Municipale curatores in Italie en de westelijke provincies tijdens het principaat. (Véronique Bonkoffsky)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK  I: TYPOLOGIE OP BASIS VAN HET BRONNENMATERIAAL

 

1.4. WEGEN

 

1.4.1. Soorten curatores op basis van formele kenmerken

 

Wat Italië betreft, werden volgende vijftien vormen geattesteerd:

 

Wat de provincies betreft, werden geen curatores viarum geattesteerd.  Een mogelijke verklaring is dat het wegennet in de provincies minder uitgebreid was dan in Italië.  Hierdoor kon de verantwoordelijkheid gemakkelijk worden gedragen door de magistraten en was het aanduiden van speciale functionarissen overbodig.  Gezien de veelheid en de diversiteit aan vormen, lijkt het mij aangewezen om onmiddellijk over te gaan tot de inhoudelijke analyse en op basis daarvan tot een zinvolle onderverdeling te komen.

 

1.4.2. Soorten curatores op basis van inhoudelijke kenmerken in combinatie met aanwijzingen in verband met de curatele functie op basis van de inscripties

 

Voor elke inscriptie waarin een curator viarum werd teruggevonden, moest telkens worden bepaald of het ging om een curator op rijksniveau of om een municipale curator.  Het was niet makkelijk om de éne soort van de andere te onderscheiden.  We zullen elke vorm apart bespreken  en op basis van bijkomende aanwijzingen aangeven waarom wij deze vorm als een municipale curator beschouwen.  De onderdelen over de inhoudelijke analyse en de specifieke aanwijzingen werden bijeen gevoegd opdat zo een ordelijker totaalbeeld van elke vorm en van het geheel zou kunnen worden verkregen.

 

De eerste vorm is II vir curator viarum sternendarum[231].  We hebben een soortgelijke combinatie reeds eerder aangetroffen bij de bespreking van een aantal vormen in de categorie voedsel.  Opmerkelijk is het ontbreken van een komma tussen de magistraatsfunctie ‘II vir’ en het deel ‘curator viarum sternendarum’.  We mogen dit laatste deel niet beschouwen als een munus personale opgelegd aan een homo privatus, maar moeten het zien als een taak die door een persoon in diens hoedanigheid van magistraat, meer bepaald als II vir, werd uitgevoerd.  De aanleg van nieuwe straten behoorde immers oorspronkelijk tot de bevoegdheden van de II viri.[232]  Om deze reden wordt de vorm bij verdere berekeningen achterwege gelaten.

 

De tweede vorm is curator viarum sternendarum a vicinis lectus ex auctoritate Ti. Claudi Caesaris Augusti Germanici [233].  De persoon belast met deze cura, P. Plautius Pulcher Triumphalis filius, bouwde een senatoriale carrière uit.  Zijn functies worden opgesomd in stijgende volgorde.  Onmiddellijk na zijn opname in de ordo senatorius plaatst men zijn functie als curator.  Hieruit kan men besluiten dat hij deze cura in zijn patria op zich heeft genomen op het ogenblik dat hij reeds senator was.  Zijn taak bestond in het aanbesteden van de  wegenbouw, het toekennen van het werk aan de laagste inschrijver en het toezicht  houden op de werken.  In dit opzicht kan men stellen dat deze persoon een curator operum publicorum is, meer specifiek voor de wegenbouw.  De specificatie ‘a vicinis lectus’ betekent letterlijk dat hij werd gekozen door de buren.  De vraag is wat men precies moet verstaan onder ‘buren’?  Zijn dit de buurtbewoners in de strikte zin of doelt men op alle inwoners van de gemeente?  Beide zijn mogelijk.  Indien we ‘vicinis’ in de enge betekenis interpreteren, is het mogelijk dat een deel van de straat die liep in de buurt waar de curator woonachtig was, moest worden aangelegd of geplaveid.  Indien we opteren om ‘vicinis’ te beschouwen als pars pro toto voor alle inwoners van de gemeente, dan zouden we kunnen aannemen dat er een nauwe, vriendschappelijke band bestond tussen de senator en de inwoners van zijn patria.  Aangezien de buurtbewoners en/of de inwoners  inspraak hadden bij de toewijzing van een cura, besluiten we dat het gaat om een curator actief op municipaal niveau. 

