twee jaar en negen maanden cel opgelegd. In februari 1948 kwam hij op vrije voeten, omdat hij al geruime tijd in voorarrest gezeten had. De straf voor a Stuling was relatief licht, omdat hem maximaal tien jaar kon worden opgelegd. De lage straf werd veroorzaakt doordat de gemiddelde veroordeling aan het einde van 1947 minder zwaar was dan vlak na de bevrijding. Ook heeft Lotsy tijdens het proces enkele ontlastende verklaringen uitgesproken, net zoals (K)NVB-bestuurder Steven Coldewey. Tot slot heeft de zwakke positie van a Stuling in de oorlog bijgedragen aan de geringe straf. Behalve op papier had hij weinig invloed, waardoor hij na de oorlog gespaard bleef voor langdurige detentie.
Binnen de sport- en voetbalwereld vond in de eerste weken en maanden na mei 1945 de zogenaamde spontane zuivering plaats. Organisaties gingen zelfstandig over tot het verwijderen van die leden die zich in hun ogen onjuist hadden gedragen in de voorgaande jaren. Daarbij ging het niet altijd even zorgvuldig toe. Het principe van hoor en wederhoor was niet bij iedereen bekend, onzorgvuldigheid en anonieme aanklachten kwamen veel voor en sommigen wilden de zuiveringen nogal eens gebruiken om een eeuwige rivaal voor eens en altijd uit de weg te ruimen. In juni 1945 werden echter de eerste stappen gezet voor een nationale sportzuiveringscommissie.
Op aandrang van Lotsy spraken in die junimaand de voorzitters van de sportbonden met elkaar over de zuiveringen. Op 23 juni ontmoette Lotsy enkele vertegenwoordigers van het Militair Gezag, dat het land bestuurde tot de eerstvolgende parlementsverkiezingen, om over hetzelfde van gedachten te wisselen. Afgesproken werd dat Lotsy contact zou opnemen met minister G. van der Leeuw van Onderwijs om de verdere aanpak te bespreken.
In deze dagen was niet iedereen gecharmeerd van Lotsy's bemoeienissen met de sportzuivering, omdat er nogal wat bedenkingen heerste over zijn eigen recente verleden. Naar aanleiding van een anonieme aanklacht tegen Lotsy stelde het Militair Gezag een onderzoek in naar de bestuurder. Het wantrouwen van het Militair Gezag omtrent Lotsy groeide naarmate het onderzoek vorderde, maar het ministerie van Onderwijs handhaafde zijn vertrouwen.
Op 25 juli stuurde Lotsy een brief aan het ministerie, waarin hij uiteenzette hoe de zuivering aangepakt moest worden. Allereerst zou een landelijke commissie in het leven geroepen moeten worden, die vooral mensen die lid geweest waren van organisaties als de NSB en SS zouden straffen. Andere sporters die onderzocht moesten worden waren zij die in Duitsland gespeeld hadden, wedstrijden tegen Duitsers hadden georganiseerd en sportfunkties uit handen van de Duitsers aanvaard hadden, alhoewel hij nog niet wist welke straffen opgelegd moesten worden.
Het onderzoek tegen Lotsy was inmiddels al zo ver gevorderd dat de bedenkingen tegen hem serieuze vormen aannamen. In ieder geval mocht hij geen deel uitmaken van de op 11 september gevormde Commissie voor de Zuivering der Sport (CZS). Dat maakte overigens weinig uit, omdat de benoemde leden bijna allemaal kennissen van Lotsy waren. Daarnaast werden bijna alle richtlijnen uit de brief van 25 juli overgenomen.
In de CZS werd plaatsgenomen door A.W. Sabel (voorzitter), D. Wagenaar, G. van Twist, M. Ouwerkerk (leden) en C. Ras (secretaris)[315]. Niet alle leden behoorden tot Lotsy's kennissenkring. Wagenaar was juist een grote vijand van deze bestuurder. In 1936 had zijn club een aktie georganiseerd tegen de deelname van Nederland aan de nazi-Spelen, waarna Lotsy, chef d'équipe op die Spelen, dreigde de Volewijckers uit de bond te gooien. Op het eerste grote Bevrijdingssportfeest in Amsterdam (juli 1945) wilde Lotsy de hand schudden van Gerben Wagenaar maar die weigerde dat. Beide Wagenaars beschuldigden Lotsy van fout gedrag.[316]
Om voor eens en voor altijd aan die beschuldigingen een einde te maken verscheen Lotsy zelf voor de CZS op 27 oktober 1945. In zijn verweer verwierp hij alles wat hem ten laste werd gelegd, plaatste al zijn daden in het perspektief van het nationaal belang en werd zonder problemen vrijgesproken.[317] Onbekend is wat Wagenaar heeft ondernomen op die bijeenkomst.
De zuiveringen gingen ondertussen verder. Afgesproken was om trapsgewijs te werken: als eerste werden de bondsbesturen onder handen genomen, waarna deze overgingen tot het zuiveren van de lagere bestuurslagen en uiteindelijk de individuele leden. Uiteindelijk werden door de CZS 380 voetballers gestraft[318] voor hun daden tijdens de bezetting. Daarnaast werd een onbekend aantal door hun eigen vereniging geschorst of geroyeerd.
Evaluatie van de zuiveringen
Enkele honderden voetballers werden dus veroordeeld, terwijl iemand als Lotsy buiten schot bleef. De vraag is daarom hoe effektief de CZS heeft gewerkt. Het is hier niet de bedoeling nogmaals haar werk te doen, integendeel, maar wel wordt een poging gewaagd de veroordelingen nader te bekijken.
Lotsy had in zijn brief drie criteria gesteld waarop voetballers beoordeeld moesten worden: het meespelen in Duitse ploegen, het organiseren en/of spelen van wedstrijden tegen Duitse ploegen en het aanvaarden van bestuurlijke funkties uit handen van de bezetter.
In het volgende hoofdstuk over zuiveringen bij Feyenoord zal blijken dat onder Lotsy's verantwoordelijkheid enkele Feyenoorders in Duitsland hebben gespeeld. Hij heeft zich ook beziggehouden met de organisatie van voetbalwedstrijden tegen Duitse ploegen, maar strandde door onwelwillendheid van de verenigingen in bijna al zijn pogingen. Als Tschammer und Osten zich op het laatste moment niet had bedacht zou op 22 november 1942 een Nederlands team gespeeld hebben tegen een vertegenwoordigend elftal uit Duitsland. In ieder geval bezocht de bestuurder in Berlijn een 'interland' van Nederland tegen Tsjechië op 6 augustus 1944. Ook had Lotsy al zijn funkties ontvangen uit handen van de Duitsers, waarbij hij één keer in een brief zijn vermeende anti-Duitse houding ontkende. Zijn funktie als voorzitter van de NVB had hij te danken aan rechtstreeks ingrijpen vanuit Berlijn, omdat anders een NSB-lid benoemd zou worden. Toch is hij de dans ontsprongen.
Het is daarom niet anders dan merkwaardig dat hij zo makkelijk is vrijgesproken. Het betreft in dit geval niet of hij zich 'goed' of 'fout' heeft gedragen, maar het gaat om de vertoonde hypocrisie en 'klassejustitie'. Voetballers die in de oorlog zijn toestemming kregen voor spelen in Duitsland werden door dezelfde persoon gestraft na de oorlog. Indien iemand een wedstrijd tegen een 'vijandige ploeg' organiseerde werd die veroordeeld, terwijl Lotsy zelf bijna een interland tegen Duitsland had geïnitieerd. Alsof zijn vrijspraak nog niet genoeg was, mocht hij ook nog aanblijven als KNVB-voorzitter. Voor veel gestrafte voetballers, indien ze op de hoogte waren van Lotsy's geschiedenis, moeten de zuiveringen een teleurstelling zijn geweest. De kleintjes werden gestraft en de bestuurstop bleef ongedeerd.
Er valt daarom weinig anders te concluderen dan dat deze periode weinig glansrijk is afgesloten en dat het een beter idee geweest had kunnen zijn om de sportzuivering niet alleen aan de sporters zelf over te laten. Aan de andere kant is het begrijpelijk dat geprobeerd werd om zo snel mogelijk een einde te maken aan de onrust om voortvarend het dagelijkse sportleven weer op te pakken. Desondanks was een betere balans tussen die twee uitersten niet ongewenst geweest.
Nogmaals, dit is geen poging geweest om de zuiveringen in de voetbalwereld nogmaals te verrichten. Het zou mijns inziens wel de moeite waard zijn indien de KNVB zich ooit nog eens uitlaat over deze gebeurtenissen. Ook is het de moeite waard uit te zoeken wat er met het onderzoek van het Militair Gezag naar Lotsy is gebeurd, omdat daar opeens niets meer van werd vernomen. Is de bestuurder de hand boven het hoofd gehouden door onbekende autoriteiten of heeft hij gewoon geluk gehad? Om complottheorieën te vermijden, èn om een beter inzicht te verwerven, zou een gedegen onderzoek op dit terrein niet onwelkom zijn.
Nationaal voetbal
Tijdens de laatste oorlogsjaren daalde het aantal leden van de NVB, alhoewel het een hoger peil behield dan in de jaren dertig. Na de bevrijding groeide het aantal KNVB-leden wederom[319]:
1945 113.554
1946 150.108
1947 170.683
De sociale samenstelling van het Nederlands Elftal in de periode 1945-1951 zette het vooroorlogse patroon voort.[320]
1945-1951
betere milieu 6%
betere middenstand 11%
volksmilieu 83%
Indien Oranje een getrouwe afspiegeling was van de sociale herkomst van Nederlandse voetballers, is overduidelijk aangetoond dat de positie van de 'elite-voetballers' definitief was ondermijnd door de vertegenwoordigers uit de lagere sociale klassen.
Het bezoek van sportwedstrijden tussen 1945 en 1948 vertoonde een ander patroon dan het ledenverloop van de KNVB:
aantal bezoekers totaal uitgegeven bedrag
1945 8.135.000 fl 5.883.000,-
1946 15.013.000 fl 10.809.000,-
1947 14.642.000 fl 10.609.000,-
1948 17.447.000 fl 12.264.000,-
Ter vergelijking zijn hier nog de cijfers van het bioscoopbezoek:
aantal bezoekers totaal uitgegeven bedrag
1945 51.966.000 fl 42.860.000,-
1946 85.891.000 fl 68.968.000,-
1947 79.037.000 fl 63.419.000,-
1948 75.257.000 fl 62.714.000,-
Opmerkelijk is dat het aantal KNVB-leden jaarlijks toenam, terwijl de belangstelling voor sportwedstrijden eerst grofweg verdubbelde, daarna licht daalde om uiteindelijk weer te stijgen. Het bioscoopbezoek vertoonde weer een ander patroon: na een explosieve stijging nam het aantal bezoekers langzaam af. De voorkeur in die jaren verschoof dus licht naar het sportleven, alhoewel de positie van de filmhuizen niet in gevaar kwam. Tijdens dit onderzoek is niet gebleken wat de oorzaken daarvan zijn geweest.
Verzuiling
In de zomer van 1940 werd door de fusie van de verschillende voetbalbonden een einde gemaakt aan de organisatorische verzuiling. De Duitsers hebben voor en tijdens de onderhandelingen geen direkte druk uitgeoefend. De toenmalige architecten van de eenheidsbond stonden wel onder indirekte druk, omdat bij mislukking de bezetter zou kunnen ingrijpen en de voetballers onder bestuur van NSB-leden hadden kunnen komen. Als de bestuurders van de verschillende bonden het echter niet eens waren geweest met de fusie, hadden ze na de oorlog kunnen besluiten om weer op te gaan in de oude organisaties.
Er zijn inderdaad enkele stemmen opgegaan om een einde te maken aan de nieuwe KNVB. Vlak na de oorlog hebben zowel de katholieken als voormalige leden van de CNVB pogingen gewaagd de Koninklijke te verlaten en de oude bonden weer op te richten. De dissidenten hadden evenwel in beide kampen een minderheid achter zich staan.[321] De sociaal-demokraten hielden zich rustig, wat wellicht veroorzaakt werd door de 'doorbraak-poging' van de Partij van de Arbeid. Met de oprichting van de PvdA werd geprobeerd een algemene volkspartij op te richten. Indien sociaal-demokraten in dezelfde tijd de algemene voetbalbond zouden (willen) opblazen werd het streven van de geloofsgenoten in de politiek ongeloofwaardig. Bovengaande stelling is echter een hypothese en kan (nog) niet worden bewezen.
De KNVB bleef dus bestaan zoals ze in 1940 werd opgericht. Belangrijkste reden voor deze stabiliteit in een 'her-verzuilend' Nederland is de scheiding tussen sporttechnische en ideële aangelegenheden. Ook na de oorlog was de KNVB verantwoordelijk voor zaken als regelgeving en competitie-indeling, maar werd de verschillende richtingen wel toegestaan aktiviteiten op religieus of ideologisch gebied te organiseren. Vandaar dat de verschillende voetballers nog steeds hun eigen organisaties hadden, alhoewel ze na de bevrijding van naam veranderden. De RKF wijzigde haar naam in Nederlandse Katholieke Sportbond, de CNVB ging voortaan als Verbond van Christelijke Voetbalverenigingen door het leven en de NASB werd bekend als Nederlandse Culturele Sportbond.[322] Deze zouden zich dus nooit bemoeien met het sporttechnische beleid.
De 'ontzuiling' van de voetballers werd zodoende niet ongedaan gemaakt op het moment dat die mogelijkheid weer bestond. Daar waar de doorbraakgedachte op de meeste gebieden in de Nederlandse samenleving faalde in de tweede helft van de jaren veertig, slaagden de sporters er wel in. Dat kon alleen maar door de technische en praktische aandachtsgebieden te concentreren en de ideële invullingen van de opgenomen bonden te respekteren. Tenslotte heeft een voetbalveld, doelpaal of overtreding geen ideologische achtergrond, dus daar mocht de KNVB alles over zeggen. Wat er met de voetballers gebeurde buiten de wedstrijden bleef de zaak van de eigen organisaties.
Monopolisme
De KNVB consolideerde haar positie na de oorlog op de hierboven uiteengezette wijze. De controle op het Nederlandse voetbal was totaal. In de meeste gevallen leverde dat geen strukturele problemen op met de verenigingen, op de invoering na van het betaalde voetbal. Alhoewel dat plaatsvond in 1954 waren de voorafgaande jaren niet onopgemerkt voorbijgegaan.
