August De Block (1893-1979): socialistisch politicus. Een biografie. (Joris De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL III:

VAN BRUSSEL NAAR LONDEN EN TERUG (1934-1944)

 

HOOFDSTUK 5 : IN HET SPOOR VAN HENDRIK DE MAN

 

5. 1. Hoop in bange dagen

 

5. 1. 1. Ontmoediging en geestdrift

 

Bij het begin van de jaren ‘30 verkeerde de Belgische Werkliedenpartij in een diepe malaise. Na haar deelname aan de regering Poullet-Vandervelde (1925-1926) en Jaspar I (1926-1927) was de partij naar de oppositie teruggekeerd.    De “oppositiekuur” bracht echter geen hernieuwde dynamiek in de socialistische rangen. Integendeel, het socialistische oppositiewerk werd steriel en inspiratieloos. De partij bleek over haar electorale hoogtepunt heen en het ledental van   de socialistische organisaties liep terug. De BWP kon ook geen oplossing bieden voor de zware economische crisis die sinds 1929 de Westerse wereld teisterde. De partij verloor zelfs haar greep op de arbeidersmassa die de BWP steeds meer aanzag als medehandhaafster van de bestaande politieke en economische orde. De arbeiders op wie de economische crisis onder de vorm van werkloosheid zwaar drukte, verloren alle geloof in het socialisme en haar organisaties. Er gaapte een steeds grotere kloof tussen de partij en haar functionarissen enerzijds en de arbeidersmassa anderzijds. Die tegenstelling kwam bij de wilde stakingen van juli 1932 duidelijk tot uiting : het Volkshuis van Charleroi werd door stakende arbeiders bestormd.

 

Daarnaast voltrok er zich binnen de partij een generatieconflict tussen de oudere, reformistische partijleiders die opteerden voor de integratie van de BWP in het burgerlijk-kapitalistische Belgische staatsbestel en een groep radicale jongeren. De laatste strekking verenigde zich rond het linkse tendensblad “Action Socialiste”, stond onder leiding van Paul-Henri Spaak[425] en wilde door de algemene werkstaking het op de spits drijven van de klassenstrijd en komen tot de definitieve afrekening met het kapitalisme. De linkse strekking liep niet hoog op met het toenmalige parlementaire regime en verklaarde zich bereid om desnoods geweld te gebruiken tegen het oprukkende fascisme. Daartegenover stond de socialistische rechtervleugel die ervan overtuigd was dat enkel een regering van nationale eenheid (dus met de BWP) in staat was om de financiële hervormingen door te voeren die nodig waren om het land uit het economische slop te halen. Vooral oudere socialisten zoals Jules Destrée[426] en Camille Huysmans waren deze mening toegedaan. De malaise in de partij sloeg na de ineenstorting van de Weimar-republiek en de machtsovername van Adolf Hitler om in paniek. De BWP, eens een hecht blok van coöperatieve, mutualistische en syndicale organisaties, was nu “een slagschip op drift”.[427]

 

In een poging het hoofd te bieden aan de crisis in zijn partij, zocht partijvoorzitter Emile Vandervelde reeds in het najaar van 1931 contact met Hendrik De Man. De Man was sinds 1929 als hoogleraar sociale psychologie verbonden aan de universiteit van Frankfurt am Main.

 

Geboren als zoon van welgestelde Antwerpse burgers had De Man in de socialistische beweging naam gemaakt als stichter van de “Centrale voor Arbeidersopvoeding (1910) en de “Arbeidershogeschool” (1921).

 

In 1922 liet hij de hogeschool voor wat ze was en vertrok hij naar Duitsland, waar hij voor de Eerste Wereldoorlog had gestudeerd en als journalist werkzaam was geweest. Tijdens zijn verblijf in Duitsland publiceerde De Man het werk “Zur Psychologie des Sozialismus” waarin hij zich zowel afzette tegen het orthodoxe marxisme als tegen het door de BWP-leiding gehuldigde reformisme. De Man koppelde het socialisme los van het marxisme, zijn klassenstrijd en economisch determinisme. Hij omschreef het socialisme als een voluntaristisch streven naar een rechtvaardige samenleving. Op die manier verbond hij het socialisme met het humanisme wat hem onvermijdelijk deed besluiten dat het socialisme zich niet kon beperken tot politieke actie, maar tevens aandacht moest hebben voor culturele en ethische vorming. Zijn theoretische geschriften leverden De Man, zowel in België als daarbuiten, een zekere bekendheid op. Gematigde socialisten, met name de syndicale leiding stelde met tevredenheid vast dat marxisme en socialisme niet identiek hoefden te zijn. Ook in niet-socialistische kringen toonde men begrip voor dit nieuwe socialisme. Vooral zijn verwerping van de klassenstrijd op marxistisch model en de verheffing van het socialisme tot een ethiek oogstte sympathie in bepaalde katholieke milieus en bij de sociaalvoelende burgerij. De BWP zelf was echter verdeeld in sceptici en “demanisten”.

 

Niettegenstaande Vandervelde als orthodox marxist De Mans theorieën afwees, wist hij als partijleider De Man te overhalen naar België terug te keren. De BWP-voorzitter zorgde ervoor dat De Man docent werd aan de universiteit te Brussel en dat hij een politieke carrière kon beginnen.

 

Hendrik De Man werd in socialistische middens aanzien als de “coming man”. Financieel gesteund door de socialistische vakbonden werd het “Bureau voor Sociaal Onderzoek” opgericht waarvan De Man de leiding op zich nam. In het “Bureau” werd het “Plan van de Arbeid” voorbereid dat een afdoend middel moest worden in de strijd tegen de economische crisis en het oprukkende fascisme. De Man stelde vast dat het reformisme geen antwoord kon bieden op de crisis. Het plansocialisme, dat het creëren van werkgelegenheid via een kredietbeleid van overheidswege tot doel had en zich onder meer inspireerde op de theorie van de Britse econoom J.M. Keynes, was daar volgens De Man wel toe in staat.[428]

 

Het plansocialisme zou ook het enige afdoende middel geweest zijn om het fascisme in te dijken. Het fascisme moest niet worden bestreden door socialistische milities of stoottroepen, die enkel de symptomen te lijf gingen, maar wel door de diepere oorzaken van het extreem-rechtse succes aan te pakken. Het fascisme vond vooral aanhangers in de middenklasse die door de economische crisis in hun bestaan werden bedreigd. Om extreem-rechts de pas af te snijden was het noodzakelijk de sociaal-economische oorzaken, i.c. de crisis, weg te nemen door het plansocialisme door te voeren.

 

In een gemeenschappelijke vergadering van de Algemene Raad van de BWP en het Nationale Comité van de Syndicale Commissie in het najaar van 1933 werd de tekst van De Mans “Plan van de Arbeid” goedgekeurd. Het “Plan” streefde een gemengde economie na waarbij, naast een particuliere sector waar de vrije concurrentie bleef bestaan, een genationaliseerde tak werd gevormd die bestond uit het kredietwezen en de basisindustrieën, zoals de energiesector. De georganiseerde, nationale economie moest worden onderworpen aan de eisen van het algemeen belang, in hoofdzaak de toename van de binnenlandse vraag om de werkloosheid op te slorpen. Op politiek vlak moest het parlementaire regime in meer autoritaire zin worden hervormd om een echte sociale en economische democratie mogelijk te maken. 

 

Zoals dat in de socialistische partij gebruikelijk was, besloot de BWP-leiding het plan ter goedkeuring voor te leggen aan het congres dat op 25 december 1933 werd gehouden. Het ”Plan” werd er in een enorme enthousiaste sfeer goedgekeurd.

 

Het was lang geleden dat een socialistisch partijcongres nog een dergelijke geestdrift had vertoond. Hendrik De Man werd uitbundig toegejuicht. Velen beschouwden hem als de redder van het socialisme. De Man was er immers in geslaagd de verschillende en vaak tegengestelde groeperingen achter “zijn Plan” te verenigen.

 

De steun die De Man van de syndicale vleugel genoot werd reeds aangehaald. Omwille van het belang dat De Man hechtte aan ethische en culturele vorming vond het “Plan” in de culturele vleugel van de socialistische beweging, zoals de Arbeidersjeugd, zeer veel weerklank.

 

De Man wist zich ook de steun te verwerven van de combattieve linkerzijde waarbij vooral de toenadering van haar leider P.H. Spaak erg cruciaal was. Het Plansocialisme gaf de indruk zowel radicaal als realistisch te zijn en sprak aldus vele militanten aan. De ideologische lauwheid die de socialistische beweging bij het begin van de jaren ‘30 had gekenmerkt sloeg na de goedkeuring van het “Plan” om in een enorme geestdrift die nog werd versterkt door een grootscheepse propagandacampagne die gebruik maakte van de nieuwste methodes van massapsychologie. De propaganda moest een algemeen gevoel van mystiek en euforie creëren en viel op door de uitgesproken personencultus rond de charismatische “vader van het Plan”.

 

De Mans terugkeer uit Duitsland en het door hem opgestelde “Plan van de Arbeid” was evenwel geen onverdeeld succes. Bij de bespreking van het “Plan” in het Partijbureau bleek dat vooral de orthodoxe marxisten bezwaren hadden tegen het voornemen om de BWP te hervormen tot een volkspartij,

 

die zich zou richten tot alle door de crisis getroffen bevolkingslagen. Zij kantten zich ook tegen het etatisme dat in het “Plan” een  voorname plaats innam en tenslotte kwam hun internationalisme in botsing met de vooropgestelde nationale middelen ter oplossing van de crisis. Vooral Louis de Brouckère was van in het begin een tegenstander van De Mans nieuwe ideeën. Emile Vandervelde bleef principieel marxist maar kon door de heersende partijcrisis zijn steun aan het “Plan” niet onttrekken. Voor hem was het niet meer dan een nieuwe tactiek. Hij zou dan ook nooit de ideeën aanvaarden die de grondslag vormden van het “Plan van de Arbeid”.

 

Hendrik De Man ondervond ook tegenstand van de hoofdredacteuren van de socialistische dagbladen Le Peuple, Volksgazet en Vooruit. De propaganda die zij ten bate van het “Plan” voerden, bleef ondermaats en zij kantten zich ook tegen de partijhervorming die De Man nastreefde.[429]

 

5. 1. 2. “De hervorming van het landelijk bestuur”[430]

 

Naast het werk dat Hendrik De Man verzette om het “Plan van de Arbeid” op te stellen en er de  nodige steun voor te verwerven, ijverde hij ook voor een reorganisatie van de partij zelf. Zijn hervormingsplannen stelde hij voor op de zitting van het socialistisch Partijbureau op 10 november 1933.[431]

 

De Mans eerste doel daarbij was de centralisering en versterking van het dagelijks bestuur en tegelijkertijd de vergroting van zijn persoonlijk macht binnen de partij. Als directeur van het Bureau voor Sociaal Onderzoek had De Man immers geen enkele politieke bevoegdheid. Daarnaast wou De Man een centralisering van de beslissingsmacht om op die manier de stootkracht en de efficiëntie van de partij te vergroten. Officieel was het Bureau de hoogste autoriteit in de BWP. Het lichaam telde 18 leden, waarvan één secretaris, maar geen voorzitter. De Man vond een dergelijke instantie te log om een dynamische “Plan”-propaganda te voeren.

 

Hij stelde daarom voor om, boven het Bureau, een Uitvoerend Comité op te richten bestaande uit de voorzitter, de ondervoorzitter en twee secretarissen. Om de partij ook financieel een nieuw elan te geven pleitte De Man om één persoon als penningmeester-boekhouder aan te duiden.