Het tweede deel van de specificatie ‘ex auctoritate Ti. Claudi Caesaris Augusti Germanici’ kunnen we vertalen als ‘op voorstel van’ keizer Claudius.  Blijkbaar waren er meerdere kandidaten die in aanmerking kwamen om deze cura viarum op zich te nemen, waaronder P. Plautius Pulcher Triumphalis filius.  De voorkeur van de keizer ging uit naar deze persoon en hij beval hem aan voor de benoeming van deze cura.  Uiteraard volgde men de voorkeur van  de keizer, zodat het er op neerkwam dat de keizer besliste wie de cura zou volbrengen.  Voor de uitvoerder van een cura zorgden de steun en het vertrouwen dat de keizer in hem stelde voor nog meer prestige.

 

De derde vorm in de opsomming is viocurus ex senatus consulto et decurionum decreto [234].  Onmiddellijk valt de vorm ‘viocurus’ op, een samentrekking van ‘viae’ en ‘cura’.  ‘Cura’ werd omgevormd tot ‘curus’, dus voorzien van de mannelijke uitgang –us, waardoor men niet meer verwijst naar de zorg zelf, maar naar de persoon belast met de zorg.  Deze vorm kan ontstaan zijn om plaats te winnen op de steen waarin de inscriptie werd gebeiteld.

‘Viocurus’ wordt gevolgd door ‘ex senatus consulto et decurionum decreto’.  Deze persoon werd ‘door een senaatsbesluit en een decreet van de decuriones’ aangesteld.  Men is geneigd te denken dat hier dus tweemaal hetzelfde wordt gezegd.  De ordo decurionum vormde immers de senaat op het municipale niveau.  Het element ‘ex senatus consulto’ zou anderzijds kunnen wijzen op een besluit van hogerhand.  Toch lijkt een tussenkomst vanuit Rome weinig waarschijnlijk, aangezien niet wordt vermeld om welke weg het gaat en men dus mag aannemen dat de weg slechts van lokale betekenis zal geweest zijn.  De inmenging van de senaat, indien we deze mogelijkheid volgen, zou eventueel kunnen worden gerelateerd aan een financiële bijdrage van overheidswege.  Mogelijk werd een weg aangelegd of hersteld met geld dat gedeeltelijk afkomstig was van de staatskas.  Het zou dan ook niet verwonderlijk zijn dat bij het aanduiden van een verantwoordelijke, de senaat inspraak zal hebben geëist en in overleg met de ordo decurionum de meest geschikte persoon zal uitgekozen hebben. 

 

Wanneer we viocurus viae Claudiae [235] ontleden, zien we wat de vorm betreft, terug de samentrekking om de persoon belast met de cura te omschrijven.  Ditmaal wordt vermeld om welke weg het gaat.  Het betreft de via Clauduae Nova, die deel uitmaakt van het stratennet dat de via Valeria, een rijksweg, toebehoort.  De via Claudia is dus een via publica, maar hij valt niet onder de controle van de senaat[236].  De weg verenigt de oudste vertakkingen van het stratensysteem van de via Salaria met de verderzetting van de via Valeria.[237]  W. Eck meent wellicht om deze reden dat Q. Statius Q.f. Quir. Syrus, de viocurus, tot de ridderorde behoort.  Om deze status toe te kennen heeft W. Eck zich gebaseerd op dezelfde inscriptie die door ons werd opgenomen als onderzoeksmateriaal, namelijk CIL IX, 3384 (I.101.).[238]  Wanneer we de functies van deze curator bekijken, vinden we echter geen aanwijzingen terug die ons ertoe brengen Q. Statius Syrus als lid van de ordo equester te beschouwen.  Naar mijn mening is de functie ‘viocurus viae Claudiae’ municipaal.  Hierbij baseer ik mij op fragment 50.4.18.15 uit de Digesten[239] .  Hierin wordt bepaald dat als iemand is uitgekozen om personen die langs een openbare weg grond bezitten, tot het onderhouden van die weg te dwingen, dit een persoonlijke publieke verplichting is.  W. Langhammer gebruikt eveneens bovenvermelde tekst om een deel van de taak van een curator viarum te omschrijven.[240]  Vanuit dit standpunt en het ontbreken van functies op rijksniveau, kan ik deze persoon als een municipale curator viarum beschouwen.  Daarenboven kan deze opdracht beter worden uitgevoerd door een vooraanstaande die nog in het municipium zelf woonde dan door iemand die vanwege zijn carrière of functie vaak in de Urbs vertoefde en bijgevolg periodiek naar de te controleren muncipia of coloniae moest afreizen. 