Een groep spelers die in navolging van Bakhuys professioneel voor buitenlandse verenigingen ging spelen, met name in Frankrijk, werd uitgestoten door de bond. Ze werden niet meer opgenomen in het Nederlands Elftal, kregen geen toestemming op Nederlandse bodem te spelen en werden uiteindelijk ongewenste personen. Alhoewel veel Nederlandse clubs voorstander waren van de invoering van betaald voetbal, bezat de bond de positie deze geluiden geheel te negeren en ruw de kop in te drukken.
Dat Lotsy zich in 1933 nog positief had uitgelaten over betaald voetbal (in een interview met de NRC) mocht niet deren: onder geen enkele omstandigheid stonden hij en de andere bestuurders toe dat voetballers zich in hun eigen onderhoud konden voorzien. Een dergelijke houding is alleen maar te verklaren uit het monopolisme, dat verenigingen dwong in de pas te lopen. Pas op het moment dat een 'wilde bond' voor betaalde voetballers werd opgericht, en dus het monopolisme werd gebroken, zwichtte de KNVB voor de nieuwe ideeën. Tot aan 1948 was daarvan nog geen sprake.
Oranje
In de laatste jaren voor de oorlog presteerde Oranje matig. Na deze magere jaren èn de vijf jaar oorlog en uitputting werden er weinig illusies gekoesterd over de toekomstige prestaties. Het zou moeilijk worden want voetbalsterren laten zich zo maar niet uit de grond stampen, aldus de goed ingelichte Van Emmenes.
De eerste officieuze ontmoeting van 'onze jongens' was vlak na de bevrijding tegen het zogenaamde Liberation Army Team. Oranje, vanwege de reismoeilijkheden alleen bestaande uit westerlingen, verloor met 3-0. De volksliederen die ten gehore gebracht werden veel toeschouwers te machtig. De laatste maal dat tijdens een interland de nationale klanken beluisterd en gezongen konden worden was op 21 april 1940 geweest.
De eerste echte interland na de bevrijding werd tegen Luxemburg gespeeld, zodat het Nederlands Elftal de kans kreeg de smadelijke nederlaag van maart 1940 ongedaan te maken. De opstelling kostte vanwege het gebrek aan jong bloed nogal wat moeite, zodat Kick Smit (reeds 27 interlands) en Henk Pellikaan (12 'caps') weer werden opgeroepen. Smit kwam wegens ziekte niet opdagen en werd vervangen door Kees Rijvers. Op 10 maart 1946 versloeg Nederland het Groothertogdom met 2-6.
De volgende wedstrijden speelde Oranje boven verwachting. Tegen het sterk geachte België, zij waren tenslotte een half jaar eerder bevrijd, werd in 1947 en 1948 drie keer gewonnen en één maal gelijkgespeeld. Tegen Engeland nam Bas Paauwe afscheid, met de aanvoerdersband om zijn bovenarm, met een 8-2 nederlaag. Ook Kick Smit speelde zijn laatste match in het Oranje-shirt. De 'jaren-dertig generatie' had definitief afscheid genomen. Daardoor, en door de oorlog, werd de kwaliteit van het team aangetast en zou het nog enige tijd in beslag nemen voordat dat was hersteld.
Een andere handicap van het team was de uitsluiting van die spelers die als prof in het buitenland speelden. Alhoewel zij tot de beste Nederlandse spelers behoorden werden zij vanwege de hier geldende amateurbepalingen niet opgesteld. Pas in 1953, bij de beroemde 'Watersnood-interland' tegen Frankrijk, werden deze voetballers opgesteld in het eerste professionele Oranje.
Voetbal en de overheid
Vlak na de oorlog was van minister Van der Leeuw van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van mening dat de rijksoverheid een belangrijke taak had ten aanzien van sport en lichamelijke opvoeding. Daarop werd de Rijksdienst voor Lichamelijke Opvoeding en Sport opgericht, die na Van der Leeuw's vertrek in juli 1946 meteen werd opgedoekt. Pas met het aantreden van J.M.L.Th. Cals op het ministerie in 1952 (vanaf 1950 was hij daar al staatssecretaris) werd het weer een zelfstandige afdeling. Pas in 1954 zou voor de eerste maal in de Troonrede worden opgemerkt dat de "regering het als haar taak ziet de lichamelijke opvoeding zowel binnen als buiten schoolverband te bevorderen".[323] De oude draad van het interbellum was dus na de bevrijding weer opgepakt: sport en lichamelijke opvoeding waren zaken die de politiek niet interesseerden.
Op 4 mei 1945 voorzagen de bestuursleden dat het einde van de oorlog nabij was. De volgende dag kregen ze gelijk en brak de tijd van wederopbouw aan. Er was weinig over van het vooroorlogse Feyenoord: het oude terrein werd leeggeroofd of gesloopt, er heerste tekort aan alles, leden waren verdwenen en honger en chaos bepaalden het dagelijkse beeld. In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe het herstel in zijn werk ging. Aandacht wordt besteed aan de zuiveringen, de terugkeer van leden, het concrete herstelproces en de resultaten van de voetballers in deze jaren. Eerst wordt gekeken naar enkele woorden die prominente Feyenoorders wijdden aan de nieuwe taken die de club te verrichten had.
In het eerste na-oorlogse cluborgaan sprak voorzitter Kieboom zijn leden toe: "Wie onzer heeft ooit aan de vrijheid getwijfeld? Dit was wel iets zo voor de hand liggends, dat daarover nooit verschil van mening kon bestaan. (...) Verheugt U zich daarover eens in stilte met een warm, dankbaar hart tot God. Dat zal U goed doen."[324] Het was de enige keer in de onderzochte periode dat bij Feyenoord zo direkt een beroep werd gedaan op de religieuze gevoelens.
Nu de geliefde vrijheid was teruggekeerd, diende het belang zich aan van de gezamenlijke wederopbouw. Daarom volgde een waarschuwing voor die leden die niet naar de bestuurders luisteren wilden: "Wij mogen [het] hen niet zwaarder maken, wij moeten hen steunen in de taak, die in een grote vereniging als de onze geen sinecure is."[325]
Heesakker, meteen na de bevrijding vanuit Amersfoort teruggekeerd, had ook zijn boodschap: "Wij behoren alle tot de arbeidersklasse, maar die is juist het hardst nodig bij die opbouw." In tegenstelling tot de jaren dertig rekende hij de leden dus niet meer tot het volksmilieu, maar noemde hij ze expliciet arbeiders. Daarna legde hij net als de vorige spreker de nadruk op een gezamenlijk toekomstig optreden: "Laten wij niet (...) vergeten dat ons aller hulp (...) nodig is. Men is wel eens bang, dat dit niet door allen wordt begrepen, omdat men met de bevrijding een soort luilekkerland verwachtte. (...) Wij hebben een taak te volbrengen. En dat niet alleen in materieel opzicht, doch ook geestelijk. Op hoger plan, dus."[326]
Het herstel was niet alleen bedoeld om de club weer op te bouwen zoals het er voor de oorlog uitzag, maar had ook een opvoedende waarde. Samenwerking en opvoeding gingen hand in hand, "tot heil van onze jeugd en dus van ons innig dierbaar Vaderland". Aldus Karel Lotsy, die dit op Bevrijdingsdag meedeelde aan de voetbalclubs.[327]
Werk aan de winkel dus. Of, zoals Kieboom het zei: "Met frisse moed gaan wij weer aan de arbeid".[328] Het eerste waarmee de club aan de slag ging was het zuiveren van de 'foute' leden.
De zuiveringen
Feyenoord zuiverde na de bevrijding zelfstandig het ledenbestand. De bestuursvergadering van 20 juli 1945 merkte hierover het volgende op: "Wat de leden van onze vereniging betreft die lid van de NSB waren besluit het bestuur deze zonder meer af te voeren. Mocht de vergadering daarover interpelleren dan zal de Voorzitter mededelen wat er in deze aangelegenheid is geschied. Ruchtbaarheid te geven aan deze materie lijkt het Bestuur niet gewenst." In oktober 1945 meldde de Feyenoorder dat het tijd was "dat zij [de collaborateurs] rekenschap afleggen en hun straf voor hun verraad tegenover weerloze mensen ondergaan".[329]
Op de Algemene Vergadering van 11 augustus stelde B. van Krimpen de vraag of het klopte dat NSB-leden uit de vereniging gezet waren en, zo ja, of "hiervoor de sanctie van de A.V. niet nodig was". Zoals beloofd aan zijn collega's beantwoorde Kieboom deze interpellatie.
"De voorzitter ontkent dat het bestuur het recht heeft leden buiten de vereniging te zetten of te schorsen op grond van het feit dat zij een partij aanhangen, die ons niet sympathiek is." Toch werden twee mensen geroyeerd: de heren Beverloo en Van Waardhuizen.
Van Krimpen op zijn beurt vroeg nogmaals of het recht daartoe aanwezig was. Kieboom antwoordde "dat zij automatisch afgevoerd worden: als ze hun financiële verplichtingen niet nakomen worden ze geschrapt." En als Feyenoord ze niet zou wegsturen zou de Bond dat op afzienbare termijn doen.
Tot slot kwam de vraag ter sprake of er pogingen in het werk werden gesteld om de heer Beverloo zijn lidmaatschapsspeldje ter ere van zijn 25-jarige verbondenheid aan de club te ontnemen. Alhoewel dit punt was aangesneden, was besloten die stap niet te zetten. De royementen bleven onverminderd van kracht.[330]
De nationale sportzuivering liet nog een tijd op zich wachten: pas begin 1946 ontving Phida Wolff de circulaire "met betrekking tot de zuivering, welke voor kennisgeving wordt aangenomen."[331]
In april van hetzelfde jaar meldde de Bond dat enkele Feyenoord-spelers, die tijdens de oorlog in Duitsland gespeeld hadden, een reprimande kregen. Het ging om P. van Wijngaarden, A.F. Klop, L.W. Barendregt, J.H. en J. v.d. Bijl en A.J. Vogelaar. "Genoteerd", meldde de administrateur, alhoewel Klop al geen lid meer was van Feyenoord.[332]
De reprimande voor deze spelers is opmerkelijk. Nadat Van Wijngaarden in maart 1943 meldde dat hij in het oosten zat, en vroeg of hij dispensatie kon krijgen voor het spelen in een Duits team, gaf diezelfde maand de NVB toestemming daarvoor.[333]
Hetzelfde gold voor Barendregt. Daar was het nota bene niet eens Feyenoord die de aanvraag voor het spelen in Duitsland deed: de NVB "deelt mede dat L.W. Barendregt (...) in Duitsland aan de voetbalwedstrijden in bondsverband zal deelnemen".[334]
J.H. van de Bijl genoot zelfs het voorrecht twee maal de goedkeuring te verkrijgen van de NVB: in juni 1943 mocht hij uitkomen voor het Berlijnse S.V. Nordwet 1912 en in november van hetzelfde jaar meldde de NVB, net als bij Barendregt, dat hij verhuisde naar een Duitse vereniging.[335] Over J. van de Bijl is niets bekend.
Er waren in ieder geval nog twee Feyenoorders die uitkwamen voor Duitse clubs. Zowel J.A. Noordzij als N.A. Konings verlieten Feyenoord voor respectievelijk Wacker 04 uit Berlijn en een vereniging uit Hannover.[336] Onbekend is of zij wel op de vingers getikt zijn maar geen lid meer waren van Feyenoord, of dat ze in het geheel geen problemen hebben gehad. De lijst met sportgezuiverden, die door Swijtink werd aangehaald[337], is verdwenen uit het archief van het ministerie van WVC.
Ook is het laconieke commentaar van Feyenoord op de reprimandes opmerkelijk. Het is onwaarschijnlijk dat het bestuur niet in de gaten heeft gehad dat er zich iets merkwaardigs afspeelde in het zuiveringsproces. Aangezien in de notulen niets te vinden is over een reaktie op de straffen rest de vraag waarom niet werd geprotesteerd. Hoe kon een organisatie met zoveel verenigingsgevoel hun leden ten onrechte laten straffen? Was de straf zo licht, dat men dacht dat ruchtbaarheid alleen maar meer onrust veroorzaakte? Was er überhaupt een bestuursmening? Ook zijn er nog enkele vragen rond de procedures bij de twee leden die geroyeerd werden.
De leden wisten wel van die royementen, maar niet dankzij het bestuur. Dit had juist gezegd geen ruchtbaarheid te geven aan de royementen. Daarom luidt de volgende vraag of Kieboom inzake de royementen hoor-en-wederhoor heeft toegepast? Is er overwogen een onafhankelijke commissie in te stellen, met mogelijkheid tot beroep? Of is daarvan afgezien, omdat een snelle afhandeling een doorzichtige procedure in de weg stond? Zijn er daarom bij Feyenoord fouten gemaakt, zijn er onschuldigen aan de schandpaal genageld? Net als in de rest van het land ging er dus het een en ander mis bij de spontane zuiveringen, alhoewel bij Feyenoord geen bewijzen zijn gevonden dat mensen zijn gestraft op grond van een anonieme aangifte of het slachtoffer zijn geworden van iemand die hem 'uit de weg' wilde ruimen.
Helaas is het meeste over deze periode onbekend, mede vanwege het gebrek aan ruchtbaarheid dat eraan gegeven is. Sportgeschiedenis in Nederland is al gebonden aan vele beperkingen, maar dat geldt nog veel meer voor de eerste weken na de bevrijding. Daarvan is heel weinig overgebleven.
Ledenaantal
Het laatste oorlogsjaar werd door Feyenoord afgesloten met een onbekend aantal leden. Nadat alle chaos was weggewerkt, mede door de terugkeer van Phida Wolff uit Duitsland, ontstond het volgende beeld. In de eerste kolom wordt weer het totale aantal vermeld en in de tweede staat het aantal jeugdleden[338]:
1946 786 210
1947 896 305
1948 782 283
Behalve een eenmalige stijging in 1947 schommelde het aantal rond de 800 en dat patroon zou zich ook na 1948 voortzetten[339]. Het eenmalige hoogtepunt is wellicht veroorzaakt door de tour van Feyenoord naar CuraÇao in 1946, die enorm veel publiciteit heeft getrokken. Over het algemeen blijkt dat Feyenoord zich tijdens de oorlogsjaren numeriek heeft versterkt, en dat heeft gecontinueerd na de oorlog. Wat dat betreft toonde de club hetzelfde beeld als de KNVB.
