August De Block (1893-1979): socialistisch politicus. Een biografie. (Joris De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

BIJLAGEN

 

BIJLAGE I : INTERVIEW MET PAUL DE BLOCK (10 FEB. 1998)

 

1 . Inleiding

Op 10 februari 1998 hebben we, na een voorafgaand telefoongesprek, het genoegen gehad de heer Paul De Block te interviewen. Hij is de jongste zoon van August en werd geboren op 26 maart 1934. Het gesprek vond plaats in de woning van de geïnterviewde, te Sint-Lambrechts-Woluwe en voltrok zich zowel in het Nederlands als in het Frans. De heer De Block pro-eerde steeds in het Nederlands te antwoorden, maar van zodra de woorden hem ontsnapten, schakelde hij over naar het Frans. Het gesprek, dat meer dan twee uur duurde, werd opgenomen op band en wordt hieronder quasi integraal weergegeven. Bij de transcriptie werden gedeelten van het gesprek, die niet relevant bleken zoals versprekingen en verkeerd aangevatte zinnen, weggelaten.[588] Franse passages werden ver-taald. Herhalingen en tegenstrijdigheden die door de geïnterviewde werden uitgesproken, hebben we niet geschrapt omdat de heer De Block zijn eerder ver-strekte informatie vaak zelf verbetert of aanvult.

 

2 . Interview

 

Interviewer (I) : Dit interview wordt afgenomen in het kader van mijn licentiaatsthesis, die de biografie van August De Block als onderwerp heeft. Ik stel voor om, tijdens het gesprek chronologisch te werk te gaan, maar aarzel niet om, wanneer het volgens U nodig is, daar toch van af te wijken. Vooreerst zou ik willen weten wat voor mensen de ouders van August De Block waren.

 

Paul De Block (PDB) : Zijn ouders... Mijn grootvader heette Petrus. Hij was een werkman in een gasfabriek te Sint-Niklaas en hij verdiende niet veel. Van mijn grootmoeder weet ik enkel dat ze niet werkte. Ik weet niet wanneer zij is gestorven. Mijn grootvader heb ik juist een beetje gekend voor de oorlog. Hij is ge-storven in 1942, ik weet niet juist wanneer.

I : Uit de registers van de Burgerlijke Stand van Sint-Niklaas blijkt dat uw grootmoeder tien jaar ouder was dan uw grootvader...

DB : Daar weet ik niks van.

I : Had uw vader nog broers of zussen?

PDB : Hij had nog één broer : Fred, Alfred De Block.

I : Waren de ouders van uw vader ook al socialistisch gezind?

PDB : Nee. Ik weet wel dat mijn grootmoeder heel katholiek was. Van stemgedrag weet ik dat niet, maar toen mijn vader heel klein was heeft hij wel cate-chismus en zo gevolgd.

I : Ondanks zijn katholieke thuis wordt hij op 16 jaar toch lid van de Vrijdenkersbond.

PDB : Oh, ja... Mijn vader heeft mij altijd gezegd dat hij normaal naar de kerk moest gaan, maar dat hij dat niet deed.

I : Was zijn vader ook zo gelovig?

PDB : Die was niet zo katholiek, nee, nee...Maar mijn vader zei altijd : “De baas in huis, dat was mijn moeder”. Ze zei dat ze elke week naar de mis moesten, maar naar de mis... Enfin, mijn vader ging nooit binnen in de kerk.

I : Leidde dat dan niet tot conflicten met zijn moeder?

PDB : Nee. Het zit zo. In feite wist mijn grootmoeder daar niks van. Hij ging de kerk wel binnen, bleef er een tijdje en ging dan weg. Hij ging ook heel vroeg naar de mis, zonder dat zijn moeder meeging. Tegen haar zei hij dat hij wel was geweest.

I : Hoe verging het zijn broer, Alfred?

PDB : Die is nu dood natuurlijk, maar hij heeft altijd in Sint-Niklaas gewoond. In zijn laatste jaren verbleef hij in het rusthuis van Stekene. Alfred De Block had een dochter, Maria, die volgens mij nog steeds in de streek van Sint-Niklaas woont.

I : Was Alfred ook socialist?

PDB : Nee, die is altijd werkman gebleven en is nooit partijlid geweest of heeft nooit aan politiek gedaan. Hij is nooit militant of niks geweest. Toen ik hem gekend heb, na de oorlog was hij zeker socialist, enfin hij stemde socialist. Hij is nooit militant of niks geweest. In Sint-Niklaas waren er vele kleine breigoedfabriekjes. Wel, voor de oorlog had hij zo éen of twee machines, die hij dan met zijn vrouw bediende. Na de oorlog heeft hij dat nog een tijdje blijven voortdoen en daarna is hij in een grotere fabriek gaan werken. Mijn oom en tante woonden naast ons in Sint-Niklaas.

I : Heeft de situatie bij uw vader thuis een rol gespeeld bij zijn overgang naar het socialisme en/of voor zijn breuk met het geloof?

PDB : Ik denk dat mijn vader nooit gelovig is geweest en dat hij van zodra hij wat groter werd, zo rond zijn twaalfde, dertiende, zich sterk begon te in-teresseren voor de armoede die in zijn omgeving aan-wezig was. Hij begon zich te interesseren in de poli-tiek. [aarzelt] Zijn broer kon niet lezen of schrijven, hij ging direct werken en ging niet naar school. Mijn vader is wel een tijdje naar school geweest. Nadien, toen hij al werkte, volgde hij ook nog avondschool. Hij is beginnen werken bij Bell Telephone en volgde toen ook avondschool. Het is rond die tijd dat hij lid werd van de Belgische Werk-iedenartij. Omdat hij nooit gelovig is geweest is dat heel normaal.

Met mij is het hetzelfde. Ik ben daar niet voor gemaakt en ik denk dat met mijn vader het zelfde was.

[Gesprek over zijn eigen levensbeschouwing en politiek-syndicaal engagement.]

I : Waar heeft uw vader school gelopen en was hij een goede of een slechte leerling?

