De buitenlandse betrekkingen van Belgisch Congo aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog (1939-1940) (Benoît Van Maele)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

4 De economische blokkade en haar invloed op de kolonie

 

4.1 Algemene economische schets : de invloed van internationale gebeurtenissen op de Kongolese economie

 

De tweede wereldoorlog had diepgaande repercussies voor de Kongolese economie. Het onevenwicht dat op de wereldmarkten veroorzaakt werd, en de actieve deelname van Kongo in de oorlogsinspanning, verplichtte de koloniale overheid tot maatregelen om te komen tot een economische mobilisatie die de kolonie een dirigistisch regime oplegde.

Men kan drie verschillende fasen onderscheiden in de periode 1939-1944. De twee eerste hebben betrekking op het onderzoek : [281]

1) Van januari tot september 1939,

2) van september 1939 tot de inval van de Duitse troepen in België,

3) de volle oorlogsdeelname van de kolonie : van mei ’40 tot december ’44

De eerste periode wordt gekarakteriseerd door een vertraging van de economische activiteit op wereldniveau, die reeds een aanloop had genomen in het jaar 1938. Dankzij de opgedane ervaring tijdens de crisisjaren van 1931-1934, tijdens de welke de kolonie de harde klappen van de Belgische- en wereldcrisis moest verwerken. Door een tariferingpolitiek door te voeren op transport uit de kolonie, heeft deze haar producten kunnen behoeden voor de economische wisselvalligheden van de wereldmarkten voor wat betreft haar producten die op Europa gericht waren. De resultaten van 1939 zouden de trend van 1938 voortgezet hebben, hadden de internationale omstandigheden van september ‘39 de Kongolese economie niet beïnvloed.

 

Met de oorlogsverklaring van Engeland en Frankrijk aan het adres van Duitsland belanden we in de tweede fase. Vanaf het begin van de “drôle de guerre” hebben Frankrijk en Engeland de export van een hele resem producten verboden en een nauwgezette prijscontrole op hun binnenlandse markten uitgevoerd. Deze maatregelen konden echter niet beletten dat de prijzen van basisproducten en grondstoffen de lucht ingingen.

Deze stijging kwam er onder invloed van enerzijds de stijging van transportkosten en -verzekeringen, en anderzijds de vrees voor commerciële en maritieme controle. Deze commerciële psychose werd, zoals o.a. in België , versterkt doordat de fabrikanten verrast waren door de plotse toename van de vraag. Daarbij moesten de fabrikanten in hun eigen bedrijven stocks aanleggen om hun verdere productie te kunnen verzekeren. Zo werden er voor koloniale producten recordprijzen gehaald in Antwerpen die de pariteit van de andere markten overtroffen.

Controlerende instanties zoals het internationaal koperkartel lieten de koersen fluctueren waardoor ook de koperproductie van Kongo opmerkelijk steeg : voor het jaar ’39 werd er 122.600 ton geproduceerd en het jaar daarop kende de productie met een toename 26.204 ton (totaal: 148.804) haar hoogste stijging van de vijf oorlogsjaren. Ook de tinproductie zou beïnvloed worden door de oorlog : van ‘39 tot ‘40 zou ze een productiestijging kennen van 73%. De verwerking van tin werd hoofdzakelijk in Hoboken verwezenlijkt, hoewel de kolonie over een eigen fabriek beschikte in Manono. Met de latere bezetting van België zou men met de technische en financiële hulp van Union Minière in 1940 in Lubudi de tweede gieterij van de kolonie openen.

 

De koersstijging, voor de grondstoffen die vanaf september begon, sloeg echter na een paar maand om in een algemene neerwaartse tendens. Er zijn meerdere oorzaken die hiervoor in aanmerking komen : de handelaars konden de effectieve toekomstige behoeften niet inschatten, in sommige gevallen had men te kampen met overdadige stockering waarvoor men geen afzet meer vond, en dan waren er nog de maritieme transportmoeilijkheden en de geallieerde controle.

Om deze situatie van hevige prijsschommelingen te bekampen, werden er zowel in de kolonie als in het moederland maatregelen getroffen.

Zo is er de wet van 7 september 1939 die ervoor zorgt dat hetgeen de koning bij decreet vaststelt gelijkstaat aan de wet. Zaken die volgens het koloniale Charter van 1908 enkel bij wet konden geregeld worden, waren nu slechts onderhevig aan de wil van de koning.

 

art1. De Koning kan bij decreet wetgeven in oorlogsituatie, de oorlogsituatie vangt aan met de mobilisatie van het leger bij decreet van de Koning en eindigt met het decreet van de Koning die het leger op voet van vrede herstelt.[282]

 

Deze belangrijke legislatieve maatregel zal van grote invloed zijn op de oorlogsproductie en de samenwerking tussen Kongo en de geallieerden, eens deze volmachten op de persoon van De Vleeschauwer en vooral Ryckmans, overgedragen zijn[283]. Dezelfde wet maakte het de Gouverneur Generaal, vervanger van de Koning in de Kolonie, mogelijk om in geval van nood gebruik te maken van legislatieve ordonnantiën die kracht van wet hadden totdat zij gerapporteerd of gewijzigd zouden worden door een andere ordonnantie, wet of decreet.

Het werd dus mogelijk om concessies toe te kennen zonder dat deze aan voorafgaand onderzoek en debat van de koloniale raad onderworpen zouden zijn. Hierdoor kon men sneller handelen en als kolonie minder afhankelijk zijn ten opzichte van het moederland.

De wetgevende maatregelen die door de minister en de Gouverneur-generaal vóór de oorlog genomen werden, hadden tot doel de mijnconcessies toe te staan die door omstandigheden geen legislatieve goedkeuring konden krijgen.

Met het koninklijk decreet van 16 januari ’41 ging men nog verder : om vertragingen te vermijden, werd de concessienemer gevrijwaard van de gebruikelijke administratieve en meetkundig-geometrische procedures.

Men kon het octrooi voor het exploitatiebewijs verkrijgen nog voordat de administratie de limieten ervan controleerde en dit totdat het Belgische leger weer op voet van vrede werd hersteld.

 

De veertiende juni 1939 vond een eerste publieke prospectie plaats in de provincie van Léopoldville. Zo werd in Mayumbe, waar men voor juni 1939 slechts één concessieblok telde, na zes maand zo goed als de volledige oppervlakte als concessies aangegeven.

 

De kolonie, die er in eerste instantie was voor de verrijking van industriëlen, moest zich door deze wet minder dan ooit tevoren bekommeren om de publieke opinie en drukkingsgroepen ter bescherming van de inlanders, en had zo de handen vrij om een dirigistisch beleid te voeren.

Als we het overschot op de betalingsbalans van de kolonie bekijken merken we een opvallende stijging :

 

1939 769 miljoen

1940 1.783 miljoen

 

Het stijgt met meer dan 131%. Hoewel de export van 1940 een daling kende van meer dan 52.000 ton (daling van 10,6 %), werd deze gecompenseerd door de waarde ervan ; deze steeg met 799.480.598fr, het zij 68%.

Deze cijfers geven ons echter een vertekenend beeld : het jaar ’40 kende enorme schommelingen, die men in deze cijfers niet kan terugvinden.

Met de invasie van België verloor de kolonie haar voornaamste afzetgebied en tevens haar leveranciers van verwerkte producten en goederen die in de kolonie niet voorhanden waren. Het plots doorsnijden van de navelstreng tussen de kolonie en de moedernatie kon niet anders dan negatieve implicaties hebben op de Kongolese economie. Men moet daarbij rekenen dat Kongo reeds in 1939 van zijn tweede klant verloren had, (Duitsland) en dit ten gevolge van de internationale blokkade die vooral door Engeland werd opgelegd. Afgesneden van het moederland heeft de kolonie gedurende enkele maanden van haar opgeslagen reserves moeten leven zonder een nieuwe bevoorradingsbron te vinden. Daarbij werden de stocks steeds groter door het gebrek aan afzetmarkten. Eenmaal hersteld van de nederlaag en gedreven in haar oorlogsproductie voor de geallieerden en tegelijk door duistere leveringen aan andere zijde[284], wist de kolonie haar productie weer sterk op te voeren. Vooral de economische blokkade zou de ministeries van Buitenlandse Zaken en Koloniën verplichten om met een eensgezind beleid naar buiten te komen. De betrekkingen die ze gezamenlijk hadden met het buitenland betroffen de economie en industrie van de kolonie en vormden een voorspel voor hetgeen in Londen zou plaatsvinden.

 

 

4.2 De Economische blokkade

 

4.2.1 Het instellen van de blokkade

 

Twee dagen na de Duitse inval in Polen werd de economische blokkade van kracht. Het Verenigd Koninkrijk, dat met zijn navale superioriteit instond voor de controle over de blokkade, verbood de verkoop van oorlogsgoederen aan Duitsland. Dit veronderstelde uiteraard ook de grondstoffen die Duitsland nodig had om oorlogswapens te fabriceren. Duitsland was echter de tweede klant van Kongo voor mineralen. De Belgische koloniale ondernemingen zouden het slachtoffer worden van de Frans-Britse oorlogsvoering. Of misschien net niet. Vele bedrijven zouden kapitaal op ethiek en patriottisme laten voorgaan.

In een periode als de “drôle de guerre” waar spanningen opliepen en onzekerheid dagelijkse kost was, fluctueerden de prijzen in opwaartse zin, opgehitst door de internationale omstandigheden.

 

De controle op de uitvoer was voornamelijk in handen van de Britten en vond plaats in hun havens. Er werd zelfs een ministerie voor in het leven geroepen : het Ministry of Economic Warfare[285]. Dit stemde in grote mate overeen met het ministerie van Blokkade dat opgericht was tijdens de eerste wereldoorlog. De economische oorlogsvoering had tot doel de economie, industrie en financiën van de tegenstander te desorganiseren, opdat deze hierdoor zijn oorlogsvoering niet effectief zou kunnen verderzetten. Het ministerie werd geleid door Ronald C. Cross, de voormalige parlementaire secretaris van de Board of Trade. Deze wordt door de Belgische ambassadeur als volgt omschreven : “un interlocuteur compréhensif, voire sympathique[286].

Als directeur generaal van het departement werd Sr Frederick Leith Ross aangesteld. Hoewel het voor zijn doeleinden zou tekort schieten en de controles vertraging opliepen, was het ministerie geen improvisatie ten gevolge van een Duitse aanval geweest. Twee jaar voordien was men reeds begonnen met de oprichting ervan. De plannen om economische oorlogsvoering als wapen te gebruiken, werden reeds in 1933 bestudeerd in het Foreign Office[287]. Dit was geen geheim, en zelfs Hitler had reeds in de Duitse pers laten weten dat hij geen blokkade meer vreesde.