Teruggekeerde en gesneuvelde leden
Nieuwe donateurs meldden zich aan bij de administrateur, oude leden gaven door dat hun lidmaatschapskaart verloren was gegaan en regelmatig ontving de vereniging een overlijdensbericht van een bekende. Langzaam werd duidelijk welke leden en donateurs de oorlog hadden overleefd. Eén van de leden, N.J. Bakker, keerde bijvoorbeeld pas in juni 1946 terug uit Rusland.[340]
In juli 1945 was het dus nog onduidelijk wie in de afgelopen jaren overleden waren door het oorlogsgeweld. Na enkele onzekere maanden bleek de vereniging 22 leden en donateurs verloren te hebben. Op 3 mei 1947 werd voor hen een gedenkteken overhandigd aan het bestuur. Ook werd het speciale gedenkboek 'In Memoriam' uitgegeven.[341]
De betrokkenheid van de Feyenoorders bij de totstandkoming van het gedenkteken was gering. In 1947 werd een "beschamend gebrek voor begrip" van de leden en donateurs geconstateerd, en moest het bestuur fl 785,48 bijleggen.[342]
Het herstel van Feyenoord
Na de zuiveringen stond de club voor de taak het dagelijkse leven te hervatten. Aan alles was tekort: ballen, voetbalkleren, een clubblad, enzovoort. Feyenoord ging echter met frisse moed aan de arbeid.
Allereerst moest de Feyenoorder terugkeren, die vanaf september 1941 niet meer was uitgekomen wegens papierschaarste. Tenminste, zo luidde de door de bezetter gehanteerde reden. In het eerste exemplaar van na de oorlog, september 1945, gaf Heesakker een andere visie: "Men huichelde, alsof het in hoofdzaak een schaarste aan papier was, die het uitgeven van clubbladen en wat dies meer zij, niet meer toe zou staan, maar als men zag hoe de partijbladen van de kliek met een dikke oplaag verschenen, dan wist iedereen, dat dit de eigenlijke reden niet was."[343]
In juli 1945 zocht het bestuur contact met 'Hees' voor de heruitgave, waarna het Militair Gezag om toestemming werd gevraagd. Enkele weken later reageerden de autoriteiten met de mededeling dat het Militair Gezag zich daarmee niet bezighield en dat het verzoek verstuurd was naar de verantwoordelijke instantie. Daarna werd het stil zodat het bestuur en Heesakker besloten over te gaan tot heruitgave.[344]
Het Militair Gezag pikte het echter niet dat het orgaan weer uitgegeven werd, er heerste toen nog papierschaarste, en verbood verdere publikatie vanaf februari 1946. "Bij overtreding volgen sancties", aldus de begeleidende brief. Heesakker tekende onmiddellijk protest aan, omdat niet alle bladen van het land een verbod opgelegd kregen, waardoor hij meende dat willekeur was toegepast. "Men heeft zich met die halve maatregel dan ook maar uiterst belachelijk gemaakt", vertrouwde hij de bevelhebbers toe. De redakteur schakelde de NVB in om de druk op het gezag te vergroten, maar die kon niets doen. Heesakker probeerde daarom Lotsy zelf in te zetten, maar ook daarvan werd weinig vernomen. In september 1946 was er blijkbaar weer genoeg papier in voorraad en verscheen het blad weer, met toestemming. Het tweede verschijningsverbod wegens papierschaarste binnen vijf jaar was opgeheven.[345]
Tijdens het conflict met de autoriteiten zat de vereniging niet stil. Allereerst werden de faciliteiten in ere hersteld. Er werd een telefoonaansluiting gevraagd voor de Dordtsestraatweg, elektriciteit voor "ons gerestaureerde kantoor" en, tot slot, gas. In 1946 werd de club drie dagen afgesloten van stroom, omdat ze het rantsoen overschreden had met honderd procent.[346]
De uit Duitsland teruggekeerde Phida Wolff reorganiseerde de administratie. In de eerste weken was er een ware stortvloed aan uittreksels van briefwisselingen. In de week van 8 tot 16 juli waren er maar liefst vijf vellen nodig om het bestuur inzicht te geven in de gevoerde correspondentie. Normaal waren dit één á twee velletjes.
Voordat er nieuwe ballen, schoenen en dergelijke werden gekocht, moest een einde gemaakt worden aan de nog steeds voortdurende roof op het oude terrein. De aanleg van nieuwe kleedruimtes werd uitgesteld, omdat "nu alles weer net zo gauw wordt weggehaald als het aangebracht wordt". De Feyenoorder riep de leden op de roof te staken: "Vroeger riep men hard: houdt de dief, als er wat gestolen werd. De laatste winter was het dit: dief het hout, en niemand zei er wat van." Iemand moest er iets van zeggen en daarom werd op de eerste na-oorlogse bestuursvergadering besloten het terrein ook 's nachts te bewaken. Deze extra bescherming werd al snel te duur en er werd nagedacht over een goedkoper alternatief. Na rijp beraad stelde de vereniging een wacht aan voor fl 30,- per week, met aftrek van sociale lasten. De nachtwacht bewaakte tot 1 april 1946 het terrein, waarna het bestuur het genoeg vond.[347]
Daarna was het de hoogste tijd voor nieuwe ballen, voetbalschoenen en al het andere benodigde. Daar ging heel wat organisatietalent in zitten, omdat alles nog uiterst schaars was. Nieuwe reserveshirts werden van Ajax overgenomen. Voor voetbalschoenen waren bonnen nodig, die het bestuur opvroeg. Eind 1945 werd de KNVB (de Koninklijke eretitel was wederom verleend) gevraagd om schoeisel te regelen voor prominente spelers. Als spelers van het eerste al bijna niet aan goede schoenen konden komen, moet het op een lager niveau er wel bijzonder slecht voorgestaan hebben.[348]
Het aanschaffen van nieuwe voetballen was ook een moeilijke aangelegenheid. De Bond werd gevraagd om toestemming voor de aanschaf van één (!) complete bal en een extra binnenbal. Twee weken later werd het antwoord ontvangen dat de bonnen daarvoor besteld waren. "Afwachten wat er gestuurd wordt", luidde Wolff's reaktie. Een bal buiten de distributie kostte in die tijd trouwens fl 37,50.
De totale kosten van al het nieuwe materiaal bedroeg in de eerste maanden fl 1779,45, terwijl daarvoor fl 750,- uitgetrokken was. Het volgende jaar werd in plaats van de begrote fl 1000,- slechts fl 877,45 uitgegeven. Het ging toen al weer beter.[349]
Om alle problemen te omzeilen vroeg Feyenoord de oude vrienden uit Arsenal om materiële hulp. Wellicht dat de schade in Groot-Brittannië meeviel en dat ze de leuke wedstrijden in de vooroorlogse Kuip niet waren vergeten. Twee weken na de aanvraag antwoorde Arsenal dat het wel wilde, maar niet kon helpen vanwege de eigen problemen.[350]
Waar Feyenoord de hulp van Arsenal inriep, deden veel kleine Nederlandse clubs hetzelfde bij Feyenoord. In de eerste na-oorlogse maanden ontving Wolff veel verzoeken tot hulp, maar bijna altijd wees het bestuur deze af omdat het zelf met een tekort kampte. Dat betekende niet dat de club geen bijdrage leverde aan het algemene wederopbouwproces: verenigingen in de direkte omgeving konden zo nu en dan wel een bijdrage tegemoet zien. Ook stortte de vereniging fl 1000,- in de kas van de Bond, ten bate van noodlijdende clubs. Tot slot gaf de club fl 1000,- aan Nederlands Volksherstel en fl 50,- aan een school, die gebruikt werd voor de aanschaf van een piano.[351]
Na hard werken was de club weer enigszins hersteld van de voorgaande jaren. Het ging zelfs zo goed dat de penningmeester in 1948 klaagde over de hoge uitgaven voor de jongeren. "Let wel, ik gun onze jeugd gaarne en van harte voetbalvermaak, doch naar mijn mening moet de wal bij het schuurtje blijven en misschien zou het pedagogisch meer verantwoord zijn indien wij de touwtjes hier wat aanhaalden."[352]
Ook kon de vereniging zich geheel voorbereiden op het jubileumfeest in 1948, toen de club 40 jaar bestond. Daarvoor was fl 25.000,- begroot. De wal was weer aardig terug bij het Zuidrotterdamse schuurtje.
Amateurisme
Zowel tijdens de oorlog als vlak daarna werd weinig gediscussieerd over profvoetbal. Dat is logisch, omdat in die tijd andere zaken de aandacht opeisten. Wel werd de vereniging enkele malen geconfronteerd met de regels die de amateurcommissie van de (K)NVB opgesteld had.
In 1944 meldde deze commissie, die waakte over de door de Bond uitgezette regels, dat indien Feyenoord nog eens kampioen zou worden "wij eventuele beloningen aan spelers in welke vorm ook eerst met de bewuste commissie zullen opnemen".[353] Een pennehouder of extra biertje was geen probleem, maar veel meer mocht het echt niet worden.
De commissie was nogal fanatiek, omdat het bestuur zelfs de kosten voor een opname in een ziekenhuis moest doorgeven. Toen speler J. Kok in 1944 opgenomen moest worden wegens een opgelopen blessure, werd eerst contact opgenomen over de opnamekosten van fl 50,-. Pas na goedkeuring ging de voetballer op de kosten van de club onder het mes.
In 1945 volgde zo'n bevestiging. Voor J. Kok is het niet te hopen dat het nog steeds om hem ging, want een jaar wachten is wel erg lang. Wie in dit geval de geblesseerde speler was is onbekend, maar de Bond gaf toestemming om de benodigde fl 26,- aan dokterskosten te vergoeden.[354] In 1946 richtte de KNVB het voetballersfonds op, dat spelers steunde als ze langdurig geblesseerd raakten door een handeling die rechtstreeks te maken had met het voetbal. Het geld werd onder andere verdiend door jaarlijkse wedstrijden ter versterking van het fonds.[355]
Niet alleen de zwakken en zieken vielen onder de amateurregeling. Vlak na de bevrijding vroeg Feyenoord-lid J. Sagius of er misschien werk voor hem was bij de vereniging, zodat hij zijn studie kon bekostigen. "Hem er echter op gewezen dat leden van de KNVB niet dienst mogen doen als controleur (...) aan het Stadion, aangezien men dan in strijd handelt met de amateurbepalingen."[356] Hoe de amateurcommissie deze beslissing kon rijmen met de achterliggende idealen van het amateurisme is in dit onderzoek niet duidelijk geworden. Waarschijnlijk waren er meer die de starheid niet begrepen, of er genoeg van kregen.
Phida Wolff behoorde tot die groep: "Die bondsleiding sliep stevig en liet zich door geen tien politie-agenten wakker schudden." Bas Paauwe baalde ook van de "m.i. wel zeer bekrompen Amateurbepalingen" en bedankte als lid.[357]
Het mocht allemaal niet baten. De KNVB-leiding sliep als een os en wilde dat vooral zo houden. Het uiteindelijke gevolg was precies datgene waar Groothoff twintig jaar eerder voor waarschuwde in de Feyenoorder: voer zelf via kleine stapjes professioneel voetbal in, om gedwongen invoering te voorkomen.[358]
Voetbal
"Rotterdam, in feestroes verkerend, wilde meteen alweer een balletje trappen", aldus Phida Wolff in 'Geen woorden maar daden'. Daarom werd, zoals het Feyenoord-bestuur op 4 mei al had besloten, meteen een plaatselijke competitie uitgeroepen, met de 'Bevrijdingsbeker' als prijs. Aan deze eerste 'vredescompetitie' werd naast de Zuidrotterdammers deelgenomen door H-DVS, Neptunus, RFC, Sparta en Xerxes. Feyenoord slaagde er na een boeiende strijd in om net boven Xerxes te eindigen als eerste na-oorlogse stadskampioen.