De functie van de curator viae Claudiae[241] kan op analoge wijze worden verklaard.  In alle geattesteerde gevallen bleek de carrière van de personen municipaal te zijn.  Indien de functie van curator of viocurus viae Claudiae de enige functie op rijksniveau zou geweest zijn dan zou dit impliceren dat men van de éne dag op de andere, zonder tussenstadia, van een vooraanstaande municipale burger tot een zeer belangrijk functionaris op rijksniveau, kon opklimmen.  Dit lijkt mij nogal onwaarschijnlijk.  Wanneer we daarenboven de rang van de functie binnen de municipale cursus honorum bekijken, merken we dat: in inscriptie CIL IX, 3385 (I.100.) de functie werd uitgeoefend halverwege de cursus honorum; in inscriptie CIL IX, 3434 (I.103.) de functie bij het begin van de carrière werd uitgeoefend; hetzelfde geldt voor de ‘viocurus viae Claudiae’ in inscriptie CIL IX, 3384 (I.101.); in inscriptie CIL IX, 3613 (I.96.) de functie slechts éénmaal werd uitgeoefend aan het einde van de carrière.  Tenslotte zou het toch verwonderlijk zijn dat, indien we deze functie als een functie op rijksniveau zouden beschouwen, geen enkele van de voornoemde inscripties melding maakt van ook maar één functie hoger dan die van curator viae Claudiae.  Al deze argumenten brengen ons tot het besluit dat we hier te maken hebben met municipale curatores viarum.

 

Verder werd ook een curator viae Falerniae [242] geattesteerd.  De weg is zeker geen rijksweg en aangezien in de inscriptie geen verdere aanwijzingen in verband met de functie zijn terug te vinden, situeren we deze curatele functie op municipaal niveau.

 

Hoewel de vorm viae [--- cu]ram [egit] [243] en ook de inscriptie waarin de vorm voorkomt zeer fragmentair zijn overgeleverd, mogen we wel stellen dat het gaat om de zorg voor een weg.  De naam van de weg is verloren gegaan en ook de eventuele bijkomende informatie, wat het onmogelijk maakt om met zekerheid te kunnen bepalen of het gaat om een curator op rijksniveau of om een municipale beambte. 

In de index van CIL IX, waaruit de inscriptie komt, werd verondersteld dat ‘curam’ oorspronkelijk was vergezeld van het werkwoord ‘egit’.  Voor deze aanvulling zie ik geen enkele reden behalve de analogie van soortgelijke attestaties van dezelfde uitdrukking.  Wanneer we de vooropgestelde hypothese met betrekking tot de betekenis van het werkwoord ‘agere’ in dergelijke uitdrukkingen aanhouden, dan wijst ‘egit’ ook hier op een financiële bijdrage van de persoon belast met de munus.  Het is echter niet uitgesloten dat er oorspronkelijk enkel ‘viae [--- cu]ram’ stond, zonder de toevoeging ‘[egit]’.  Zoals we reeds eerder hebben vermeld, hield een munus personale enkel een fysieke inspanning in.  Men kon dus eveneens belast zijn met ‘het toezicht op’of ‘de zorg voor’ een weg, zonder inbreng van eigen middelen.  We mogen dus niet bij voorbaat uitsluiten dat hier gaat om een cura zonder eigen inbreng, temeer daar we er niet in geslaagd zijn de inscriptie te dateren.  Hierdoor was  het aanknopen bij de financieel-economische context in een bepaalde periode niet mogelijk. 

Toch lijkt het aannemelijk dat, wanneer we ons baseren op de vorm ‘viae [--- cu]ram’, al dan niet vergezeld van ‘[egit]’, we te maken hebben met een municipale curator. Voor de aanduiding van een functie op rijksniveau zou niet de uitdrukking ‘viae [--- cu]ram’ worden gebruikt, maar veeleer de term ‘curator viarum’.  Telkens de vorm ‘viae [--- cu]ram [egit]’ werd geattesteerd, ging het daarenboven om een functie op municipaal niveau.  De manier van weergave wijst ook meer in de richting van een periodieke en een minder geïnstitutionaliseerde zorg, kenmerkend voor een cura als munus personale, dan de officiële titel ‘curator’.