PDB : Daar weet ik niks van, maar hij leerde toch zeer snel. Zo in 1914, toen hij militair was en geïnterneerd was in Nederland. Daar heeft hij lessen gevolgd. Ik denk dat hij er ingenieur in de spoor-wegen is geworden. Ikzelf heb zijn studieboeken van toen gezien met afbeeldingen van locomotieven en zo... Het is daarom dat hij in 1946 of 1947 beheerder van de Belgische Spoorwegen is geworden. [aarzelt] Toen hij nog zeer jong was begon hij al te schrijven. Hij heeft veel geschreven, in vele kranten. Wat hij zeer snel aanleerde, waren talen. Ik heb hem nooit Engels zien studeren, maar tijdens de oorlog hebben we enkele jaren in Engeland doorgebracht... Wel, hij was nog geen jaar in Engeland toen hij al artikels in het Engels schreef. Hij schreef ook in het Frans en in het Duits. Hij is vaak naar Duitsland geweest, voor bijeenkomsten van de socialistische Inter-nationale. Hij heeft mensen gekend zoals Rosa Luxem-burg en het is daarom dat we in 1940 België zijn ont-vlucht. Ten eerste omdat mijn vader in Duitsland was geweest en hij dus zeer goed wist wat voor mensen de nazi’s waren en ten tweede omdat mijn moeder joodse was.

I : Hoe heeft uw vader zijn vrouw, Rachel Hamel, leren kennen?

PDB : Mijn vader was tijdens de Eerste Wereldoorlog geïnterneerd in Nederland. Marthe Huysmans, éen van de dochters van Camille Huysmans, bezocht dikwijls de

interneringskampen in Nederland, waar mijn vader dus ook zat.

Zij bezocht er mijn vader en de andere geïnter-neerden, maar vooral zij die als socialist bekend stonden. Mijn vader was zo iemand, want hij had al aan politiek gedaan. Marthe was, ik weet niet hoe of waarom, maar zij was bevriend met mijn moeder. Op een bepaalde dag kon Marthe de kampen niet bezoeken en zij stuurde mijn moeder in haar plaats. Zo hebben ze elkaar leren kennen en na de oorlog, in 1919 zijn zij getrouwd.

I : Was een relatie wel mogelijk in zo’n inter-neringskamp?

PDB : Wel, volgens wat ze mij hebben verteld, was er éen keer per week bezoek mogelijk. Het waren geen gevangenen. Het waren geïnterneerden, dat is niet helemaal hetzelfde. Het waren geen gevangenkampen. Er konden daar cursussen gevolgd worden. Dat waren ook geen interneringskampen zoals er tijdens de oorlog ‘40-’45 in Spanje waren. Ik heb zelf mensen gekend die twee jaar opgesloten zijn geweest in de kampen in Spanje. Dat waren daar bijna gevangenkampen. Ik denk niet dat het in Nederland zo erg was.

I : Uw vader kende Camille Huysmans dan al voor de Eerste Wereldoorlog?

PDB : Ah ja, de hele familie. Zelfs na de oorlog [Wereldoorlog II, JDC] toen Huysmans te Bilzen woonde, zijn we een paar keer daarheen geweest. Naast Huysmans waren er vele vooraanstaande politici die bij ons aan huis kwamen, zowel voor als na de oorlog [Wereldoorlog II, JDC]. Ik herinner me nog dat, toen ik nog een kleine jongen was, Spaak bij ons thuis kwam.

I : Hoe was de relatie tussen Spaak en uw vader?

PDB : Die relatie was op een zeker ogenblik zeer slecht. Spaak was aanvankelijk een man van de linker-zijde, soms zelfs extreem-links.

Op een bepaald ogenblik, ik denk dat dat toen nog onder het voorzitterschap van Vandervelde was, be-sloot het partijbureau om Spaak uit te sluiten. Bij de volgende zitting van de Algemene Raad, deelde mijn vader, als partijsecretaris, aan Spaak mee dat het Bureau besloten had om hem uit te sluiten. Over die beslissing moest wel nog worden gestemd. En wanneer men dan tot de stemming is overgegaan, is iedereen van mening veranderd en heeft men Spaak toch niet uitgesloten. Spaak dacht nu dat mijn vader hem buiten wou, maar het hele partijbureau had eerst tegen Spaak gestemd en was pas nadien van mening veranderd.

I : Hield dit conflict verband met de verschillende houding van Spaak en De Block tegenover de Spaanse Burgeroorlog?

PDB : Zeker, ook. Dit komt uit Spanje [Paul De Block toont ingekaderd, rood vaantje dat zijn vader op éen van zijn missies naar het hospitaal van Onteniente, als blijk van dankbaarheid, heeft gekregen, JDC].

I : Laten we eventjes terugkeren naar de periode vóór de Eerste Wereldoorlog. Heeft uw vader door het werk bij Bell Telephone of door het dagelijkse pendelen naar Antwerpen andere socialisten leren kennen?

PDB : Dat weet ik niet. Het is wel zo dat hij graag bij Bell Telephone gewerkt heeft, want toen hij senator werd en lid was van de Commissie voor Econo-mische Zaken, dus in de jaren vijftig, had hij nog steeds goede contacten met dat bedrijf.

I : Heeft hij ooit verteld over het socialistisch milieu te Sint-Niklaas vóór de Eerste Wereldoorlog?

PDB : Zeer weinig. Hij heeft wel gezegd dat hij lid was van de B.W.P., maar niks meer. Hij was er wel bibliothecaris, ook na de Eerste Wereldoorlog. Dat deed hij samen met mijn moeder, want u moet weten, hun huwelijk bleef tien jaar zonder kinderen.

I : Was dat een bewuste keuze?

PDB : Ik denk het niet, want mijn moeder heeft een miskraam gehad. Dat was, geloof ik, in 1926 of in 1927. Zolang zonder kinderen was dus geen bewuste keuze.

I : Wat heeft hij verteld over zijn legerdienst?

PDB : Het enige wat ik weet, is dat hij ontmijning deed, maar hij heeft mij nooit veel over zijn leger-dienst verteld. Wel dat hij bijzonder lang was, door de oorlog en dat hij na de oorlog bij de ont-mijningsdienst werkte. Dat was eind 1918 en begin 1919. Maar waar dat was, dat weet ik niet meer.

I : Wat vond hij van de materiële toestand van de interneringskampen?

PDB : Hij heeft er niet zo veel over verteld, maar het eten was er niet zo slecht. Het was ook geen nor-maal leven, want ze mochten het kamp niet ver-laten. Ik denk dat, als ik hem er zo over hoorde praten, het een leven was zoals in kostscholen, dus streng, maar niet onmenselijk. Het eten was goed, zonder echt geweldig te zijn. Mijn vader was geen moeilijk mens, alhoewel hij graag lekker at.

I : Wat vertelde hij over de socialistische beweging in de kampen, over de Bond van Belgische arbeiders in Nederland en hun krant de Belgische Socialist?