 

De twee aan te wijzen secretarissen moesten uit de twee landsdelen afkomstig zijn en dienden een permanent contact met de Vlaamse respectievelijk Waalse federaties te garanderen. De Mans voorstel om twee secretarissen te benoemen en op die manier een, weliswaar beperkt, begin van federalisering in de partij door te voeren, werd in het Bureau en de Algemene Raad vrij gunstig onthaald al spraken zowel Vandervelde als de afgevaardigden van de Brusselse federatie hun voorkeur uit voor één tweetalige secretaris.[432]

 

Reeds van bij de presentatie van De Mans hervormingsvoorstellen werd August De Block naar voren geschoven als mogelijke kandidaat voor de functie van Nederlandstalig partijsecretaris. In de rangen van de Vlaamse socialisten bestond er een grote unanimiteit rond de kandidatuur van August de Block. De Waaslander werd beschouwd als “de geschikte kracht ; hij heeft talent, werklust, initiatief en ondernemingsgeest”.[433]

 

Daarnaast speelde het in De Blocks voordeel dat hij geen parlementair mandaat bekleede. De cumulatie van verschillende functies en inkomsten die bij vooraanstaande socialistische mandatarissen gemeengoed waren geworden, waren een doorn in het oog van De Man.

 

Na de inrichting van het Uitvoerend Comité, meende “de vader van het Plan” een aantal uitwassen binnen zijn partij voorgoed te kunnen uitroeien. De cumulatie van mandaten leek hem daarbij het belangrijkste en had, in tijden van economische crisis, een aanzienlijke respons bij de publieke opinie.

 

De Mans voorstel om de inkomens van socialistische partijfunctionarissen en mandatarissen tot een welbepaald vooropgesteld maximum te beperken, werd door de belangrijkste potentieel getroffenen geboycot. In die atmosfeer werd De Block, op voorstel van senator Van Fleteren,[434] toegestaan de hem nog toe te wijzen functie van partijsecretaris te combineren met zijn mandaat van Oost-Vlaams provincieraadslid.[435]

 

August De Block was in de socialistische leidinggevende kringen niet onbekend. Als secretaris van de partijafdeling van Sint-Niklaas werd hij vaak afgevaardigd op socialistische partijcongressen. Door zijn aanstelling als arrondissementssecretaris in 1929 was hij lid geworden van de Algemene Raad van de BWP. Niet zelden had hij zich daar laten opmerken door zijn Vlaamsgezinde uitspraken. Zo stelde hij in november 1930 dat de BWP, in het kader van het socialistische partijprogramma, een radicale Vlaamse politiek moest voeren.

 

Hij riep daarbij zijn Waalse partijgenoten op tot meer begrip voor de Vlaamse grieven.[436] In het raam van De Mans partijreorganisatie, die een schuchtere poging tot federalisering betekende, speelde De Blocks proVlaamse opstelling een niet te verwaarlozen rol. De stelling als zou partijvoorzitter Vandervelde er op hebben aangedrongen dat De Block partijsecretaris zou worden werd door zijn houding in het Bureau alleszins niet bevestigd.[437]

 

Nadat het loon van de partijsecretarissen was vastgelegd werd op de Algemene Raad van 20 december 1933 August De Block als Vlaams partijsecretaris verkozen. De Luikenaar Jean Delvigne[438] werd aangeduid als De Blocks franstalige collega.[439]

 

Op het kerstcongres van 1933, dat zeer enthousiast het “Plan van de Arbeid” als partijprogramma aannam, werd ook de partijhervorming aan de goedkeuring van de congresgangers onderworpen. Emile Vandervelde en Hendrik De Man werden er aangeduid als voorzitter en ondervoorzitter van de partij. Nadat de Brusselse federatie nog een laatste keer verzet had aangetekend tegen een tweeledig partijsecretariaat, werd het voorstel betreffende het Uitvoerend Comité en het partijsecretariaat bij eenparigheid aangenomen.[440]

 

5. 2. Weemoed en vertrouwen

 

5. 2. 1. Afscheid van het Waasland

 

In het najaar van 1933 werd in de hoogste kringen van de BWP druk vergaderd en gepraat over de op gang zijnde hervormingen en de goedkeuring van het “Plan van de Arbeid”. Bij de besprekingen betreffende de inrichting van het “Uitvoerend Comité” werd geopperd dat de beide partijsecretrarissen zich na hun benoeming in Brussel moesten komen vestigen. Hun fysieke nabijheid maakte het mogelijk dat het “Uitvoerend Comité”, zo nodig, zeer snel kon bijeenkomen om de nodige beslissingen te nemen.[441]

 

Het gezin De Block-Hamel moest dus noodgedwongen uit Sint-Niklaas verhuizen, al werd hen door de partij enkele maanden respijt gegund om de nodige regelingen te treffen. De Block was immers op 25 december 1933 tot secretaris verkozen, terwijl zijn gezin zich pas begin mei in de hoofdstad vestigde.[442]

 

In het voorjaar van 1934 namen August en Rachel De Block-Hamel ontslag uit de verschillende lichamen en organisaties waar zij deel van uitmaakten en werden er de nodige regelingen getroffen om hun opvolging te verzekeren. August De Block werd als arrondissementsecretaris en redacteur van “De Volksstem” opgevolgd door Jozef Vercauteren, die ook De Blocks coördinerende taak bij het propaganda voeren op zich zou nemen. Als gemeenteraadslid werd De Block opgevolgd door Flor Hermans, een vakbondssecretaris die echter nog voor hij zijn mandaat had kunnen opnemen overleed. Op 7 februari 1934 nam De Block ontslag uit de beheerraden van de stedelijke Academie voor Schone Kunsten, van de stedelijke Nijverheidsschool en van de Rijksmiddelbare school. Het ging telkens om bestuursorganen waarin De Block zetelde als afgevaardigde van de socialistische gemeenteraadsfractie. Het beheer van de bovenvermelde onderwijsinrichtingen berustte immers in handen van de stedelijke overheid. Ook Rachel nam in de loop van februari ontslag uit het BWP-partijbestuur en de Sint-Niklase C.O.O.[443]

 

Op 7 februari namen de Sint-Niklase BWP-militanten met een buitengewone partijvergadering afscheid van August De Block, de man die jarenlang één van hun leiders was. De basis koesterde ambivalente gevoelens tegenover De Blocks aanstelling als nationaal partijsecretaris. Enerzijds was men trots over het feit dat de “eigen” arrondissementssecretaris tot het hoogste partijniveau was opgeklommen. Anderzijds betreurde men de Blocks vertrek dat men als een verlies beschouwde. De laatste gevoelens werden ook gedeeld door de plaatselijke partijtop. Volksvertegenwoordiger Karel Van Hoeylandt vroeg op de Algemene Raad van de BWP dat er bij de toewijzing van de Nederlandstalige secretarisfunctie rekening zou worden gehouden met de Sint-Niklase partijafdeling “die erg zou lijden onder het vertrek van De Block”.[444] Mutualiteitssecretaris Alfons Pincé zei zelfs dat De Block geen partijsecretaris wou worden en in Sint-Niklaas zou blijven. Het leverde hem het verwijt op zijn wensen voor werkelijkheid te nemen. Pincé’s opmerking was, gezien De Blocks stille ambitie ooit de eerste socialistische burgemeester van Sint-Niklaas te worden, niet geheel uit de lucht gegrepen. Ook in het Sint-Niklase partijbestuur vreesde men De Blocks vertrek, al was men vastbesloten “door grote opoffering en innige verstandhouding het verlies zo vlug en zo goed mogelijk [...] trachten te herwinnen”.[445]

 

August De Block werd op zijn laatste partijvergadering met die tegenstrijdige emoties geconfronteerd.

 

Hij verdedigde zijn vertrek door te wijzen op de morele verplichting die als overtuigd socialist op hem drukte :

 

“De Block weidt bijzonder uit over de hervorming die aan het landelijk bestuur der BWP is gegeven, waar uit voortspruit als dat er twee secretarissen nodig waren, één voor de Vlaamsche provincies en één voor Wallonië, dat de oogen op hem gericht waren en dat hij niet het recht had dit te weigeren omdat iemand die het met de partij goed meent hem gelijk moet zijn waar hij staat of geplaatst is als het algemene belangen geldt”.[446]

 

De Block sloot vijftien jaar politieke verantwoordelijkheid in de socialistische beweging te Sint-Niklaas af met een bemoedigend woord. Hij verklaarde ervan overtuigd te zijn dat “de kameraden van Sint-Niklaas, die aan de leiding staan [...] bekwaam genoeg [zijn] om het arrondissement en de partij [...] goed te besturen”.[447]

 

5. 2. 2. Jette

 

De Blocks benoeming tot partijsecretaris verplichtte hem om naar de Brusselse agglomeratie te verhuizen. Vanaf mei 1934 betrok De Block met vrouw en ondertussen drie kinderen een woning aan de Gielelaan nr. 38 te Jette.[448]

 

Het gezin werd daarbij vergezeld van Alice Vanhecke die, geboren te Sint-Niklaas, na de geboorte van het derde kind Paul, in het gezin was tewerkgesteld als huishoudster. Het feit dat De Block zich nu een dienstmeisje kon veroorloven toont aan dat zijn aanstelling tot nationaal partijsecretaris voor het gezin financieel betere tijden aankondigde. Met een jaarsalaris van vijfentwintig- tot dertigduizend frank moest De Block niet langer her en der loonsverhogingen afsmeken.[449]

 

De Blocks huishoudster nam voor een groot stuk de opvoeding van Norma, Gust en Paul op zich, wat Rachel in staat stelde om, net zoals dat in Sint-Niklaas het geval was, haar echtgenoot quasi permanent bij te staan in de uitoefening van zijn taak van partijsecretaris. Zij trad eigenlijk op als De Blocks persoonlijke secretaresse. Bovendien zorgde zij ook voor een hartelijke ontvangst van vooraanstaande gasten, zoals Camille Huysmans en Lode Baekelmans, in de privéwoning van het gezin. De frequente afwezigheid van Rachel en August bracht anderzijds wel een zekere vervreemding van hun kinderen met zich mee.[450]

 

5. 2. 3. Het partijsecretariaat

 

De reorganisatie die Hendrik de Man op het Kerstcongres voorstelde betrof in feite een dubbel verjongingsmanoeuvre. Enerzijds trachtte hij met de inrichting van het “Uitvoerend Comité” een lichaam te creëren dat veel beter dan het Bureau in staat moest zijn de partij te leiden. Door de aanstelling van twee algemene secretarissen werd een eerste poging tot federalisering van de partij doorgevoerd. De partijhervorming viel samen met de vervanging van partijsecretaris Jozef Van Roosbroeck[451], die de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Van Roosbroeck zelf toonde zich bij de voorbereidingen in het Bureau en de Algemene Raad een groot voorstander van de voorgestelde partijreorganisatie. Bovendien liet hij bij de behandeling van de kandidaatsecretarissen meermaals zijn voorkeur blijken voor August De Block.[452]

 

Nadat De Block als secretaris was verkozen, liet hij weten zijn nieuwe functie zo vlug mogelijk te zullen opnemen zodra te Sint-Niklaas in zijn opvolging was voorzien. Het Bureau was het met De Block echter niet eens. De Sint-Niklase socialisten hadden blijkbaar de slechte reputatie opgebouwd dergelijke zaken lang te laten aanslepen. Het Bureau stelde dan ook dat De Block ten laatste op 15 januari 1934 in dienst moest treden.

 

De druk van het Bureau had resultaat. Vanaf 10 januari was De Block in het Brusselse volkshuis present.[453]

 

De eerste weken na hun respectievelijke aantreden werden De Block en Delvigne bijgestaan door Van Roosbroeck om de overgangsperiode zo vlot mogelijk te laten geschieden. De drie secretarissen vergaderden samen en woonden ook samen de zittingen van de Algemene raad en het Bureau bij. Deze “proefperiode” duurde tot Van Roosbroeck begin februari 1934 definitief opstapte.[454]

 

Als partijsecretaris vervulde De Block een dubbele opdracht. Enerzijds was zijn bevoegdheid louter administratief. Zijn taak bestond erin een permanent contact te verzekeren tussen de BWP-leiding te Brussel en de Vlaamse federaties op het vlak van de propaganda, pers en politieke actie. Concreet betekende het ondermeer dat hij met de diverse arrondissementssecretarissen overleg pleegde bij de organisatie van de “Plan”-propaganda en daartoe de nodige afspraken maakte.