De functionarissen van het ministerie werden geselecteerd en aangeworven uit andere betrokken departementen en experts in de loop van ’39.

Evenals in andere oorlogsministeries werd er samengewerkt met de Franse autoriteiten, om het Franse aandeel in de blokkade enige geloofwaardigheid te schenken. Hiervoor werd een delegatie Franse experts gedetacheerd onder leiding van Paul Moriand en naar Londen gestuurd.

 

Reeds bij de eerste verklaring waarschuwden de Britse autoriteiten de neutrale landen :

Le Ministère de Guerre Economique a déjà attiré l’attention, par la voie de la presse, des firmes intéressées sur l’importance d’éviter d’envoyer des marchandises à des pays neutres sans qu’elles ne soient consignées à un destinataire. L’envoi de marchandises à ordre, qui est de pratique pour certaines marchandises en temps de paix, est de nature à rendre plus difficile, dans les circonstances actuelles, l’examen des expéditions à des buts de contrôle de contrebande de guerre.”[288]

Deze waarschuwing was terecht aangezien Duitsland voor grondstoffen en goederen een beroep moest doen op neutrale landen. Voor België kwam er nog bij dat de koloniale economie voor een groot deel uit transitohandel bestond en dat de bedrijven in het algemeen een nonchalance aan de dag legden, die het gevolg was van de afwezigheid van een sterke controlerende macht en van de carte blanche die ze in de Leopoldistische periode verkregen hadden.

De neutraliteit gold niet als vrijwaring voor de controles : ondanks het feit dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de Belgische neutraliteit enkele dagen voordien erkend en gegarandeerd hadden en garandeerden, belette dit hen niet om de boten van en naar de kolonie aan controles te onderwerpen, ook als het verkeer tussen twee neutrale havens betrof. De Belgische instanties zouden hier officieel tegen protesteren doch zonder resultaat.

België werd van zijn kant verplicht enkele maatregelen te treffen op de binnenlandse markt. De noodzakelijkste goederen mochten het land slechts mondjesmaat verlaten en werden onderworpen aan exportlicenties.

De overheid beweerde echter alles in het werk te stellen om in de mate van het mogelijke de export naar de kolonie te vergemakkelijken.

Tengevolge van de consultaties en stappen die de president van het AICB had ondernomen bij het ministerie van Koloniën werd er binnen het “Office Colonial”[289] een speciale dienst opgericht waarbij de koloniale bedrijven transit-vergunningen en exportlicenties konden aanvragen.[290]

Het AICB, dat hiervoor bemiddeld had, was een soort koloniale werkgeversorganisatie die als er problemen rezen een belangrijke rol zou als schakel tussen het veld en het ministerie. De “Association des Intérêts Coloniaux Belges” ontstond tijdens de eerste wereldoorlog in Londen.

In augustus 1916 was de vereniging, met Jadot als president, een feit.

Onder Moulaert (president van 1934-38) werd het de zesde maart 1936 een vzw. In 1939 werd André Gilson aangesteld. Hij was een persoonlijke vriend van Ryckmans en kende de koloniale wereld evenals het bestuur ervan.

Het AICB zou een belangrijke informatieve rol spelen in de samenwerking van de koloniale ondernemers met de koloniale overheid. Het hield zelf het ministerie op de hoogte, leden ervan zetelden in verscheidene commissies zoals die voor de bevoorrading en mobilisering, en maakten de noden van de bedrijven duidelijk. Gilson was echter terughoudend tegenover de commissies die voor velen als inefficiënt en soms onnodig overkwamen.

Pour ma part, j’ai pris soin d’éviter les réunions de Comité - de Commissions- de Sections etc. où nous nous serions énervés et ennuyés dans la recherche théorique d’harmonisations, de coördinations, etc.”[291]

Anderzijds deed de president voorstellen aan de minister met wie er een zeer positieve verstandhouding was, die vaak omkleed werden met wederzijdse complimenten en eerbetuigingen.

Mon attitude à votre égard, a déclaré le Ministre, est autre chose qu’un compliment de circonstance…[292]

Het AICB, onder leiding van Gilson mengde zich, voor wat de economie betreft, in vergaande mate met het koloniaal, en daardoor soms het buitenlands beleid.

Depuis longtemps déjà, j’ai présenté à diverses reprises le voeu de voir designer un “attaché colonial” auprès de nos grandes ambassades.”[293]

Gelukkig was er het AICB, waar De Vleeschauwer korte toespraken hield die hij eindigde met :

Mais je voulais aussi vous consulter. Je ne vais pas vous dire ce que j’attends de vous : je voudrais apprendre de vous ce que vous vous proposez de faire vous-mêmes[294]

In de praktijk kwam het erop neer dat Gilson Koloniën informeerde over de problemen waarmee de koloniale bedrijven geconfronteerd werd, maar ook zelf initiatieven nam. Anderzijds propageerde Gilson de voorschriften van het ministerie van Koloniën, als er meer geproduceerd moest worden zou het AICB hiertoe oproepen in zijn tijdschrift en op zijn voordrachten en vergaderingen.

De derde september stuurde de Britse ambassadeur een nota door ter attentie van Pierlot en afkomstig van het staatssecretariaat van het Verenigd Koninkrijk. Hierin werden vier soorten goederen beschouwd als zijnde smokkelwaar.[295]

1) Alle soorten wapens, munitie, explosieven, chemische producten of andere producten die men zou kunnen aanwenden voor de oorlogsvoering, evenals de machines die de fabricatie of herstelling ervan verzekeren. Ook de goederen en ingrediënten die nodig zijn voor de fabricatie of het gebruik van oorlogswapens.

2) Alle soorten brandstoffen, alle dispositieven of transportmiddelen voor zee, land en luchtwegen

3) Alle communicatiemiddelen, gereedschap ervoor, geografische kaarten en benodigdheden die kunnen aangewend worden in de oorlogsvoering

4) Munten, edele metalen, monetaire waarden, schuldenpapieren, of enig goed dat de fabricatie ervan toelaat.

(5) Voorwaardelijke smokkel voor allerlei eetwaren, stoffen en de grondstoffen ervan.

De zeer brede omschrijving van smokkelwaar kon op haast ieder exportproduct van Kongo toegepast worden, aangezien de kolonie van oudsher gericht was op het winnen van niet verwerkte grondstoffen die in allerlei doelen konden worden aangewend. Daarbij kwam de overheid zelf in het gedrang : door de koloniale aanspraken was men ertoe gekomen het koloniale leger, de FP (Force Publique), te moderniseren en te herbewapenen, hetgeen veronderstelde dat men oorlogsmateriaal van de metropool (of uit andere landen) naar de kolonie moest verschepen. Daarbij werd in ’39 volop gewerkt aan een koloniale luchtmacht. Dit was nodig gebleken nadat men de verwoestende kracht van de Luftwaffe met argusogen had waargenomen. Men was van plan een divisie van de Belgische Luchtmacht naar Kongo over te plaatsen. Ook voor de versterking van de forten als dat van Manono waren TSF-zenders en bewapening onmisbaar. Bij de farmaceutische bedrijven stelde men zich dan weer de vraag welke goederen beschouwd werden als mogelijke producten voor chemische oorlogsvoering (die door de Duitsers in de eerste wereldoorlog werd gevoerd). De mijnsector, dominant in Kongo maakte zich zorgen maar had voorzorgsmaatregelen getroffen en was reeds op zoek naar andere markten en leveringen door het verhuizen van hun filialen en het uitsturen van “missies”.

Ook de transportmaatschappijen vreesden voor hun werk en inkomsten. Onder de gegeven omstandigheden wist de Belgische Maritieme Compagnie niet goed wat gedaan. Zo was er de Albertville die op weg was naar Antwerpen met een vracht koper dat geladen was voor de aankondiging van de blokkade. Een ander schip, de Joséphine Charlotte, dat goederen zou transporteren voor Duitse afnemers wist niet of het de levering mocht afwerken, met het risico van langdurige vertraging en in beslagname van de goederen. De BMC vroeg langs de Gouverneur-generaal om raad aan het ministerie van Koloniën, dat op zijn beurt advies vroeg aan Buitenlandse Zaken.

“En ce qui concerne la question soulevée au 2e. paragraphe de votre lettre, je ferai remarquer que le chargement du ss. “Joséphine Charlotte” et son voyage ne peuvent se faire que sous la responsabilité de l’armement. Le Gouvernement de la Colonie n’a pas qualité pour peser sur les décisions de celui-ci ; il doit seulement l’éclairer dans la mesure des possibilités. Il peut notamment lui faire savoir quelles sont les marchandises déclarées “contrebande de guerre” par les pays belligérants en appelant son attention sur les termes extrêmement larges de cette nomenclature et la sévérité avec laquelle l’Angleterre entend faire usage de ce qu’elle considère comme son droit”[296]

Men kan eruit opmaken dat Buitenlandse Zaken het niet eens is met de maatregelen die het noodgedwongen opgelegd kreeg.

Buitenlandse Zaken was tevens meer te vinden voor een splitsing van de verantwoordelijkheden. De BMC (Belgische Maritieme Compagnie) moest haar verantwoordelijkheden kunnen nemen, en zelf bepalen welke goederen ze ondanks de voorschriften (al dan niet) zou transporteren. Buitenlandse Zaken zou zich wel telkens bereid tonen tussen te komen bij de autoriteiten.

De negende september ontvingen de ministeries van Koloniën en Buitenlandse Zaken een nota van de Britse Consul, waarin gepreciseerd werd welke goederen absolute dan wel relatieve smokkel waren. Er werd ook verduidelijkt welke havens de boten met een “neutrale” bestemming moesten aandoen. Er werden vijf havens voorzien voor hun inspectie : Weymouth, Ramsgate, Kirkwall, Gibraltar en Haïffa. Ze voegden eraan toe dat ook zij alles in het werk zouden stellen om de vertragingen tot een minimum te beperken : "surtout en ce qui concerne ceux qui se présenteront spontanément pour subir la visite[297]

 

In dezelfde trend stelden de Britten dat de transportmaatschappijen in grote mate zelf konden bijdragen tot het goede verloop van de controles.