Minder succes behaalde de ploeg in de strijd om de Zilveren Bal, die gespeeld werd als voorbereiding op het nieuwe seizoen: in de eerste ronde werd met 1-0 verloren van NEC. Het nieuwe seizoen liet echter nog op zich wachten. Eerst werd de 'Herstelcompetitie' afgewerkt, waar het tweede elftal aan deelnam, maar op 4 november 1945 startte dan het echte seizoen. Daarin brak het eerste elftal van Feyenoord weinig potten en eindigde op de zesde plaats.[359]
De magere resultaten, los van de Bevrijdingsbeker, werden met name veroorzaakt door de slechte conditie van de spelers. In juni 1945 werd met dhr. Scholten van de NVB een briefwisseling gevoerd over Feyenoorders voor Oranje: "Voorts medegedeeld dat we puike krachten in onze voorhoede thans niet meer bezitten en dat we gaarne te dier opzichte een opgewekter geluid hadden willen doen horen."[360]
In deze eerste weken, en na de terugkeer van Phida Wolff, bezat de club te weinig geld om het salaris van de administrateur te betalen. "Zie maar hoe je het doet", zei Kieboom, "als het maar je eigen salaris opbrengt." Een geïmproviseerd Feyenoord heeft daarna wekenlang op het oude, geruïneerde terrein gespeeld. Deze uiterst druk bezochte wedstrijden leverden genoeg geld op voor levensonderhoud èn de club.[361]
Het bestuur maakte in het jaarverslag van 1945 bekend dat na de oorlog enkele clandestiene wedstrijden gespeeld zijn. Het is onduidelijk of daarmee de bovenstaande wedstrijden werden bedoeld, of dat er nog andere afgewerkt werden.[362]
Het bestuur wilde zo snel mogelijk tegen Ajax spelen. Op 28 juli 1945 werd de eerste 'titanenstrijd' gespeeld in Rotterdam, met de return op 5 augustus. Deze eerste topper in de Kuip in bevrijdingstijd eindigde voor de ogen van 15.566 toeschouwers in een 1-3 zege voor Ajax. De return eindigde in dezelfde stand, alleen was het nu Feyenoord dat aan het langste eind trok. Onbekend is hoeveel bezoekers dit schouwspel gevolgd hebben.[363]
De voor 18 augustus 1945 geplande strijd in Tilburg tegen Willem II leverde bijzonder veel problemen op, omdat toen nog een reisverbod gold. Allereerst werd Lotsy verzocht te bemiddelen in het verkrijgen van de vereiste vergunning en een autobus. Aan beide verzoeken kon de bestuurder geen bijdrage leveren, zodat contact gezocht werd met de Verkeersinspectie. Begin augustus berichtte het Militair Gezag "dat zij ons verwachten op 4 Augustus voor in orde maken reisvergunning Tilburg. Vriendelijk bedankt doch is niet meer nodig in verband met opheffing reisverbod." De vergunning was dus niet meer nodig, maar er waren nog steeds problemen met de autobus. Hoe alles uiteindelijk is afgelopen is helaas onbekend, omdat de notulen en uittreksels daarover zwijgen.[364]
Inmiddels was het tijd om de Bond te melden hoeveel teams deel zouden nemen aan de competitie, zowel nationaal als in Rotterdam. In juli was er nog te weinig zicht om daarover betrouwbare cijfers door te geven, maar een maand later berichtte het bestuur dan eindelijk de komst van vier elftallen voor de NVB-competities en acht voor de RVB.[365]
Van Esch versus Pijl
Het was op de bestuursbijeenkomst van 20 oktober 1945 dat Van Esch "zijn stokpaardje" weer bereed. Eind december vervolgde hij zijn al jarenlang durende pleidooi en eiste ontslag van de oefenmeester. Kieboom reageerde daarop door te zeggen dat dat dit seizoen niet meer kon, omdat er een overeenstemming was gesloten met Pijl. Wel zei hij dat trainer Koonings van Willem II vrij zou komen. Dat klonk veelbelovend, want deze oefenmeester was een oude bekende, want als oud-speler van het eerste had hij de ploeg in de jaren twintig geleid.[366]
Daarna ging het snel. Eind januari werd Willem II gepolst over de nabije toekomst van Koonings, maar Tilburg zweeg. Twee weken later leek alles in kannen en kruiken: "Willem II deelt mede dat zij met lede ogen Koonings als trainer weg ziet gaan en deelt mede dat zij hem liever gehouden had." Feyenoord had geen medelijden met de club en zette de procedure gewoon voort. Per 1 april werd de nieuwe oefenmeester aangesteld voor minimaal fl 75,- per week, exclusief premiebetaling voor zijn pensioen. In het Vrije Volk werd een advertentie geplaatst om een woning voor hem te vinden. Waarschijnlijk vlotte dat niet zo, want Koonings' aanstelling ging pas in per 7 mei 1946. Van Esch zal in ieder geval tevreden geweest zijn, vooral nadat hem verteld was dat Pijl definitief wegging per 1 augustus 1946.[367]
Curaçao
In de eerste helft van november ontving Feyenoord een uitnodiging van de voetbalbond van Curaçao voor het spelen van een toernooi in mei-juni 1946. Deze bond bestond namelijk 25 jaar en wilde dat groots vieren. Andere genodigden waren het eigen team, Columbia, Aruba en Suriname. Het bestuur ging in principe akkoord met het spelen in de West.[368]
Bij zo'n reis kwam erg veel kijken, mede veroorzaakt doordat het de eerste keer was dat een Nederlandse voetbalvereniging de oceaan overstak. Zo werd de Bond gevraagd hoe het zat met de amateurbepalingen. Was het toegestaan de spelers hun gemiste loon uit te betalen? Hoeveel mensen mochten er mee op kosten van de club?[369]
In maart 1946 was alles zo goed als geregeld. Besloten werd om veertien spelers plus een doelman mee te nemen. Als die keeper een probleem zou worden zette de club "desnoods een speler in het doel". Daarna ontvouwde zich een uiterst interessante discussie welke bestuursleden mochten mee als 'leider'?
Op de bestuursvergadering van 29 december 1945 had Van Esch de gelegenheid aangegrepen om zichzelf aan te prijzen: "Hij vertrouwt er (...) op dat hij als oudste bestuurslid de tour zal kunnen medemaken." De aanwezigen achtten het toen nog te vroeg daarover al een uitspraak te doen. In maart 1946 keerde de vraag terug wie mee zou reizen. Van Esch benadrukte nogmaals dat de oudste bestuursleden, waaronder hijzelf, de meeste rechten hadden. Van Rikxoort pleitte voor de voorzitter als één van de leiders, alhoewel Kieboom juist daarvoor had gezegd niet mee te gaan. Hoe dan ook, vervolgde Van Rikxoort, de beslissing mag niet over worden gelaten aan het lot. Na lang beraad werden Van Rikxoort en J. van der Kroef meegestuurd. Door het te grote aantal kon Kees Pijl, toen nog net oefenmeester, niet meer mee. Gelukkig voor de spelers stapte doelman J. Visser in het vliegtuig, zodat zij niet hoefden te keepen.[370]
Toen restten alleen nog kleine problemen. Was er iemand bij de club met een foto-toestel? Na een zoektocht bleek die er te zijn. Hoe zat het als het eten niet goed was? Een bezorgde aanhanger wilde zich daarover geen zorgen maken en leverde een pak Norit af. "Hartelijk dank (...) voor de attentie." Mochten de spelers stemmen voor de Provinciale Statenverkiezingen, aangezien die gehouden werden tijdens het toernooi? De gemeente Rotterdam meldde dat dat onmogelijk was. Alle problemen en probleempjes werden de wereld uitgeholpen, zodat het Algemeen Dagblad van 25 mei trots kon schrijven dat "Feyenoord over de oceaan is gevlogen".[371]
De reis werd door alle achterblijvende voetballiefhebbers op de voet gevolgd. Die hoorden dan ook dat aan het toernooi gewonnen was door Curaçao, met Feyenoord als tweede.
Na een triomfantelijke terugkeer achtte Feyenoord het noodzakelijk de voormalige gastheren uit te nodigen voor een bezoek aan Nederland. In de eerste week van juli werden andere Nederlandse clubs gevraagd om deelname. Enkele clubs, waaronder de Volewijckers en Willem II, toonden hun belangstelling.[372]
Terwijl hier de voorbereidingen nog in volle gang waren, bereikte Feyenoord het bericht dat het nationale team van Curaçao compleet onverwacht de boot naar Nederland had genomen. Er bleek een misverstand ontstaan te zijn over het moment waarop de eilandbewoners uitgenodigd zouden worden voor de returnwedstrijden, zodat in Rotterdam paniek uitbrak toen bekend werd dat de gasten onderweg waren. Met veel kunst- en vliegwerk werd gezocht naar hotelakkomodatie, die sinds de bombardementen niet ruim beschikbaar meer was.
Op 7 augustus meerden de gasten aan in Amsterdam. Een week later zagen de toeschouwers in het Olympisch Stadion dat toenmalig landskampioen de Volewijckers met 6-4 de overwinning opeiste. Iets later keken 62.000 betalende gasten naar het thuisspelende Feyenoord dat ook won (2-1). Het team van Curaçao had het uitstekend naar de zin en speelde wekenlang de ene wedstrijd na de andere, "totdat eindelijk, na bemiddeling van de Hoogste Autoriteit, de aftocht plaats kon vinden waardoor elk in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam een zucht van verlichting slaakte".[373]
De na-oorlogse competities leverden Feyenoord minder op dan ze daarvoor in Rotterdam gewend waren. Het seizoen 1946-1947 leek weer eens ouderwets spannend te worden met een nek-aan-nek race tussen Feyenoord en Ajax, maar het waren wederom de Amsterdammers die de afdelingstitel wonnen.
Aan het einde van het seizoen 1947-1948 deelde Feyenoord de koppositie met het Haarlemse EDO. Aangezien het doelsaldo niet doorslaggevend was, was een beslissingswedstrijd vereist. Op 21 maart 1948 ontmoetten de twee elkaar in het Olympisch Stadion. EDO zegevierde met 2-1 en liet de teleurgestelde Feyenoorders achter. Nog jaren zouden ze moeten wachten op een nieuwe landstitel.
In hetzelfde jaar speelde Feyenoord op een Katholieke Sportdag, wat de woede opwekte van C. van der Put. Hij wilde weten van de voorzitter waarom een neutrale vereniging speelde op een katholiek sportfestijn. Kieboom suste de onrust door te melden dat op het laatste moment het Rotterdams Elftal verhinderd was en zodoende de plaats ingenomen werd door Feyenoord. Het zou geen gewoonte worden.[374]
NEDERLANDS EN ROTTERDAMS VOETBAL TOT 1948
Dit onderzoek wordt afgesloten met een poging tot het verkrijgen van meer inzicht in de geschiedenis van het Nederlandse en Rotterdamse voetbal. Ook wordt geprobeerd het voetbal in een maatschappelijke context te plaatsen, om een beter begrip te krijgen van de relatie tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Koning Voetbal. Allereerst zal het Nederlandse voetbal worden geanalyseerd, en wordt met name ingegaan op het monopolisme. Daarnaast zal de verhouding tussen voetbal en politiek besproken worden en de vraag worden gesteld wat het belang van voetbal is geweest tijdens de oorlog.
In het tweede gedeelte wordt de vraag gesteld of het Feyenoord van 1933 tot en met 1948 een gewone Nederlandse vereniging was of dat het zich op een speciale manier onderscheidde van de rest van de Nederlandse maatschappij. Daardoor wordt hopelijk beter begrepen welke rol de club heeft gespeeld in de onderzochte periode.
NEDERLANDS VOETBAL
Het Nederlandse voetbal is vanaf zijn introduktie tot aan 1948 uitgegroeid van een elitesport tot een volkssport. Met name de mobilisaties als gevolg van de Eerste Wereldoorlog brachten veel jongens en mannen uit de lagere sociale klassen in aanraking met deze sport. In de jaren die daarop volgden kreeg het voetbal een massaal karakter en werd het definitief een volkssport.
Deze opkomst werd met tegenzin begroet door de traditionele verenigingen. De aanwezigheid van 'volkse elementen' op het veld en de tribune riep de weerzin op van deze eerste clubs. Daarop trokken de meeste 'elitairen' zich terug uit het voetbal en stapten over naar het roeien, tennis en andere 'bolwerken' van sporten voor de hoogste sociale lagen.
Het toenemende massale karakter van de sport versterkte de positie van de nationale bond, omdat deze zorg moest dragen voor de indeling van de competitie, de centrale regie van regels en straffen, enzovoort. Deze centraliserende tendens wordt door Miermans het monopolisme genoemd. Naarmate het voetbal meer aanhangers kreeg, werd deze monopolistische tendens versterkt. Waar aan het eind van de eeuw verenigingen zelfstandig internationale ontmoetingen organiseerden, was dat vanaf de eerste Nederlandse interland in 1905 geheel in handen van de NVB. Hetzelfde gold bijvoorbeeld voor het spelen van wedstrijden: in de 'pioniersjaren' deden de clubs dat zelfstandig, maar vanaf de introduktie van het competitiestelsel in 1889 in het Westen was dit de verantwoordelijkheid van de bond.
Naast de opkomst van de volksclubs was de toenemende controle van de bond het tweede struikelblok voor de traditionele verenigingen. Deze zagen het rekreatieve karakter verdwijnen en plaats maken voor een prestatiegerichte sport, waarin het innemen van een goede positie op de ranglijst voornamer was dan het spelen op zich. Ook daardoor trokken veel 'elite-voetballers' zich terug.
Waar dus het toenemende massale karakter zorg droeg voor de aanwezigheid van bevolkingsgroepen die niet welkom waren op de traditionele velden, was deze opkomst mede verantwoordelijk voor de groeiende rol van de nationale bond. Daardoor werden de traditionele clubs in feite 'in de schaar genomen' en verlieten ze massaal de voetbalsport.
Er zijn nog wel pogingen gewaagd deze aftocht te voorkomen. De NVB stelde in 1923 een commissie aan die zich boog over de groeiende tegenstellingen. Ondanks het gegeven advies om een brug te slaan tussen de groepen, waren de werkzaamheden tevergeefs. De traditionele verenigingen hebben zelf nog geprobeerd door middel van de Corinthians hun positie te versterken, maar vooral door Artikel 3 van de statuten ("Doel (...) is het hooghouden der amateurbeginselen bij de beoefening onder de meer beschaafde kringen.") was de positie van de vereniging zwak en kon ze daardoor geen dam meer opwerpen tegen de opkomst van met name arbeiders. Door deze aftocht was voetbal definitief een volkssport geworden, dat onderdeel was geworden van de Nederlandse maatschappij. De sport was 'ont-engelst' en 'ver-nederlandst', om het in de woorden van Miermans te zeggen.
Na de definitieve doorbraak ging voetbal een belangrijke rol spelen in het dagelijkse leven van een enorm groot aantal mensen. Deze volgden de verrichtingen van hun club op de tribunes, in de maandagkrant, met collega's op het werk, enzovoort. Voetbal werd daardoor méér dan een sport: "Wanneer een sport voor miljarden mensen belangrijk is, houdt zij op louter sport te zijn."[375] De balsport werd een belangrijk onderdeel van de maatschappij, met eigen normen en waarden. Het voert daarom niet te ver om het Rijk van Koning Voetbal als een eigen wereld te zien, met eigen instituten. De voetballers en de toeschouwers waren de inwoners en het (K)NVB-bestuur zwaaide met de scepter, zonder bemoeienis van overheden en de politiek.
De scheiding tussen de wereld van het voetbal en de politiek kwam van twee kanten. Het grootste deel van de politici van voor de Tweede Wereldoorlog was van mening dat vrijetijdsbesteding niet tot het takenpakket van de overheid behoorde, terwijl de (K)NVB vond dat sport niet vermengd mocht worden met religie of ideologie. Daardoor ontstond een 'afbakening van bevoegdheden' van de verschillende autoriteiten.
Naast het toenemende massale karakter was deze afbakening ook verantwoordelijk voor het monopolisme. Meningsverschillen in de voetbalwereld werden uitgevochten binnen het Rijk van Koning Voetbal, waar de bond de leiding in had. Als verenigingen hun conflicten uit hadden kunnen vechten bij een civiele instantie zou de machtspositie van de bond nooit zo sterk zijn geworden. Nu hield het (K)NVB-bestuur echter de alleenheerschappij in handen en wist deze te behouden tot op de dag van vandaag.