 

De Block stelde, waar het nationale politieke kwesties betrof, ook brochures op die dienden om de socialistische propagandisten de nodige kennis bij te brengen over niet zelden delicate en complexe onderwerpen. Zo publiceerde De Block in 1936, weliswaar twee jaar na de kwestie, een brochure over het schandaal rond de belangrijkste financiële instelling van de BWP, de Belgische Bank van de Arbeid (BBA).

 

Zij was in 1913 opgericht en fungeerde als ruggesteun van de coöperatieven en N.V.’s van de Gentse socialistische arbeidersbeweging. Na verloop van tijd beheerde de BBA de spaargelden van een grote groep socialistische arbeiders en centraliseerde zij de financiële activiteiten van de socialistische organisaties. De economische crisis van het begin van de jaren ‘30 werd haar fataal. De financiële moeilijkheden werden door de socialistische partijleiding echter zorgvuldig voor de publieke opinie geheim gehouden. Partijvoorzitter Vandervelde zag zich genoodzaakt de katholiek-liberale regering om steun te verzoeken voor de socialistische financiële instelling. Dat was het sein voor de conservatieve pers om een campagne te organiseren om de regering te beletten steun aan de BBA te verlenen.

 

Na een week aarzeling besloot de regering de BBA slechts indirect en onder bepaalde voorwaarden ter hulp te komen. De regering was enkel begaan met de kleine spaarders die indien zij hun spaargeld zouden verliezen een gemakkelijke prooi voor de communisten zouden vormen. Zij was geenszins van plan de BBA zelf te steunen, die daardoor haar loketten moest sluiten. Door het failliet van de BBA stond de BWP financieel volledig ontwapend. De partij had immers haar financiële middelen in de bank geconcentreerd.

 

Het gevolg was dat de kritische geluiden ter linkerzijde opnieuw de kop opstaken en dat de “Plan”-propaganda een flinke klap kreeg. Binnen  de BWP werd een onderzoekscommissie opgericht, waar De Block deel van uitmaakte. De commissie wees wel de schuldigen aan, maar aarzelde om tot harde sancties over te gaan.

 

Op het partijcongres in oktober 1934 werd het financiële schandaal weliswaar besproken, maar in tegenstelling tot de conclusies van de onderzoekscommissie werd de economische crisis als belangrijkste oorzaak van het BBA-débâcle aangeduid en werd het congres in het ongewisse gelaten over de persoonlijke verantwoordelijkheden van politieke vooraanstaanden. De Blocks brochure was een perfecte weerspiegeling van die houding. Hij hamerde bovendien op de onwil van de regering om door middel van financiële steun van de BBA van het bankroet te redden.[455]

 

De Block was net als Delvigne ook bevoegd om bij partijcongressen verslag uit te brengen over interne dissidenties en schendingen van de partijtucht. Zo liet hij zich op het partijcongres van 27 en 28 oktober 1934 zeer scherp uit over de interne verdeeldheid tussen “links” en “rechts”, die volgens De Block enkel in de kaart speelde van de politieke tegenstanders van de BWP en het overgrote deel van de socialistischgezinde arbeidersmassa in verwarring achterliet. De Blocks principiële houding om de socialistische partijeenheid te versterken kwam zijn relatie met de leider van de linkerzijde, P.H. Spaak, niet ten goede.[456]

 

Het oplossen van conflicten tussen de federaties onderling, of tussen federaties en hogere partijinstellingen behoorde eveneens tot zijn bevoegdheden. Dergelijke ruzies en ruzietjes hadden niet zelden te maken met diverse praktijken van wanbetaling, wat ons bij dat andere takenpakket van secretaris de Block doet belanden.

 

De Block had immers ook de taak van penningmeester op zich genomen, waardoor hij in feite twee aparte functies cumuleerde. Als penningmeester diende De Block er vooral op toe te zien dat de diverse socialistische organisaties hun financiële verplichtingen nakwamen tegenover de nationale partij en tegenover de socialistische uitgeverijen waarvan zij de dag- en weekbladen verspreidden. De beheerders van de uitgeverijen wendden zich bij wanbetaling van één of andere federatie meermaals tot De Block. De nationale partijsecretaris beschikte over de middelen om de federaties met betalingsachterstanden toch tot de nodige financiële inspanningen aan te zetten, al moest hij daarbij af en toe dreigende taal spreken.[457] Anderzijds moest August De Block ook bemiddelen bij een smeulend conflict tussen de twee Vlaamse, socialistische dagbladen “Volksgazet” en “Vooruit” die onder meer te Vilvoorde een scherpe concurrentiestrijd uitvochten.[458]

 

August De Block moest dus ook instaan voor de gezonde financiële situatie van de BWP. Wanneer socialistische organisaties, zoals partijfederaties of uitgeverijen hun beloofde bijdragen niet stortten, maande hij hen ongeduldig aan hun financiële beloften toch na te komen. Dergelijke wanbetalingen bedreigden immers rechtstreeks de talrijke propagandainitiatieven die op het getouw werden gezet ten bate van het “Plan van de Arbeid”. De Block was daarbij niet te beroerd om de verschillende arrondissementsfederaties zelf te bezoeken in een poging “om de gelden te innen”.[459]

 

In het algemeen was het partijsecretariaat de permanente vertegenwoordiging van de partij. De Block trad in tal van situaties op als vertegenwoordiger van de partij. Zo zou hij na de machtsovername van Adolf Hitler in 1933 enkele keren, clandestien, naar Duitsland zijn gegaan om daar de ondergedoken socialisten, in naam van de BWP een hart onder de riem te steken.[460]

 

August De Block vervulde eveneens de functie van BWP-vertegenwoordiger in de beheerraad van de NMBS en in de Raad van Bestuur van het Nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (NISG), een archief- en documentatiecentrum, dat op initiatief van de coöperatieve verzekeringsmaatschappij Prévoyance Sociale in 1937 was opgericht met het doel de studie van de sociale en economische geschiedenis van België te bevorderen.[461]

 

De Block toonde zich van meet af aan zeer enthousiast over het initiatief. Hij vond dat het Belgische archief- en documentatiemateriaal op het vlak van sociale geschiedenis in het land moest blijven en dat het instituut naast socialistische ook christen-democratische collecties moest trachten te verzamelen. De Block, die in zijn hoedanigheid van zowel PS-beheerder als van partijsecretaris, in de Raad van Bestuur en het Uitvoerend Comité van het NISG zetelde, speelde bij de oprichting van het instituut een actieve rol. Hij stond in voor een technisch rapport aan de Raad van Bestuur van het NISG, waarin het concept en de praktische inrichting van de diverse departementen werden voorgesteld. De Block pleitte er voor om bij de behandeling van de archiefstukken een documentalistische werkmethode te hanteren. De documenten zouden daarbij moeten worden opgedeeld naar vorm en geklasseerd op thema. De Block haalde zijn inspiratie voor deze manier van werken uit zijn eigen jarenlange ervaring als bibliothecaris van “De Toekomst” te Sint-Niklaas en zijn lidmaatschap van de Vlaamse Vereniging van Bibliotheekpersoneel waarvan De Blocks vriend Lode Baekelmans[462] stichtend voorzitter was. Tenslotte stond De Block in voor de praktische regeling van de overdracht van bibliotheekcollecties en archiefmateriaal van vooraanstaande socialistische politici of van de partij zelf. Dergelijke grote en kleine beslommeringen behoorden tot De Blocks dagelijkse takenpakket.[463]

 

5. 3. Bedreigde eenheid

 

5. 3. 1. De Vlaamse kwestie

 

A. Culturele autonomie

De socialistische partijreorganisatie van 1933-1934 gaf door de instelling van het “Uitvoerend Comité” blijk van een toenemende centralisatie, terwijl de aanstelling van twee nationale secretarissen dan weer een eerste poging tot federalisering inhield. De federaliserende tendenzen leken nog te worden versterkt door de aanstelling van August De Block, wiens pro-Vlaamse opstelling bekend was. De partijreorganisatie bracht dus het risico met zich mee dat Vlaamse en Waalse socialisten, elk onder leiding van hun eigen partij-secretaris, van elkaar zouden vervreemden en er mogelijk zelfs ernstige communautaire spanningen zouden ontstaan in de schoot van de BWP. Dat was gezien een sterkere manifestatie van de taalproblematiek in de socialistische rangen niet denkbeeldig.

 

De Vlaamse socialisten ontwikkelden in de loop van de jaren ‘30 een eigen identiteit binnen de BWP. Zij doorliepen in de jaren voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een bewustwordingsproces dat enkelen in de overtuiging sterkte een “ander” socialisme aan te hangen dan hun Waalse partijgenoten. In Vlaanderen bestonden enkele socialistische organisaties die in Wallonië veel minder ingang vonden dan in Vlaanderen. Zo was de Arbeidersjeugdcentrale, een socialistische jeugdbeweging die aansloot bij een terug-naar-de-natuurtendens en een elitaristische moraal propageerde, in Wallonië onbestaande.

 

Ook het pacifisme, in socialistische kringen geconcentreerd in de Anti-Oorlogsliga, stond in Vlaanderen sterker dan in Wallonië. Ook de figuur van Hendrik De Man en zijn “Plan van de Arbeid” vonden en grotere weerklank in het Nederlandstalige landsgedeelte. De Mans plansocialisme kon in Wallonië nooit echt definitief voet aan de grond krijgen. De Mans ideeën wisten wel een groep Vlaamse jongeren te begeesteren die in het plan het “nieuwe” socialisme een middel meenden te hebben gevonden om hun electorale minderheidspositie in Vlaanderen te kunnen doorbreken. De massameetings voor het Plan waren in grote mate een zaak van Vlaamse socialisten. Jonge Vlaamse socialisten kregen daarbij de gelegenheid om nadrukkelijk op het politieke voorplan te treden.[464]

 

In een brochure van 1931 “Nationalisme en Socialisme” had Hendrik De Man trouwens het verband gelegd tussen vrijheidsnationalisme en socialisme, die beiden werden gevoed door het verzet tegen sociale vernedering. Ondanks die steun van de socialistische ondervoorzitter werd het duidelijk profileren van een socialistische Vlaamse identiteit sterk gehinderd door de minderheidspositie van de Vlamingen in de partij. In de sociale ontvoogdingsstrijd bleef het Waalse socialisme nog steeds het voortouw nemen. Het toonde zelfs onwil ten aanzien van de Vlaamse taalontvoogding. Naargelang de omstandigheden van het moment, hanteerde het Waalse socialisme twee strategieën : een Belgische, die de francofone machtspositie in Vlaanderen en Brussel verdedigde en een federalistische die voortvloeide uit de politieke onmacht op nationaal vlak (het terugdringen van het Frans door de taalwetten) en de zichtbare economische verschuiving naar Vlaanderen toe.

 

Het Waalse socialisme legde zich uit electorale overwegingen en onder druk van de Vlaamse socialisten, weliswaar moeizaam, neer bij de eentaligheid van Vlaanderen. Tot en met de ondertekening van het “Compromis des Belges” (16 maart 1929) verdedigden de Waalse socialisten de tweetaligheid in Vlaanderen. Zij lieten dit principe pas varen op het partijcongres van november 1929, na het Vlaams-nationalistische verkiezingssucces van mei van dat jaar. Het Vlaamse socialisme, dat tegenover het Waalse, socialistische geflirt met bestuurlijke scheiding, onder impuls van Camille Huysmans, de idee van culturele autonomie plaatste, kampte niet enkel met de onwil van hun Waalse partijgenoten. De grote meerderheid van de arbeidersaanhang stond relatief onverschillig tegenover het Vlaamse vraagstuk en was vooral bekommerd om de vervulling van haar materiële noden.[465]

 

Ondanks die hindernissen gaven de Vlaamse socialisten blijk van een groeiend zelfbewustzijn dat ook tot uiting kwam aan de top van de BWP. In de aanloop naar de hervormingen van Hendrik de Man belegden de Vlaamse en Waalse arrondissementssecretarissen, kamerleden en senatoren meermaals gescheiden vergaderingen, wat aan Vlaamse zijde op instemming werd onthaald.[466]

 

Als gevolg van de katholieke verkiezingsnederlaag van 1936 (de partijverloor toen 10% van de 16 kamerzetels) poogde de partij met de steun van het Belgisch episcopaat tal van concentratiebewegingen te realiseren. Daartoe legde zij contacten met Rex, VNV en Verdinaso. De katholieke partij splitste zelf in twee vleugels : Parti Catholique Social en Katholieke Vlaams Volkspartij(KVV). Het overleg tussen Vlaamsnationalisten en katholieken leidde tot het beginselakkoord KVV-VNV. Als gevolg van de concentratiebewegingen aan de rechterzijde dook aan de andere kant van het politieke spectrum het spookbeeld op van een zelfstandig, corporatistisch en klerikaal Vlaanderen. De communistische partij voerde daarom in februari 1937 een partijhervorming door : in de schoot van de Communistische Partij van België werd een Vlaamse Kommunistische Partij opgericht.[467]

 

De socialisten die, in Vlaams opzicht, zowel aan de linker- als aan de rechterzijde werden gecounterd voelden de nood om zich een Vlaams profiel aan te meten. Op voorstel van de partijsecretaris voor het Nederlandstalige landsgedeelte August De Block vond op 20 en 21 maart 1937 te Antwerpen het eerste Vlaams socialistisch congres plaats.[468] Het congres dat vooral een aangelegenheid was van intellectuelen, wees een autonoom fascistisch Vlaanderen af, net als de katholieke aanmatiging om andersdenkenden als “slechte” Vlamingen te stigmatiseren.