 

De volgende omschrijving curator viae Cu[---] datus a divo Hadriano, curator viae A[esernianae] datus ab Imp. Antonino Pio [244] komt vrij vertrouwd over.  Bij de bespreking van de curatores operum publicorum en de curatores voor het badwezen, kwamen we reeds dezelfde uitdrukking ‘datus a(b)’, gevolgd door de naam van een keizer, tegen.  De betekenis die toen werd gegeven, is ook in dit geval van toepassing.  Deze curator werd door de keizer, die de werken financierde, aangeduid om toe te zien op de aanleg of het herstellen van een weg in een gemeente.  Hij oefende beide curatele functies uit bij het begin van zijn carrière.  Daarenboven weten we dat de via Aesernia geen rijksweg is en dat de curatele over de onbekende weg werd uitgeoefend vóór de functie van curator viae Aeserniae.  We mogen dus besluiten dat de onbekende weg ook een municipale weg zal geweest zijn aangezien men iemand nog vóór de aanvang van zijn municipale cursus honorum geen functie op rijksniveau zal hebben toegekend.  Maar zoals reeds werd gezegd, vormt de betekenis van de specificatie ‘datus a(b)’ vergezeld van de naam van een keizer al voldoende bewijs om te besluiten dat de functie op municipaal niveau werd vervuld.

 

De curator viarum et pontium Umbriae et Piceni is een functie op municipaal niveau.  De argumenten die werden gegeven ter verdediging van dit standpunt door H.-G. Pflaum zijn naar mijn mening overtuigend en deden mij aansluiten bij zijn visie.

Het epigrafisch materiaal vermeldt twee personen die deze functie hebben bekleed.  De vroegste functionaris is L. Sibidienus Sabinus[245] uit de vroege 1e eeuw n.Chr. en de andere persoon is C. Caesius Silvester[246], gesitueerd in het midden van de 2e eeuw. 

H.-G. Pflaum begint zijn bewijsvoering op basis van twee inscripties met betrekking tot L. Sibidienus Sabinus.  Inscriptie CIL XI, 5689 (I.123.) is afkomstig uit Tuficum, de patria van L. Sibidienus Sabinus en vernoemt de functie curator viarum et pontium Umbriae et Piceni.  In Attidium, eveneens in Umbria, werd na de dood van L. Sibidienus Sabinus een eerbetoon aan hem gebracht in overeenstemming met zijn wens, uitgedrukt in een clausule van zijn testament.  De inscriptie CIL XI, 5673 getuigt hiervan.  Op deze inscriptie wordt de curatele functie niet vermeld.  Hieruit besluit H.-G. Pflaum dat er lokale redenen waren voor de vermelding in het geval van Tuficum.  De vermelding van zijn curatele titel bleek niet meer interessant te zijn van zodra het ging om een monument dat hij voor zichzelf liet oprichten in het municipium waar hij patronus was geweest, namelijk Attidium.  De vermelding van de titel gebeurde wel op het monument in Tuficum dat hij opdroeg aan een godheid.[247]  Volgens H.-G. Pflaum geeft dit reeds duidelijk aan dat zijn bevoegdheid met betrekking tot deze curatele functie beperkt was tot het grondgebied van Tuficum.  Dat deze vorm een functie op municipaal niveau is wordt bevestigd door de drie inscripties ter ere van C. Caesius Silvester, eveneens geboren in Tuficum, die werden opgericht in zijn patria en alle inscripties vermelden de functie curator viarum et pontium Umbriae et Piceni

Om zijn opinie nog beter te funderen, doet H.-G. Pflaum een beroep op een document uit Tuficum, gedateerd op 26 november 141, waar het ook gaat over het toezicht op openbare wegen en waarin wordt beslist een monument op te richten ter ere van Sex. Aetrius Ferox.[248]  De reden voor deze oprichting[249] was dat Sex. Aetrius Ferox van keizer Antoninus Pius verkreeg dat de gemeente de toestemming bekwam om tol te heffen op een geplaveide weg. Met het tolgeld kon de gemeente Tuficum de kosten voor het plaveien recupereren.  Dit alles moet in verband worden gebracht met de benoeming in 142 van C. Caesius Silvester door Antoninus Pius om de goede staat van de wegen en de bruggen van Umbria en Picenum te verzekeren.[250]  Deze taak werd niet zonder reden aan hem toevertrouwd.  Hoewel Sex. Aetrius Ferox de vraag om de tolheffing had verkregen, was het idee daartoe afkomstig van C. Caesius Silvester.  Dit verklaart de keuze van Antoninus Pius om hem te benoemen.  De benoeming door de keizer betekent dat Antoninus Pius niet alleen de tolheffing heeft toegestaan, maar ook de kosten voor het herstel van de wegen en bruggen in Tuficum voor zijn rekening nam.  Daarenboven betoonde de keizer een grote eer aan C. Caesius Silvester, die een briljante carrière in dienst van het leger achter de rug had, door hem het toezicht op de wegen en het beheer van het keizerlijk fonds toe te vertrouwen.