“en présentant des papiers en ordre et exempts d’ambiguïté et en prenant leurs dispositions pour que les manifestes, etc. …soient rédigés en anglais”[298]

Men verwachtte dan ook dat alle papieren betreffende de vracht in orde zouden zijn en de aard en de oorsprong van goederen aangegeven die zouden transiteren of aan boord bleven, …

Ondertussen ontving men op Buitenlandse Zaken het ene telegram na het andere uit Léopoldville, waarin de Gouverneur-generaal om instructies vroeg. Van bij het ingaan van de blokkade had Ryckmans gevraagd welke rol de kolonie voor de metropool moest vervullen. Men antwoordde hem dat de kolonie op bijna elk gebied onbeperkt moest produceren opdat België vreemde valuta zou kunnen verkrijgen in ruil voor de Kongolese surplus. Aangezien de Britse autoriteiten telkenmale de moederlandse autoriteiten verwittigden, vernam de Gouverneur de informatie met enige vertraging, soms via zijn superieuren, soms eerder via de informatiekanalen van de bedrijven. De 18de september besluit men de Britse voorschriften, die men negen dagen voordien verkregen had, te publiceren. Ryckmans wou de kolonie wel economisch mobiliseren, maar hij wou een ophoping van rottende stocks die wegens de blokkade niet wegraakten, uit de Kongolese havens vermijden. In België besliste men hiervoor commissies op te richten. Deze bestonden vaak uit niet meer dan een 3-4-tal leden, afgevaardigden van ministeries en belangengroepen. Zo was er de commissie voor brandstoffen, die erop aandrong een Koninklijk Besluit klaar te stomen dat de oliemaatschappijen zou verplichten om voorraden op te slaan in de kolonie. Ook de president van het AICB had zich negatief uitgesproken over de commissies die zich inlieten met overdreven theoretische onderzoeken en principiële bekommernissen.

 

4.2.2 Kapitaal versus Loyauteit

 

De blokkade was reeds twintig dagen van kracht wanneer Baron de Vinçotte, militair attaché in Londen, berichtte over de Britse oorlogsvoering. De Britten schonken veel krediet aan de economische oorlogsvoering. Wachtend op een goede gelegenheid, namen de Britten een defensieve houding aan wat betreft het leger, de luchtmacht en de marine, die toen vooral belast was met het beschermen van de handelsvloot.

“ 2°) Offensive poussée aussi loin que possible dans le domaine économique et surtout en ce qui concerne le blocus, dont on attend à la longue le succès final, s’il ne se produit pas une occasion favorable permettant de terminer la guerre par des opérations militaires.”[299]

 

Het geloof in economische oorlogsvoering, als wapen dat Hitler op de knieën zou krijgen, kan men in twijfel kunnen trekken.

Zulke oorlogsvoering kon enkel leiden tot het hernemen van vredesgesprekken tussen het Verenigd Koninkrijk (in mindere mate Frankrijk) en Duitsland. Hitler had van zijn kant vredesonderhandelingen voorgesteld, maar de Britten konden het zich, na hun mislukte vredesduifpolitiek (toegevingen voor vredesgaranties), niet veroorloven om nogmaals met de duivel te onderhandelen. Zowel hun eigen als de Europese publieke opinie zou het niet kunnen slikken, en het zou voor Hitler het bewijs vormen dat hij ongestoord zijn plannen kon uitvoeren ten overstaan van een oorlogsschuwe vijand. De Britten waren niet klaar voor een nieuwe oorlog, of wensten niet het risico te nemen in een overhaaste strijd verwikkeld te raken. Ze besloten passief af te wachten tot de blokkade zijn vruchten zou afwerpen.

Maar was het niet omdat het Verenigd Koninkrijk zijn effectieven wenste te verhogen vooraleer zich in herhaling van de slachting van 1914-1918 te storten. De Belgische militair attaché meende van niet :

Pour ma part, je pense que cette politique apparente est bien la politique réelle, bien qu’elle puisse sembler en contradiction avec la volonté indiscutable de toute la Nation de poursuivre la guerre jusqu’à la victoire, quoi qu’il arrive.

C’est cette attitude d’attente des forces britanniques qui a été très clairement exposée par Mr. Chamberlain à la Chambre des Communes, le 20 septembre.”[300]

 

Door een zware onderschatting van de propaganda en de besturende en controlerende instellingen van het Reich, meende de Britse overheid dat de blokkade Duitsland intern zou verzwakken en leiden tot een staatsgreep.

Toutes mes informations recueillies ici semblent prouver que c’est sur le blocus, et sur ses répercussion à l’intérieur de l’Allemagne, qu’on compte le plus[301]

Deze berichten tonen aan dat de Britten erg veel geloof schenken aan hun blokkade, die vage herinneringen oproept aan de Napoleontische blokkade. Het spreekt voor zich dat de weinige hinder die de neutrale landen zullen ervaren in niets mocht opwegen tegen de eindoverwinning. Men had met oorlogsvoering te maken : “à la guerre comme à la guerre”, de Britten beschouwden de blokkade niet als een kat-en-muisspel tussen de op geld beluste ondernemingen en de Britse autoriteiten, maar als een echt wapen waarbij iedere onderschepte levering voor Duitsland gelijkstond met een stap in de richting van de overwinning. Neutrale landen als België, dat dankzij zijn kolonie over grondstoffen beschikte en tevens als buurland onder directe invloed van Duitsland stond, werden met enig argwaan in de gaten gehouden.

“Par exemple quand je faisais une démarche pour l’achat de licence pour les munitions du 3.7’ on me disait : “Il est de notre intérêt que vous soyez militairement forts”, et puis sous forme de question “Savez-vous quel commerce votre pays fiat avec l’Allemagne.” La question était simple mais le ton trahissait la préoccupation qui l’avait fait faire.”[302]

 

De Britten hebben altijd een haatliefde verhouding gehad met de Belgische kolonie, of het nu om rechten van inlanders ging, in verband waarmee ze hevige anti-Léopoldistische campagnes voerden, of de economische gelijkheid in het Kongobekken, de rechten van Cyprioten en Indiërs die beschuldigd werden van goudroof in de Kongolese mijnen of nog de rechten van Anglicaanse missies. Ze hadden altijd wel iets om het Belgische beleid aan te vallen. Het was geen haat en er waren goede betrekkingen tussen beide landen, maar de Britten wantrouwden, terecht, het koloniale systeem en kenden de geldhonger en de belangen die door sommige koloniale bedrijven (vb. hun Katangese noorderburen) boven alles geplaatst werden.

Cette préoccupation était encore plus marquée quand un officier du War Office me disait: “Des neutres , dont la Belgique, font des achats isolément qui font monter les prix mondiaux.”[303]

Als het Verenigd Koninkrijk de blokkade en daarmee de wereldeconomie als oorlogsgebied beschouwde, zou de diplomatieke interventie ten voordele van de koloniale bedrijven die dreigden failliet te gaan tengevolge van de Britse maatregelen weinig kans op slagen hebben.

 

Men kwam zo in een netelige situatie : het ministerie van Koloniën heeft altijd tot doel gehad de ontwikkeling van de koloniale economie (bedrijven) en haar belangen te dienen, om dit te verwezenlijken, zal het een beroep moeten doen op Buitenlandse Zaken om tussen te komen bij de Britse overheid. Buitenlandse Zaken was op zijn beurt meer bezorgd om de status van België en de garanties van de mogendheden in het conflict.

De Britten, de derde betrokken instantie, beschouwde de blokkade als oorlogsvoering en zou haar eisen niet laten vallen voor bedrijven van een klein neutraal koloniaal land waarvan ze vermoedden dat het achter hun rug geld verdiende door het smokkelen van geprohibeerde goederen naar de vijand. Tegelijkertijd konden de Britten het zich niet veroorloven om alle buurlanden van Duitsland tegen zich in het harnas te jagen.

Dans ces conditions le ravitaillement des neutres voisins de l’Allemagne risque de devenir de plus en plus difficile.”[304]

 

Om deze problemen enigszins te verhelpen stelde het Britse ministerie van economische oorlogsvoering een nota op die het naar alle betrokken landen stuurde.

His Majesty’s Government are carrying out their published intention of exercising to the full their belligerent rights of visit and search . The rights they are exercising are in strict accordance with the law of nations . It is inevitable that the exercise of these rights of visit should give rise to a certain amount of misunderstanding and friction, and His Majesty’s Government regret the delay which must inevitably be caused to neutral ships.”[305]

De nota was in feite een eufemistische verstrenging van de voorschriften. Men moedigde de transporteurs aan exacte documenten reeds voor hun vertrek op te sturen naar het ministerie van economische oorlogsvoering, dat dan de vertragingen zou kunnen beperken. Men stelde zelfs voor dat een bedrijf, of in diens naam de betrokken overheid, garanties zou leveren met betrekking tot de naleving van de Britse voorschriften.

 

6. It would often help to save delay if consignees could arrange to supply the Ministry of Economic Warfare in advance with guarantee against the export of consignments which they are expecting, such guarantees being furnished either by themselves or, on their behalf, by their Government.”[306]

Hierdoor zou de overheid zich garant stellen voor de goederen die uit de kolonie kwamen. Maar zoals we weten heeft de staat in de Kongolese economie niet veel te zeggen. De Britse instanties hadden van hun kant waarschijnlijk heel wat protest moeten verwerken ten gevolge van hun maatregelen en poogden een schijnbare versoepeling door te voeren. Deze stond in feite gelijk met een toename van aangiftes, garanties en verklaringen opdat hun controles sneller zouden verlopen. Het voorstel om garanties te verlenen bij de getransporteerde goederen was niet zozeer een poging om de zaken te vergemakkelijken, maar een extra drukkingmiddel dat de Britten het recht zou geven een vorm van sanctie te treffen bij het niet naleven van deze garanties. Naast de nota werd een petitie als annex verstuurd naar de bedrijven “Draft Guarantee from Neutral Importers” waarbij de ondertekenende partij, zijnde het importerende bedrijf, zich verbond geen enkel van de verscheepte goederen naar Duitsland te exporteren. Het bedrijf moest verzekeren dat de goederen in eigen land aan de kleinhandel verkocht zouden worden of gereëxporteerd worden naar een ander neutraal land. Of veel bedrijven zich onderwierpen aan de petitie kon ik niet natrekken, maar telkens Gouverneur-generaal Ryckmans vroeg of de producerende en transporterende bedrijven in de kolonie petities moesten ondertekenen, antwoordde men hem dat de overheid hier wel voor zou instaan en met de Britten bemiddelen, extra garanties van particulieren waren overbodig en afgeraden.