 

De Vlaamse socialisten wensten hun houding tegenover de taalkwestie duidelijk in de verf te zetten. Zij pleitten voor een cultureel sterk Vlaanderen in een Belgisch economisch kader.

 

De congresstructuur beantwoordde aan die vooropgestelde tweedeling. Na de openingsrede door algemeen voorzitter Camille Huysmans splitste het congres zich in twee afdelingen : een politiek-culturele, die zich inliet met de concrete invulling van de vooropgestelde culturele autonomie, en een sociaal-economische afdeling die de economische noodzakelijkheid van de Belgische eenheid ten nadele van de Vlaamse autonomie trachtte aan te tonen.[469] Partijsecretaris August De Block werd bij de laatste afdeling ondergebracht. Hij kreeg de opdracht een referaat te houden over de landbouw in Vlaanderen. De Block werd, gezien zijn ervaring als propagandist in de Wase plattelandsgemeenten, door zijn partijgenoten beschouwd als een landbouwspecialist. In 1936 stelde hij zelfs een rapport voor de Algemene Raad op dat integraal gewijd was aan de sociaal-economische toestand van de Belgische landbouw. Daarnaast bevatte het ook voorstellen over de te voeren propaganda en over de wijze waarop een socialistische vakbond voor loonarbeiders zou moeten worden opgericht.[470]

 

In zijn voordracht op het eerste Vlaams socialistisch congres behandelde August De Block voornamelijk de relatieve verarming van de Vlaamse boer die moest optornen tegen een dalende verkoopprijs van zijn producten, terwijl pachtgelden en andere uitgaven zoals voor kunstmest en elektriciteit vrij hoog bleven. De Vlaamse landbouw diende vooral naar een kwaliteitsverbetering van haar producten te streven, weliswaar daarin gesteund door de overheid. Op het vlak van de veeteelt werden vooral Nederland en Denemarken als na te volgen voorbeelden aangehaald. De enige garantie om een kwaliteitsvol product èn een billijke prijs voor de boer te bekomen, was volgens De Block gelegen in de oprichting van landbouwcoöperatieven, die door de boeren zelf zouden worden beheerd en waarvan de winst over alle aangesloten leden zou worden verdeeld. Op het vlak van de taalkwestie sloot hij zich aan bij het uitgangspunt van het congres : een cultureel sterk Vlaanderen in een Belgisch economisch kader.[471]

 

Het eerste Vlaams socialistisch congres had, ondanks het wat elitaire karakter, toch een niet te miskennen impact. De Waalse socialisten, onder de indruk van de organisatorische sterkte en het hoge intellectuele niveau van het Vlaamse congres, organiseerden een jaar later hun eigen bijeekomst. Het eerste Waalse socialistische congres werd op 8 en 9 januari 1938, als een reactie op het Vlaamse ingericht. De Waalse socialisten hadden al in de aanloop naar het Vlaamse congres hun onvrede geuit. Zij vreesden dat de Vlaamsgezinde standpunten die hun Nederlandstalige partijgenoten innamen wel eens een definitieve splitsing van de BWP zouden kunnen inluiden.

 

De Block moest in het Bureau en de Algemene Raad meer dan eens het opzet en de besluiten van het Vlaamse congres verdedigen tegen Waalse aanvallen. Eén enkele keer werden de Vlaamse socialisten zelfs separatistische sympathieën aangewreven.[472]

 

Ook aan Vlaamse zijde was de impact van het eerste Vlaams socialistische congres reëel. In de congresbesluiten werd voorzien in de oprichting van het Vlaams socialistische weekblad “Leiding” dat vanaf 1939 een aantal belangrijke polemieken uitlokte omdat Hendrik De Man via het blad zijn ideeën over de toekomst van de BWP ingang trachtte te doen vinden. Het congres versterkte ook het Vlaams bewustzijn in de BWP-rangen, dat tot in de strijd om de Vlaamse symboliek doorzinderde. Vanaf 1938 organiseerden de Vlaamse socialisten eigen Guldensporenherdenkingen te Kortrijk, die in 1939 20 à 25.000 aanwezigen konden verzamelen en dat jaar onverwacht werden besloten met het zingen van de Vlaamse Leeuw. De Vlaamse socialisten trachtten hun Waalse partijgenoten niet langer voor het hoofd te stoten en nodigden enkelen onder hen op de Guldensporenvieringen uit.[473]

 

August De Block nam bij dit alles een wat ambivalente houding aan. Hij steunde enerzijds actief de Vlaamse socialisten in hun streven naar een eigen identiteit. Hij bepleitte aan de top van de BWP de organisatie van het eerste Vlaams socialistisch congres.

 

Hij stelde zich ook positief op tegenover de organisatie van het Waalse congres dat zij als verrijkend voor de partij en interessant voor de Vlamingen bestempelde. Anderzijds mocht voor de partijsecretaris het autonomiestreven van de beide taalgroepen niet te ver gaan. Toen er in december 1938 in “Vooruit” en “La Wallonie” artikels werden gepubliceerd waarin werd geijverd voor de federalisering van de BWP, reageerde De Block zeer scherp. De federalisering van de partij stond voor hem gelijk met de ondergraving van de macht van de syndicale en mutualistische takken van de socialistische beweging. Het zou ook de partij geen goed doen. De Block zei wel voorstander te zijn van een hervorming van partij en parlement, doch niet in federalistische zin. In welke richting dan wel specifieerde De Block niet.

 

August De Block bleek ook gekant tegen een mogelijke federalisering van de Belgische staat. Hij bleef principieel aanhanger van het door het Vlaams socialistische congres gehuldigde principe van een autonoom Vlaanderen in een Belgisch economisch kader. Hij bleek een enorm belang te hechten aan de socialistische eensgezindheid, over de taalgroepen heen. Doch niet enkel partijpolitieke motieven lagen aan de basis van De Blocks unitarisme. Ook persoonlijke kwesties hadden schijnbaar een belangrijke impact op De Blocks visie op de socialistische partijstructuur.[474]

 

B. Voorzichtige stappen naar federalisering

Bij zijn aanstelling als partijsecretaris in december 1933 kreeg August De Block de Luikenaar Jean Delvigne als collega, bevoegd voor het Franstalige landsgedeelte, naast zich. Niettegenstaande het kerstcongres de door De Man voorgestelde partijhervorming goedkeurde, uitten enkelen toch hun vrees als zou de ontdubbeling van het partijsecretariaat een eerste stap zijn op weg naar een verdere opsplitsing van de BWP. Die vrees bleek echter ongegrond. De beide taalgroepen hielden weliswaar aparte congressen en ook onderling werd er door de socialisten flink gekibbeld, maar het ondergroef de socialistische eensgezindheid naar buiten toe, vooral dan in het parlement, nauwelijks. De inschikkelijkheid van de Vlaamse socialisten en de stricte partijdiscipline kunnen hiervoor als redenen worden aangehaald.[475]

 

Partijsecretaris De Block kon het al gauw zeer goed vinden met zijn Franstalige collega Delvigne. Tussen beiden ontstond er langzamerhand een intense vriendschapsband die ook na Delvigne’s breuk met de BWP in 1937 bleef bestaan. De goed persoonlijke relatie tussen de partijsecretarissen bevorderde zonder twijfel het goed functioneren van het jonge Uitvoerend Comité en had mogelijk ook een zekere impact op de houding die De Block inzake de Vlaamse kwestie aannam. Zolang hij samen met Delvigne het socialistische partijsecretariaat

beredderde en daar vanwege het Congres en de Algemene Raad tal van blijken van waardering voor kreeg kantte hij zich zowel tegen de federalisering van zowel de partij als van de Belgische staat.

 

In die houding kwam een kentering na het vertrek van Jean Delvigne.[476]

 

Op een zitting van de Algemene Raad van 6 oktober werd een vervanger verkozen voor Delvigne, die sinds 16 juli officieel uit de partij was gestapt. August de Block koppelde daaraan een vertrouwensstemming over zijn functie als partijsecretaris. Dat laatste bleek echter geen onoverkomelijk probleem :

 

“Depuis le premier jour de l’entrée en fonction du citoyen De Block nous avons constaté son dévouement infini, son activité inlassable [...] La réélection va se faire pas par la distribution de bulletins, mais par acclamations unanimes.”[477]

 

Vervolgens werd Ernest Piot[478] als Waals secretaris verkozen met 75 stemmen op 99. Al gauw bleek echter dat De Block niet erg blij was met zijn nieuwe collega. In zijn brieven aan Delvigne deed hij meer dan eens zijn beklag over Piot. Het verbaasde Delvigne allerminst. Hij noemde Piot zelfs onbekwaam.[479]

 

De onenigheid tussen De Block en Piot kwam in april 1939 in een zitting van het Bureau aan het licht bij de discussie over de aanduiding van een nieuwe partijvoorzitter in opvolging van de in januari overleden Emile Vandervelde. Partijsecretaris De Block stelde voor om Hendrik De Man en Achille Delattre[480] aan te stellen als voorzitter, respectievelijk ondervoorzitter van de BWP. Max Buset,[481] in het verleden een overtuigd “Plan”-propagandist, maar uit partijoverwegingen en persoonlijke rancune tegenover H. De Man overgegaan tot een radicaal socialisme, keerde zich in dezelfde vergadering heftig tegen de hervormingen die De Man in 1933-1934 in de partij had doorgevoerd. Buset stelde dat de aanstelling van twee secretarissen geen reële verbetering in de partijwerking had gebracht en dat de Vlamingen, als gevolg van De Mans aantreden, te veel partijposten inpikten ten nadele van de Franstaligen.

 

Na Busets indirecte aanval op De Block gooide Piot nog wat olie op het vuur door de verantwoordelijkheid van de, niet nader omschreven moeilijkheden met zijn Vlaamse collega hoofdzakelijk op diens hals te schuiven. De Block probeerde de, langs Waalse zijde, opgewekte anti-Vlaamse gemoederen nog enigszins te bedaren, maar hij was erg verbitterd door de verwijten van Piot en Buset. Hij stelde dat hij in zijn hoedanigheid van partijsecretaris nooit de Vlaamse socialisten had bevoordeeld. De kritiek van Buset en Piot scheen wel een verandering te hebben teweeggebracht in De Blocks oorspronkelijke afkeer van een verdere ontdubbeling van de BWP. Hij betreurde de kritiek die de Waalse socialisten hadden geuit, maar stelde dat indien Vlaamse en Waalse socialisten niet meer begrip voor elkaar zouden kunnen opbrengen, een doorgedreven federalisering van de partij moest worden overwogen.

