1543-1642, een eeuw Copernicanisme: ook voor de Zuid-Nederlander? (Steve Philips)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

6 Conclusie.

 

Is er nu een antwoord gevonden op de vraag: "Dacht het Zuid-Nederlandse volk ook dat 'ze' beweegt?" Doorheen het thesisonderzoek is gebleken dat het Copernicanisme geen eenduidige term is en dus een ruimere betekenis heeft dan alleen het heliocentrisme. Vooreerst is er een verschil tussen de instrumentalistisch/wiskundige en kosmologisch/filosofisch benadering van het nieuwe model. Later in de zestiende eeuw werd de betekenis van het woord ruimer. De positie van de hemellichamen (kometen, novae,...) werden herschikt en werd het bovenmaanse toch veranderlijk.

 Vanaf de jaren zeventig van de zestiende eeuw en zeker vanaf 1580 was de instrumentalistische visie bij het volk ingeburgerd. Dit blijkt uit de grote oplage en herdrukken die Michel Coignets 'Nieuwe Onderwijsinghe op den principaelste puncten der Navigatien' hebben opgebracht. In dit werk raadde Coignet de nieuwe Copernicaanse tabellen aan om aan lengtebepaling te doen. Eveneens achtte hij ze beter dan de oude ptolemeďsche tafels. Het bleek ook zo dat deze nieuwe rekenmethodes door de Antwerpse zeevaarders, en wellicht ook andere zeelui, op hun zeereizen gehanteerd werden.

 De kosmologische benadering voor het nieuwe wereldbeeld kwam vanaf ongeveer 1630 in de brede kringen terecht. Men kan stellen dat door de internationale Europese boekhandel Copernicaanse werken in de volkstaal op de Vlaamse markt terecht kwamen. Eén van deze werken is van Lansbergens 'Bedenckingen op de dagelijksche ende iaerlijksche beweginge van den aerdkloot, na het gevoelen van Nicolaus Copernicus' . In dit werk verdedigde de auteur het nieuwe wereldbeeld.

 Het veranderlijke van het bovenmaanse werd rond 1620 voor het grote volk geattesteerd, mede door de verspreiding van pamfletten over de komeet van 1618. Deze pamfletten zullen ook door de contacten van Zuid-Nederlandse boekverkopers met hun Noord-Nederlandse collega's hier in Vlaanderen terecht gekomen zijn. In de almanakken werd er iets later een neutrale beschrijving gegeven over dezelfde komeet.Als er voordien (vooral in de zestiende eeuw) sprake was over het veranderlijke van het bovenmaanse dan werd dit voorzichtig aangepakt. De auteur schreef dan bij het werk een waarschuwing zoals, 'dit is niet tegen de Kerk'.

 Vermoedelijk door de opkomst van de nieuwe astronomisch traktaten na 1620 was het wellicht zo dat het volk minder geloof hechtte aan de astrologie in de almanakken.

 

Net zoals bij elk onderzoek levert dit thesisonderwerp nieuwe vragen op, waardoor het onderzoek nooit af is. De vraag kan gesteld worden of de mensen iets te weten kwamen van de nieuwe astronomie door openbare vertoningen. Want in Rome en Firenze gaf Galileď in 1610 openbare lezingen[253]. Hij liet het publiek door de lens van zijn telescoop kijken en ze zagen zelf hoe groot de Maan wel was. Ze zagen kraters en bergen op onze satelliet en ze merkten dat de planeten veel groter waren dan je ze met het blote oog kunt zien. Astronomie werd in Italië niet meer langer als een saai onderwerp aanschouwd. Plotseling kon iedereen, die de demonstraties van Galileď bijwoonde, ervan genieten[254].

 Een ander voorbeeld van openbare vertoningen speelde zich dichter bij huis af, meerbepaald in de Nederlandse Republiek. Er vonden in de zestiende en zeventiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden openbare dissecties plaats[255]. Deze anatomische lessen konden plaats hebben in een publiek theater waarbij iedereen toegelaten was, maar men moest toegangsgeld betalen en men mocht niet jonger zijn dan tien jaar[256].

 Zouden er in de Zuidelijke Nederlanden openbare astronomische vertoningen, lezingen, discussies, enzovoorts plaats gehad hebben?

 

 Elke omwenteling kent zijn voor- en tegenstanders. Zo heb ik uit eigen ervaring ondervonden dat er nog steeds mensen zijn die de maanlanding niet geloven en ze proberen dit te bewijzen aan de hand van de gekende foto’s van de maanreizen. Ook waren er bij de komst van de trein in België dachten de boeren dat de koeien hierdoor geen melk meer konden geven. En blijkbaar in de negentiende eeuw geloofde nog een enkeling nog dat de Aarde plat was[257].