De afbakening van bevoegdheden kon alleen maar bestaan als zowel de burgelijke overheid als de bond hun positie respekteerden en elkaar erkenden, wat een merkwaardige paradox opleverde. De bond wilde zich niet bezighouden met politieke zaken, en zich alleen richten op de regels van het voetbal. Om de sterke positie te verwerven die daarvoor nodig was, was de afbakening een eerste vereiste. Door voorop te stellen dat sport losstond van politiek erkende de bond de heersende machtsverhoudingen, waardoor toch een politieke daad werd verricht. De voetballers hadden bijvoorbeeld veel meer druk kunnen uitoefenen op politici om een sportbeleid uit te ontwikkelen, maar hebben dat niet gedaan. Zij hebben ervoor gekozen om bepaalde punten niet op de politieke agenda te zetten, wat ook een politieke daad was. Het onttrekken aan het politieke proces, met name op het gebied van partijpolitiek, betekende dus erkenning van de machtsverhoudingen binnen de politiek, zodat de eigen positie in de voetbalwereld enorm werd versterkt.
Het gevolg was dat voetbalconflicten (bijvoorbeeld de discussies over het afschaffen van de invloed van verenigingsbestuurders bij de competitie-indeling en het invoeren van het betaalde voetbal) erg lang konden duren en hoog konden oplopen. De mogelijkheden om het monopolisme te doorbreken was binnen de voetbalwereld namelijk zo goed als onmogelijk, omdat er geen andere hoge autoriteit was dan het (K)NVB-bestuur. Alleen op momenten waarop iemand in staat was de machtspositie van de bond te ondermijnen door een andere autoriteit te raadplegen had deze de kans een conflict in zijn voordeel te beslechten. De invoering van het Nederlandse betaalde voetbal is een goed voorbeeld, omdat pas op het moment dat een succesvolle bond voor beroepsvoetballers werd opgericht de KNVB zwichtte. Een aktueel voorbeeld is het 'Bosman-arrest', waarbij het transfersysteem werd opgeblazen door een autoriteit buiten de voetbalbonden. Deze voorbeelden zijn echter zeldzaamheden in de geschiedenis van het voetbal. Doorgaans werden zij die de regels overtraden uitgesloten, bijvoorbeeld inzake professioneel voetbal. Zo werd Bep Bakhuys een totaal speelverbod op Nederlandse velden opgelegd, zonder dat het KNVB-bestuur de clubs daarvan op de hoogte stelde. Een maatregel die onmogelijk was geweest zonder de enorme machtspositie van het bestuur èn de afwezigheid van invloeden van civiele instanties.
Waar de afbakening van de bevoegdheden de eerste vereiste was voor de onaantastbare positie van het (K)NVB-bestuur, was het beëindigen van de verzuiling van de voetbalbonden een tweede. Met het argument dat sport niet verward mocht worden met ideologie of religie trachtte de KNVB al in de jaren dertig een fusie tot eenheidsbond te bewerkstelligen. Ook het numerieke overwicht van de algemene bond ten opzichte van de 'niet-neutralen' vergrootte bij de KNVB de interesse voor een samensmelting, omdat zij dan in staat gesteld werd de 'kleintjes' hetzij te negeren danwel te marginaliseren. Het monopolistische streven werd tijdens deze discussie erg zichtbaar.
Vóór de bezetting toonden de 'kleine bonden' geen belangstelling voor een fusie. In 1933 nog werd een Bisschoppelijk Mandement inzake de sport afgekondigd, waarbij katholieken verboden werd bij een 'onzuivere' club te spelen. Pas op het moment dat de maatschappelijke omstandigheden dramatisch waren veranderd, na de inval, kon de fusie tot stand komen.
Eenwording had alleen kans van slagen als de 'nieuwe' KNVB een scheiding aanbracht tussen sporttechnische zaken en levensbeschouwing. De religieuze bonden dwongen af dat zij verantwoordelijk bleven voor levensbeschouwelijke punten, zonder inmenging van het (K)NVB-bestuur. Indien dat afgewezen zou zijn was de fusie òf (gedeeltelijk) mislukt òf door de bezetter afgedwongen. Door deze tweede afbakening van bevoegdheden is de fusie geslaagd, waardoor in feite de mislukte doorbraakgedachte in de maatschappij vlak na de oorlog niet is gestrand in de voetbalwereld.
De centrale rol die de bond vanaf 1940 ging spelen was dus als eerste het gevolg van een machtsafbakening tussen sport en politiek, waarna in eigen kring een afbakening plaatsvond tussen technische en levensbeschouwelijke zaken. Een algemeen maatschappelijk ontzuilingsproces dat pas in de jaren zestig brede invloed kreeg, had daardoor in 1940 al zijn vruchten afgeworpen bij het voetbal.
De fusie was organisatorisch van aard, maar eigenlijk waren de eerste 'ontzuilingstendensen' van het voetbal al vóór de bezetting zichtbaar. Door de scheiding tussen sportbeleving en politieke of religieuze ideeën speelden veel arbeiders of religieuzen bij de algemene bond, terwijl ze voor de rest waarschijnlijk wel aansluiting zochten bij hun 'geloofsgenoten'. De organisatorische eenwording was daarom geen nieuwe en spektakulaire ontwikkeling, maar het eindpunt van een proces dat zich al jarenlang afspeelde in de lagere voetbalregionen. De algemene omstandigheden waarbinnen de eenwording zich ontwikkelde lagen dus in de jaren vóór de oorlog, terwijl de specifieke oorzaken (de algemene verwarring na de inval en overgave in mei 1940 en de indirekte druk van de bezetter) zich ontvouwden in de eerste maanden na de inval. Blijkbaar waren de resultaten voor alle partijen zo bevredigend dat na de bevrijding geen serieuze pogingen zijn gedaan een einde te maken aan de samenwerking.
Voetbal in de oorlog
Hierboven werd geconstateerd dat het voetbal door het massale karakter méér werd dan louter een sport, maar een wereld op zich. Vanuit die gedachte is een beter inzicht te verwerven in het voetbal tijdens de bezettingsjaren.
Allereerst betekende de overgave van generaal Winkelman niet dat het koninkrijk van Koning Voetbal was gecapituleerd. Waar koningin Wilhelmina van de andere monarchie gevlucht was, bleven de monarchen van het voetbal in Nederland. Ook in deze tijd hield de (K)NVB vast aan de afbakening van bevoegdheden, waardoor wederom de gevestigde politieke machtsverhoudingen werden erkend. Ook de bezettende macht stelde zich op sportgebied terughoudend op, waardoor voor zowel politiek als de voetbalbestuurders weinig veranderde in de praktijk. Wel is het zo dat de Duitsers sport beschouwden als een aandachtspunt, maar grepen desondanks relatief weinig in. Vergeleken met andere sektoren in de toenmalige Nederlandse maatschappij werden de sporters met rust gelaten, voorzover ze geen problemen hadden op een terrein dat buiten het sportbeleid lag. De vervolging en deportatie van joden werd niet veroorzaakt door hun sportieve aktiviteiten, maar door de algemene nationaal-socialistische drang deze bevolkingsgroep te deporteren.
Dan rest de vraag waarom zowel de clubs als de spelers en het publiek zo veel belangstelling hadden voor het voetbalspel tijdens de bezetting. De eerste reden was het aanbieden van afleiding van de dagelijkse ellende. Net als in de jaren dertig vormde de sport een uitlaatklep voor spelers en publiek. Uit de cijfers van sport- en bioscoopbezoek blijkt dat dat inderdaad zo werd ervaren.
Ook kenden de sportbijeenkomsten een belangrijk sociaal karakter. Door uitgaansverboden, razzia's en oorlogshandelingen was het voor veel mensen erg moeilijk contact te onderhouden met vrienden en familie. De wekelijkse wedstrijden zouden gezien kunnen worden als een vaste reünie waar de laatste nieuwtjes uitgewisseld werden, afspraken werden gemaakt om elkaar eens op te zoeken, te informeren naar andere vrienden en wellicht om distributiebonnen en levensmiddelen te ruilen of te schenken. Als die mogelijkheid niet meer bestaan had door een verbod op voetbal, was deze laatste ontmoetingsplaats ontnomen en hadden veel mensen niets meer gehad om het sociale leven in stand te houden. Voor het dagelijkse overleven van veel mensen is het dus van groot belang geweest dat de sport niet werd afgelast.
Een andere faktor die van groot belang is geweest is het antwoord dat sport moest bieden op het vraagstuk van het verdeelde, verzuilde en verkokerde Nederland. In de jaren dertig ontstonden de ideeën van concentratie en mental training, die uitgingen van de positieve eigenschappen van de sporters (deugd, eerzaamheid, kameraadschappelijkheid, samenwerking, enzovoort). Daarnaast diende het nationale elftal als het goede voorbeeld van een hecht team dat de naam van het kleine Nederland verdedigde in de internationale voetbalarena's. Waar de politiek en het maatschappelijke leven ten onder gingen aan verdeeldheid, toonde de sport aan dat eenheid en vastberadenheid iemand tot grote hoogte kan stuwen. Wellicht is de conclusie gerechtvaardigd om te zeggen dat het beoefenen en bekijken van sport in de jaren dertig en veertig een niet-politieke variant was van protest tegen de politieke orde.
Een einde maken aan de verdeeldheid stond eveneens centraal bij de fusie van de voetbalbonden. Een sterke bond overwon de oude tegenstellingen en gaf mensen de gelegenheid hun positieve eigenschappen te uiten in de sport. Jongeren werden opgeleid als plichtsgetrouwe burgers die hun nieuw verworven inzichten ook buiten de sportvelden hoorden toe te passen. Ideeën over hoe mens en maatschappij moesten funktioneren waren duidelijk aanwezig. Daar waar de maatschappij verzaakte trachtten voetbalbestuurders de ergste brokken te lijmen, zonder strukturele kritiek te uiten op het heersende maatschappelijke systeem.
Deze elementen zijn zichtbaar bij de ideeën achter concentratie en mental training, waarbij Van den Bergh zei dat topsporters hun deugden hoorden toe te passen in de maatschappij en niet alleen mochten inzetten voor eigen gebruik. Van der Leck constateerde dat goede sporters niet automatisch de helden van de samenleving waren, maar toch in staat waren grote prestaties te leveren. Feyenoord heeft tijdens de gehele onderzochte periode zijn 'dienaren' opgeroepen de sporteigenschappen ook buiten de velden te etaleren. Een klein, verdeeld land in crisistijd kon daardoor toch mensen met karakter leveren.
In zekere zin sprak deze opstelling onvrede uit over de toenemende problemen in 'het andere koninkrijk', zonder uit te zijn gemond in struktureel en vastberaden verzet tegen bijvoorbeeld de bezetter. Het was juist in het belang van de Duitsers dat het sportleven zijn doorgang vond, want wie sport, zondigt niet. Desondanks zal voor veel mensen het voetbal tijdens de oorlog erg belangrijk zijn geweest voor de dagelijkse overleving, voor het hebben van een uitlaatklep en een afleiding. Tip de Bruin van de Volewijckers liep tenslotte een enorm risico om als ondergedoken man elke thuiswedstrijd van zijn club te bezoeken. De joodse onderduiker die alle thuiswedstrijden van Feyenoord heeft gezien in het seizoen 1942-1943 werd ook daadwerkelijk afgevoerd naar Auschwitz. Dat ze bereid waren de enorme risico's te lopen is een teken hoe belangrijk de afleiding voor ze is geweest.
Bovenstaande faktoren verklaren niet waarom het (K)NVB-bestuur, met name Lotsy, zich zo 'aangepast' heeft gedragen in de oorlog. Lotsy's ambitie om joden te weren als scheidsrechter voordat de Duitsers deze maatregel namen is wat dat betreft onverklaarbaar. Daarvoor is meer inzicht nodig in de achtergronden van de bestuurders. Of Leo Horn's uitspraak dat Lotsy een uitgesproken anti-semiet was gerechtvaardigd is, is uit dit onderzoek niet gebleken. Een biografisch onderzoek naar deze voormalige KNVB-bestuurder zou waarschijnlijk meer duidelijkheid scheppen.
Na de gedwongen rust van september 1944 tot en met mei 1945 rolde de bal weer over de Nederlandse velden. De toegenomen belangstelling van de vijf voorgaande jaren van zowel spelers als publiek was niet afgenomen, maar wist zich na de bevrijding te consolideren. De positie van de KNVB was na de fusie sterker dan ooit tevoren, waardoor oorlogen een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van het Nederlandse voetbal. Waar de Eerste Wereldoorlog de doorbraak betekende als volkssport, werd in de Tweede Wereldoorlog de kroon gezet op het monopolisme van de KNVB. Voetbal door oorlog.
FEYENOORD
De Amsterdamse historicus J.C.H. Blom besteedt in zijn boek 'Crisis, bezetting en herstel' onder andere aandacht aan de jaren dertig. Hij stelt zich de vraag welke karakteristieken bepalend waren voor de jaren dertig in Nederland. Daarbij kwam hij tot de conclusie dat het toenmalige Nederland 'burgerlijk-verzuild' was. Aangezien deze term weinig verhelderend werkt voegde hij vijf criteria toe.[376] Alhoewel deze toegepast worden op de jaren dertig geeft Blom aan dat die tijdsafbakening niet vereist is, maar dat ze wellicht ook opgaan voor de omliggende jaren. Die criteria worden nu gebruikt om te kijken of ze eveneens opgaan voor het Feyenoord van 1933 tot en met 1948. De vraag die hier gesteld wordt is of Feyenoord aan de hand van Blom's criteria een 'normale' Nederlandse vereniging was.
Kapitalistische ordening
Blom's eerste kenmerk was de aanvaarding van de kapitalistische wijze van produktie en organisatie. De economische ordening werd door de overgrote meerderheid van de bevolking niet afgewezen, alhoewel er wel kritiek kon zijn op bepaalde onderdelen. De echte fundamentele verwerping van het economische systeem kwam op naam van onder andere de nationaal-socialisten, communisten en revolutionair-socialisten. De SDAP echter keerde zich in de loop van de jaren dertig steeds minder tegen het kapitalisme, om uiteindelijk in 1939 regeringsverantwoordelijkheid te nemen. Tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal speelden in Nederland een relatief kleine rol. Blom meent dat dat vooral het gevolg is van de verzuiling, waardoor verschillende sociale groepen met dezelfde levensovertuiging samenwerkten in dezelfde zuil. De scheidslijnen vonden daarom eerder plaats langs de lijnen van de zuilen.