 

Hij bepleitte de opsplitsing van de partij in een Vlaamse en een Waalse federatie, die zouden worden overkoepeld door één centrale directie. De Block achtte de realisatie van zijn eigen voorstel, gezien het ontbreken van steun van de vakbonden, zeer onwaarschijnlijk.[482]

 

De strijd om het voorzitterschap hield nog een tijdje aan. Uiteindelijk werd De Blocks voorstel om de partijleiding toe te vertrouwen aan Hendrik De Man, vooral dankzij de steun van P.H. Spaak toch goedgekeurd. Het betekende echter geenszins dat De Man het volle vertrouwen van de ganse partij genoot, noch dat alle ongenoegen uit de wereld was geholpen.[483]

 

5. 3. 2. De onafhankelijkheidspolitiek

 

Als gevolg van de veranderende internationale poiltieke constellatie (onder meer de machtsovername van Adolf Hitler in 1933) bekende de Belgische regering zich in juli 1936, bij monde van haar socialistische minister van Buitenlandse Zaken P.H.Spaak tot de onafhankelijkheidspolitiek. Men was er van overtuigd dat een zelfstandige opstelling op internationaal politiek vlak het beste middel was om het Belgische grondgebied van het dreigende oorlogsgeweld te vrijwaren. De onafhankelijkheidspolitiek was niet enkel door louter militair-strategische overwegingen ingegeven, maar was ook het gevolg van politieke stellingnames op binnenlands vlak. In conservatieve kringen leefde al een poosje de gedachte om de militaire overeenkomsten met het Frankrijk van het Volksfront op te zeggen. Vlaamse pacifisten, Vlaamsnationalisten en christendemocraten voerden al sinds het afsluiten van het Frans-Belgisch militair akkoord in 1920, campagne onder het motto “Los van Frankrijk”. Ook in de BWP kon de koerswijziging van de Belgische regering inzake haar buitenlands beleid op goedkeuring rekenen.[484]

 

De Belgische onafhankelijksheidpolitiek sloot immers vrij goed aan bij de ideeën die aan de basis lagen van het plansocialisme. Hendrik De Man had de actieradius van het “nieuwe” socialisme daarbij immers beperkt tot de nationale staat. Voortbordurend op die basisidee verkondigde de socialistische minister van Buitenlandse Zaken, P.H. Spaak, in een interview in de conservatieve krant “l’Indépendance Belge”, het zogenaamde “Socialisme National”. Spaak legde daarbij de nadruk op het nationale karakter van het Belgische socialisme en wees op de noodzaak voor de partij om zich te identificeren met de algemene belangen van de natie tegenover het voorheen door de socialisten gehuldigde internationalistische ideaal en de belangenbehartiging van één klasse. Hendrik De Man verklaarde zich korte tijd na het verschijnen van Spaaks interview solidair met diens ideeën.

 

De Man zou die ideeën naar het einde van de jaren ‘30 steeds verder gaan uitdiepen. Nadat hij in het voorjaar van 1939, na een lange, interne strijd, in opvolging van Emile Vandervelde tot partijvoorzitter werd verkozen, trachtte De Man een grondige partijhervorming door te voeren.

 

Hij stelde dat de partij haar strikt ouvriëristische karakter moest opgeven om zich om te vormen tot een volkspartij. Bovendien was de arbeidersklasse volgens De Man niet langer vaderlandsloos. Zij identificeerde zich steeds meer met de staat die, door zijn democratisering, meer dan voorheen het algemeen belang nastreefde. De Mans pleidooi voor een ingrijpende partijreorganisatie, die gepaard ging met een hervorming op algemeen politiek vlak (de zogenoemde “autoritaire democratie”) kon echter op weinig bijval rekenen. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kon het partijcongres waarop de door De Man voorgestelde statutenwijziging moest worden goedgekeurd, niet plaatsvinden. Op internationaal vlak verdedigde De Man een zeer ver doorgedreven invulling van de Belgische onafhankelijkheidspolitiek : ook de publieke opinie diende zich “neutraal” op te stellen. De vernieuwende visies van Spaak en De Man en de, niet zelden provocerende en brutale manier waarop zij die de wereld instuurden, brachten de BWP van de late jaren ‘30 in een zeer diepe crisis. Vooral het generatieconflict tussen het jonge duo Spaak-De Man enerzijds en de hardhorige partijvoorzitter Emile Vandervelde anderzijds sloeg diepe wonden.[485]   

 

A. De Spaanse Burgeroorlog

Het conflict, dat de ganse Westerse wereld tijdens de jaren ‘30 zou beroeren, brak uit uit op 17 juli 1936 toen enkele rechtse generaals een poging tot staatsgreep pleegden tegen de wettig verkozen regering van de Spaanse republiek. De regering bestond uit radicalen, socialisten en communisten en werd gesteund door de anarchistisch geïnspireerde vakbond CNT. De verdediging van de republikeinse regering tegen het rebellerende leger dat zich opwierp als nationalistische kruisvaarders tegen het communisme en werd gesteund door grootgrondbezitters en de kerkelijke hiërarchie, bracht ogenblikkelijk een golf van sympathie teweeg bij alle linkse krachten in Europa en Amerika. Meer dan 40.000 jonge buitenlanders zouden zich bij de “Internationale Brigade” aansluiten om, gewapenderhand, de Spaanse republiek te verdedigen tegen de nationalistische rebellen die werden gesteund door nazi-Duitsland en het Italië van Mussolini.

 

Ook in socialistische middens in België werden al gauw initiatieven op touw gezet ter ondersteuning van de Spaanse republiek. Het socialistische dagblad “Le Peuple” opende een steunfonds dat er in slaagde om in twee jaar tijd meer dan vier miljoen frank in te zamelen. Die geldsom werd aangewend om konvooien vol levensmiddelen naar Spanje te bekostigen. De Belgische socialisten steunden ook de propaganda voor de “Internationale Brigade”. Tal van Belgische socialistische vooraanstaanden bezochten Spanje waardoor zij hun steun betuigden aan de republiek.[486]

 

De socialistische partijsecretaris voor het franstalige landsgedeelte, Jean Delvigne, vertrok eveneens naar republikeins Spanje waardoor het ganse partijsecretariaat onder de hoede van August De Block terechtkwam. Delvigne werd in Spanje erg getroffen door het gebrek aan medische voorzieningen in het leger van de republikeinen. Hij vatte daarop het plan op om een hospitaal op te richten in een voormalig Franciscanenklooster dat hem door de Spaanse republikeinse overheid in het stadje Onteniente (zo’n 85 kilometer ten zuid-oosten van Valencia) ter beschikking was gesteld. Delvigne slaagde ook in zijn opzet, al was daartoe de steun van de BWP onontbeerlijk. Het hospitaal kon pas dankzij de hulpkonvooien die werden ingericht door de BWP, daadwerkelijk tot ontplooiing komen. In republikeins Spanje was er immers een gebrek aan zowat al het nodige materieel zoals bedden, lakens, ambulances en operatiemateriaal. Jean Delvigne richtte zijn steunverzoeken dikwijls tot zijn collega-partijsecretaris en persoonlijke vriend August De Block. Delvigne verzocht hem zelfs zijn vader, die zeer bedroefd was over het vertrek van zijn zoon naar het Spaanse oorlogsgebied, te kalmeren opdat hij er zich zou bij neerleggen.[487]

 

August De Block toonde zich een loyaal collega en vriend van Delvigne. Samen met enkele andere vooraanstaande socialistische politici, onder wie Isabelle Blume, zette hij zich in voor de Spaans-republikeinse zaak.

 

In zijn hoedanigheid van socialistisch partijsecretaris stond de Block mee in voor geldinzamelingsacties en voor de aankoop van medisch materiaal en voedingsmiddelen. Hij zorgde voor de praktische organisatie van de hulpkonvooien en ging als begeleider meer dan eens mee naar Onteniente.[488]

 

Ter plekke werden de Belgische socialisten geconfronteerd met de aanwezigheid van tientallen ouderloze kinderen. Delvigne had voordien in zijn brieven reeds melding gemaakt van hun aanwezigheid in de omgeving van Onteniente. Het was, omwille van de bezwaren die de Spaanse premier Largo Caballero maakte, vooralsnog onmogelijk om de kinderen massaal uit republikeins Spanje te evacueren.[489] De Block, die nadat hij de hulpgoederen in Spanje had afgeleverd meestal snel naar huis terugkeerde, nam daarbij af en toe ook kinderen mee naar België. Eenmaal in België, werden de kinderen opgevangen in socialistisch-gezinde families. De Blocks eigen gezin bood onderdak aan drie geëvacueerde kinderen tot zij in 1939, na afloop van de burgeroorlog naar hun geboorteland werden gerepatriëerd.[490]

 

De Block hield zich ook bezig met de door de partij georganiseerde opvang van Spaanse kinderen. Vanaf november-december 1936 voerde men via affiches, kranten en weekbladen volop propaganda om gezinnen aan te sporen, uit solidariteit met republikeins Spanje, een Spaans kind op te nemen.

 

Voor de BWP was het vooral de vrouwenorganisatie Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV) die zich met de organisatie van de opvang van de kinderen bezighield. Daarnaast werd op nationaal partijniveau en mede op initiatief van August De Block het “Nationaal Comité voor de huivesting der Spaanse kinderen” opgericht. Het “Comité” had haar zetel in het Brusselse Volkshuis, het zenuwcentrum van de BWP.

 

Gezinnen die zich geroepen voelden een kind op te vangen dienden zich onder meer bij partijsecretaris De Block aan te melden. De kandidaten hadden de keuze uit drie mogelijkheden : (1) een kind in het eigen gezin opnemen voor onbepaalde duur met de mogelijkheid het te adopteren indien de voorwaarden daartoe waren vervuld (2) een kind voor een bepaalde periode onderdak verschaffen en het nadien opnieuw aan het “Comité” toevertrouwen (3) zich verbinden geheel of gedeeltelijk in te staan voor het onderhoud van een kind, dat in een socialistische home werd opgevangen. De kandidaten kregen echter niet zo maar een kind toegewezen. Teneinde  maximale garanties te hebben voor een goede opvang van de Spaanse kinderen werden de kandidaten aan een enquête door het “Comité” onderworpen. Diverse aanvragen werden op die manier afgewezen : herbergiers mochten bijvoorbeeld geen kind opnemen omdat men van mening was dat dit geen geschikt milieu was.[491]

 

De eerste, uit Spanje geëvacueerde kinderen kwamen eind april 1937 in België aan. Na een kort verblijf in een socialistische home waar ze werden ingeënt, verzorgd, gevoed en gekleed, werden zij toevertrouwd aan de onthaalgezinnen. De opvang van Spaanse oorlogskinderen was geen BWP-monpolie. Andere organisaites zoals het “Rode Kruis”, het “Kathoplieke Comité voor hulp aan Spaanse kinderen” en de communistische “Internationale Rode Hulp” hielden zich eveneens bezig met de opvang van jonge Spaanse oorlogsslachtoffers. In totaal werden in België ongeveer 5.000 Spaanse kinderen geplaatst door de verschillende organisaties. Zowat de helft van hen, om en bij de 2.500, werden opgevangen door de aan de BWP verbonden organisaties.[492]

 

Ondanks de wijdverbreide solidariteit die in de socialistische beweging ten aanzien van republikeins Spanje ontstond, blonk de BWP-top, en vooral minister van Buitenlandse Zaken Spaak, niet bepaald uit door een eensgezind standpunt ter zake. De Belgische regering, waar ook socialisten deel van uitmaakten, opteerde voor een politiek van noninterventie, consequent met de eerder door haar ingeslagen weg van de onafhankelijkheidspolitiek en daarmee het voorbeeld van Frankrijk en Engeland volgend. Zelfs het “rode” Frankrijk, geleid door een Volksfrontregering durfde niet ten voordele van republikeins Spanje interveniëren, hoewel het algemeen bekend was dat Franco massale steun kreeg van Hitler en Mussolini.

 

De Spanje-politiek van de Belgische regering kon in socialistische rangen rekenen op een enorm sceptisch onthaal, vooral bij hen die nog vrij nauwe banden hadden met de vooroorlogse Tweede Internationale zoals E. Vandervelde en C. Huysmans.