PDB : Daar weet ik niets van, enkel dat hij toen ook artikels schreef.

I : Tijdens zijn internering leerde uw vader zijn latere vrouw kennen. Was zij toen al socialistisch?

PDB : Ja, want zo heeft zij Marthe Huysmans leren kennen, door de Internationale.

I : Uit wat voor een milieu kwam uw moeder, Rachel Hamel, vandaan ?

PDB : Haar ouders waren diamanthandelaars, joodse, begoede burgerij. Want, u moet weten dat het mijn moeder was die mijn vader goede manieren en het beschaafd Nederlands aanleerde.

Mijn vader sprak het dialect van Sint-Niklaas. Mijn moeder heeft mijn vader wat beschaving bijgebracht.

I : Hoe stonden Rachels bourgeois ouders tegenover het huwelijk van hun dochter met een Vlaamse ar-beiderszoon?

PDB : Mijn vader had toen al veel artikels ge-schreven. Hij was bevriend met Marthe en Camille Huysmans. Ik denk dat hij niet meer werd aanzien als een simpele werkman. Het is correct dat hij uit een arbeidersmilieu stamde, maar ik heb nooit horen zeggen dat hij niet met zijn schoonouders kon opschieten. Ze konden het zeer goed met elkaar vinden, want mijn grootouders kwamen, na de Eerste Wereldoorlog, regelmatig bij ons, te Jette op bezoek. Mijn grootvader is gestorven, ik denk net voor de oorlog, in 1939. Hij werd begraven op het joods kerk-hof te Putte, bij Antwerpen. Mijn grootmoeder werd tijdens de oorlog gearresteerd door de Duitsers en is in het kamp van Dachau omgekomen. Mijn grootmoeder (mijn moeder had geen broers of zussen) kwam uit een familie van twaalf kinderen. Slechts twee of drie hebben de oorlog kunnen overleven door bijtijds te vluchten naar Amerika. De rest werd ook gedeporteerd en is in de concentratiekampen overleden. Na de oorlog, heeft mijn moeder geprobeerd hen terug te vinden, maar ze heeft hen niet gevonden. Ze waren allemaal dood. Ik weet nog dat wij, toen we tijdens de oorlog in Engeland waren, de dood van mijn groot-moeder, te Dachau, hebben vernomen. Dat was in 1943.

I : Dat kwam hard aan?

PDB : Ja, we vroegen ons af hoe dat mogelijk was. We wisten eigenlijk niet hoe het ginds was en... [aarzelt]. We hebben het nieuws vernomen via het Rode Kruis. Om terug te keren naar uw vraag, ik heb dus nooit gehoord dat mijn vader het niet goed met zijn schoonouders kon vinden.

I : Na de Eerste Wereldoorlog zijn uw vader en moeder naar België gekomen. Waarom bleven ze niet in Neder-land?

PDB : Wel, mijn vader werkte hier. Hij was Belgisch militair. Hij is naar België teruggekeerd en deed dienst bij de ontmijning. U moet ook weten dat in die tijd de vrouw haar man volgde en bovendien had mijn moeder niet bepaald een beroep. Ze had wel gestudeerd en was reeds vóór de Eerste Wereldoorlog in België geweest. Ze is voor het eerst naar Brussel gekomen in 1910 of 1911, samen met haar ouders, die diamant-handelaars waren en dus reisden om diamanten te verkopen.

I : Hoe reageerden Augusts ouders op het huwelijk?

PDB : Dat weet ik niet.

I : Na vier jaar afwezigheid, met een joodse ver-loofde naar huis terugkeren...

PDB : Meer dan vier jaar, hé... Het einde van de oorlog was in 1918, maar ik denk dat hij pas later is teruggekeerd uit Nederland. Het is zeker niet zo dat op 11 of 12 november al in Sint-Niklaas was. Hij is er langer gebleven omdat de kampen niet dadelijk werden geopend. Hij is dus nog zes of zeven maanden in de kampen moeten blijven.

I : Had uw vader in de loop van de Eerste Wereldoorlog contact met thuis?

PDB : Dat weet ik niet.

I : Na Wereldoorlog I komt August naar Sint-Niklaas terug en wordt er in 1919 B.W.P.-secretaris. Hoe is hij dit kunnen worden ondanks vijf jaar afwezigheid?

PDB : Ten eerste was Sint-Niklaas en heel Vlaanderen zeer katholiek zodat er niet bijzonder veel kandi-daten waren. Dus, ik veronderstel dat, wanneer hij terugkwam, mijn vader zijn vooroorlogse functie terug heeft opgenomen.

I : Op welke manier participeerde uw moeder, als vrouw van de lokale partijsecretaris in de socia-listische beweging te Sint-Niklaas?

PDB : Ze was lid van de Vrouwenbond, ze zat in de bibliotheek... In die tijd beredderde ze ook het hele secretariaat van mijn vader. Soms schreef ze, in eigen naam, éen of twee artikels of schreef ze ar-tikels voor mijn vader, wanneer die daar geen tijd voor had. Ik weet ook dat ze in Sint-Niklaas een bioscoop hebben gerund, waarover mijn moeder zich ook ontfermde. Mijn ouders deden alles samen. Wanneer mijn vader naar een vergadering moest, dan ging mijn moeder mee. Ik heb mijn moeder, toen ik klein was weinig gezien omdat wanneer mijn vader vertrok, dan ging zij altijd mee. Mijn moeder volgde steeds mijn vader. Voor de oorlog van 1934 tot 1940 hadden we een dienstmeisje die de ganse dag bij ons was, zodat mijn moeder zich niet met ons hoefde bezig te houden.

I : Had ze dat meisje ook al in Sint-Niklaas?

PDB : Nee, in Sint-Niklaas nog niet, ook niet wanneer Norma, mijn zus, in 1929, werd geboren.

I : Uw ouders blijven vijftien jaar in Sint-Niklaas. Enkele speciale herinneringen?

PDB : Het enige wat ik nog weet, is wat mijn vader me zelf heeft verteld. In 1934 was het de B.W.P. die hem heeft gevraagd om als partijsecretaris naar Brussel te komen. Mijn vader wou eigenlijk liever in Sint-Niklaas blijven. Door de gemeenteraadsverkiezingen, die in 1932 hadden plaatsgevonden, wist hij dat bij de volgende plaatselijke verkiezingen de B.W.P. de meerderheid zou veroveren. Dan zou hij burgemeester van Sint-Niklaas kunnen worden.