Feyenoord heeft zich in die periode nooit expliciet uitgelaten over de economische ordening, maar indirekt werd wel het een en ander opgemerkt. De klachten over de groeiende werkloosheid namen toe in de loop der jaren en het streven naar individuele genoegens werd bekritiseerd. In deze gevallen werden de negatieve kanten van de heersende economische gedachten veroordeeld, maar niet het gehele systeem. De club probeerde daarnaast de zwaarste klappen onder het ledenbestand op te vangen, door onder andere contributieverlaging voor werklozen. In deze nam ze dus haar eigen verantwoordelijkheid, voor zover dat mogelijk was. Nooit heeft ze echter de leden opgeroepen tot massale aktie tegen het bestaande systeem.
De tegenstelling arbeid-kapitaal kwam niet voor bij Feyenoord. Heesakker bestreed de idee dat zijn club een arbeidersclub was, in plaats van een volksclub. Alhoewel hij na de oorlog Feyenoord éénmaal omschreef als een arbeidersvereniging betekende dat niet dat alleen arbeiders lid mochten worden.
Feyenoord was juist trots op zijn goede relatie met de Rotterdamse zakenwereld. Het is tenslotte de samenwerking geweest tussen de club en de plaatselijke zakenmensen, met name Van Beuningen, die de bouw van de Kuip tot stand heeft gebracht. Eerder al had Feyenoord de verhuizing van het Afrikaanderplein naar de Oude Dordtsestraatweg mede te danken aan de hulp van de zakenman Barzilay. Ook bleken de meeste prominente Feyenoorders werkzaam te zijn in de handel. De klassieke tegenstellingen bestonden dus niet bij de club, tenminste niet in de aangetroffen bronnen.
Parlementaire demokratie
In de toenmalige Nederlandse maatschappij accepteerde de meerderheid de demokratische organisatie. Helaas zijn er geen opiniepeilingen gehouden waarin expliciet gevraagd werd in hoeverre de parlementaire demokratie ondersteund werd, maar er zijn weinig tekenen van structureel verzet van grote groepen. De meerderheid accepteerde dus de gang van zaken, met erkenning van andere meningen. Die tolerantie ging in de meeste gevallen niet meer op voor radikale afwijzingen van het toenmalige normen- en waardenstelsel. Partijen als de NSB, CPN of RSAP (de revolutionair-socialisten) hebben geen structurele steun van grote delen van het elektoraat gekregen. In verhouding tot de grote partijen (RKSP, CHU, ARP, SDAP en de twee liberale partijen) bleven de 'anti-partijen' marginaal.
Blom bespreekt in dit geval ook de 'grote' en 'kleine crisis', die door A.A. de Jonge werden geformuleerd. In het eerste geval was er sprake van een structurele crisis in de idee van een maakbare samenleving, van een positief idee van mens en maatschappij. In de jaren dertig bereikte de idee dat de mens geen rationeel handelend wezen was haar hoogtepunt, als gevolg van de economische crisis, de opkomst van autoritaire ideologieën en de onwil of onmacht van de burgerlijke partijen om daaraan een einde te maken. De 'kleine crisis' daarentegen werd veroorzaakt door het achterblijven van de staatsinstellingen op moderne ontwikkelingen, waardoor de kloof tussen parlement en volk steeds groter werd.[377]
Bij Feyenoord werd niet veel opgemerkt over het wel en wee van de parlementaire demokratie, maar er werd nooit fundamenteel de vraag gesteld of het allemaal zo goed geregeld was. Natuurlijk werd de club boos toen minister Marchant zich negatief uitliet over de sociale betrokkenheid van de voetballers. Het was onwetendheid van de politicus om deze opmerking te plaatsen, vooral wat Feyenoord (en Sparta) betrof.
Wel werden vraagtekens gezet bij de versnippering van onder andere de politiek. Zoals bleek bij de verschillende nieuwjaarswensen werd de eenheid van Nederland daardoor onder druk gezet en dat zinde de club niet. Ook hier nam de vereniging haar eigen verantwoordelijkheid door haar leden keer op keer te wijzen op het belang van samenwerking in de sport èn in het maatschappelijk leven. De goede deugden van de sport hielden volgens Feyenoord niet op bij de omheining van het veld.
De verontwaardiging over Marchant zou een voorbeeld kunnen zijn van de 'kleine crisis' de groeiende kloof tussen politiek en moderne ontwikkelingen. Verder constateerde de club regelmatig de oplopende maatschappelijke problemen waarmee ze werd geconfronteerd. Alhoewel dat niet in verband werd gebracht met strukturele problemen bij het parlement sprak er wel een onvrede uit. Feyenoord zocht de oplossing echter niet in revolutionaire veranderingen, maar in de eigen verantwoordelijkheid. Met name de oproep in het kader van de 'morele herbewapening' was daar een teken van. Op deze manier trachtte de vereniging de kloof enigszins te dichten, door de leden op te voeden op die wijze waar de officiële politiek gaten had laten vallen.
Juist die pedagogische drang laat zien dat de 'grote crisis' niet tot Feyenoord was doorgedrongen, omdat het juist wèl geloofde in een positief mensbeeld. Deze werd gevonden in de positieve waarden van de sportbeoefening, die ingezet werden in de maatschappij.
Orde en gezag
De meerderheid accepteerde de gangbare maatschappelijke verhoudingen, de 'ordening' van orde en gezag. In het algemeen zou de Nederlander van de jaren dertig zich als vanzelfsprekend onderwerpen aan het Gezag, zonder dat dit zich schuldig maakte aan machtsvertoon of strakke discipline. Dat wil echter niet zeggen dat alles werd geaccepteerd: in 1918 was bijvoorbeeld de revolutiepoging van Troelstra (alhoewel een minderheid die ondersteunde) en in 1934 het Jordaan-oproer. Dat waren echter uitzonderingen.
Binnen Feyenoord gold ook een duidelijke machtsstruktuur. Het bestuur leidde de club en deed af en toe dingen die niet helemaal correct waren (de onaangekondigde zuiveringen), maar over het algemeen kreeg het orgaan weinig weerstand van de leden. De vergelijking die getrokken werd met een uurwerk of een wiel is daarom correct. Het bestuur bestuurde en de voetballers voetbalden. Jongeren werden opgevoed en geleerd gehoorzaam te zijn aan de ouderen ("nooit de ouderen tegenspreken") en voortdurend werd gehamerd op het plichtsbesef, gehoorzaamheid (aan de aanvoerder bijvoorbeeld) en trouw. Al die goede deugden, het wordt nogmaals gezegd, hoorden ook in het dagelijks leven toegepast te worden.
Natuurlijk resten dan nog de vragen in hoeverre deze aanpak succesvol was en of de trouw van de leden niet verward wordt met achteloosheid en desinteresse. Aangezien dit onderzoek voornamelijk is gebonden aan schriftelijke bronnen, die voor verantwoording zijn van een klein aantal Feyenoord-leden, is het moeilijk daar antwoord op te geven.
Het gevoel voor orde en gezag hield op als onrecht werd geconstateerd. Heesakker protesteerde meer dan eens als bepaalde maatregelen niet consequent doorgevoerd werden. Zo bekritiseerde hij met grote regelmaat het KNVB-bestuur over onder andere de hoofdklasse, het betaalde voetbal en de 'affaire-Bakhuys'. In de oorlog heeft het bestuur pogingen gedaan om het stadionverbod op te heffen en na de bevrijding kreeg het problemen met het Militair Gezag toen de Feyenoorder zonder toestemming werd uitgegeven. Gezagsgetrouw, maar niet onderworpen.
Nationaal gevoel
Ondanks de verzuilde samenleving heerste een nationaal gevoel, zonder uit te monden in een agressief nationalisme. Symbool voor deze nationale gevoelens was het Koningshuis, dat boven alle verschillen in het land stond. Radikaal nationalisme, zoals bij de NSB, werd afgewezen als te agressief.
De goede band tussen het Oranjehuis en Feyenoord is duidelijk. Het begon al met de eerste naam, Wilhelmina, en het toenmalige rood-wit-blauwe tenue. Prins Hendrik verscheen op de Bloedtransfusiewedstrijden en leverde zijn aandeel aan het Gedenkboek van 1933. Mutaties in het koningshuis kwamen uitgebreid ter sprake in het clubblad.
Het nationale gevoel keerde regelmatig terug bij bijvoorbeeld de nieuwjaarswensen, waarin geconstateerd werd dat het toenemende egoïsme een gevaar vormde voor een nationale saamhorigheid, die juist in die moeilijke jaren van belang zou zijn. Feyenoord antwoordde daarop door zijn 'dienaren' op te voeden in de gedachte van samenwerking en 'teambuilding', in de hoop dat dat zijn uitwerking zou hebben in de maatschappij.
Fatsoennormen en gedragsregels
Hier gaat het om een ingewikkeld stelsel van wat wel en niet geaccepteerd werd als fatsoenlijk. Daartoe behoorde onder andere een sterk standsgevoel, de rol van het gezin en respect voor de waarde en waardigheid van het individu. Het is echter moeilijk om precies te omschrijven hoe dat in zijn werk ging, omdat er sprake is van een complex stelsel van geschreven en ongeschreven regels.
Zoals al ter sprake kwam bij 'orde en gezag' was er bij Feyenoord duidelijk sprake van gedragsregels. Luisteren naar de spelleider, oefenmeester, scheidsrechter of aanvoerder. Jongeren behoorden te luisteren naar hun ouders. De gedragsregels worden het best zichtbaar bij de ideeën over sportiviteit. Een overwinning moest op eerlijke wijze worden bevochten, de spelers funktioneerden als één geheel en de tegenstander hoorde met eerbied behandeld te worden. Een ieder die dat niet deed kon rekening houden met een reprimande in de Feyenoorder of een door zijn eigen bestuur opgelegde schorsing.
Wat de rol van de waarde en waardigheid van het individu is, wordt duidelijk zichtbaar bij het beeld dat de club heeft van zichzelf. Na de dood van Weber werd de ere-voorzitter geroemd voor zijn aandeel in de ontwikkeling van de club van 'bootwerkers-vereniging' naar een organisatie met status. Door als club eerlijk, rechtschapen en met fatsoen de rood-witte kleuren te verdedigen had ze de status van een grote club verworven. De bouw en ingebruikname van de Kuip was daarvan het hoogtepunt: daar waar in 1908 een groepje jongens onder het genot van een pot bier besloot een vereniging op te richten, was die organisatie dertig jaar later verantwoordelijk voor het grootste stadion van Nederland. Een stadion waar niet alleen Feyenoord beter van werd, maar ook het gehele stadsdeel èn Rotterdam in het algemeen. Het was, en is, juist dit punt waar Feyenoord het meest trots op is.
Aan de hand van deze karakteristieken kan niet anders worden geoordeeld dan dat Feyenoord een 'gewone' club was. De hierboven geformuleerde vijf karakteristieken komen alle overeen met wat Blom in het algemeen toeschreef aan de jaren dertig.
Blom gaf zelf al aan dat de karakteristieken wellicht ook golden voor bijvoorbeeld de jaren veertig, wat in het geval van Feyenoord juist blijkt te zijn. Er blijkt in dit geval sprake te zijn van een continuïteit van de kenmerken van de club voor, tijdens en na de oorlog.
Verzuiling
Ondanks alles voldoet Blom's omschrijving van de jaren dertig niet helemaal. Volgens hem was Nederland namelijk niet alleen burgerlijk, maar ook verzuild. Blom merkt op dat de verkokering zich op alle terreinen voordeed: politieke partijen, vakbeweging, pers, onderwijs, vrije tijd en de sport.[378] Wat sport betreft klopt dat echter niet, zoals in het verklaringsmodel voor het Nederlandse voetbal bleek.
Bij Feyenoord werd na de oorlog door Van der Put nog geprotesteerd tegen het spelen op een katholiek tournooi. De vraag was wat een neutrale vereniging daar te doen had. En ook al in de jaren dertig legde iemand als Heesakker de nadruk op sportbeoefening zonder vermenging met politiek, ideologie en religie. Feyenoord richtte zich dus net als de KNVB tegen de verzuiling van de voetbalwereld.
Bijzondere eigenschappen
Naast het grotendeels voldoen aan Blom's criteria had Feyenoord nog zijn specifieke karakteristieken.
Als eerste was het een volksclub. Er bestond een ballotagecommissie, maar die hield zich niet bezig met iemands afkomst. Er werd bijvoorbeeld wel gekeken of een potentieel lid bij een andere club geen betalingsachterstand had of zich daar had misdragen. De traditionele eliteclubs echter kenden wel de gewoonte iemand te weigeren vanwege zijn lage sociale status en anders was de hoge contributie vaak een hindernis. Feyenoord daarentegen had voornamelijk leden uit het volkse milieu. Helaas is dat niet 'hard' te bewijzen met gegevens vanwege de afwezigheid daarvan. Aan de andere kant is nergens een bewijs gevonden van het afwijzen van iemand die niet voldeed aan 'een sociaal profiel'.
Feyenoord was een a-politieke organisatie, maar het is te begrijpen dat de club weinig ophad met het politieke bedrijf. Minister Marchant had de voetballers gekrenkt en de gemeente Rotterdam schutterde inzake de aanleg van de Kuip.
A-politiek moet hier niet verward worden met maatschappelijke desinteresse. Vele malen heeft Feyenoord laten zien daar wèl belangstelling voor te hebben. De Rotterdamse club vertoonde hier dus een vergelijkbaar patroon als de Nederlandse voetbalwereld. Zonder zich te mengen in politieke discussies werd een maatschappelijk besef vertoond, dat het leven van de leden en contacten in de crisisjaren trachtte te veraangenamen en te verlichten. Ook hier werd het voetbal méér dan een sport, en bood het velen de kans het sociale leven zo veel mogelijk in stand te houden.
Door dit onderzoek is duidelijk geworden wat voor inspanningen zijn verricht door de toenmalige bestuursleden en andere prominente leden. Dat het rood-witte koninkrijk erin geslaagd is zijn dienaars de laatste mogelijkheden voor een sociaal leven aan te bieden verdient daarom respect.