 

Partijvoorzitter Vandervelde, in 1936 tevens minister in de tweede regering Van Zeeland, stelde zich zeer hard op en verdedigde, tegen de voorstellen van andere regeringsleden in,  consequent de Spaanse republiek. De socialistische partijvoorzitter stond daarnaast in quasi permanent contact met Spanje, wat samen met zijn onverzoenlijke opstelling inzake de republiek, het goed functioneren van de socialistische minister van Buitenlandse Zaken P.H. Spaak haast onmogelijk maakte. Tussen Vandervelde en Spaak groeide steeds meer wrevel. Tijdens een kabinetsraad in januari 1937 kloeg Spaak de inmenging van zijn partijvoorzitter openlijk aan. Toen Hendrik De Man, minister van Financiën, nog wat olie op het vuur gooide door een waar rekwisitoor tegen Vandervelde te houden, bood de socialistische partijvoorzitter zijn ontslag aan. Voortaan zou hij zich inzetten voor de verdediging van de slachtoffers van de Spaanse burgeroorlog.

 

De tegenstanders van het jonge duo De Man-Spaak grepen het ontslag van Vandervelde aan als een symbool waarrond zich een interne oppositie kristalliseerde. De interne oppositie beriep zich op het internationalisme van het socialisme (tegen het “Socialisme National”), noemde zich marxistisch en vond haar aanhang vooral in de Brusselse federatie, te Gent en in een aantal Waalse federaties.

 

Uiteindelijk werd een compromis uitgedokterd waarin werd verklaard dat de BWP een afdeling was van de Socialistische Internationale en dat er geen tegenstelling bestond tussen het democratisch socialisme, geformuleerd in het BWP-programma en het “Socialisme National” van H. De Man en P.H. Spaak.[493]

 

Het compromis, dat in zijn formuleringen overigens zeer vaag bleef, kon echter niet alle socialisten overtuigen. Velen bleven dan ook met wrange gevoelens tegenover de partijleiding achter. Partijsecretaris Jean Delvigne, die zoals we hebben gezien, zich sterk had geëngageerd ten bate van de Spaanse republiek, verliet uit onvrede met het socialistische partijstandpunt inzake Spanje, de partij.[494]

 

August De Block was in zijn pro-republikeinse opstelling iets gematigder. Wanneer hij vanuit Spanje naar Onteniente werd uitgenodigd, legde hij de kwestie steeds voor aan het Bureau. De Block zei dat hij wel graag naar Spanje zou vertrekken, maar liet de eigenlijke beslissing over aan de partij. Zij besliste, afhankelijk van de partijbelangen van het ogenblik, om De Block al dan niet te laten afreizen. Bij de bespreking van De Blocks verzoek kwam de tweespalt tussen De Man-Spaak enerzijds en de aanhangers van Vandervelde anderzijds duidelijk aan de oppervlakte.

 

De eerste groep was radicaal gekant tegen De Blocks vertrek naar Spanje, de andere stelde dat dat wel moest kunnen. Ook directe partijbelangen speelden hierin een niet te miskennen rol. Indien De Block naar Spanje zou afreizen impliceerde dat een wekenlange afwezigheid op het socialistische partijsecretariaat.[495]  

 

De Spaanse burgeroorlog zou de interne socialistische verdeeldheid in de BWP duidelijk blootleggen. Het betrof een breuklijn die parallel liep

met de bestaande tegenstellingen tussen de voor- en tegenstanders van het “Socialisme National” en de partij verdeelde tussen een linker- en een rechterzijde. Links beschouwde de oorlog in Spanje als een onderdeel van een veel ruimere beweging waarbij alle democratische krachten blok moesten vormen tegen het oprukkende fascisme. De rechterzijde stelde dan weer dat een dergelijke tweedeling op internationaal politiek vlak onmogelijk kon worden gerealiseerd. Beide kampen slingerden elkaar tal van verwijten naar het hoofd. Rechts beschuldigde links van oorlogszucht, terwijl de linkerzijde de rechtse toegeeflijkheid op de korrel nam. Alle emoties die het conflict in socialistische rangen opriep en de spanningen die het in de BWP teweeg bracht zouden in het najaar van 1938 ten top worden gedreven.[496]

 

Reeds van bij het uitbreken van de opstand van de nationalistische rebellen had extreemrechts in België geijverd voor de erkenning van de Franco-regering die in de Noord-Spaanse stad Burgos haar zetel had. Ook de katholieke partij stuurde, naarmate de burgeroorlog vorderde, aan op de de facto erkenning van het Franco-regime door een Belgische handelsmissie naar Burgos te zenden.

 

De BWP keurde, op grond van haar solidariteit met de Spaanse republikeinen, de zending naar Burgos aanvankelijk af. Toen de kwestie, door de opeenvolgende militaire successen van de nationalisten, zich acuter stelde, bleek vooral P.H. Spaak (sinds 15 mei 1938 regeringsleider) bereid aan de katholieke druk te willen toegeven. De inschikkelijke houding van de socialistische eerste minister leidde echter tot een ernstige crisis in de BWP. De socialistische linkerzijde keerde zich tegen de goedkeuring van een handelsmissie voor Burgos. Zij vreesde dat instemming het begin zou betekenen van een hele reeks toegevingen van de BWP aan de katholieken en extreem-rechts.[497]

 

De crisis kwam tot uitbarsting op het BWP-congres in november 1938. Eerste minister Spaak bewoog hemel en aarde om de congresgangers van de noodzakelijkheid van de handelsmissie te overtuigen. De argumenten die hij daarvoor aanhaalde waren zowel van economische, diplomatieke als politieke aard. Niets van dit alles kon de congresgangers echter vermurwen : de grote meerderheid van het congres weigerde de Burgos-missie goed te keuren. Niettegenstaande de meerderheid van de Vlaamse socialisten en de vakbondsleiding Spaak steunde, durfden slechts enkelen het aan zijn verdediging op zich te nemen.

 

Nadat het congres zich in veeleer lauwe bewoordingen had uitgesproken over de binnenlandse politiek, nam Spaak terug het woord. Zijn tussenkomst zou de uitbarsting worden van het reeds lang latente conflict tussen hem zelf en partijvoorzitter Vandervelde. Spaak eiste van het congres immers de goedkeuring van zijn buitenlands beleid.

 

Hij voelde zich daartoe verplicht omdat hij, in het andere geval, een regeringscrisis vreesde met de conservatieve katholieken en liberalen. Spaaks eis was een nauwelijks verholen poging tot chantage : indien het congres zijn buitenlands beleid niet goedkeurde, zou hij uit de regering stappen. Het congres plooide zich naar Spaaks mannoeuvre en keurde tijdens een erg verwarde stemming, met tweederde meerderheid Spaaks beleid goed. Daarop nam Emile Vandervelde, virulent tegenstander van de Burgos-missie, ogenblikkelijk ontslag als socialistisch parijvoorzitter. De steun van het socialistische congres aan de eerst minister was evenwel beperkt. Op het buitengewoon congres van 5 december 1938 werd hij, betreffende de Burgos-kwestie andermaal in het ongelijk gesteld. Het Bureau had immers voorgesteld toch in te stemmen met de handelsmissie teneinde een regeringscrisis te vermijden. Het voorstel, waartoe partijsecretaris een belangrijke bijdrage had geleverd, werd echter met tweederde meerderheid verworpen. Op die manier kwam niet enkel Spaak, maar ook het Bureau, één van de hoogste partijinstanties, rechtstreeks onder vuur te liggen.

 

In tegenstelling met de congresbeslissing nam Spaak geen ontslag als eerste minister omdat hij dat niet opportuun achtte.

 

Zonder socialisten, zou een nieuwe regering sowieso een handelsmissie naar Burgos hebben gezonden. Daarom diende de bestaande driepartijenregering aan te blijven. Daags na het socialistische partijcongres stelde P. H. Spaak in de Kamer echter dat hij zijn eerdere verklaringen waarin hij zich uitsprak voor de handelsmissie niet introk. In de daaropvolgende stemming sloot één op drie socialistische parlementsleden zich dan bij de katholieken en liberalen, die Spaak steunden. Zij pleegden op die manier inbreuk op de socialistische partijeenheid.[498]

 

August De Block had het ganse conflict tot dan toe vanuit de coulissen gevolgd. Begin december 1938 had hij wel meegewerkt aan het opstellen van een tekst in een poging de linker- en rechterzijde van de partij met elkaar te verzoenen en de BWP tot een grotere eensgezindheid te brengen. De Blocks tekst werd in een zitting van het Bureau verworpen, maar toch trachtte men een eensgezind standpunt uit te werken. Op het partijcongres van 5 december 1938 stelde het Bureau voor, teneinde een regeringscrisis te vermijden, in de Burgos-kwestie toe te geven. Het Congres stemde het voorstel weg waarop het Bureau werd overstelpt met afkeurende kritieken. Partijsecretaris De Block, die in socialistische kringen bekend stond omwille van zijn pro-republikeinse houding, werd wegens zijn steun aan het voorstel van het Bureau zwaar op de korrel genomen.

 

“Je sais qu’il y en a qui ont dit que je me faisais passer pour un ami de l’Espagne et que j’ai fait le contraire d’un acte d’amitié à l’égard de la république espagnole”.[499]

 

Ondanks het feit dat zijn partijgenoten hem van het tegendeel beschuldigden, heeft De Block zich meer dan eens een verdediger van de Spaanse republiek getoond, ook tegenover eerste minister Spaak. De Block had hem na het congres van 5 december trouwens de raad gegeven op te stappen als premier, een advies dat Spaak evenwel in de wind sloeg.

 

Volgens De Block was het hoe dan ook uitgesloten om een officiële handelsmissie naar Burgos te zenden. Hij beschouwde het als zijn plicht zulks tot elke prijs te voorkomen. De Block had het dan ook moeilijk met het feit dat Spaak de onderhandelingen met Burgos niet volledig en definitief opschortte. Anderzijds hechtte De Block zeer veel belang aan de mogelijke gevolgen voor de eensgezindheid in en het voortbestaan van de partij. De Block was zeer ontstemd over de vier socialistische ministers en de veertien Vlaamse kamerleden, die daags nadat het partijcongres de Burgospolitiek van de regering had afgekeurd, in het Parlement samen met de katholieken en de liberalen hun steun verleenden aan de regering-Spaak. De Block stelde hun houding hoegenaamd niet te begrijpen en was zeer verontwaardigd over het feit dat de veertien in meerderheid Vlamingen waren. Hij vreesde dat die houding de verdeeldheid tussen Vlaamse en Waalse socialisten nog meer zou opdrijven.

 

August De Block wenste dat de ganse discussie zo gauw mogelijk achter de rug zou zijn om op die manier de onenigheid onder de Belgische socialisten uit de wereld te helpen. Vooral dat aspect eiste tijdens de discussies rond de Burgos-kwestie De Blocks volle aandacht op.[500]  

 

Door het overlijden van Emile Vandervelde op 27 december 1938, viel de belangrijkste woordvoerder van het verzet tegen de Burgos-missie weg. De oppositie in de BWP bleek daarmee onthoofd : op het buitengewone congres van 15 januari 1939 kon ze geen vuist meer maken tegen P.H. Spaak die het vertrouwen kreeg van de congresgangers. Dezelfde maand nog ondertekende de eerste minister een verdrag met het Franco-regime.[501]

 

B. Neutraliteit tot het uiterste

De dood van Vandervelde in december 1938 luidde het begin in van een nieuwe crisisperiode voor de BWP. De “Patron”, traditioneel scheidsrechter van de verschillende strekkingen in de partij, was immers weggevallen. De interne verdeeldheid manifesteerde zich vooral in de lange strijd rond de opvolging van de overleden partijvoorzitter. Ten lange leste won H. De Man het pleit, maar ook onder zijn leiding vond de partij haar eensgezindheid van weleer niet terug. Integendeel, de ingrijpende partijhervorming die hij voorstelde, werd in de partij afwijzend onthaald en bij velen ontstond wrevel over de verwoede pogingen van De Man om het land buiten de oorlog te houden en de oorlog zelf te vermijden. Daartoe ondernam hij reizen, echter zonder bijzondere volmacht en ontmoette hij vooraanstaande personaliteiten van het nazi-regime. Het vertrouwen in de partijvoorzitter, dat al niet bijster groot was, werd daardoor nog verder aangetast. Ondanks de tegenstand in zijn eigen partij bleef De Man zijn neutralistische standpunt verdedigen. Het Vlaamse, socialistische tijdschrift “Leiding” hanteerde hij daarbij als spreekbuis.