Ook de Copernicaanse Revolutie had zijn opponenten. Verschillende Jezuďeten-wetenschappers schreven en pleitten tegen deze nieuwe astronomische leer. Zelfs in 1635 waren er in de ‘vrije’ Noordelijke Nederlanden mensen die werken opstelden tegen het heliocentrisme. Dezen probeerden aan de hand van wiskundige argumenten de stilstand van de Aarde aan te tonen.

 

Hoe verliep de Copernicaanse Revolutie in de Noordelijke Nederlanden? Deze is voor wat de zestiende eeuw betrof gelijklopend met de evolutie in de Zuidelijke Nederlanden. In de tweede helft van de zestiende eeuw verkondigden de almanakschrijvers nog altijd de visie van Ptolemaeus. Maar in de zeventiende hanteerde de schrijver van Noord-Nederlandse almanakken de nieuwe astronomische tafels of verwees men naar de vernieuwde maan- en zonnetabellen van Tycho Brahe.

Het nieuwe kosmologisch wereldbeeld werd al in het begin van de zeventiende eeuw in de volkstaal beschreven. Zo beschreef Simon Stevin in zijn ‘De Hemelloop’ het Copernicanisme. Later schreef van Lansbergen er ook zijn ‘Bedenckingen…’. Het zal dus wellicht zo zijn dat de gewone Noord-Nederlandse bevolking vroeger dan hun zuiderburen van het Copernicanisme op de hoogte was.

 

De situatie in Engeland was nog iets anders. Al vrij vroeg na Copernicus’ publicatie van ‘De Revolutionibus’ werden de nieuwe tabellen in de Engelse almanakken geďntroduceerd. Het kosmologisch wereldbeeld werd ook al in de tweede helft van de zestiende eeuw in de Engelse volksboekjes beschreven. Zo verdedigde Thomas Digges in 1576 in zijn prognosticatie openlijk het Copernicaans wereldbeeld. Bijgevolg was de gewone Engelse bevolking al in de tweede helft van de zestiende eeuw van het Copernicanisme op de hoogte.

 

Waren er nog andere bronnen voor deze licentiaatverhandeling voorhanden? Andere potentiële bronnen kunnen zijn: de krant en schoolboekjes. Maar na een vluchtig onderzoek bleek dat de eerste echte Zuid-Nederlandse krant in 1620 bij de Antwerpenaar Verhoeven werd uitgegeven[258]. Deze had de naam ‘Nieuwe Tijdingen’. De verschijningsdatum van dit nieuwsblad komt net iets te laat, want bijna alle belangrijke gebeurtenissen in de evolutie van het Copernicanisme gebeurden voor 1620.

 De schoolboekjes die in de besproken periode gebruikt werden waren over het algemeen ABC- en devotieboeken[259]. In de lagere school werd er dus niet veel aandacht aan de nieuwe wetenschap besteed.

 

 Het is eigenlijk na de dood van Galileď Galileo dat de nieuwe astronomie bij het gewone volk echt doordringt. Ook in de hoogste kringen werd ze al beoefend. Een bewijs hiervoor is de maankaart van de Vlaamse hofastronoom Michel Florent van Langren (1598-1675) (zie afbeelding 19[260]). Hij werkte aan het hof va de Spaanse koning Filips IV. Dit is ook te merken aan de nomenclatuur die van Langren hanteerde. Zo noemde hij de grootsteOceanus Philippicusen de helderste krater Philippi IV (nu Copernicus)[261]. Deze afbeelding 19 bewijst dat men geloofde dat er kraters, valleien en bergen op de Maan aanwezig zijn en dat dit hemellichaam bijgevolg onvolmaakt is.

 

Afb. 19: Maankaart van Michel Florent van Langren uit 1645.

 

 Nog wat later in de zeventiende eeuw, meerbepaald met de komst van Descartes en Newton, zit de Wetenschappelijke Revolutie in een volgende fase. In dit stadium gaan de wetenschappen meer dan voorheen het grote publiek aanspreken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[253] M. WHITE, 1991, pp. 46-49.

[254] Ibid., p. 49.

[255] J.C.C. CRUPP, The New Science and the Public Sphere in the Premodern Era, in Science in context., Cambridge, Cambridge University Press, VI, 3, 1995, p. 490

[256] Ibid., p. 490.

[257] De dochter van deze enkeling mocht nooit in de zee zwemmen, want ze kon – volgens hem – dan in de put vallen.

[258] R. VERMEIR, 1999, p. 37.

[259] J. QUACKELBEEN, De schoolboeken en de censuur in de 17de eeuw. Wat ze ons leren over het schoolleven uit die tijd., Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1958, 2 delen (faculteit pedagogie).

[260] G. SCHILLING, Gezichten van de Maan. Feiten, fabels en fascinatie., Bloemendaal, Aramith Uitgevers, 1994, p. 16.

[261]Ibid., p. 17.