Gesprekken
Wim Bot
Tip de Bruin
aannemer van Eesteren
M. Kruft
Jan Oudenaarden
Henk van der Stoep
André Swijtink
Harrie van Wijnen
Phida Wolff
Cees Zevenbergen
Archiefstukken van Sportclub Feyenoord, gedeponeerd bij de Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam
Map 2: Notulen van jaarlijkse algemene vergaderingen 1934-1942
Map 3: Notulen van jaarlijkse algemene vergaderingen 1944-1953
Map 8: Notulen van buitengewone algemene vergaderingen 1941-1961
Map 11 en 12: Notulen van bestuursvergaderingen 1943-1946
Map 22: Jaarrekeningen 1944/5 - 1953/4
Map 25: Register houdende de namen van leden, die een bijdrage hebben geleverd aan de oprichting van een gedenkteken, ter nagedachtenis van de in de oorlog gesneuvelde leden van Feyenoord, 1947
Map 26: "Receptieboek", register houdende handtekeningen van bezoekers van de receptie, gehouden ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan, 1948
Map 31: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan, 1933
Map 32: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan, 1948
Map 41-50: "De Feyenoorder", officieel tijdschrift van de sportclub "Feyenoord", 1933-1948
Map 78: Kranteknipsels betreffende het voetbaltournee naar Curaçao, 1946
Literatuur
Bakhuys, Bep - Koning Voetbal. Rotterdam, z.j.
Barend, Frits en Van Dorp, Henk - "Bezet Nederland in de greep van het bruine monster". In: Vrij Nederland, nr. 17, 1979
Berg, Joris van den - Mysterieuze krachten in de sport. Bussum, 1983 (herdruk)
Blom, J.C.H. - Crisis, bezetting en herstel. Tien studies over Nederland, 1930-1950. Den Haag, 1989
Borst, Hugo - "De Coolsingel bleef leeg. Waarom Feyenoord in 1996 geen kampioen werd". In: Hard Gras. Voetbaltijdschrift voor lezers, mei 1996
Bruin, Tip de - De roemruchte geschiedenis van a.s.c. de Volewijckers. Amsterdam, 1995
Cottaar, J. - Van Olympus tot Fujijama. Geschiedenis der Olympische Spelen van het oude en nieuwe tijdperk (deel 1). Zaandam, z.j.
Derks, Marjet - "Holland spreekt geen woordje mee. Sportcultuur historisch bekeken". In: De Nieuwste Tijd, december 1995
Emmenes, Ir. A. van - Neerlands voetbalglorie. Amsterdam, 1949
Feyenoord compleet (deel 1 tot en met 7), Zwolle, 1996
Kossmann, L.H. - De Lage Landen 1780/1980. Twee eeuwen Nederland en België (deel 2). Amsterdam, 1986
Kuper, Simon - Voetbal als oorlog. Amsterdam/Antwerpen, 1995
Leck, J. v.d. - Modern voetbal. Amsterdam, 1946
Lindeman, L. (red.) - Het nationalisme van de NSB. Een documentatie over het tijdvak einde 1931-zomer 1939. Leiden, 1939
Loor, H.D. de - De Oxford groep in Nederland, een sociale beweging van het interbellum. Kampen, 1986
Miermans, C. - Voetbal in Nederland. Maatschappelijke en sportieve aspecten. Assen, 1955
Oudenaarden, Jan - Feyenoord, een beeld van een club. Rotterdam, 1994
Presser, J. - Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. (twee delen). 's-Gravenhage, 1965
Scheepmaker, Nico - Het krankzinnige kwartiertje. Bussum, z.j.
Stilman, L. - Meer dan mooie woorden alleen. Gesprekken met mensen uit de wereld van Morele Herbewapening. Nijkerk, 1982
Stokvis, R. - Strijd over sport. Organisatorische en ideologische ontwikkelingen. Deventer, 1979
Swijtink, André Swijtink - In de pas. Sport en lichamelijke opvoeding tijdens de Tweede Wereldoorlog. Haarlem, 1992
Vereniging van Contractspelers - Arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in het betaald voetbal. Haarlem, 1976
Verkamman, M. (red.) - Het Nederlands Elftal. De historie van Oranje, 1905-1989. Amsterdam, 1989
Verkamman. M. en Vermeer, E. - Om 't spel en de knikkers. 40 Jaar Betaald Voetbal in Nederland. Amsterdam, 1994
Volkers, Kees - Het verzwegen Oranje. Nederlandse internationals in oorlogstijd. Amsterdam, 1996
Vrijaldenhoven, Ruud van/Vermeer, Evert - De klassieker. Amsterdam, 1994
Wiardi Beckman Stichting - Sport en maatschappij. Amsterdam, 1956
Wich, Wim - 80 Jaar PSV. 1913-1993. Amsterdam, 1993
Wijnen, H. van - De Kuip. De geschiedenis van het stadion Feyenoord. Utrecht/Antwerpen, 1989
Wolff, Phida - Geen woorden maar daden. De roemruchte historie van topclub Feyenoord. Rotterdam, 1971
Wolff, Phida - Feyenoord. Rotterdam, 1965
Wolff, L. de (red.) - Sportencyclopaedie. Amsterdam, 1951
Zevenbergen, C. - Rotterdams Voetbalglorie 1886-1986. Rotterdam, 1986
home | lijst scripties | inhoud |
[1]Miermans: 67
[2]Zevenbergen: 10
[3]Zevenbergen: 10; Mulier: 67
[4]Zevenbergen meldt hier het jaartal 1890 (p. 28).
[5]Vanwege het mindere aanzien werd afdeling West B de 'margarine-afdeling' genoemd.
[6]De Wolff: 629
[7]Miermans: 248-249
[8]Stokvis: 88-89
[9]Zevenbergen: 17
[10]Swijtink: 22
[11]Van Emmenes: 28
[12]Miermans: 119
[13]Miermans: 119-125
[14]Stokvis: 72-73
[15]Van Wijnen: 117
[16]Miermans: 151
[17]Miermans: 155-156
[18]Miermans: 251-256
[19]geciteerd uit Swijtink: 28
[20]Zevenbergen: 19; Verkamman: 8
[21]Zevenbergen: 21-22
[22]Verkamman: 10
[23]Verkamman: 29
[24]Van Emmenes: 34
[25]Van Emmenes: 43
[26]Van Emmenes: 67
[27]alle citaten van Van Emmenes: 65-72
[28]Miermans: 116
[29]Miermans: 116-117
[30]Stokvis: 96
[31]Stokvis: 96-97
[32]Voor een gedetailleerd verslag van het Rotterdamse voetbalverleden, zie Rotterdams Voetbalglorie van Cees Zevenbergen.
[33]Feyenoord Compleet, deel 1: 31
[34]Zevenbergen: 12-13
[35]Zevenbergen: 16-17
[36]Zevenbergen: 22
[37]Zevenbergen: 31
[38]Wolff 1971: 22. De woordkeus van Van Baaren is door Wolff waarschijnlijk wat aangedikt.
[39]Feyenoord Compleet 2: 55
[40]De bronnen verschillen van mening over het toetreden van de leden van Crescendo. Feyenoord Compleet 2 meldt 1911 (p. 55), terwijl Jan Oudenaarden het jaar 1913 noemt (p. 22).
[41]clubblad van 15 juli 1912, geciteerd in Oudenaarden: 19
[42]Oudenaarden: 22
[43]Wolff 1971: 29; Feyenoord Compleet 4: 91
[44]De bekercompetitie was vernoemd naar H.M.C. Holdert uit Amsterdam, die in 1898 de bokaal ter beschikking stelde. Reeds in 1893 had hij het zogenaamde Holdert-beeld aangeboden als prijs, maar vanwege de geringe belangstelling werd er toen niet om gespeeld. (De Wolff: 642)
[45]Cijfers afkomstig uit Feyenoord Compleet 3: 79 (1915 en 1916); Wolff 1971: 77 (1921, de heer Kruft van de KNVB noemde hier 334 leden) en H. van der Stoep (1924 tot en met 1932, gesprek op 17 oktober 1996).
[46]Feyenoorder 1933: 185 (vanaf hier 1933: 185)
[47]Miermans: 252
[48]Swijtink: 28
[49]Gesprek met Tip de Bruin op 20 juni 1996
[50]Deze cijfers, plus de gedeelten over de verzuilde sportbonden, uit Swijtink: 26-30
[51]Met dank aan dhr. M. Kruft van de KNVB, die op 1 oktober 1996 de moeite nam de betreffende jaarverslagen van de (K)NVB door te nemen. De ledenaantallen gelden voor voetballers die rechtstreeks bij de KNVB waren aangesloten. Indien iemand voor bijvoorbeeld de RVB speelde werd dat geboekt voor deze bond, maar niet voor de KNVB. Het werkelijke aantal lag dus hoger.
[52]Van den Bergh: 14
[53]Het gedeelte over moreel uit Van den Bergh: 186-188
[54]Van der Leck: 128-129
[55]Van der Leck: 107
[56]Van der Leck: 131
[57]Van Emmenes: 113. In de return van 29 april 1934 schreeuwden de Belgische bezoekers vanaf het eerste Belgische doelpunt ook "tien, tien, tien". Nederland won met 2-4.
[58]Van den Bergh: 47-48, spatiëring door Van den Bergh
[59]Van der Leck: 121
[60]Van den Bergh: 176
[61]Van den Bergh: 13
[62]Van den Bergh: 153
[63]Van den Bergh: 209-210
[64]Van Emmenes: 8
[65]Van den Bergh: 35
[66]Van den Bergh: 24-25
[67]Volgens geruchten oefende hij deze thuis voor de spiegel, om de impact zo groot mogelijk te laten zijn (Verkamman: 73)
[68]Van Emmenes: 90
[69]Verkamman: 155
[70]Van Emmenes: 98
[71]Van den Bergh: 37
[72]We gaan naar Rome, we gaan naar Rome
En Vente neemt zijn kanjers mee,
We gaan naar Rome, we gaan naar Rome
Bep Bakhuys doelpunt daar voor twee
En Mijnders, Wels, Van Heel en Smit
Die roepen om de beurt: Hij zit!
Als ferme jongens, als beste jongens,
Hollandse jongens van Jan de Witt.
[73]Bakhuys: 14
[74]Van Wijnen: 130
[75]Van Emmenes: 124
[76]Van Emmenes: 126
[77]Van Emmenes: 158
[78]Van Emmenes: 171, 173
[79]Van Emmenes: 171
[80]Lindeman: 249
[81]Alle informatie over de verboden interland uit Swijtink: 64-65
[82]De informatie over overheidsbeleid uit Swijtink: 32-33
[83]Gedenkboek 1933: 5
[84]Gesprek met Van der Stoep op 17 oktober 1996
[85]Van der Stoep wist niet of dit getal betrouwbaar is, omdat in 1941 300 jongeren werden geteld en in 1942 weer 114. Dat zou een merkwaardige schommeling zijn in het ledenbestand.
[86]1935: 211
[87]Notulen van de Algemene Vergadering van 22 juli 1940
[88]1935: 84
[89]Van Wijnen: 114
[90]De nieuwe gegevens van Van Wijnen zijn afkomstig van een telefoongesprek op 19 september 1996.
[91]Van Wijnen: 87, 116
[92]Wolff 1971: 31; Van Wijnen: 80, 85, 115, 145; Gesprek met Van der Stoep op 4 oktober 1996
[93]Van Wijnen: 161. Wolff bevestigde dit tijdens een telefoongesprek met de auteur op 16 september 1996.
[94]Wolff 1971: 37
[95]1933: 152
[96]1939: 131
[97]Wolff 1971: 118
[98]1933: 2
[99]1937: 202, 204, 211-212, 220, 245
[100]1933: 113
[101]1934: 114
[102]1933: 122
[103]1934: 114
[104]1937: 180
[105]1935: 28
[106]1933: 289
[107]1936: 204
[108]1934: 163
[109]1934: 273
[110]1934: 188
[111]1935: 268
[112]1933: 334
[113]1933: 294
[114]1935: 60
[115]1935: 147
[116]1936: 41
[117]1934: 210
[118]1934: 217-220
[119]1934: 236-237
[120]1933: 274-275
[121]1936: 217-218
[122]1938: 279
[123]1939: 102
[124]1940: 39
[125]1934: 1
[126]1935: 1
[127]1936: 1
[128]1939: 1
[129]1940: 2, spatiëring door Heesakker
[130]1933: 175; 1934: 83, hoofdletters door de Feyenoorder
[131]1933: 241; 1935: 189; 1937: 190; 1938: 215; 1939: 121-125
[132]1934: 185, 194; 1936: 185
[133]Van Wijnen: 106-107
[134]1934: 252
[135]1933: 69
[136]1933: 304
[137]1936: 26
[138]1938: 31
[139]Swijtink: 56-63
[140]1936: 191
[141]1938: 176, 230
[142]1938: 273; 1939: 4
[143]1939: 9-11
[144]1939: 163-168
[145]1939: 174
[146]1939: 169
[147]1939: 170
[148]1939: 178
[149]1939: 175
[150]1939: 170, 177, 183, 185
[151]1939: 171, 178
[152]1940: 16, spatiëring door Weber
[153]1940: 28, 32
[154]1934: 82
[155]1934: 183
[156]1939: 118
[157]1936: 213
[158]1938: 25
[159]1936: 242
[160]Zevenbergen: 72
[161]1936: 257
[162]1937: 179; 1938: 147
[163]1934: 164
[164]ibidem
[165]1934: 158-159; 1935: 9
[166]Gedenkboek 1933: 5
[167]Van Wijnen: 83; 1933: 35
[168]1933: 122
[169]1933: 205
[170]1933: 157, vetgedrukt door Heesakker
[171]1933: 177-178
[172]1933: 181
[173]1933: 186
[174]1933: 203-206
[175]1933: 206
[176]ibidem
[177]1933: 207
[178]De uitvoering van het defilé is internationaal op de radio uitgezonden. (Jaarverslag secretaris Van der Slik 1933-1934; 1934: 192)
[179]1933: 208
[180]1934: 98
[181]1933: 104, 166
[182]1933: 271, 313
[183]1934: 21
[184]1936: 59, 80-81
[185]1936: 242, 263
[186]Waarvoor hij in 1937 werd beloond met het ere-lidmaatschap van Feyenoord (1937: 114).