 

In het nummer van oktober 1939, liet De Man, weliswaar anoniem, een artikel publiceren onder de titel “Genoeg sabotage van de onzijdigheid”. De Man verdedigde daarin op militante wijze de Belgische neutraliteitspolitiek. Hij was daarbij uitgegaan van de overweging dat alle grootmachten verantwoordelijk waren voor de nakende oorlog en dat de oorlog niet moest worden opgevat als een strijd van het fascisme tegen de democratie. De Man beweerde bovendien dat om een werkelijke neutraliteit van de Belgische staat te garanderen ook de publieke opinie zich neutraal moest opstellen. Het artikel viel in zeer slechte aarde bij De Mans eigen partijgenoten van wie velen het recht opeisten om hun sympathie te betuigen met de Franse en Britse geallieerden en om publiekelijk kritiek te uiten op Hitler en het naziregime. De reacties waren zo scherp dat zelfs de redactieraad van “Leiding” zich distantieerde van de socialistische partijvoorzitter. Zijn prestige in de BWP werd andermaal flink aangetast, maar tot een openlijke confrontatie kwam het echter niet. Wel werd in de algemene raad een motie goedgekeurd die een feitelijke nederlaag betekende voor De Man.

 

Er werd immers een motie goedgekeurd die ieder partijlid toeliet hun progeallieerde sympathiën openlijk te bevestigen en de asmogendheden als hoofdverantwoordelijken voor het conflict aan te duiden.[502]

 

Partijsecretaris De Block sloot zich bij de antineutralistische strekking aan. Reeds voor de publicatie van het omstreden artikel in “Leiding” had hij zijn bezorgdheid geuit over de houding van zijn partijvoorzitter op buitenlands vlak. De partijsecretaris vond zijn voorzitter veel te neutraal ten opzichte van de Duitse inval in Polen. “Vous avez peur de dire que les nazis sont cause de tout ce qui arrive”.[503]

 

Omwille van zijn strikt neutralistische houding raakte Hendrik De Man steeds meer geïsoleerd in de BWP. Zelfs zijn oude strijdmakker P.H. Spaak gaf het voeren van een actieve neutraliteitspolitiek op. Om die redenen verliet De Man in januari 1940 de Belgische regering. Ook als feitelijk voorzitter van de BWP stapte hij op en droeg hij die functie over aan ondervoorzitter A. Delattre, die steeds een tegenstander was geweest van De Mans denkbeelden, zowel op binnen- als op buitenlands vlak. De Man liet zich mobiliseren en stichtte het “Werk Koningin Elizabeth voor onze Soldaten” dat de gemobiliseerden ontspanning bracht en, in de lijn van De Mans persoonlijke overtuiging, zorgde voor het propageren van de neutraliteitsmentaliteit.

 

In die maanden bleven de beide partijsecretarissen op post, ook al voelden zij de oorlog naderen. August de Block was al sinds augustus 1939 belast met de voorbereiding van een mogelijke oorlog en een militaire bezetting. De partij had hem opgedragen vooral oog te hebben voor de veiligheid van de politieke vluchtelingen uit Duitsland en de financiële armslag te verzekeren van de socialistische arbeidersorganisaties, door aanzienlijke geldsommen van hun Belgische rekeningen op buitenlandse te storten . Ook de partijarchieven werden aan De Blocks zorgen toevertrouwd.

 

Begin april 1940 bevestigde hij, op één van de laatste vergaderingen van het Bureau vóór het uitbreken van de oorlog, dat de papieren in veiligheid waren. Tot nu toe werden echter nog niet alle bundels correspondentie en dossiers teruggevonden. Blootgesteld aan een grote interne verdeeldheid had de partij zich voorbereid op de oorlog. Het was nu bang wachten op het lossen van het eerste schot.[504]

 

Besluit

 

August De Block werd nationaal partijsecretaris in januari 1934. Het was kort na het kerstcongres waarop de partij in een vlaag van enthousiasme het “Plan van de Arbeid” als haar programma aanvaardde. Op die roes van blind geloof volgde al gauw de pijnlijke ontnuchtering. Om tal van redenen kon het “Plan” niet ten volle worden gerealiseerd en sloeg de eensgezindheid van december 1933 om in een diepe verdeeldheid. De BWP had met het “Plan van de Arbeid” een nieuw elan gevonden, dat evenwel geen lang leven was beschoren. In die onzekere jaren stond August De Block mee aan het hoofd van de op één na grootste politieke partij van het land.

 

De Block was niet zozeer een ideologisch denker of dogmatisch theoreticus (“Mijn vader is altijd heel soepel geweest”)[505], maar wel een praktisch realisator. Hij zorgde ervoor dat beslissingen die door de partijtop werden getroffen in concrete verwezenlijkingen werden omgezet. De propaganda voor het “Plan” en de diverse wetgevende verkiezingen, de verstandhouding tussen de arrondissementsfederaties, de contacten tussen de socialistische ministers en de aan de partij verbonden pers, het financiële welzijn van de partij... Dit alles berustte onder de verantwoordelijkheid van de partijsecretaris. Voor de dagelijks werking van de partij was August De Block van onschatbaar belang.

 

De Block was, hoewel geen theoreticus, allerminst een hersenloze partijbureaucraat. Als secretaris was hij permanent aanwezig in de hoogste partijinstanties waar hij, indien dat nodig was ook tussenbeide kwam. De Block volgde niet steeds de voorgeschreven partijlijn en leek, door zijn verklaringen bijwijlen aan te leunen bij de interne oppositie. De vraag blijft echter of daarmee kan worden beweerd dat De Block tot de socialistische linker dan wel tot de rechterzijde behoorde. Daar kan dan weer worden opgeworpen dat dat die tweedeling, niettegenstaande zij in de jaren ‘30 ook reeds werd gemaakt, enigszins arbitrair is en voorbij gaat aan een grote massa socialistische militanten die niet bijster gelukkig waren met de ideologische verdeeeldheid van hun leiders. Tijdens het partijcongres van 1934 legde De Block zelf de vinger op de wonde :

 

“Waar begint rechts en waar begint links, en waar is de plaats voor de groote meerderheid, die niets wil zijn dan socialist en geen ander oogmerk heeft dan de verheffing van onze arbeidersklasse ?”[506]

 

De Block verweet de socialistische leiders de echte partijbelangen uit het oog te verliezen. Een partij die zich opwierp als arbeiderspartij moest de belangen van die klasse ook daadwerkelijk verdedigen in plaats van zich te verliezen in ideologische twisten. Meningsverschillen waren voor De Block niet uit den boze, maar ze mochten de partijeenheid niet bedreigen.

 

August De Block trad als nationaal partijsecretaris vooral op als een pragmatisch organisator die, in het belang van de socialistische partijeenheid meermaals trachtte de verschillende fracties binnen de BWP te verzoenen.  Onder meer bij de discussie rond de Spaanse burgeroorlog kwam dat naar voren. Enerzijds bleef De Block zich bezighouden met de inzameling en verzending van humanitaire hulp voor republikeins Spanje. Anderzijds legde hij zich neer bij het feitelijk verraad dat de BWP, onder druk van Spaak, aan haar internationalistisch ideaal had gepleegd en trachtte hij zo veel mogelijk de brokken te lijmen die de Burgos-kwestie in de BWP-rangen had gemaakt.   

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[425] Spaak, P. H., (1899-1972), advocaat, socialistisch volksvertegenwoordiger, minister, premier, secretaris-generaal van NAVO.

[426] Destrée, Jules (1863-1936), advocaat, letterkundige, socialistisch volksvertegenwoordiger, minister.

[427] E. GERARD, Omstreden democratie, in : De jaren ‘30 in België. De massa in verleiding, Brussel, 1994, blz. 87.

[428] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn ? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 1 : 1830-1966, Leuven, 1988, blz. 93-99.

IDEM, L. HUYSE, M. SCHAEVERS en F. VANDENBROUCKE (red.), Eeuwige dilemma’s. Honderd jaar socialistische partij, Leuven, 1985, blz. 29-37.

M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 286-325.

IDEM, Hendrik De Man, een biografie, Antwerpen, 1972, blz. 174-195..

E. DELVO, Democratie in stormtij. Democratisch socialisme in de crisisjaren ‘30, Antwerpen, 1983, blz. 95-99.

E. GERARD, art.cit., blz. 87-89.

M. REYNEBEAU, Mensen zonder eigenschappen, in : De jaren ‘30 in België. De massa in verleiding, Brussel, 1994, blz. 34-35.

M. VAN HAEGENDOREN, Van werken krijg je vuile handen : geschiedenis van de Belgische Werk-liedenpartij, 1914-1940, Leuven, 1989, blz. 88-113.

[429] J. BREPOELS, Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn ? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 1 : 1830-1966, Leuven, 1988, blz. 93-99.

IDEM, L. HUYSE, M. SCHAEVERS en F. VANDENBROUCKE (red.), Eeuwige dilemma’s. Honderd jaar socialistische partij, Leuven, 1985, blz. 29-37.

M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 286-325.

IDEM, Hendrik De Man, een biografie, Antwerpen, 1972, blz. 174-195..

E. DELVO, Democratie in stormtij. Democratisch socialisme in de crisisjaren ‘30, Antwerpen, 1983, blz. 95-99.

E. GERARD, art.cit., blz. 87-89.

T. LUYKX, o.c., blz. 343-344.

M. REYNEBEAU, art.cit, blz. 34-35.

M. VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 88-113.

[430] AMSAB, BWP-afdeling Sint-Niklaas, verslagboek partijbestuur, 1928-1935, notulen 7 februari 1934.

[431] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.142, zitting van het Bureau, notulen 10 november 1933.

[432] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.142, zitting van het Bureau, 10 november 1933 ; vergadering Vlaamse arrondissementssecretarissen, kamerleden en senatoren, notulen 15 november 1933 ; fiche nr. 144, zitting van de Algemene raad, notulen 20 december 1933.

M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, Hendrik De Man, een biografie, Antwerpen, 1972, blz. 195-196.

[433] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.142, vergadering Vlaamse arrondissementssecretarissen, kamerleden en senatoren, notulen 15 november 1933 .

[434] Van Fleteren, Pieter (1871-1938), boekhandelaar, socialistisch senator voor het arrondissement Sint-Niklaas.

[435] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.142, vergadering Vlaamse arrondissementssecretarissen, kamerleden en senatoren, notulen 15 november 1933.

[436] K. CEUPPENS, De Belgische Werkliedenpartij en de taalkwestie 1929-1935, Brussel, 1995 (Erasmushogeschool, onuitgegeven licentiaatsverhandeling), blz. 64.

[437] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

[438] Delvigne, Jean (1903), socialistisch provincieraadslid te Luik, journalist, partijsecretaris.

(Mémorial de la Province de Liège 1836-1986, Luik, 1987, blz. 185.)

[439] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.144, zitting van de Algemene Raad, notulen 20 december 1933.

[440] Stenografisch Verslag : XXXXVIIIste Congres der BWP, 24 en 25 december 1933. Het Plan van de Arbeid, Brussel, 1934, blz. 83-87.

[441] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.142, vergadering Vlaamse arrondissementssecretarissen, kamerleden en senatoren, notulen 15 november 1933.

[442] MSASN, Bevolking, Registers van uittreding (1934), nr. 1637, akte nr. 226, 12 mei 1934.

[443] AMSAB, BWP-afdeling Sint-Niklaas, verslagboek partijbestuur, 1928-1935, notulen 9 januari en 19 februari 1934.

MSASN, Resolutieboek van de Gemeenteraad, nr. 42/2, 1931-1934, notulen 2 maart 1934; Academie voor Schone Kunsten, Bestuurscommissie (1892-1935), nr. 3211, brief A. De Block aan stadsbestuur, 7 februari 1934.