I : Was dat zijn grote ambitie?

PDB : Ja, maar de B.W.P.-nationaal hebben hem, in 1934, gevraagd om partijsecretaris te worden en hij heeft dat dan aanvaard.

I : Hij heeft die functie niet aanvaard omdat hij ontgoocheld was over het feit dat de gemeentelijke verkiezingsoverwinning van 1932 de B.W.P. niet in het schepencollege had gebracht?

PDB : Nee, integendeel. Ik denk dat het net daarom is dat hij mij vertelde dat hij graag in Sint-Niklaas was gebleven. Hij was er zelf van overtuigd dat indien hij in Sint-Niklaas was gebleven dan zouden de socialisten in 1938 de meerderheid behalen.

I : Hij was er sterk van overtuigd dat hij de katholieke meerderheid zou kunnen breken?

PDB : Ja, zeker.

I : Was hij erg geliefd in Sint-Niklaas?

PDB : Ik denk dat hij heel geliefd was, zelfs buiten zijn partij.

I : Ook bij de katholieken?

PDB : Ja, er was natuurlijk wel wat veranderd op het moment dat ik wat ouder werd en me begon te in-teresseren in de politiek, maar mijn vader was steeds graag gezien.

I : Hij was van 1921 tot 1934 ook lid van de Oost-Vlaamse provincieraad.

PDB : Ja, maar daar vertelde hij nooit iets over.

I : Welke socialistische partijbonzen hebben er in 1934 op aangedrongen dat De Block partijsecretaris werd?

PDB : Naar wat hij mij vertelde, was het vooral Vandervelde die mijn vader naar Brussel wilde laten komen.

I : Hoe was zijn relatie met Hendrik De Man?

PDB : Hij heeft me niet zo veel verteld over De Man, ... ja, hij heeft me er toch een beetje over verteld. Ik denk dat hij De Man zeer hoog achtte. Het is wel zo dat mijn vader achteraf zei dat De Man fouten had gemaakt omdat hij [aarzelt]... Hij had niet genoeg vertrouwen.

De Man was iemand, die een bepaald doel voor ogen had en dat op om het even welke manier wilde realiseren. Ik denk dat dat zijn grote fout was. Het is ook zo dat De Man bepaalde maatschappijvisies en bepaalde organisaties van nazi-Duitsland bewonderde. Hij heeft niet geaarzeld om de Duitsers dan ook te volgen... Men kan inderdaad enkele organisaties van de nazi’s bewonderen, maar daarom moet je ze nog niet in de praktijk brengen met de dictatuur en dergelijk meer. Mijn vader had ook boeken van De Man in zijn biblio-theek staan. Ik denk dat ze goed met elkaar op-schoten.

I : Uw vader kon zich vinden in de Plan-ideologie van Hendrik De Man?

PDB : Mijn vader is altijd heel soepel geweest, ook op ideologisch vlak.

I : Waarom ging uw vader tijdens de Spaanse Burger-oorlog naar het hospitaal van Onteniente? Wat deed hij daar?

PDB : Naar wat hij me vertelde, ging hij uit soli-dariteit. U moet weten dat mijn vader in Spanje nooit heeft gevochten. Hij heeft er nooit een geweer vast-gehouden. Hij begeleidde konvooien met hulpgoederen. De B.W.P. organiseerde in België in konvooien en hij, als partijsecretaris, begeleidde die naar Spanje. Van zodra ze ter plaatse waren, werd alles uitgeladen en verdeeld. Daarna keerden ze naar België terug. Mijn vader heeft nooit een gans jaar of zes maanden in Spanje verbleven. Het was zijn taak als partij-secretaris om de hulpkonvooien, met voedsel en dekens, die uitgingen van de partij te vergezellen. Hij bleef nooit langer weg dan enkele weken. Af en toe bracht hij ook kinderen uit Spanje mee. Hij bracht die dan onder bij enkele gezinnen. Ook wij hadden, tot net voor het uitbreken van de oorlog [Wereldoorlog II, JDC] drie Spaanse kinderen bij ons.

I : Heeft uw vader nooit bezwaren tegen die opdracht geuit, wegens het gevaar dat hij in Spanje liep?

PDB : Mijn vader had niet gauw schrik. Mijn moeder zal wel ongerust geweest zijn, maar ook zij was een moedig iemand. In 1944 dienden mijn ouders, als burgers, in het leger. Mijn moeder is toen naar Duitsland gegaan, terwijl mijn vader in België bleef. Mijn moeder werkte voor het U.N.R.A., een inter-nationale organisatie, ten behoeve van de burgers van de bezette landen. Mijn moeder was dus ook wel wat gewend. Mijn beide ouders behoorden tot het Engelse leger. Ik heb nog foto‘s van hen in uniform [toont foto’s].

I : In welke zin kan uw vader als vlaamsgezind worden bestempeld?

PDB : Mijn vader was een Vlaming en hij vond het schandalig dat, bijvoorbeeld in het leger de offi-cieren geen Vlaams konden spreken. Mijn vader stond dus onder het commando van officieren die geen Vlaams spraken. Hij heeft gestreden voor de Vlaamse Beweging omdat hij dergelijke misstanden wou verhelpen. Lange tijd heeft hij de Vlaamse belangen verdedigd, maar op een zeker ogenblik, in de loop van de jaren ‘65 tot ‘70, realiseerde hij zich dat de Vlamingen begonnen te overdrijven. Hij woonde toen in Brussel en hij vond dat de Vlamingen naar een vorm van weerwraak zochten in Brussel. Veel Vlamingen dachten dat hun franstalige verdrukkers Brusselaars waren, maar ze hebben er nooit aan gedacht dat ze werden gepest door hun eigen Vlaamse, maar franstalige burgerij. Maar inderdaad, mijn vader was vlaamsgezind.

I : Zijn taalstrijd was eigenlijk een klassenstrijd, maar dan op het culturele vlak.

PDB : Ja, maar er is nog iets. Kent u Fayat?

I : Hendrik Fayat?