 

De blokkade was al een maand van kracht en behaalde niet het gewenste resultaat. Daarbij groeide het besef bij de Britten dat ze Duitsland van op zee niet volledig konden afzonderen. Dit werd ook bevestigd door een functionaris van het Foreign Office en gerapporteerd door militair attaché baron de Vinçotte:

Incidemment il m’a mentionné l’ennui causé à l’Angleterre par la file presque ininterrompue de bateaux portant du pétrole qui remonte le Danube. [307]

De verdenkingen ten aanzien van het Belgisch koloniaal milieu om deelachtig te zijn aan deze handel was terecht. Ook in België zelf kon men er niet naast kijken en waren de verdenkingen reëel. Naast de velen die zich erover beklaagden, was er een percentage dat van het gespannen klimaat genoot als geen ander en op beide velden zijn slag wist thuis te halen. De Britse Consul in Brussel maakte zich zorgen over de hoeveelheden rubber en koper die van Antwerpen naar Duitsland verscheept werden. Hij kreeg van zijn regering de opdracht de Belgische overheid en betrokken ministers op vriendelijke wijze attent te maken dat zulke daden in een economische oorlogsvoering in feite gelijk stonden met de spreekwoordelijke “mes in de rug”[308].

Ook op het terrein wist men wat er gaande was, zonder het echter te kunnen beletten. Ryckmans heeft echter een voorstel voor zijn overste.

“Je pense que vous pourriez utilement suggérer à la C.M.B. de constituer la cargaison des paquebots d’un produit unique, ou d’un très petit nombre de produits, dont la Belgique a le plus urgent besoin pour son propre ravitaillement et dont on ne peut donc pas soupçonner qu’elle les réexpédierait vers l’Allemagne.”[309]

De minister zou er niet op in gaan, maar pleegde wel overleg met de Belgische Maritieme Compagnie. Deze zou op eigen initiatief detailakkoorden bekomen met de Britse controlerende instanties, en in 1940 enkel nog goederen voor Belgische consumptie vervoeren onder Belgische vlag. Maar zelfs de president van het AICB, Gilson, iemand die binnen de Kongolese economische wereld als geen ander op de hoogte was, klaagde de praktijken van sommige bedrijven aan. Zo vernoemde hij in zijn correspondentie het bedrijf CCB en aan zijn hoofd Geerts, dat olieproducten leverde aan de Duitsers met vervalste vrachtbrieven.

Ook de publieke opinie werd op de hoogte gebracht. De achttiende november publiceerde La Dépêche Coloniale het artikel van André Van Iseghem “Honesty Pays”

Le blocus décrété par la France et l’Angleterre pour mettre l’Allemagne à la raison - ce qui est leur droit strict - ne doit point permettre à des intermédiaires de s’enrichir à la faveur de cet état de choses. La mesure prise deviendrait rapidement inefficace.” [310]

De auteur wees daarna op de klachten van vele handelaars betreffende de vertragingen, maar beweerde dat zijzelf verantwoordelijk waren voor het in stand houden van deze situatie. Door het vertrouwen van de Britten te verspelen, door te smokkelen, zorgden ze voor nog langere wachttijden.

“…les journaux ont fait dernièrement de discrètes allusions à des marchandises, plus ou moins prohibées, qui seraient trouvées à bord de certains de nos navires en contradiction avec les manifestes.”[311]

De achterdocht van de Britten zou hierdoor bevestigd worden. Dit zou leiden tot een strengere houding ten aanzien van de Belgische schepen, die met alle middelen poogden een versoepeling te verkrijgen. De Britten zouden voortaan tweemaal het schip doorzoeken en enkel doorlaten wat voor de binnenlandse consumptie nodig was.

De week nadien verscheen een artikel dat alles tegensprak en zelfs de verklaring aangaf voor de stijging van de marktprijzen. Deze lag aan het feit dat de schepen door de controles evenveel tijd verloren als nodig was voor een reis in normale omstandigheden. Het artikel is enigszins anti-Brits. Het verwijt de Britten zelfs de brieven te openen die huisvaders in de kolonie naar hun familie opstuurden. Ook werd er weer aangedrongen op het neutrale statuut van België. Dit dispuut belette de smokkelgoederen niet Duitsland te bereiken. Meestal ging het om cash- en- carry contracten waarbij de koper reeds eigenaar van de goederen werd vooraleer deze de Kongolese bodem verlieten. Het katoen of andere producten lagen dan te wachten in Matadi, waar zij via Italiaanse schepen naar Joegoslavië of Zwitserland gebracht werden.

Ongehoorzaamheid was er ook ten opzichte van het centrale gezag en zijn economische politiek die tot doel had de prijsschommelingen binnen de perken te houden. Interfina, Noguéra en de Sedec hadden ondanks het tegenbericht van hun respectievelijke zetels in Brussel, hun prijzen laten woekeren. De Gouverneur-generaal, die duidelijk geërgerd was omwille van het “tweede verraad”[312] van de Sedec, had gedreigd met een ordonnantie die hem zou toelaten de aanwezige stocks aan te slaan indien ze hun prijzen niet binnen de afgesproken marges houden. De bedrijven moesten bijdraaien en Ryckmans voerde zijn strijd tegen de speculatie verder.

Hij solliciteerde voor een scherpere controle over de moederhuizen in Brussel, duidelijke afspraken en als het moest een ordonnantie die aantoonbare prijsmisbruiken zou bestraffen.[313]

De stijging van de wereldprijzen was door de spanningen en oorlogsverklaring nog voor de blokkade ontstaan. In de loop van 1939 hadden de meeste wereldkartels (koper, tin,…) hun plafond verruimd, en soms zelfs vrij laten fluctueren. De stijging van de aankoopprijs, verhoogd met de transportprijzen waarin de hoog oplopende verzekering[314] verwerkt zat, zorgde onvermijdelijk voor een stijging op de lokale markten. Combineert men dit met een hamsterende bevolking en gewiekste bedrijven die reserves opslaan, krijgt men buitengewone winsten en een uitgehongerde bevolking. Vandaar dat de lokale overheid hard wenste op te treden tegen speculanten. Daarbij voerden ze een regulerende politiek door de douane tarieven in neerwaartse zin aan te passen om de prijsstijging tegen te gaan zonder dat dit manoeuvre de lonen zou aantasten. Later zouden ze nog taksen invoeren onder meer op de export en buitengewone winsten. Het gebrek aan ethiek en de verleiding om enorme winsten te realiseren binnen een gespannen klimaat en tegen de blokkade in, bezorgden de Belgische schepen een negatieve reputatie (hoewel de Britse verdenkingen alle richtingen uitgingen). Toch kon er onderhandeld worden met het Britse ministerie van Economische Oorlogsvoering. Na de spanningen en verdenkingen die gedurende de eerste maanden van de blokkade heersten, kon men overgaan tot enig compromis. Enerzijds omdat het Verenigd Koninkrijk de getroffen neutralen niet tegen zich wou hebben, anderzijds omdat men stilaan besefte dat er meer nodig zou zijn dan een blokkade om Hitler tot andere gedachten te brengen.

 

4.2.3 Interventies en samenwerking voor de koloniale economie en voorzieningen

 

De derde december verliet de Albertville en zijn 239 passagiers om 15 uur de haven van Antwerpen met de kolonie als bestemming.

Door het onverwacht slecht weer bereikte het slechts de vierde december zijn gebruikelijke controle haven in Engeland. De vierde december gingen echter de maatregelen en aanpassingen van het Order in Council van kracht. Deze hadden een verscherping van de controles over het goederentransport tot gevolg, hetgeen de Albertville niet goed uitkwam.

Ieder vrachtschip (transportmaatschappij) werd verplicht om voor ieder soort goed een apart oorsprongscertificaat voor te leggen. Daarbij had de Belgische Maritieme Compagnie een akkoord gesloten met de Britse admiraliteit waarbij de Belgische schepen, na het verlaten van de haven, zich naar Weymouth in plaats van de Downs zouden begeven. Dit zou de opgelegde controle moeten vergemakkelijken en de trafiek tussen moederland en kolonie minimaal hinderen.

Het zorgde echter voor verwarring op het ministerie van Buitenlandse Zaken toen men daar de zevende december vernam dat de Albertville zich uit vrije wil naar Weymouth had begeven en er reeds drie dagen vastzat.

De BMC had de slechte weersomstandigheden niet kunnen voorzien en had de Albertville bijgevolg niet van oorsprongcertificaten voorzien.

Bij de schepen die na vier december vertrokken waren, hadden dat wel gedaan. Zo was dat het geval voor de Astrida, die voorzien van certificaten een doorgang had verkregen.

De zevende december berichtte de administratie van de Marinesectie van het ministerie van Communicatie aan het ministerie van Koloniën over de zaak.

Ze vroeg Koloniën om via de ambassadeur in Londen tussenbeide te komen en zo tot een minnelijke schikking te komen met de Britse autoriteiten.

Indien het schip zou moeten wachten op de oorsprongcertificaten van alle goederen, zou dit behoorlijk lang kunnen duren aangezien deze een diverse oorsprong hadden: Noorwegen, Zweden, Portugal en zelfs Duitsland.

De BMC drong erop aan om de zaak op de dagorde te plaatsen en met de nodige spoed te behandelen, gezien de hoog oplopende kosten die het oponthoud met zich meebracht. Daarbij was het ganse incident te wijten aan slechte weersomstandigheden en gaf de BMC geen blijken van kwaad opzet.[315]

De nieuwe maatregelen van het Order in Council kenden dus een pijnlijke start voor het BMC. Gedreven door de economische belangen nam het ministerie van Koloniën diezelfde dag nog contact op met Buitenlandse Zaken om het de informatie door te spelen. Op zijn beurt nam Buitenlandse Zaken onmiddellijk contact op met de ambassadeur in Londen, Cartier de Marchienne. Men preciseerde dat er 239 passagiers aan boord waren, en dat er voor de 1700 ton maar liefst 3500 certificaten nodig zouden zijn. Deze certificaten verzamelen en laten overbrengen zou minstens twee weken in beslag nemen. In het telegram herhaalde de minister van Buitenlandse Zaken nogmaals zijn protest ten aanzien van de Britse maatregel om schepen die vanuit een neutraal land naar een ander neutraal grondgebied voeren, aan controle te onderwerpen.[316]

Dezelfde dag stapte de ambassadeur naar het Foreign Office en het Ministry of Economic Warfare. Na heel wat diplomatieke stappen wist de Marchienne de Albertville, dezelfde dag nog, officieel vrij te krijgen.[317]

Opmerkelijk is de snelheid waarmee beide ministeries handelden.

Op de brief die Koloniën de zevende december ontving werd zo snel gereageerd dat de ambassadeur in Londen dezelfde dag nog bij de betrokken Britse instanties kon tussenkomen en de vrijgeving bekomen.