De Block was sinds 1927 lid van de beheerraad van het Rijksonderwijs (MSASN, Raad voor Rijks-middelbaar Onderwijs voor jongens, Bestuurscommissie, samenstelling en vernieuwing (1917-1928), nr. 3164 en Briefwisseling met de bestuurscommissie, nr. 3165) en sinds 1932 van de beheerraad van de Academie voor Schone Kunsten en de Nijverheidsschool (MSASN, Academie voor Schone Kunsten, Bestuurscommissie, nr. 3211, Bestuurscommissie : samenstelling (1933-1950), nr. 5695.); Comité van Openbare Onderstand (Algemeenheden), Benoemingen en ontslagen van werkende en plaatsvervangende leden van de C.O.O. en de benoemingen van afgevaardigden in de commissie van het tussengemeentelijk lazaret (1923-1951 en 1926-1939), nr. 6033-6035, brief van R. De Block-Hamel van stadsbestuur, 5 maart 1934.) Rachel Hamel maakte sinds 1926 deel uit van de C.O.O. Aanvankelijk als plaats-vervangster van haar man die op 15 december 1926 ontslag had genomen, werd Rachel naderhand rechtstreeks als C.O.O.-lid aangewezen (MSASN, Comité van Openbare Onderstand (Algemeenheden), Leden der Comissie : verkiezing (1925-1933), nr. 4068, brief van A. De Block aan burgemeester, 15 december 1926, Briefwisseling met het stadsbestuur (1925-1934), nr. 4076, Jaarlijksch verslag van de gemeentelijke C.O.O. van Sint-Niklaas-Waas. Jaar 1930.)

[444] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr.144, zitting Algemene Raad, notulen 20 december 1933.

[445] AMSAB, BWP-afdeling Sint-Niklaas, verslagboek partijbestuur, 1928-1935, notulen 9 januari 1934.

[446] AMSAB, BWP-afdeling Sint-Niklaas, verslagboek partijbestuur, 1928-1935, notulen 9 januari 1934

[447] Ibidem, 7 februari 1934.

[448] Op 26 maart 1934 had Rachel De Block-Hamel een tweede zoon, Paul ter wereld gebracht. (MSASN, Bevolking, Registers van uittreding (1934), nr. 1637, akte nr. 226, 12 mei 1934.)

[449] Ter vergelijking : een doorsnee metaalarbeider, die dan nog flink  wat meer verdiende dan een land-arbeider, verdiende in 1929 44 tot 48 frank per dag, wat bij een zesdaagse werkweek neerkwam op een jaarinkomen van ca. 14.000 frank (G. VANTHEMSCHE, Arbeid in België tijdens de jaren ‘30, in : De jaren ‘30 in België. De massa in verleiding, Brussel, 1994, blz. 162.)

[450] AMVC, Block, August De, nr. B6318, brief  August De Block aan Lode Baekelmans, 15 februari 1934.

EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998; Telefonisch gesprek met Alice Vanhecke op 19 februari 1998.

G. SCHMOOK, o.c., blz. 616.

[451] Van Roosbroeck, Jozef (1872-1962), algemeen secretaris van de BWP, gemeenteraadslid te Anderlecht, provincieraadslid in Brabant. ( P. VAN MOLLE, o.c., blz. 361.)

[452] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 142, zitting Bureau, notulen 10 november 1933, zitting Algemene Raad en Syndicale Commissie, notuelen 15 november 1933; fiche nr. 143, vergadering Vlaamse arrondissementssecretarissen, kamerleden en senatoren, notulen 29 november 1933, zitting Bureau, notulen 14 december 1933; fiche nr. 144, zitting Bureau, notulen 21 december 1933.

[453] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 144, zitting Bureau, notulen 21 december 1933; fiche nr. 145, zitting Bureau, notulen 10 januari 1934.

[454] Ibidem, fiche nr. 145, zitting Algemene Raad, notulen 7 februari 1934.

[455] A. DE BLOCK, Les affaires financières, Bruxelles, 1936.

R. DE PRETER, Een moeizame start (1935-1940), in : IDEM en E. WITTE (red.), Samen sparen. De geschiedenis van de spaarbank Codep en haar voorlopers, Leuven, 1989, blz. 306.

G. VANTHEMSCHE, Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s, in : R. DE PRETER en E. WITTE (red.), o.c., blz. 236-242.

[456] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

Verslagen voorgelegd aan en van het 49ste Congres 27 en 28 october 1934, Brussel, 1934, blz. 99-103.

[457] AMSAB, S.M. Het Licht, nr. 17, doos 85 bundel 7, brief A. De Block aan Hens, 25 juni 1934.

[458] Ibidem, A. De Block aan de bestuurders van Vooruit en Volksgazet, 22 december 1934; G. Balthazar aan A. De Block, 24 december 1934; A. De Block aan G. Balthazar, 24 januari 1935; G. Balthazar  aan A. De Block, 25 januari 1935; A. De Block aan de bestuurders van Vooruit en Volksgazet, 28 februari 1935; G. Balthazar aan A. De Block, 6 maart 1935.

[459] AMSAB, S.M. Het Licht, nr. 17, doos 81 bundel 3, brief A. De Block aan G. Balthazar, 7 augustus 1937.

[460] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

In de verslagen van de Algemene Raad en het Bureau van de Algemene Raad werd er over dergelijke initiatieven echter niks teruggevonden, wat gezien het risico dat aan dergelijke ondernemingen was verbonden, ook niet zo verwonderlijk was. De stelling van Paul De Block kon dus niet worden geverifiëerd.

[461] R. DE PRETER, art.cit., blz. 306.

J. LUST, E. MARECHAL, W. STEENHAUT en M. VERMOTE, Een zoektocht naar archieven. Van NISG naar AMSAB, Gent, 1997, blz. 10-12.

[462] Baekelmans, Lode, (1879-1965), prozaïst, toneelschrijver, publicist, Antwerps stadsbibliothecaris, leraar, stichter en conservator van het “Museum der Vlaamsche Letterkunde”.

[463] J. LUST, E. MARECHAL, W. STEENHAUT en M. VERMOTE, o.c., blz. 10-34.

[464] E. DELVO, o.c., blz. 75-96.

M. REYNEBEAU, art.cit. blz. 22.

W. STEENHAUT en G. VAN GOETHEM, Flamingant omdat ik socialist ben, in : Socialistische Standpunten, XXXIV (1987), nr. 2, blz. 13-20.

[465] H. VAN VELTHOVEN, Het eerste Vlaams socialistisch congres (20-21 maart 1937). Historische context en betekenis, in : Vlaamse en Socialistische Beweging, Oostende, 1988, blz. 8-10.

[466] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 142, notulen 15 november 1933.

[467] H. VAN VELTHOVEN, art.cit., blz. 6-7.

[468] H. VERTONGHEN, Houding van de B.W.P. tegenover de taalproblematiek anno 1936-1937, Brussel, 1995 (Erasmushogeschool, onuitgegeven licentiaatsverhandeling), blz. 59.

[469] H. VAN VELTHOVEN, art.cit., blz. 11-14.

[470] A. DE BLOCK, J. CHALMET en E. PIOT, Het landbouwvraagstuk, s.l. [Brussel], s.d. [1936].

G. SCHMOOK, o.c., blz. 217.

[471] H. VAN VELTHOVEN, art.cit., blz. 11-14.

BELGISCHE WERKLIEDENPARTIJ, Het Eerste Vlaams Socialistische Congres, Deurne, 1937, blz. 198-203.

[472] H. VERTONGHEN, o.c., blz. 59.

[473] M. REYNEBEAU, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, 1995, blz. 196.

M. VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 135-136.

H. VAN VELTHOVEN, art.cit., blz. 16-18.

H. VERTONGHEN, o.c., blz. 109-120, 135-137.

[474] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 306-307, zitting van het Bureau, notulen 12 december 1938.

[475] L. WILS, art.cit., blz. 327.

[476] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1 bundel 1, briefwisseling met Jean Delvigne; Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 269, zitting Partijbureau, notulen 16 juli 1937.

Verslagen voorgelegd aan en van het 49ste Congres 27 en 28 october 1934, Brussel, 1934, blz. 99.

[477] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van  de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 289, zitting Algemene Raad, notulen 6 oktober 1937.

[478] Piot, Ernest (1890-1969), socialistisch gemeenteraadslid te Huy, nationaal partijsecretaris van de BWP, senator.

[479] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1 bundel 1, brief J. Delvigne aan A. De Block, 14 oktober 1939.

[480] Delattre, Achille (1879-1964), mijnwerker, socialistisch gemeenteraadslid, schepen en burgemeester te Pâturages, provincieraadslid in Henegouwen, minister.

[481] Buset, Max (1896-1956) socialistisch volksvertegenwoordiger, partijvoorzitter van de BSP.

[482] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 328, zitting Bureau, notulen 24 april 1939.

[483] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...) 1940, blz. 395-396.

M. VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 134-135.

[484] E. WITTE, J. CRAEYBECKX en A. MEYNEN, o.c., blz. 217-218.

[485] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...) 1940, blz. 376-402.

[486] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...) 1940, blz. 376.

J. GOTOVITCH, Isabelle Blume : entretiens, Bruxelles, 1976, blz. 64-67.

E. HOBSBAWM, o.c., blz. 188-194.

C. SAELENS, Le P.O.B. et la reconnaissance de Burgos : rupture ou continuité?, in : Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XVIII (1987), nr. 1-2, blz. 291-298.

[487] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 1, brieven J. Delvigne aan A. De Block, 18 februari;  4 (2), 14, 18 en 24 maart ; 1 april 1937.

[488] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.J. GOTOVITCH, o.c., blz. 79.

[489] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 1, brief  van J. Delvigne aan A. De Block, s.d.

[490] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

E. LABAJOS-PEREZ en F. VITORIA-GARCIA, Los Niños. De kinderen van de Spaanse Burger-oorlog in België (1936-1939), Gent, 1994, blz. 81-83.

[491] T. EECKHOUT, De hulp aan Republikeins Spanje uitgaande van de BWP-afdeling Gent-Eeklo, meer specifiek de opvang der Spaanse kinderen (1936-1939), in : Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XVIII (1987), nr. 1-2, blz. 243-274.

[492] IDEM, ibidem, blz. 243-247.

E. LABAJOS-PEREZ en F. VITORIA-GARCIA, o.c., blz. 29-49.

[493] C. SAELENS, art.cit., blz. 298-304.

M. VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 125-128.

[494] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 269, zitting Bureau, notulen 16 juli 1937.

[495] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 269, zitting Bureau, notulen 16 juli 1937 ; fiche nr. 293, zitting Bureau, notulen 17 januari 1938 ; fiche nr. 301, zitting Bureau, notulen 19 september 1938.

[496] C. SAELENS, art.cit., blz. 298-300.

[497] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...) 1940, blz. 390.

C. SAELENS, art.cit., blz. 301-305.

[498] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...)1940, blz. 390-393.

C. SAELENS, art.cit., blz. 303-309.

[499] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 306, zitting Bureau, notulen 8 december 1938.

[500] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 305, zitting Bureau, notulen 7 december 1938 ; fiche nr. 306, zitting Bureau, notuelen 8 december 1938.

[501] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...)1940, blz. 393.

[502] M. CLAEYS-VAN HAEGENDOREN, 25 jaar (...)1940, blz. 394-402.

H. FAYAT, Niets is voorbij, Antwerpen, 1973, blz. 142-143.

[503] AMSAB, Belgische Werkliedenpartij, nr. 118, Verslagboeken van het Bureau van de Algemene Raad van de B.W.P. (Microfiches), fiche nr. 332, zitting Bureau, notulen 11 september 1939.

[504] J. LUST, E. MARECHAL, W. STEENHAUT en M. VERMOTE, o.c., blz. 50-51.

M. VAN HAEGENDOREN, o.c., blz. 140-141.

M. VERMOTE, Terug uit Niemandsland (Work in Progress), in : AMSAB-Tijdingen, nieuwe reeks, nr. 8 (1990), blz. 16.

[505] EVD, Interview met Paul De Block op 10 februari 1998.

[506] Verslagen voorgelegd aan en van het 49ste Congres 27 en 28 october 1934, Brussel, 1934, blz. 101.