[187]Van Wijnen: 27
[188]Dat was relatief goedkoop, omdat de aanleg van het Olympisch Stadion 5 miljoen had gekost. (Van Wijnen: 54, 177)
[189]1934: 101
[190]1935: 143
[191]gesprek met aannemer Van Eesteren op 24 september 1996; Van Wijnen: 69
[192]1934: 97. Het is tijdens dit onderzoek niet bekend geworden wie 'OBSERVER' is.
[193]1936: 132-133
[194]1937: 59; Oudenaarden: 45-46
[195]1937: 190
[196]1937: 231-234
[197]1937: 256-257; 1938: 142
[198]1940: 8
[199]1937: 167; 1938: 128; 1939: 99
[200]1937: 211-212
[201]1938: 157
[202]1935: 144
[203]Van Heel heeft de bijnaam 'Puck' te danken aan zijn kleine postuur.
[204]1933: 71
[205]1933: 288, 316
[206]1935: 37-39
[207]1935: 65, 95, 188
[208]Wolff 1971: 121, hoofdletters door Wolff
[209]1935: 231
[210]Van Wijnen: 97
[211]Van Wijnen: 104
[212]1935: 242-243
[213]1936: 226
[214]Oudenaarden: 27; Van Wijnen: 102-103
[215]1940: 66
[216]Wolff 1971: 129
[217]gesprek met M. Kruft op 1 oktober 1996
[218]CBS-statistieken 1940-1946. Vanaf 1942 wordt gerekend per duizendtal.
[219]ibidem
[220]Swijtink: 89
[221]Swijtink: 87
[222]Barend en Van Dorp: 26
[223]Swijtink 86-87
[224]Barend en Van Dorp: 9
[225]Swijtink: 146
[226]Swijtink: 82
[227]Aldus Wim Klarenbeek tegenover Barend en Van Dorp (p. 15)
[228]Swijtink: 160
[229]Barend en Van Dorp: 15
[230]Swijtink: 79-80
[231]Miermans: 167-168
[232]Barend en Van Dorp: 5
[233]Swijtink: 111
[234]Barend en Van Dorp: 10
[235]Presser 1: 154
[236]Swijtink: 150
[237]Presser 2: 115
[238]Presser 1: 74
[239]Deze fusie wordt hier niet gedetailleerd behandeld. Zie daarvoor Swijtink: 130-135
[240]Swijtink: 131
[241]De Bruin: aflevering 8; Gesprek met De Bruin op 20 juni 1996
[242]Swijtink: 160
[243]Volkers: 155
[244]Bram Appel in Verkamman: 80
[245]Doorslag Feyenoorder van 3 mei 1942
[246]Doorslag Feyenoorder No. 4 van het seizoen 1943-1944, zonder datum
[247]1941: 1
[248]Van Wijnen: 158-159
[249]1940: 86
[250]1940: 87
[251]Gesprek met Van der Stoep op 17 oktober 1996
[252]Net als bij het ledenaantal van 1940 in het hoofdstuk over Feyenoord tussen 1933 en 1940 heerst onduidelijkheid over dit aantal jeugdleden. Van der Stoep heeft geen andere cijfers gevonden.
[253]Notulen van de Algemene Vergadering van 22 augustus en 15 november 1941
[254]Alle cijfers zijn afkomstig uit de notulen van de aangehaalde Algemene Vergaderingen.
[255]Notulen Algemene Vergadering van 17 juli 1943
[256]Jaarverslag voor het boekjaar 1944-1945; jaarverslag 1945-1946
[257]Notulen van de Algemene Vergaderingen van 17 juli 1943 en van 1 juli 1944
[258]Bestuursnotulen van 20 maart, 15 mei (deze keer werd fl 20.000,- afgelost), 19 juni 1943, 13 mei 1944 en 1 juli 1945; Uittreksel van 6-13 maart 1944 (zowel op 3 en 8 maart fl 10.000,-)
[259]1940: 62
[260]ibidem
[261]1940: 63; Notulen van de Algemene Vergadering van 22 juli 1940
[262]1940: 63
[263]1940: 62, 82; Zevenbergen: 86
[264]1940: 121
[265]1940: 141
[266]1941: 5, 10
[267]Bestuursnotulen van 20 maart 1943
[268]Uittreksels 8-15 februari, 21 februari tot 15 maart en 21-28 maart 1943
[269]Bestuursnotulen van 15 mei 1943 en 24 juni 1944
[270]Uittreksels van 12-19 juli, 21-28 augustus, 26 september tot 3 oktober en 7-21 november 1943
[271]Uittreksels 8-19 februari en 19-27 februari 1944; Arrestaties genomen besluiten per 10 mei 1944
[272]Uittreksel 16-23 april 1944
[273]Uittreksel 23 april tot 1 mei 1944
[274]Wolff 1971: 134; Bestuursnotulen van 8 juli 1944; Arrestatie van genomen besluiten 4 november 1944
[275]Bestuursnotulen van 9 december 1944; Rapport van de administrateur over diefstal ten kantore 14 aug.
[276]Bestuursnotulen van 9 december 1944
[277]Bestuursnotulen van 13 januari 1945
[278]Bestuursnotulen van 4 mei 1945
[279]Uittreksel van 2-10 juli; Bestuursnotulen van 8 juli 1944; September 1945: 3-4.
[280]Uittreksel van 8-15 februari 1943
[281]Uittreksel van 4-11 april 1943; Doorslagen Feyenoorder No. 32, 33 en 37 van 1942-1943 van respectievelijk 11 april, 18 april en 30 mei 1943
[282]Bestuursnotulen van 15 juli; Uittreksel van 31 augustus tot 12 september 1943
[283]Uittreksel van 8-15 mei 1944
[284]Bestuursnotulen van 13 mei 1944
[285]Bestuursnotulen van 24 juni en 8 juli; Uittreksel van 26 juni tot 3 juli 1944; Gedenkboek 1948: 166
[286]1941: 19
[287]Doorslag Feyenoorder van 18 mei 1942
[288]Doorslag Feyenoorder No. 10 van 4 oktober 1942
[289]Doorslag Feyenoorder No. 20 van het seizoen 1944-1945, 30 januari 1945
[290]Uittreksel van 1-8 februari 1943
[291]Uittreksels van 8-15 februari en 29 maart tot 5 april 1943
[292]Bestuursnotulen van 24 juni en 8 juli 1944
[293]Volkers: 156, 158
[294]Barend en Van Dorp: 11; 1940: 67
[295]1940: 79, 85, 135
[296]1941: 48, 85
[297]In korte tijd was het een komen en gaan van oefenmeesters. Dombi's opvolger in 1939 was Jack Hall. De Engelsman verliet het land aan het begin van de oorlog, uit angst voor de bezetters. Zijn plaats werd ingenomen door Karel Kaufmann, die het kort uithield in Zuid-Rotterdam. Daarop volgde Theo Huizenaar, die vooral bekendheid verwierf als bokspromotor. In juni 1941 meldde Kees van Dijke zich, maar ook hem was een kort leven als trainer beschoren. (Wolff 1971: 136)
[298]Doorslag Feyenoorder, precieze datum onbekend, ongeveer rond de jaarwisseling van 1941/1942
[299]Zevenbergen: 195
[300]Doorslag Feyenoorder No. 9 van het seizoen 1942-1943, 27 september 1942
[301]Van Vrijaldenhoven en Vermeer: 46; Doorslag Feyenoorder No. 19 van het seizoen 1942-1943, 6 december 1942
[302]Doorslag Feyenoorder No. 23 van het seizoen 1942-1943, 24 januari 1943
[303]Gedenkboek 1948: 57-58
[304]Doorslagen Feyenoorder No. 17 van het seizoen 1943-1944, 12 december 1943
[305]De straf voor Linssen is uniek: slechts éénmaal werd tegen hem gefloten. Die ene keer, door scheidsrechter Nijs, was ook nog eens een grap. Nijs wilde de enige scheids zijn die kon zeggen dat hij Linssen ooit had afgefloten.
[306]Bestuursnotulen van 25 oktober 1943; Uittreksel 17 oktober tot 1 november 1943
[307]Uittreksels van 1-8 november, 7-21 november, 21 december 1943 tot 2 januari 1944, 2 januari tot 7 februari en 6-13 maart 1944.
[308]Bestuursnotulen van 8 maart en 13 mei 1944
[309]Bestuursnotulen 8 maart en 24 juni 1944
[310]Bestuursnotulen van 8 maart en 15 mei 1944
[311]Uittreksel van 18-26 juni 1944; Bestuursnotulen van 24 juni en 8 juli 1944
[312]Wolff 1971: 134
[313]ibidem
[314]Swijtink: 301
[315]Swijtink: 306
[316]Gesprek met Tip de Bruin, die zijn hele leven bevriend is geweest met de broers, op 7 oktober 1996
[317]Voor een gedetailleerd verslag van deze zitting, zie Swijtink: 314-318
[318]Swijtink: 327
[319]gesprek met M. Kruft op 1 oktober 1996.
Ook hier is het aantal leden vermeld dat rechtstreeks bij de KNVB was aangesloten.
[320]Miermans: 252
[321]Miermans: 168, 169
[322]Miermans: 170
[323]Wiardi Beckman Stichting: 13
[324]1945: 3
[325]1945: 6
[326]1945: 5
[327]1945: 14-15
[328]Notulen van de Algemene Vergadering van 26 juli 1946
[329]1945: 2-3; Bestuursnotulen van 20 juli 1945
[330]Notulen van de Algemene Vergadering van 11 augustus 1945
[331]Uittreksel van 27 januari tot 4 februari 1946
[332]Uittreksel van 15-23 april 1946
[333]Uittreksel van 29 maart tot 5 april 1943
[334]Uittreksel van 7-21 november 1943
[335]Uittreksels van 8-15 juni en 7-21 november 1943
[336]Uittreksels van 12-19 april en 3-10 mei 1943
[337]Swijtink: 400, noot 156
[338]gesprek met Van der Stoep op 17 oktober 1996
[339]1949: 780 leden (264 jongeren); 1950: 764 (246); 1951: 774 (221); 1952: 750 (216); 1952: 750 (216); 1953: 783 (307)
[340]Bestuursnotulen van 1 juli 1945 en 20 juni 1946; Uittreksels van 24 juni tot 2 juli en 8-16 juli 1945
[341]Bestuursnotulen van 10 juli; Uittreksels van 2-9 juli, 22-29 juli en 22-29 oktober 1945; Register houdende de namen van de leden, die een bijdrage hebben geleverd aan de oprichting van een gedenkteken, ter nagedachtenis van de in de oorlog gesneuvelde leden van Feyenoord.
[342]Notulen van de Algemene Vergadering van 25 juli 1947; Jaarverslag van het boekjaar 1946-1947
[343]September 1945: 2
[344]Bestuursnotulen van 1 juli; Uittreksels van 15-22 juli en 6-13 augustus 1945
[345]Uittreksels 27 januari tot 4 februari, 4-11 februari, 18-25 februari, 18-25 maart, 8-15 april en 29 april tot 6 mei 1946; Gedenkboek 1948: 63
[346]Uittreksels van 24 juni tot 2 juli, 22-29 juli, 22-29 oktober 1945 en 18-25 februari 1946
[347]1945: 8-9; Bestuursnotulen van 1 juli, 20 juli, 20 oktober, 29 december 1945 en 23 maart 1946
[348]Uittreksels 2-10 september, 18-25 november en 24-31 december 1945; Jaarverslag van het boekjaar 1946-1947
[349]Uittreksels van 28 oktober tot 5 november, 11-18 november, 31 december 1945 tot 7 januari 1946 en 14-21 januari 1946; Jaarverslagen van de boekjaren 1945-1946 en 1946-1947
[350]Uittreksels van 24 september tot 1 oktober en 8-15 oktober 1945
[351]Uittreksels van 15-22 juli, 6-13 augustus 1945, 12-20 mei 1946; Bestuursnotulen van 29 december 1945 en 1 juli 1946
[352]Jaarverslag van het boekjaar 1947-1948
[353]Uittreksel van 1-8 mei 1944
[354]Uittreksel van 28 oktober tot 5 november 1945
[355]De Wolff: 663
[356]Uittreksel van 23 juni 1945
[357]Wolff 1971: 149; Gedenkboek 1948: 142
[358]Voor een gedetailleerd verslag van de totstandkoming van het betaalde voetbal in Nederland, zie Om 't spel en de knikkers van E. Vermeer.
[359]Wolff 1971: 138
[360]Uittreksels van 23 juni, 24 juni tot 2 juli en 8-16 juli 1945
[361]Wijnen: 163, noot 5
Niet duidelijk is waarom er te weinig geld zou zijn: de afwezigheid van Wolff scheelde de club in het laatste halve oorlogsjaar zijn salariskosten. Die hadden bij zijn terugkeer gewoon uitbetaald kunnen worden.
[362]Jaarverslag voor het boekjaar 1944-1945
[363]Bestuursnotulen van 1 juli; Uittreksel van 2-9 juli 1945; Van Vrijaldenhoven en Vermeer: 14
[364]Uittreksels van 15-22 juli, 22-29 juli en 30 juli tot 4 augustus; Bestuursnotulen van 8 augustus 1945
[365]Uittreksel van 15-22 juli; Bestuursnotulen van 8 augustus 1945
[366]Bestuursnotulen van 20 oktober en 29 december 1945
[367]Uittreksels van 21-28 januari, 11-18 februari, 18-25 maart, 29 april tot 6 mei, 12-20 mei en 3-11 juni; Bestuursnotulen van 23 maart 1946
[368]Wolff 1971: 139; Bestuursnotulen van 29 december 1945
[369]Uittreksel van 8-15 januari 1946
[370]Bestuursnotulen van 29 december 1945 en 23 maart 1946; Wolff 1971: 139
[371]Uittreksels 1-8 april en 12-20 mei 1946
[372]Uittreksel van 1-9 juli 1946
[373]Wolff 1971: 141-142
[374]Notulen van de Algemene Vergadering van 27 augustus 1948
[375]Kuper: 7
[376]Blom: 15-17
[377]Blom: 6
[378]Blom: 9