 

Een andere titel die lange tijd ter discussie heeft gestaan, is curator Traianae Pataesinae [251].  T. Mommsen meende dat C. Pomponius Vitalis toezicht hield op de wegenwerken die Traianus liet uitvoeren van Potaissa tot Napoca in Dacië.[252]  De Dizionario epigrafico di Antichità Romane neemt de visie van T. Mommsen over.[253]   A. v. Domaszewki en O. Hirschfeld verwierpen deze stelling door respectievelijk te stellen dat buiten Italië geen curatores viarum bestonden en dat het onderhoud van de wegen in de provincies behoorde tot de bevoegdheden van de provinciegouverneur.[254]  De meest recente en aannemelijke stelling komt van T. Pekary.  Hij beschouwt de ‘via Traiana Pataesina’ als één van de wegen van de  ‘Tres Traianae’.   Eén van deze drie wegen is de ‘via nova Traiana’ die driemaal voorkomt in de titulatuur van rijksbeambten die onder andere voor deze weg en een aantal rijkswegen verantwoordelijk waren.[255]  T. Pekary besluit dat de twee andere wegen zo onbelangrijk moeten geweest zijn dat ze, wanneer ze onder het toezicht van dezelfde curator werden geplaatst, niet één enkele maal in de titulatuur van een persoon van de rijkselite werd vermeld.  Volgens hem is het mogelijk dat ten minste voor de aanleg van de weg onder Traianus een speciale functionaris werd aangesteld die toezicht hield op de werken en dat later diens taken (onderhoud en toezicht) werden overgenomen door de curator viarum Clodiae Cassiae Anniae Ciminiae et Trium Traianarum.   Hij veronderstelt dat C. Pomponius Vitalis de curator was die toezicht hield op de bouw van de weg en dat de bescheiden cursus honorum van deze laatste wijst op de geringe betekenis van deze weg.[256]  In het voorgaande zien wij een grond om de curatele functie eigenlijk als een municipale functie te beschouwen en geen functie op rijksniveau.  C. Pomponius Vitalis zou als functionaris speciaal voor het toezicht op de aanleg van deze weg zijn aangeduid en met deze administratieve taak zijn carrière beginnen.  Na deze taak doorliep hij de cursus honorum in zijn patria Terventum.[257]

 

De laatste vorm is eerder een lange omschrijving van de functie dan een titel, namelijk ‘via facta ex HS XXIIĐC … M(arco) Valerio [Optato, C(aio) Valerio Thalete], curatorib[(us) eius operis]’[258]Er werd een weg aangelegd met geld dat slechts gedeeltelijk afkomstig was van de gemeente.   De curatores stelden een extra bedrag ter beschikking uit hun eigen vermogen om de aanleg van de weg te helpen bekostigen.  Dit werd afgeleid uit de expliciete vermelding van het bedrag dat ze hebben bijgedragen, namelijk ‘HS XXIIĐC’.  We weten immers via fragment 50.10.7.1 dat als particulieren die met publiek geld werken uitvoeren hun eigen vermogen aanspreken om bij te dragen tot de werken, in de inscriptie moet gegraveerd worden hoeveel zij hebben bijgedragen.[259]

In de inscriptie wordt ook de conductor, de aannemer van het werk vermeld.  Deze manier van opereren was eigen aan de gemeente.  Het gaat hier zonder twijfel over een municipale functie waarbij de curatores moesten onderhandelen met de aannemer en toezicht houden op de werken.  Het deel ‘curatoribus eius operis’, te vertalen als ‘curatores van dit werk’, geeft duidelijk weer dat voor elk werk een andere curator aangeduid werd, dus dat de functie zeker niet permanent is.

 

1.4.3. Welke informatie wordt ons door de Digesten aangereikt?

 

In fragment 50.4.1.2 wordt gezegd dat het onderhoud van de openbare wegen een persoonlijke publieke verplichting is.  Hetzelfde wordt nog eens herhaald in fragment 50.4.18.7.  Diegenen die uitgekozen worden om wegen aan te leggen - hieronder mogen we niet verstaan dat zij zelf actief de wegen aanlegden want het gaat hier niet om een munera sordida – vervullen een persoonlijke publieke verplichting omdat zij voor de uitvoering van hun taak niets uit hun eigen vermogen moesten bijdragen.