PDB : Inderdaad. Hendrik Fayat was ook vlaamsgezind, maar hem was het te doen om in de kijker te lopen. Fayat was, op politiek vlak, bijna Vlaams-radicaal, maar hij zond zijn eigen kinderen wel naar een frans-talige school te Kortrijk. Er was niet enkel Fayat. Er waren nog andere politici die overdreven en die zich als flamingant opstelden enkel om in de belang-stelling te komen. Zulke mensen waren er ook in het Waalse kamp. Zij wilden aan het talenvraagstuk eigen-lijk niks veranderen, enkel er voordeel uit halen. Mijn vader heeft nooit kunnen aanvaarden dat men het talenvraagstuk misbruikte om er politiek voordeel uit te halen. Hij vond die polarisatie een kwalijke zaak. Hij heeft mij ook veel verteld over de verneder-landsing van de Gentse universiteit. Het was volledig correct om voor een Vlaamse universiteit te strijden. Te Sint-Niklaas aanvaardde de ambtenaar van burger-lijke stand, bij de registratie van geboorte, geen Vlaamse namen. Enkel Franse of Latijnse. Mijn vader wou mijn broer laten inschrijven als ‘Gust’, maar dat heeft men geweigerd. ‘Auguste’ mocht wel. Het waren zulke wantoestanden waar men vader tegen inging.

I : U zei dat uw vader, naast Engels en Frans, ook Duits beheerste. Hoe en waar heeft hij die kennis verworven en op welk vlak heeft hij die kennis aan-gewend?

PDB : Dat heeft hij me nadien verteld. Hij ging vanaf 1934, dus nadat Hitler aan de macht was gekomen, clandestien naar Duitsland. Hij moest daarbij uiterst voorzichtig zijn om niet gearresteerd te worden.

I : Waarom ging hij in die omstandigheden naar nazi-Duitsland?

PDB : Om de socialisten daar te helpen, hen te onder-steunen. Ik denk dat een partij, of het nu een socia-listische is of een andere, die wordt verdrukt door een dictatuur, zich gesteund moet voelen.

Mijn vader moest dus, als partijsecretaris, de Duitse kameraden steunen.

I : Ging hij in persoonlijke naam naar Duitsland of als vertegenwoordiger van de B.W.P.?

PDB : Nee, hij ging in naam van de partij. Die zaken hebben zich voorgedaan tussen 1934 en 1940 en dat is alles wat ik er nog van weet.

I : 1940, de oorlog...

PDB : In 1940 breekt de oorlog uit en de B.W.P. be-sluit om naar Bordeaux te vertrekken. We zijn dus vertrokken met de auto en ik weet niet waarom, maar we zijn te laat aangekomen in Bordeaux. In Bordeaux lag namelijk de boot, die ons naar Engeland zou brengen. Wel, we zijn dan verder gereden en ik her-inner me dat we toen in een lange file hebben gestaan. Mijn vader en zijn gezin was gevlucht samen met Piot, de franstalige B.W.P.-secretaris. We zijn tot het zuiden van Frankrijk gereden. Uiteindelijk zijn we gestopt in een klein dorpje, eigenlijk niet meer dan een gehucht, Arthez-de-Béarn [dep. Pyrénées-Atlantiques, JDC]. Daar hebben we een huis gevonden en we zijn er gebleven tot 1942.

I : Waarom zijn jullie uit België gevlucht? Was er een reëel gevaar?

PDB : Ja, mijn moeder was joodse en dan met de Duitsers... Trouwens, mijn grootvader uit Sint-Niklaas, die bij ons te Jette woonde, is in 1940 ge-bleven. Helemaal alleen. Op een zeker ogenblik heeft hij ons een brief geschreven waarin hij ons meedeelde dat de Duitsers amper Brussel hadden veroverd of ze kwamen al aanbellen. Ze vonden enkel maar een oude man die ze verder met rust hebben gelaten. De Duitsers kwamen dus eens kijken of mijn ouders er niet waren. Mijn grootvader is uiteindelijk gestorven in 1942. Tijdens de oorlog is hij te voet van Brussel naar Sint-Niklaas gegaan. Van zodra de oorlog was uitgebroken, woonde hij in ons huis te Jette.

Op een bepaald ogenblik, in 1942, (was het omdat hij geen geld meer had?), is hij te voet naar Sint-Niklaas vertrokken. Hij is daar een tijdje gebleven en wou uiteindelijk per trein naar Brussel terug-keren. Hij ging naar het station van Sint-Niklaas en is daar plots overleden.

I : Waar leefden jullie van tijdens jullie verblijf te Arthez?

PDB : We leefden van... Ik weet niet waar het vandaan kwam, maar we leefden van geld dat uit Zwitserland kwam. Ik weet niet van wie het geld juist kwam. Daar-naast hielp mijn vader de boeren. Hij hielp onder andere met de maïsoogst. In 1942 hoorden we het gerucht dat de Amerikanen Tunesië gingen binnenvallen en dat de Duitsers Vichy-Frankrijk zouden gaan be-zetten. We moesten dus opnieuw vluchten, maar het probleem was dat we nu doorheen Spanje moesten trekken.

I : Hoe was het leven in Arthez?

PDB : Zeer goed.

I : Hoe waren de contacten met de inwoners van Arthez?

PDB : Heel goed. We waren zeer goed bevriend met de plaatselijke notaris. Ik zal u een kleine anekdote vertellen. De beenhouwer van Arthez wist niet hoe hij rundskoppen moest verwerken. Mijn moeder heeft hem dat geleerd, zodat hij het vlees kon verkopen. We waren dus graag gezien. Mijn vader werkte op het veld, ik en mijn broer bezochten de omliggende boerderijen. We leefden er zoals de plaatselijke boeren. Af en toe ging mijn vader wel eens naar Toulouse, waar er zich éen of ander bureau voor de opvang van vluchtelingen, éen of andere Belgische vereniging bevond.

I : Hoe zijn jullie uiteindelijk Frankrijk ontvlucht?

PDB : Op een dag kregen we het bezoek van een jezuïetenpater. Mijn vader maakte een praatje met hem en vertelde hem dat hij socialist was. De pater zei hem dat het hem niet veel uitmaakte en dat hij enkel met de Belgische vluchtelingen wou kennismaken. Ze praatten wat en de jezuïet vertrok weer. Een maand later kwam hij terug. Mijn vader kwam er toen achter dat die pater, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, aan de zijde van Franco had gestaan. Ze raakten weer aan de praat en op een bepaald moment zei mijn vader hem dat hij naar Engeland wou vertrekken. Voordien had mijn vader al enkele voorstellen gehad om te vluchten, dat heeft hij mij verteld. Ooit heeft hij de gelegenheid gehad om naar Mexico te gaan, maar hij zou dan vooraf moeten vertrekken en wij zouden pas later kunnen volgen. Mijn vader heeft dat geweigerd.