Drie maand blokkade en Britse controle hadden de administratie en overheid verplicht sneller en beter te werken. Ook de economische aspecten zorgden voor een grotere betrokkenheid bij de gebeurtenissen.

Een vlotte samenwerking tussen beide ministeries was blijkbaar toch mogelijk en soms onontbeerlijk, hoewel de onenigheid nooit veraf was.

Het incident met de Albertville en de druk vanuit de binnenlandse koloniale milieus hadden de noodzaak aan onderhandelingen versterkt en de bestuurders ertoe aangemoedigd. Deze zouden de 11de december weer opgenomen worden, met inzet vanuit de Belgische hoek en passiviteit vanwege hun protagonisten. De blokkade kreeg omwille van haar economisch aspect ook meer aandacht van Buitenlandse Zaken.

Het reeds aangehaalde telegram, dat door Spaak opgesteld werd ter attentie van de Belgisch vertegenwoordiger in Londen, getuigt hiervan.

 

J’avais eu erreur, sans quoi il y aurait mesure arbitraire prise en contradiction avec ordre de Conseil (au sujet du quel nous maintenons d’ailleurs nos protestations) et tort causé à administration colonial que gouvernement du Roi attache à cette affaire importance 1er ordre.”[318]

 

Het telegram (aantekeningen van Louwers) staat eveneens in contrast met Spaaks’ gebruikelijk discours met betrekking tot koloniale aangelegenheden.

Ook bij de betrokken bevolking veroorzaakte het opvoeren van de maritieme controles heel wat protest. Zo berichtte de voorzitter van het A.I.C.B., Gilson, uitgerekend op vier december (de dag dat de controles opgevoerd werden) Koloniën over discussies die in de Koninklijke Belgische Koloniale Unie hadden plaatsgevonden

“Au cours d’une discussion ouverte, le Lt. Colonel Gilly intervenant dans le débat, nous a prié de vous dire qu’il félicite la Commission Fédérale pour son ordre du jour et qu’il lui serait très agréable de voir le Comité mettre ses paroles et écrits en action en protestant auprès du Ministre des Affaires Etrangères, contre ces agissement de l’Angleterre qui arrête nos bateaux, les retient et les vide de leurs marchandises uniquement destinées aux besoin de la Belgique.”[319]

De unie toonde zich bereid het AICB met al haar leden bij te staan indien zij gefundeerde klachten zouden overbrengen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Gilson, die nauw samenwerkte met het ministerie van Koloniën en persoonlijk bevriend was met Ryckmans, ging niet in het op agressieve discours van Luitenant Gilly, maar antwoordde diplomatisch:

“Nous ne voyons pas l’opportunité de modifier notre attitude qui s’efforce de tenir compte des conjonctures et de faciliter la tâche du Gouvernement.” [320]

Deze voortreffelijke, gematigde houding van Gilson, die hij zelf aan Koloniën rapporteerde, toont aan dat men vanuit economische hoek - tegenover de regering althans - zich bereid toonde om met de overheid samen te werken. Uit de toespraken die De Vleeschauwer voor het AICB hield, kan men opmaken dat de vleierij wederzijds was. Het AICB pleegde vaak overleg met Koloniën en klaagde van zijn kant de omzeilingen van de blokkade, zoals “cash en carry” en smokkel via Italië, aan. Koloniën hield op zijn beurt rekening met de noden van de sector en kwam, waar het mogelijk was, tussen ter verbetering van de internationale handel ondanks de blokkade. Hoewel de economische milieus het geld hoger aanschreven dan patriottisme, was er ook hier een wil tot samenwerking ontstaan onder druk van de internationale gebeurtenissen.

Gilson functioneerde als tussenschakel voor staats- en privé-belangen en vertegenwoordigde, naar de laatstgenoemden toe, de visie van het ministerie: “Il n’est pas, cependant, exact, que nos bateaux soient “vidés de leur marchandises uniquement destinées aux besoin de la Belgique.[321]

 

Dat de gemoederen hoog opliepen bleek nogmaals de 13de december, wanneer “La Libre Belgique” het nieuws bracht dat de Albertville nog steeds in Weymouth opgehouden werd. Het nieuws werd snel tegengesproken en rechtgezet door zowel de ministeries als door de andere kranten. Het duidde echter wel op de gespannen en verwarde sfeer van de “drôle de guerre”, een oorlog die vooral economisch gevoerd werd. Aangezien de Britten nog altijd overtuigd waren dat ze Hitler konden klein krijgen met een economische blokkade[322], maar dat het effect uitbleef, drongen ze opnieuw aan om een petitie te tekenen. Ditmaal was het de beurt aan de producent in de kolonie. Blijkbaar was het wel mogelijk om goederen naar Duitsland te smokkelen, en moest het probleem dus aan de bron worden aangepakt. Twee maand na hun eerste petitie[323] poogden ze nu een radicaal verbod op te leggen voor alle handel van en naar Duitsland. Deze poging werd alweer eufemistisch omkleed als een vereenvoudiging van de maritieme controles. Het net van de blokkade vertoonde veel mazen, en zorgde voor heel wat problemen.

De Belgische koloniale handel wordt daarbij gekenmerkt door een ruime export- en transitohandel. Hierdoor had men zelden kennis van de eindbestemming van de goederen. Daarbij werden veel grondstoffen en halffabrikaten in België verwerkt en dan pas geëxporteerd. De economische oorlogsvoering (en het bestuur ervan) zou zich niet door een klein neutraal landje laten dwarsbomen. Anderzijds zou ze er niet in slagen de “verdachte” koloniale handel, die gebruik maakte van cash-and-carry contracten, te stoppen. Door aan de koloniale bedrijven te vragen zich te verbinden om geen handel te drijven met Duitsland, werd het voor de Britten mogelijk individuele sancties uit te breiden naar de bron toe.

Deze strenge houding bewijst dat de blokkade niet voldoende vruchten afwierp en dat de Belgen niet de enigen waren die de blokkade omzeilden. Zij die het spel eerlijk speelde werden dan maar het slachtoffer van de economische oorlogsvoering. Zo was er het geval van “Coblefruit Dezurpele” dat omwille van de aard van zijn goederen ernstige verliezen leed tengevolge van de Britse maatregelen. Begin december werd de Beaudouinville vijf dagen in Engeland opgehouden waardoor de vracht bananen onverkoopbaar geworden was. Het telegram dat Koloniën hieromtrent ontving was ondubbelzinnig: ofwel zou Koloniën ingrijpen ofwel zou het bedrijf de activiteiten moeten stilleggen.

“Si rétention ramenée à délai raisonnable seule solution permettant continuation exploitation est fixer délai max. 48 heures entre coupe et chargement Congo stop. Vos experts et services techniques doivent admettre fait nouveau guerre qui impose agir sur tous délais dépendant pouvoir autorités responsables faute de quoi sommes décidés cesser activité dont seul résultat est perte à chaque bateau Sollicite vous vouliez bien câbler urgence instructions à Gouvernement Général.”[324]

 

4.2.3.1 De Kopalverwerking en de structurele repercussies van de blokkade

 

Zorgwekkender voor het ministerie was de kopalhandel die in Antwerpen verwerkt werd en aan het systeem van exportlicenties onderhevig was.

Het kopal, dat als product onder de C-lijst viel, werd geïmporteerd uit Belgisch Kongo en na klassering en verwerking voor meer dan 90% geëxporteerd. Door het stilvallen van de handel zouden de verwerkingsbedrijven hun deuren (tijdelijk) moeten sluiten.

Ondanks verklaringen van sommige leden van de regering en een toespraak van de koning, die beide tot doel hadden de exporteurs in hun activiteiten te steunen, veranderde niets, in tegendeel. Begin januari ondernam Buitenlandse Zaken stappen om de controle van goederen uit de kolonie te verzachten, zodat de handelsactiviteiten hervat konden worden.

Il n’est plus délivré de licences. Cette disposition aurait été prise parce qu’elle aurait été imposée à notre délégation de Londres, par les Anglais. Il m’a même été dit que d’après un coup de téléphone reçu hier matin de Londres, les Anglais se montraient intransigeants sur cette question.[325]

De onverzettelijke houding van de Britten hield geen rekening met de rechten van neutralen, die de eigenlijke slachtoffers waren van de blokkade. De kopalproductie, die normaal een jaarlijks exportvolume haalde van 16000 ton, moest nu gestockeerd worden.

Dezelfde dag (12 januari) informeerde het ministerie van Buitenlandse Zaken Koloniën, die ze bij de meeste onderhandelingen bij voorkeur buitenspel lieten staan. Ze gaven Koloniën juist voldoende informatie om een brief te kunnen opstellen met richtlijnen voor de kolonie ter attentie van de lokale overheid (Ryckmans) die ten einde raad was met de onverkochte stocks, speculanten en Britse petities. Er werd ook voor de eerste maal verwezen naar de Franse deelname binnen de blokkadecontroles.

Or, depuis les hostilités, les arrivages de produits coloniaux dans la métropole passent par le contrôle des services anglais ou, exceptionnellement, des services français du blocus.”[326]

Daarna verwees Buitenlandse Zaken naar de onderhandelingen die ze met de Britse autoriteiten gevoerd hadden. Deze bestonden uit een briefwisseling met de controlerende landen.

C’est principalement en vue de faciliter la libération par ces services de contrôle des marchandises devant assurer l’approvisionnement du pays, y compris les produits du Congo, qu’il a été procédé, le 11 décembre 1939, à un échange de lettres avec les Gouvernements britanniques et français.”[327]

Van onderhandelingen was in feite weinig sprake: de Belgische regering stelde een versoepeling voor van de controles en beriep zich op haar neutraal statuut, terwijl de Franse en Britse regeringen bereid waren de belemmeringen en controles tot een minimum te beperken indien de overheid garanties zou geven omtrent het naleven van de voorschriften.

De onderhandelingen en diplomatieke stappen die door de Belgische overheid ondernomen werden, stuitten het vaakst op starheid van de Britten die enkel in ruil voor garanties tot enige toegevingen bereid waren. Onder druk van de koloniale economie en gedwongen door de Britse dominantie op zee, toonde de Belgische overheid zich bereid garanties te geven voor de controle van de goederen, hoewel ze het niet eens waren met het feit dat de controles plaatsvonden.

Le Gouvernement belge a déclaré qu’il a soumis à un contrôle rigoureux le trafic des principales marchandises et qu’il a pris à cet effet les mesures suivantes”[328]

1) Voor de voornaamste goederen die nodig zijn voor de landsverdediging en de veiligheid van de Belgische bevolking gold een exportverbod (lijst A)

2) De export van goederen naar oorlogsvoerende gebieden is enkel toegelaten binnen de limieten van de normale handelshoeveelheden gebaseerd op de gemiddelden van de jaren 1936/37/38.