Fragment 50.4.18.15 kwam reeds ter sprake bij de interpretatie van de vorm ‘curator / viocurus viae Claudiae’[260].  De taak van deze curator bestond eruit te controleren of personen die langs een openbare weg grond bezitten die weg ook onderhouden en zo niet hen ertoe te dwingen. 

Fragment 50.10.7.1. werd reeds aangehaald om de vorm ‘via facta ex HS XXIIĐC … M(arco) Valerio [Optato, C(aio) Valerio Thalete], curatorib[(us) eius operis][261] te verklaren.  Er werd gezegd dat diegenen die uit het eigen vermogen hadden bijgedragen aan een werk dat met geld uit de gemeentekas werd gefinancieerd de eer kregen dat het bijgedragen bedrag werd vermeld op de inscriptie die het werk vergezelde.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[218] CIL IX, 2345 (I.41.).

[219] CIL XIV, 3607 (I.18.).

[220] CIL X, 5714 (I.51.).

[221] CIL IX, 3384 (I.105.).

[222] CIL IX, 3613 (I.96.); CIL IX, 3385 (I.100.); CIL IX, 3434 (I.103.).

[223] CIL X, 3910 (I.58.).

[224] CIL IX, 1674 (I.73.).

[225] CIL IX, 2655 (I.87.).

[226] CIL IX, 2600 (I.107.).

[227] CIL XI, 5698 (I.122.); CIL XI, 5689 (I.123.).

[228] CIL XI, 5696 (I.120.).

[229] CIL XI, 5698 (I.122.).

[230] CIL V, 6649 (I.148.).

[231] CIL IX, 2345 (I.41.).

[232] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.183.

[233] CIL XIV, 3607 (I.18.).

[234] CIL X, 5714 (I.51.).

[235] CIL IX, 3384 (I.101.).

[236] ECK, W., Die staatliche Organisation Italiens in der hohen Kaiserzeit, p.53.

[237] Real-Encyclopädie, Supplementband XVI, Africa Proconsularis bis Viae publicae Romanorum, coll.1660-1661.

[238] ECK, W., Die staatliche Organisation Italiens in der hohen Kaiserzeit, pp.86/188.

[239] Dig. 50.4.18.15: zie bijlage p.97.

[240] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones,   p.183.

[241] CIL IX, 3385 (I.100.); CIL IX, 3434 (I.103.); CIL IX, 3613 (I.96.).

[242] CIL X, 3910 (I.58.).

[243] CIL IX, 1674 (I.73.): er werd voor gekozen om bij het opsommen van deze vorm de haakjes te laten staan omdat de vorm wel zeer fragmentair is en men in het geval van ‘egit’ geen aanwijzingen heeft dat het werkwoord er in het begin heeft gestaan.

[244] CIL IX, 2655 (I.87.): het betreft één persoon die tweemaal curator viae is geweest tijdens zijn leven.  De vorm werd dus niet bij twee verschillende personen geattesteerd.

[245] CIL XI, 5689 (I.123.).

[246] CIL XI, 5698 (I.122.); CIL XI, 5696 (I.120.); CIL XI, 5697 (I.121.).

[247] Deze godheid blijft onbekend wegens beschadiging van de steen.

[248] CIL XI, 5694.

[249] Terug te vinden in dat bepaalde document met volgende woorden: ‘… proxime quoque petitioni nostrae ab optimo maximoque principe Antonino Aug(usto) Pio vectigal viae silici stratae ita institisse, ut mature impetraretur, et impendis urbicis res p(ublica) beneficio eius relevaretur, …’.

[250] CIL XI, 5696 (I.120.); CIL XI, 5697(I.121.).

[251] CIL IX, 2600 (I.107.).

[252] CIL III, 1627 en CIL IX, 2600 (I.107.).

[253] DE RUGGIERO, E., Dizionario epigrafico di Antichità Romane, parte II, p.1337.

[254] DEMOUGIN, S., Les juges originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, 6, p.155.

[255] De titel luidt: ‘curator viarum Clodiae Cassiae Anniae Ciminiae Traianae novae’.

[256] PEKARY, T., Untersuchungen zu den römischen Reichsstraassen, p.9.

[257] DEMOUGIN, S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in : Ancient Society, 1975, 6, p.155-6.

[258] CIL V, 6649 (I.148.).

[259] Dig. 50.10.7.1: zie bijlage pp.107-108.

[260] CIL IX, 3384 (I.101.); CIL IX, 3385 (I.100.); CIL IX, 3434 (I.103.); CIL IX, 3613 (I.96.).

[261] CIL V, 6649 (I. 148.).