I : Hij wou zijn vrouw en kinderen niet achterlaten?

PDB : Inderdaad. Op een bepaald ogenblik heeft die jezuïet voor visa gezorgd om, met zijn vrouw en kinderen, maar onder een valse naam, door Spanje te kunnen reizen. Op die manier zijn we er in geslaagd om op twee dagen door Spanje te trekken.

I : Hadden uw vader en moeder geen angst om betrapt te worden?

PDB : Natuurlijk. Wij waren nog te klein om bang te zijn, maar ik weet nog dat we de trein namen en dat we ergens gestopt zijn en daar in een hotel hebben overnacht. Rond drie à vier uur ‘s nachts werd er op onze kamerdeur geklopt. Het was de Spaanse politie. En toen, en dat weet ik heel zeker, werd mijn vader echt bang. Hij dacht dat het was afgelopen. De politie heeft echter niet gezien dat onze paspoorten vals waren en zonder verdere moeilijkheden zijn we in Lissabon aangekomen. Daar hebben we twee maanden in een hotel verbleven.

I : Hoe zijn jullie in Engeland terechtgekomen?

PDB : Ik weet daar niet zo veel meer van. Op een bepaald moment vertelde mijn vader dat we zouden vertrekken. We zijn zo lang in Portugal gebleven om-dat hij nog steeds wachtte op onze visa voor Mexico, waar hij het liefst heen wou gaan. Maar niet zonder ons. Mijn vader slaagde er echter niet in om voor ons visa voor Mexico in handen te krijgen. We konden wel samen naar Engeland gaan waarbij we de keuze hadden tussen een overtocht per boot of met het water-vliegtuig. Mijn vader heeft daar lang over getwijfeld omdat die watervliegtuigen niet bijzonder snel gingen en ‘s nachts vaak werden beschoten. Uiteindelijk heeft hij besloten om onze bagage per boot naar Engeland te zenden en wij zijn met het watervliegtuig vertrokken. De boot met onze bagage is onderweg ver-dronken. We zijn in april 1942 in Engeland aan-gekomen, in Liverpool. Daar hebben we de trein genomen, zodat we de volgende dag in Londen waren. Daar moeten bepaalde organisaties bestaan hebben die zich met de opvang van vluchtelingen bezighielden, want we hebben de hele tijd een appartement moeten delen met andere Belgen. Op een bepaald ogenblik, ik weet niet wanneer juist, is mijn vader onze kamer binnengekomen en hij zei : “Ik heb een appartement gevonden. Heel mooi en helemaal niet duur”. Dat was in Kensington. Pas nadien zijn we er achter gekomen waarom dat mooie appartement niet zo duur was. Het lag namelijk niet zo ver van een gasfabriek, die vaak werd gebombardeerd door de Duitsers.

I : Had uw vader vlug contact met de andere Belgische socialisten die ook te Londen verbleven?

PDB : Dat weet ik niet. Wel is het zo dat wij een maand na onze aankomst in Engeland op school zaten. Mijn vader is beginnen werken als ambtenaar bij éen of ander, Belgisch ministerie.

I : Wanneer is hij beginnen werken?

PDB : Pas tegen het einde van het jaar... Nee, het was eerder. Wij zijn in september terug naar school gegaan en toen was hij al aan het werk.

I : Wat deed hij dan tussen jullie aankomst in april en augustus/september?

PDB : Wat hij juist deed, dat weet ik niet, maar hij was niet dikwijls thuis. Hij zocht andere socialisten op zoals Huysmans en Spaak. Hij heeft ook voor de radio gewerkt. Hij heeft enkele keren een voordracht voor de radio gehouden. Dat herinner ik mij nog goed, want hij was dat niet gewoon. Dus hij oefende zijn articulatie samen met mijn moeder. Spreken voor de radio was iets wat hij daarvoor nog nooit gedaan had.

I : Wat was zijn rol in de Belgische, socialistische kringen te Londen?

PDB : Ik denk niet dat de partij te Londen een actieve rol speelde...[ Weidt uit over zijn school-tijd en vakanties in Engeland].

I : In 1944 nam uw vader dienst in het O.M.A....

PDB : Ja, en mijn moeder ook. Zij diende bij U.N.R.A., een dienst die zich ook bezighield met burgerlijke zaken. Terug in België, bleef mijn vader steeds in Brussel, terwijl mijn moeder naar Duitsland moest gaan. Zij deed dienst in de zone die door het Franse leger was bezet. Mijn moeder kreeg echter ernstige problemen en mijn vader is haar in Duitsland moeten gaan halen. Ik weet dat nog zeer goed, want dat was op het moment dat wij terugkwamen uit Engeland en niemand ons, bij onze aankomst te Oostende, kwam ophalen.

I : Wat voor een problemen waren dat?

PDB : Mijn moeder had te veel geprotesteerd tegen de wandaden die de Franse soldaten jegens de Duitse be-volking begingen. Mijn moeder wou aangifte doen van Franse soldaten die de lokale bevolking hadden bestolen.

Men had haar daarom het leven onmogelijk gemaakt en zij had bijgevolg een brief geschreven naar mijn vader die direct naar Duitsland vertrok om haar te gaan halen. Hij werd vergezeld door kolonel Bradley van het Amerikaanse leger, die hij op de éen of andere manier had leren kennen. Het heeft zeker een week geduurd voordat mijn ouders uit Duitsland waren teruggekeerd.

I : Is uw moeder na dit incident uitgetreden?

PDB : Ja, zij is teruggekomen en direct uitgetreden. Het was afgelopen. Vader is nog een tijdje bij het O.M.A. gebleven. Maar in de loop van 1945 is hij toch ook uitgetreden.

I : Werd hij direct nadien directeur bij Vooruit?

PDB : Nee, nee. Ik weet niet of hij toen nog werkte bij het O.M.A., maar hij heeft nog een tijdje met Van Acker samengewerkt in wat men de ‘Kolenslag’ noemt. Hij hield zich bezig met het rekruteren van Italianen en Duitsers, vooral Duitse gevangenen om hen in de mijnen te werk te stellen. Ook nadat hij het O.M.A. had verlaten bleef hij medewerker van Van Acker, dus van 1945 tot 1946, tot hij directeur van Vooruit werd. Ik denk dat hij op het kabinet van Van Acker werkte, niet op éen of ander ministerie. Voordat hij in dienst trad bij Vooruit, was hij al senator, eerst gecoöpteerd, later provinciaal. Er was bij ons, na de oorlog een financieel probleem. Al het geld dat mijn vader tijdens de oorlog had ontvangen vanuit Zwitser-land, moest hij nu terugbetalen. Als senator ver-diende hij toen vijf- à zesduizend frank per maand. Hij had nood aan een job die meer geld in het laatje bracht, want als medewerker op het kabinet-Van Acker verdiende hij bijna het dubbele. Het is daarom dat men hem de baan bij Vooruit heeft voorgesteld. Er stak echter een addertje onder het gras.