3) Er zijn discussies aan de gang m.b.t. de producten die door de oorlogvoerende landen gemaakt worden, opdat deze door henzelf zou gecontroleerd worden. België verbiedt het opnieuw exporteren van goederen in de staat waar ze geïmporteerd zijn.

4) Het transito op Belgische grond blijft vrij. De overheid eist wel een verklaring (vóór de komst van de producten) van de bestemmeling om te weten of de goederen voor consumptie of transit bestemd zijn. De ontvanger of de afzender moet deze verklaring aan de andere belligeranten bekendmaken, opdat de goederen zo snel mogelijk bevrijd kunnen worden.

5) Handel met neutrale landen blijft vrij. Voor de producten van lijst B is deze vrijheid beperkt tot de normale stroom goederen van die soort in het verleden. Deze zal men slechts overschrijden als de regering de garantie heeft dat de producten en hun derivaten niet aan belligeranten zullen geleverd worden.

6) Van hun kant beloven Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk dat ze, de garanties van de Belgische regering in acht nemend, geen belemmeringen zullen opleggen, niet meer dan zij door hun erkende rechten verkregen hebben, op het vrije verkeer naar België van goederen afkomstig uit of met bestemming Frankrijk of Engeland of door deze landen gecontroleerd.

België zou deze regels in acht nemen opdat de Britse controle geminimaliseerd kon worden. Anderzijds moest België sommige van zijn levensnoodzakelijke producten binnen de grenzen houden, en moest hiervoor sowieso een exportverbod moest doorvoeren. Dit behoorde dan tot de algemene voorzorgsmaatregelen en bevoorradingscomités, waarbij men zowel voor het moederland als voor de kolonie reserves probeerde aan te leggen voor het geval bepaalde goederen schaars zouden worden. Door deze verbintenis nam de overheid een deel van de controles op zich, en was het voor de individuele producentenexporteurs niet nodig petities te ondertekenen.

“Les dispositions qui précèdent donnant toutes assurances aux Gouvernements britannique et français en ce qui concerne la réexportation éventuelle des produits arrivant en Belgique en provenance du Congo, il est évidemment superflu que des engagements supplémentaires soient souscrits par les exportateurs ou expéditeurs établis dans la colonie pour les produits de la liste C.”[329]

De dag nadien (13 januari) kreeg Koloniën, de zaakbepleiter van de kopalhandel, echter het deksel op de neus: de exportlicenties voor kopal werden volledig opgeschort.

Si cette nouvelle est exacte, je m"étonne que la décision dont il s’agit ait pu être prise sans que mon département ait été consulté. Je ne me trompe certainement pas en écrivant que la quasi-totalité du copal, traité à Anvers, est d’origine congolaise.”[330]

Twee dagen later schreef de immer betrokken president van het AICB, Gilson, naar de minister van Koloniën om hem de ernst van de zaak duidelijk te maken.

Apprenons toutes licences refusées pour exportation copal quel que soit pays destination stop mesure inexplicable et hautement préjudiciable commerce congolais et anversois sollicitons instamment votre haute intervention… La situation est urgente-Nos clients nous relancent- les affaires nouvelles sont suspendues - on envisage le licenciement de la main d’œuvre à Anvers et l’arrêt de la campagne de la récolte au Congo.”[331]

 

4.2.3.2 Verwerkingsindustrie in de kolonie als gevolg van de blokkade

 

Het AICB had onder leiding van Gilson had het ministerie van Koloniën altijd bijgestaan en bleef hen vanuit hun gemeenschappelijke belangen hulp bieden. In zijn brief voelt men de dreiging die voor de kopalhandel voortvloeit uit het exportverbod. Vooral het neerleggen van de activiteiten in Antwerpen woog zwaar door. Het ministerie van Koloniën bracht de boodschap pas tien dagen later over aan Buitenlandse Zaken. Koloniën vroeg om nogmaals stappen te ondernemen bij de Britse overheid opdat de opgestapelde stocks in Antwerpen zouden vrijkomen.

Deze stocks dateerden nog van september ’39 en hielden leveringen in voor Engeland, Frankrijk en in mindere mate Duitsland. Koloniën drong eveneens aan op het dringende karakter van de zaak, omdat de bedrijven, die over genoeg kapitaal beschikten, ermee dreigden om de verwerking en selectie, die in Antwerpen plaatsvond, te laten uitvoeren in de kolonie, opdat deze haar productie niet zou moeten stilleggen[332]. Dit was natuurlijk de gevoelige snaar die men bij Koloniën niet moest bespelen. Het was altijd al een wezenlijk onderdeel geweest van de economische filosofie van de kolonie om in het Noord-Zuid / moederland-kolonie verband, geen verwerkende industrie in het Zuiden op te richten. De kolonie mocht enkel grondstoffen leveren aan België om er de verwerkte goederen van te kopen. In dit opzicht mochten de “inlanders” niet evolueren tot een zelfstandig, of erger nog een zelfvoorzienende bevolking. De oorlog zou de kolonie verplichten om zijn eigen verwerkingsindustrie op poten te zetten. Niet dat deze daarvoor onbestaand was: sommige koloniale bedrijven zoals bv. Géomines verwerkte het tin van de Union Minière in zijn bedrijven van het moederland (Hoboken) maar ook in de kolonie (Manono). Dit “wedden op twee paarden” zou de Géomines geen windeieren leggen. Vanaf september ’39 kwam dit aspect telkenmale weer naar voor. Vóór de blokkade stond Manono in voor 25% van de tinverwerking. Ondanks het voorbehoud van het bestuur ten aanzien van de secundaire sector in de kolonie, zou deze aan belang winnen. Tegelijkertijd zocht men naar verwerkingsbedrijven in het buitenland (Rhodesië en Canada).

Het koloniale bestuur verkoos dit boven de ontwikkeling van een verwerkingssector in de kolonie. Deze zou niet alleen de controle van het moederland op de kolonie doen afnemen, op lange termijn zouden de Kongolezen de Belgen niet meer nodig hebben en hun bedrijven die van het moederland beconcurreren. De toespraak die De Vleeschauwer voor het AICB hield de 23ste september 1939, had meer weg van een consultatie van het standpunt van het AICB.

Mais je voulais aussi vous consulter. Je ne vais pas vous dire ce que j’attends de vous : je voudrais apprendre de vous ce que vous nous conseillez et ce que vous vous proposez de faire vous-même.”[333]

Waarna de minister behoedzaam het standpunt van de industriëlen in acht nam. Rond dezelfde tijd had Gilson zich over de zaak uitgesproken in een conferentie voor het AICB waar hij de nood aan een hogere productie in de kolonie, die door de overheid reeds aangemoedigd werd, bevestigde en zich als volgt uitliet over het ontstaan van verwerkende industrieën in de kolonie:

Les circonstances nous obligent à envisager l’éventualité de créer, au Congo, de nouvelles industries. Pour ma part, ce n’est pas sans appréhension que je considère cette évolution. Le rôle du Congo doit être de fournir la matière première brute - à la disposition de l’industrie métropolitaine qui la traitera. Les minéraux pour Oolen et Hoboken. Les cotons et les fibres pour nos filatures et nos tissages.”[334]

Om het aspect van de metropolitaanse economie te benadrukken, merkte hij nog op dat het de werknemers van Hoboken, Gent en Hemiksem… waren die als geen ander bijdroegen aan het “oeuvre coloniale”, en men hen daarom geen concurrentie mocht aandoen. Het hoeft inderdaad geen betoog dat de Belgische werknemers, die zich zó inzetten voor het koloniale werk van België, weggeconcurreerd zouden worden door de halve slavenarbeid met minimale loonkosten van de Kongolezen. De rol van de goede Kongolees was duidelijk; produceren voor de blanke en diens verwerkte producten kopen (zelfs al waren de Japanse producten goedkoper). Een ander argument voor het ontmoedigen van secundaire sector in de kolonie, was dat de grondstoffenproductie België indirect kon helpen. De productiesurplus was even kostbaar voor het verwerven van vreemde valuta. Daarbij kwam de arbeidsverdeling in gevaar doordat het lichtere werk sowieso aantrekkelijker zou zijn dan het harde werk in de mijn.

D’autre part, je crains que la main d’œuvre indigène- à ne pas gaspiller au Congo- soit employée à des industries de transformation au détriment de la production directe, - qui doit, à mon sens, lui être principalement réservée.”[335]

De opinies van De Vleeschauwer en Gilson zouden zich echter moeten plooien naar de realiteit die opgelegd werd door de internationale omstandigheden. De druk van de situatie zorgde voor een groeiende ongehoorzaamheid ten aanzien van nationale en internationale voorschriften. In eerste plaats in de kolonie waar een aantal industriëlen, verwijderd van het centrale gezag, planden om geïmporteerde goederen die omwille van hun schaarste in prijs zouden stijgen te vervangen door zelfverwerkte goederen. De studie die zij opmaakten voorzag het ontstaan van een aantal verwerkingsindustrieën, waardoor men lagere prijzen zou bekomen dan die voor de over-getaxeerde goederen. Ryckmans was het eens met de studie en de voorstellen die eruit voortkwamen, op voorwaarde dat deze noodzakelijk waren en de consument niet het gelag van de rekening zou betalen. Hij wou vooral de staatsinterventie (en dus de kosten) tot een minimum beperken.[336] De minister van Koloniën had zich ondertussen een mening gevormd en uitte die de 10 november tijdens een voordracht bij de “Société Belge d’Etudes et d’Expansion” .

 La vieille doctrine mercantile prétendait interdire aux colonies de fabriquer elles-mêmes des produits manufacturés pour les confirmer au rôle de productrice de matières premières. Nous ne pouvons pas admettre cette erreur. Certes, nous devons nous garder de faire naître des industries au Congo à l’abri de droits protecteurs, ce que nos conventions internationales nous interdisent. Mais nous ne devons pas entraver la naissance d’entreprise.”[337]

Als we verder in de tijd kijken bleek deze evolutie onafwendbaar.

Het rapport van het AICB over de economische situatie dat begin maart gepubliceerd werd, toont aan dat ook dit zijn standpunt had gewijzigd:

“Les industries locales se ressentent favorablement de la situation. C’est ainsi que la Géomines notamment a pu donner un développement important à sa fonderie de cassitérite de Manono. Elle l’a mise à la disposition des sociétés à production stannifère du Congo. La capacité de production de la fonderie de Manono a été portée, à cet effet, a mille tonnes par mois. L’étain y est coulé sous la marque U.M.H.K. en lingots de 15 à 30 kilos. La composition du produit de fonderie est très pure : il a été reconnu de bonne livraison A, pour les contrats du London Metal Exchange.”[338]

Hieruit blijkt dat de implantatie van verwerkende bedrijven in de kolonie niet noodzakelijk nefast moest zijn voor de economie van het moederland. Hoe dan ook, koloniale bedrijven zoals de UMHK zouden zich niet de regels laten spellen en hadden via een kapitaaltransfer van aandelen naar het African Metals in New York, hun onafhankelijkheid van het Belgische grondgebied en de Belgische instanties (tijdelijk) verzekerd.[339]

De dreiging die de kopalindustrie eind december ‘39 uitte, was niet uit de lucht gegrepen. Ondertussen bevestigde het ministerie van Buitenlandse Zaken aan Koloniën dat de Belgische regering zich verbonden had geen kopal te exporteren tot het afsluiten van de akkoorden met de oorlogsvoerende partijen.

Opnieuw zou men met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk onderhandelen. Maar hadden de vorige onderhandelingen een wezenlijk resultaat bereikt?

Eind december deed Spaak een uiteenzetting betreffende de Belgische schepen die in de “Downs” vastlagen. Zijn beschouwingen deelde hij in drie periodes in: van september tot 14 oktober 1939, wanneer de Britse overheid een versoepeling voorstelde aan de hand van petities. Dan van 15 oktober tot 10 november en van 11 november tot 4december. In de eerste periode werden schepen opgehouden gedurende 15,7 dagen, gaande van 5 tot 26 dagen. Voor de tweede periode waren acht schepen van de BMC opgehouden voor een duur van 8 tot 25 dagen. Voor de maanden november-december werden er twintig schepen aan controle onderworpen, de wachttijd varieerde van 1 tot 31 dagen, met een gemiddelde van 13,5 dagen. Er was dus een winst van twee dagen in vergelijking met het gemiddelde van september.

Les garanties gouvernementales données pour les céréales et les carburants n’ont certainement pas été étrangères aux résultats ci-dessus.”[340]

Als het resultaat van de onderhandelingen enkel een verkorting van de wachttijd met zich meebracht voor schepen die onder neutrale vlag voeren en de verbinding tussen neutrale havens verzekerden, kan men stellen dat de resultaten mager waren. Het Verenigd Koninkrijk beschouwde zijn blokkade als een vorm van oorlogsvoering tegen Duitsland. Deze oorlogsvoering zou ze niet laten dwarsbomen door een neutraal land van waarvan het toch vermoedde dat het de blokkade omzeilde. Spaak liet ter compensatie van de geringe resultaten nogmaals zijn protest ten aanzien van de Britse maatregelen horen.

Contre cette situation, contre ces méthodes évidemment abusives, le Gouvernement ne cesse de protester, de négocier. Il est arrivé à certains résultats mais loin d’être satisfait, il poursuivra énergétiquement son effort.”[341]

4.2.3.3 Samenwerking en meningsverschillen tussen Buitenlandse Zaken en Koloniën

 

De inspanningen zouden de eerste maart, tengevolge van nota’s uitgewisseld tussen de Belgische regering en de controlerende overheden, uiteindelijk toch resultaten boeken. De kopal-exportlicenties werden druppelsgewijs toegekend op basis van gemiddelden van de voorbije jaren. De kopalgom stond voortaan op de S-lijst. Dit hield in dat de export van het product beperkt werd tot 25% van de normale, gemiddelde handel voor de jaren 1936-37-38.[342]

 Buitenlandse Zaken had zich voor de economische en koloniale belangen ingezet en resultaat geboekt: kopbal was van de lijst “C”naar “S” getransfereerd, waardoor export weer mogelijk was, zij het druppelsgewijs. Dit verwekte het ongenoegen van bedrijven die hierin een arbitraire regeling zagen, andere bedrijven beschikten enkel over cijfers en statistieken voor de jaren twintig…

In een land als België, waar men het ontduiken van belastingen en quota’s als sport beoefent, kon dit niet van leien dakje lopen. Daarbij had de koloniale economie, met de Société Générale op kop, altijd een ruime bewegingsvrijheid gekend. De brief die de minister van Koloniën aan Buitenlandse Zaken adresseerde, waarin hij het surrealisme van zijn eigen administratie aangaf, overtrof alle clichés. Hierin zien we maar al te duidelijk welk losbandig karakter de koloniale transitohandel had.

I°/ Avant la présente guerre, une forte proportion de certains produits congolais transitait normalement par Anvers. Ces produits étaient déclarés à destination de la Belgique lors de leur sortie du Congo ; mais, soit en cours de route, soit à leur arrivée à Anvers, le consignataire leur donnait une autre direction finale.”[343]

Dit was volgens het ministerie van Koloniën de oorzaak van de hallucinante statistieken die voorgelegd werden: in 1938 had men officieel 60.451 ton vanuit Kongo naar België geëxporteerd, terwijl de Belgisch-Luxemburgse Unie een importhoeveelheid tekende van 27.898 ton. Koloniën verdedigde zijn administratie door erop te wijzen dat de eindbestemming onbekend bleef en dat het aangegeven land enkel het voorlopig doel van verzending was.

 

Il est d’ailleurs spécifié dans les statistiques congolaises que les pays de destination indiqués dans les tableaux sont ceux vers lesquels les marchandises sont expédiées du Congo Belge, la destination définitive restant inconnue. De fait, une grande partie, sinon la totalité, de la différence semble avoir passé d’Anvers, sur allèges, en Allemagne.

Je m’explique moins comment les importations dans l’Union Belgo-Luxembourgeoise de minerais d’étain de provenance congolaise aient pu atteindre 9.761 tonnes pour cette même année tandis que la douane congolaise n’a vu sortir que 6.657 tonnes; ( il est pratiquement impossible que les envois en cours de route à la fin de 1937 aient porté sur 3.000 tonnes). Je m’explique moins encore d’autre part comment il se fait que l’Union n’a enregistré aucune entrée de minerais de manganèse de provenance congolaise quand le Congo y envoyait sans aucun doute 3.300 tonnes.”[344]

 

Men zou in de verleiding komen te denken dat de statistici het magnesium en tin samengeteld hadden, maar dan nog zouden de cijfers niet overeenstemmen. Daarbij profiteerde de tinhandel van de internationale situatie die de prijzen had doen stijgen, des te meer omdat het tinkartel zijn plafond en quota’s in ’39 had ingetrokken. Het geeft ook een idee in welke mate de economische belangen de ideologische van de kaart veegde. Als de kopalhandel zich voor zijn exportlicenties moest baseren op statistieken van de voorbije jaren zouden fraude en omzeiling niet uitblijven. Voor het exportverbod was ze trouwens nooit weggeweest, hetgeen een halve verklaring kan geven voor de fouten in de statistieken.

Comme je vous en ai informé, la Compagnie Maritime Belge n’accepte plus au Congo de connaissement sans indication du destinataire final. En conséquence, tous les produits expédiés du Congo à Anvers sont actuellement adressés soit à un acheteur établi en Belgique, soit à un consignataire en Belgique chargé de les réaliser au mieux. Car jusqu’ici les exportateurs se sont abstenus, par prudence, de les déclarer en destination d’un autre pais.(sic)”[345]

Het is toch attent van het ministerie van Koloniën om zelf aan te geven dat ze geen goede statistieken hebben, dat koloniale bedrijven en transportbedrijven zich vergrepen hadden aan de voorschriften om de blokkade te omzeilen en goederen te transporteren naar Duitsland. Het is hierbij ook duidelijk dat het AICB niet alle Belgisch-Kongolese economische belangen vertegenwoordigde. Het ministerie had de zaak niet helemaal onder controle en kreeg daardoor nog bijkomende problemen. De fiscale ingrepen en de belasting op buitengewone winsten (ingegaan 15 februari) konden dit niet verhelpen. De steeds aangroeiende stocks in de kolonie en de stilgelegde transitohandel zorgden voor bijkomende bestuurlijke zorgen.

Moesten de goederen die reeds in voorraad waren in Antwerpen een voorkeursbehandeling genieten ten aanzien van degene die nog in de kolonie waren?

Moesten de Kongolese producten die slechts een deel van Belgische markt vertegenwoordigden een voorkeur krijgen ten opzichte van dezelfde goederen met een andere oorsprong? Deze vraag stelde de minister van Koloniën ten gevolge van de lobbying van de Kongolese (en ondertussen ook Ruandese) koffieproducenten. Hun productie, die de laatste jaren gestegen was, richtte zich als luxeproduct haast exclusief op de Europese markt, en rekende om op eigen grondgebied op een voorkeursbehandeling. Het feit dat de minister van Koloniën deze vraag open en bloot durfde te stellen aan zijn collega van Buitenlandse Zaken, bewijst hoezeer de economische belangen doorwogen in het beleid van Koloniën. Dit soort eerbetoon kende men op Buitenlandse Zaken niet. Exemplarisch voor het verschil tussen de ministeries op dit vlak was de poging van de Gentse katoenhandel en Graaf de Hemptinne, om een voorkeurregime te verkrijgen om zich te kunnen verdedigen tegen de goedkopere Japanse producten. In januari 1939 richtte hij zich tot het ministerie van Koloniën, waar de functionarissen een vergadering samenriepen om een oplossing te zoeken voor de voorgestelde problemen. Tot oktober zouden ze bij Buitenlandse Zaken proberen “binnen te raken”, maar werden afgewezen met als verantwoording “Hélas, on a pour l’instant d’autres chats à fouetter”.[346]

In zijn brief aan Spaak vroeg De Vleeschauwer of de producent of expediteur een risico liep bij cash & carry- contracten, waarbij de goederen in transit reeds voor het vertrek eigendom zijn van de bestemmeling.

Als oplossing hiervoor voorzag de minister een beperking van de cash & carry-contracten voor producten die onder Belgische vlag vervoerd werden. Belgische schepen zouden zich voortaan enkel nog bezighouden met goederen die België als eindbestemming hadden. Hoewel deze formule niet garant stond voor de naleving van de voorschriften, verkortte het de wachttijd en vertragingen. Als buitenlandse ondernemers hun Kongolese grondstoffen in België wensten te verwerken, zouden ze voortaan zelf moeten instaan voor het transport en geen beroep meer doen op de BMC. De minister van Koloniën kon zich niet weerhouden kritiek te leveren op het voorstel dat Buitenlandse Zaken hem had ingefluisterd om de import van goederen die geen afzet vonden op de Belgische markt aan te moedigen , opdat deze de functie konden vervullen van ruilwaar voor vreemde valuta die het land op zijn beurt zou gebruiken. Deze goederen waren volgens Koloniën een last, men vond er geen kopers voor, ze konden niet opnieuw geëxporteerd worden, en de stockeringskosten liepen op.