Zolang mijn vader senator was, werd hij slechts halftijds als directeur van Vooruit betaald, terwijl hij elke dag werkte. Mijn vader zetelde zowel in het Europese, als in het Belgisch parlement. Het is dus correct dat mijn vader niet dagelijks op Vooruit aanwezig was. Vaak vertrok hij op maandagochtend naar Vooruit, te Gent en keerde op dinsdagmiddag terug, omdat er dan vaak een zitting was in de Senaat. Hij had een kamer in het gebouw van Vooruit. Op donderdag vertrok hij weer naar Gent en kwam op zaterdag weer terug. In die tijd zijn we ook van Jette naar Sint-Lambrechts-Woluwe verhuisd.

I : Hoe verging het uw moeder na Wereldoorlog II? Volgde ze nog steeds even getrouw uw vader?

PDB : Nee, dat verminderde wel. Na de oorlog hadden we ook geen kindermeisje meer. Ze ging nochtans vaak met mijn vader mee, bijvoorbeeld, wanneer hij naar Gent ging. Maar ze ging ook mee naar het Europees Parlement te Straatsburg en naar andere vergaderingen en recepties. Nadien is ze ziek geworden. Ze leed aan aderverkalking.

I : Wanneer is zij gestorven?

PDB : Op 11 december 1969.

I : Bleef uw vader nadat hij de Vooruit en de Senaat had verlaten, in 1959, nog politiek actief?

PDB : Hij bleef nog vele vergaderingen volgen, hier in de B.S.P.-afdeling van Woluwe. Hij is nog in 1956 naar China geweest. Dat land heeft hij zelfs twee keer bezocht, in 1956 en in 1966. Hij was lid van de Vereniging België-China, waarvan Marthe Huysmans de voorzitster was. De eerste keer dat hij naar China ging, was het land nog niet officieel door België er-kend. Ik herinner mij dat ik een keer met hem naar Nederland ben geweest om enkele Chinese kennissen te ontmoeten. Mijn vader wou in 1976 nog een derde keer gaan, maar hij was er te oud voor geworden.

Dat jaar is hij wel nog naar Arthez-de-Béarn gereisd. Dat waren vriendschapsbanden die bleven bestaan. Mijn vader was nochtans iemand die, bij het eerste contact zeer koel overkwam. Toen ik vroeger vrienden bij mij thuis uitnodigde, deed ik dat enkel wanneer ik hen verzekerde dat mijn vader niet thuis was. Wanneer hij er niet was, wilden ze wel binnenkomen. In het om-gekeerde geval wilden ze dat niet. Maar voor publiek kon hij zeer goed spreken, op meetings en dergelijke. Ik heb hem vaak gezien op meetings in het Sportpaleis van Gent, in Sint-Niklaas enzovoort. Ik ging vaak met mijn vader mee, want toen hij wat ouder begon te worden, zo rond zijn vijftigste, werden zijn ogen wat slechter en hield hij er niet meer van om ‘s avonds nog te rijden. Dus ik ging altijd mee om te rijden.

I : Waarom is hij bij Vooruit weggegaan?

PDB : Ja, hij heeft woorden gehad met Anseele, de zoon, niet met de vader, over de krant Vooruit.[...] Anseele wou als lid van de beheerraad van Vooruit de ganse krant besturen en leiden. Mijn vader weigerde dat. Op een bepaald ogenblik was er een probleem met het personeel en Anseele weigerde mijn vader te steunen. Wel mijn vader is dan gestopt met Vooruit. Hij wou echter nog éen jaar in de Senaat blijven, maar het was Anseele die hem ook daar deed ver-trekken.

I : Uw vader is gestorven in...

PDB : Dat was in 1979. Ik was op mijn werk toen zijn werkster telefoneerde en me zei dat ze bij mijn vader aanbelde, maar dat hij niet antwoordde. Ik ben er heen gegaan. Ik had een sleutel van zijn appartement. Ik heb hem gevonden, dood, naast zijn bed. Hij is overleden aan een hartaanval.

I : Ik denk dat we hierbij kunnen afsluiten. Bedankt voor de bereidwillige samenwerking.

PDB : Geen dank.

 

BIJLAGE II : “ONTWERP VAN GEMEENTELIJK KIES-PROGRAMMA” (1932)[589]

 

1 . ZELFSTANDIGHEID DER GEMEENTEN

 

Grootere zelfstandigheid en uitbreiding van het ar-beidsveld der gemeenten. Strijd tegen de beperkingen, die door de wetten en de hoogere besturen worden opgelegd, vooral met het doel een gezond en breed opgevat democratisch bestuur steeds meer te be-lemmeren.

 

2 . FINANCIEN

 

A. Democratische belastingen, zoo opgevat dat in de mate van het mogelijke, alle burgers betalen in even-redigheid met de middelen waarover zij beschikken.

 

B. Maatregelen om bij het aanleggen of openen van nieuwe straten grondspeculatie te verhinderen.

 

C. Maatregelen om de openbare diensten der stad beter uit te baten, zoodanig dat voor een minimum van uit-gaven, een maximum van opbrengst wordt verkregen.

 

3 . ONDERWIJS

 

A. Omvorming van de bestaande stedelijke bewaarschool in een modernen kindertuin. Oprichten van stedelijke kindertuinen in de verschillende wijken der stad.

 

B. Verbetering van het leermateriaal, der klassen en onderwijsmethoden in de bestaande stadsscholen.

 

Oprichten van nieuwe stadsscholen in de wijken die daarvoor in aanmerking komen.

 

C. Oprichting van een Rijksmiddelbare school voor meisjes. Herinrichtng, verbetering van klassen, leer-materiaal enz. der bestaande rijksmiddelbare school voor jongens.

 

D. Samenwerking met het Rijk, voor het inrichten van een atheneumonderwijs in de stad.

 

E. Inrichting van een of meer speciale klassen voor achterlijke en zwakke kinderen.

 

F. Organisatie van de kinderbewaking gedurende de uren dat de ouders op de fabriek werken.

 

G. Uitbreiding en degelijkere organisatie der school-reizen. Inrichting schoolkoloniën.

 

H. Inrichting van een dienst stortbaden voor de schoolkinderen.

 

I. Uitbreiding en verbetering van het technisch en speciaal onderwijs o.m. door uitbreiding der nijver-heidschool - in de allereerste plaats streven naar een volledige textielschool-; inrichting van een stedelijk huishoudonderwijs, verbeteringen in aca-demie en muziekschool, oprichten eener handelsavond-school, voor aanleeren van vreemde talen en alle andere vakken die verband houden met handel en nijverheid. Al de stedelijke onderwijsinrichtingen moeten de politieke en godsdienstige overtuiging van iedereen eerbiedigen.

 

J. Volledige onzijdigheid, aanvulling en alzijdige uitbreiding der stadsbibliotheek.

 

 

4 . WONINGBOUW

 

A. Geven van voorlichting en raad aan de eigen-bouwers, om te bewerken dat de arbeiderswoningen, zonder grootere kosten, een meer esthetisch uitzicht krijgen.

 

B. Bouwen op grootere schaal van gezonde ar-beiderswoningen.

 

C. Strijd tegen de krotten.

 

5 . OPENBARE DIENSTEN

 

A. Rechtstreeksche in bedrijfneming door de stad de diensten van openbaar nut, zoals reinigheids- en ruimdienst.

 

B. Inrichting van den waterdienst op volledigen handelsvoet, die aan de inwoners alle gemak geeft om stadswater te nemen.

 

C. Strenge toepassing der contracten met gas en electriciteit, voor het eerste de hoedanigheid nagaan en voor de electriciteit regelmatig de spanning.

 

D. Strenge toepassing van het beginsel der openbare aanbesteding voor alle diensten en voor de uitvoering van alle werken, die door de stad niet in regie uit-gebaat worden.

 

6 . STATUUT GEMEENTEPERSONEEL

 

A. Syndicale erkenning.

 

B. Oprichting van een stedelijken personeelraad, in dewelke het personeel en het bestuur vertegenwoordigd zijn, en die voor doel heeft om voorgestelde her-vormingen te onderzoeken, alsmede om advies uit te brengen bij het beslechten van geschillen.

 

C. Behoorlijke loon- en werkvoorwaarden voor het gemeentepersoneel.

 

D. Verbod aan alle gemeentebedienden en over het algemeen aan allen die in dienst van de stad staan, om buiten hunne werkuren nog betrekkingen waar te nemen bij particulieren, zelfs dan als deze maar enkele uren per week in beslag nemen.

 

7 . OPENBARE GEZONDHEID

 

A. Geleidelijke verbetering en herbouwing van het rioolnet, om daardoor de overstromingen onmogelijk te maken.

 

B. Oprichting van een gemeentelijke wasscherij met aanhechting van een stortbadinrichting.

 

C. Uitbreiding der kuipbadinrichting, betere uit-bating van deze inrichting en bouwen van een stede-lijke zwemkom, die voldoet aan alle eischen van zuiverheid, zekerheid, gezondheid, enz.

 

D. Dienst van ernstig toezicht op de levensmiddelen; melk, boter, levensmiddelen enz.

 

8 . SOCIALE DIENSTEN

 

A. Tusschenkomst der stad om de raadplegingen voor zwangere vrouwen, zuigelingen, kinderen van 2 tot 3 jaar te verbeteren en deze geleidelijk zóó in te richten, dat de lokalen en deze diensten zelf geheel beantwoorden aan de eischen der moderne wetenschap. Opleiding en onderrichting der toekomende moeders, raadgevingen ten huize door bevoegde verpleegsters, dit alles om met alle middelen den strijd tegen de kindersterft aan te binden.

 

B. Bouwen van een modern moederhuis (materniteit), algeheele herinrichting van kliniek en hospitaal, zoodat er geleidelijk toe gekomen wordt deze volledig te doen beantwoorden aan de eischen gesteld door de geneeskunde.

 

C. Oprichting van een dagkrib, modern uitgerust en voorzien van een inrichting voor Ultra-violet-straalen, welke gratis ten dienste zal staan van min-vermogenden.

 

D. Breedere aanmoediging van werken met een sociaal karakter, zooals ziekte, werkloosheid, enz.

 

E. Bouwen van huisjes voor ouden paren. Eerbiediging van de politieke en wijsgerige overtuiging van allen die in stadsinrichtingen worden opgenomen.

 

9 . OPENBARE WERKEN

 

A. Planmatige verbetering en herbestrating der oude straten.

 

B. Maatregelen om in de nieuwe straten de bestrating in ordelijken staat te brengen.

 

C. Uitbreiding der stad volgens een bepaald en rationeel uitbreidingsplan. Zoo haast besloten wordt tot het openen van een nieuwe straat wordt deze volledig in regel gebracht.

 

D. Verbetering der landbouwwegen.

 

E. Aanleggen van openbare speelpleinen.

 

F. Verbetering en verfraaiïng der stad. Bouwen van een behoorlijk stadstheater, voor zoo ver de finan-cieele middelen der stad dit toelaten en voor zo ver meer noodzakelijke werken een oplossing hebben ge-kregen.

 

G. Bouwen van openbare waterplaatsen voor vrouwen en mannen.

 

** AANHANGSEL **

 

Het lijkt ons onnoodig eenige verklaring op te nemen in het gemeentelijk programma, aangaande het gebruik der taal. Sint-Niklaas ligt in het hartje van Vlaan-deren, de taalwetten moeten met de meeste zorg worden toegepast. Het beheer der stad moet in alles volledig Vlaamsch zijn. Eenige afwijking op dien regel kan door de soc. partij niet worden aanvaard of geduld.

                                                                         Getekend,

 

                                                                         AUG. DE BLOCK

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[588] B. DE GRAEVE, Oral History en de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in :

AMSAB-Tijdingen, 1983, blz. 57-65.

B. DE WEVER, Mondelinge geschiedenis, in : J. ART (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van

mijn gemeente? Deel I . 19de en 20ste eeuw, Gent, 1993, blz. 61-67.

[589] AMSAB, BWP-afdeling Sint-Niklaas, verslagboek partijbestuur, 1928-1935, opgenomen bij notulen zitting 26 augustus 1932.

De tekst werd integraal overgenomen, mits correctie van De Blocks tikfouten. De spelling werd on-veranderd gelaten.