Manifestement, je dois m’abstenir d’inciter le commerce congolais à entrer dans cette voie. S’il est jugé nécessaire de constituer des stocks anormaux en Belgique, l’Etat Belge devra le faire à ses frais.”[347]

Dit verschilt sterk met het discours dat De Vleeschauwer voerde tijdens zijn toespraak voor het AICB eind september. Daar drong hij aan op een toename van de algemene Kongolese goederen, opdat het surplus valuta zou opbrengen die dan aangewend zouden worden voor het betalen van de goederen die de Belgische markt nodig had.

Pour payer ce qu’il nous faut importer, nous devons nous faire des devises

en exportant, et le transport dans les deux sens se fera le plus naturellement et avec le plus de sûreté entre le Congo et les pays qui vendent à nous et achètent de nous.”[348]

Ook Gilson en Moeller drongen aan op het belang een grotere productie van de goederen ondanks het feit dat er een blokkade van kracht was.

Il n’y a pas de problème particulièrement original de la production au Congo, en vue des circonstances présentes. La situation exige qu’on produise plus : c’est tout.”[349]

Ook bij van Ryckmans had De Vleeschauwer erop aangedrongen om de productie te verhogen. Het feit dat De Vleeschauwer achteraf Buitenlandse Zaken verweet dat zij hem ertoe gebracht hadden dit standpunt te verdedigen, wijst erop dat de minister van Koloniën geen weet had van de Amerikaanse voorstellen. De Verenigde Staten waren van plan munt te slaan uit de internationale spanningen en de nakende oorlog. De neutrale landen werden voor hen nieuwe partners. Voor wat de Kongolese grondstoffen betrof, stelden ze een ruil voor van Amerikaanse grondstoffen en Kongolese grondstoffen die beide naties voldoende in voorraad hadden.

“… aux suggestions examinées précédemment et en vertu desquelles la fourniture de certaines matières premières provenant du surplus de la production du Congo belge pourrait, aussi longtemps que ni la Belgique ni les Etats-Unis ne sont engagés dans un conflit international, être rendues disponibles au profit du Gouvernement américain en retour de produits essentiels que la Belgique pourrait acheter aux Etats-Unis.”[350]

De Amerikaanse voorstellen doelden op een betere economische samenwerking en uitwisseling met Belgisch Kongo. Hun benadering hiervoor betrachtte over de bedrijven heen, een legaal samenwerkingskader waarin de bedrijven, langs de overheid om, nieuwe handelsbetrekkingen konden tot stand brengen[351]. Laten we opmerken dat de VS hun voorstel vóór de blokkade hadden geformuleerd, toen het transport tussen kolonie en moederland ongehinderd zijn gang kon gaan. Buitenlandse Zaken had naast deze voorstellen waarschijnlijk nog andere contacten gehad die hen deden besluiten dat de Kongolese productie het moederland onrechtstreeks ten goede kwam.

Stilaan groeiden de stocks echter aan en werd de export moeilijker. Als neveneffect stegen de prijzen waardoor men genoodzaakt werd allerlei fiscale maatregelen te treffen. De ordonnantiewet van 15 februari op de buitengewone winsten, vertaalde zich voor de kolonie in een verhoging van het douanetarief. Dit bedraagt 40% voor de meerderheid der goederen, en 20% voor producten afkomstig uit Europese plantages. Hierdoor kon men de opgang van Japanse producten in de kolonie afremmen en de eigen “nationale” producten zogezegd een gelijke kans geven.

Deze maatregel had echter ook negatieve gevolgen voor de Kongolese industrie. Deze verloor haar eerste plaats als palmolieleverancier in Zuid-Afrika.[352]

 

4.2.4 De andere zijde van de blokkade: exportproblemen van Duitse producten tussen moederland en kolonie

 

Eind november laten de geallieerde overheden weten dat ze de exporthandel die Duitsland met neutrale landen voerde wensten op te schorten. Welke impact kon dit op de kolonie en haar bevoorrading hebben? Voor het jaar 1938 vertegenwoordigde de Duitse import in de kolonie een totale waarde van 48.856.817 fr., en stond daarmee op de zesde plaats. Duitsland was als industriële natie een hoofdleverancier in sectoren als machines, pompen en chemische producten. De meerderheid van de import van Duitse afkomst was dan ook bestemd voor de mijnindustrie. Voertuigen, stoffen en farmaceutische producten waren van minder belang.

Zo groeide het besef dat deze producten en de wisselstukken ervoor, gedurende geruime tijd niet meer voor handen zouden zijn. Gedreven door hun eigen belangen namen privé-bedrijven het initiatief van de overheid over en stelden lijsten op van Duitse producten die voor hun verdere productie onontbeerlijk waren. Meer dan ooit tevoren profileerde Gilson van het AICB zich als de woordvoerder en leider van de koloniale belangen. Hij werd daarom door de ministeries van Koloniën, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken en Handel aangezocht om een overzicht te maken van de noden en voorzieningen van de bedrijven en dit door te geven aan de verantwoordelijke ministeries.

De zesde februari 1940, wordt een formulier opgesteld met de formaliteiten die de Britten opgelegd hadden en in een tweede kolom de wensen en voorstellen om de handel en bevoorrading te vereenvoudigen. Zo moest men om goederen te kunnen bestellen een viertal stappen ondernemen waarbij men verschillende certificaten en gedetailleerde gegevens moest vrijgegeven: (1) een certificaat van oorsprong moest worden aangevraagd bij de lokale kamer van koophandel, (2) dit moest in twee exemplaren worden opgestuurd naar Economische Zaken, (3) die dan attesten van oorsprong opstelden.(4)Dit oorsprongsattest moest dan nog door het dichtstbijzijnde Britse consulaat van een geconfirmeerd worden, waarna het een visa kreeg. Bij deze laatste toelating stelde men een vereenvoudiging voor door middel van “Certificates of origin and interest” die men zou moeten verkrijgen bij het voorleggen van de factuur van de leverancier, die desgevallend een garantie van het ministerie van Koloniën zou kunnen dragen in de vorm van een stempel. Daarbij moest men aan de klant een petitiestrook[353] overhandigen waarbij men garandeerde dat het goed geen Duits product was of een gevolg van Duitse grondstoffen of arbeid. Hetzelfde gold voor de expediërende maatschappij. Volgens de Britse autoriteiten vormden al deze maatregelen “barrages” die de Duitse economie op alle gebied moesten isoleren. Voor goederen van andere nationaliteiten moest men te rade gaan bij de betrokken consulaten.

Men kan zich echter de vraag stellen of de blokkade in februari 1940 nog enige zin had na de akkoorden tussen de Sovjet Unie en Duitsland die de deuren openden voor de Russische grondstoffen.

Als een koloniaal bedrijf naar zijn zetel in Belgisch Kongo goederen wou overbrengen, werd het eveneens onderworpen aan het licentiesysteem.

Licenties moesten aangevraagd worden aan het Koloniaal Bureau (Office Colonial), die ze opstuurde naar het bedrijf. Dit alleen al zorgde reeds voor een wachttijd van 8 dagen of meer. Ook de bijkomende formaliteiten zorgden voor vertragingen, extra kosten en procedures, hetgeen op zijn beurt de ontevredenheid en spanningen deed toenemen. Om de opinie en noden van de bedrijven te peilen schreef Gilson een strikt confidentiële brief naar de belangrijkste koloniale bedrijven met volgende vragen:

“1) Quels sont les matériel-les machines-lespièces de rechange-l’outillage-les métaux spéciaux-les produits divers-en général quels sont tous les articles qu’il n’est pas possible au Congo de se procurer pour le moment ailleurs qu’en Allemagne ?

“2) Quelle est la portée et l’importance de cette dépendance ?

“3) Quelles sont les mesures prises - en cours - ou en prévision pour s’en dégager ?”[354]

 

De vragen tonen duidelijk aan dat men zich hier op een oorlog voorbereidde waarbij de kolonie afgesneden kon worden van het moederland. Het koloniaaleconomische milieu had van bij het begin van de blokkade sommige van zijn kaders naar het buitenland gestuurd, meestal het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten, om van daaruit desgevallend de zaken voort te zetten. Velen hadden dan ook al gezocht naar “ersatz” voor de Duitse producten.

De Union Minière Du Haut Katanga was de eerste om te antwoorden. De vervangstukken voor telefoonnetten die de UMHK voor haar transport gebruikte, kon men enkel bij Siemens in Duitsland verkrijgen. Het bedrijf had in Afrika een elektricien de opdracht gegeven de installatie te onderzoeken om te achterhalen waaruit deze bestond (condensatoren, lampen…). Zodoende kond het in de Verenigde Staten gelijkaardige onderdelen zoeken of deze zelf hiertoe moduleren. Union Minière verwachtte dat de maximale hinder die men door het ontbreken van vervangstukken zou ondervinden niet meer was dan een vertraging.

Sogefor, Sogelec, Otraco en de Compagnie du Chemin de Fer du Bas-Congo au Katanga ondervonden geen last van de nieuwe maatregelen en hadden reeds elders vervangstukken gevonden.

Voor de meeste mijnen was dat niet het geval. Zij waren in zekere mate afhankelijk van het buitenland en meer bepaald Duitsland: vervangingspompen en pompen van Bosch, dezelfde vervangstukken bij Siemens als de UMHK, stukken voor mechanische sleepsystemen die enkel gemaakt worden door de firma Heckel uit Saarbrücken en Frankfurt am Main. Ze hadden ook loodglit nodig met een constant zilverpercentage, dat enkel gefabriceerd werd door de firma Marcks uit Darmstadt. Hetzelfde bedrijf bleek onontbeerlijk voor de “Compagnie du Congo pour le commerce et l’industrie” die het nodig had voor haar voorziening in perhydrol ( een soort zuurstofwater). Marcks was het enige bedrijf dat zulke goederen naar de tropen kon vervoeren.

Usines textiles de Léopoldville (UTEXLEO) had in het tweede semester van 1939 voorraden opgeslagen in de fabrieken van Léopoldville.

Hun afhankelijkheid betrof twee producten :

a) kleurstoffen en chemische producten

b) vervangstukken voor machines.

Voor wat betreft de kleurstoffen kon een derde geleverd worden door een Franse firma die na intense inspanningen gelijkwaardige producten fabriceerde. Producten als perchloron zouden vervangen worden door hypochloriet, dat men in België kon aantreffen voor zover de export ervan nog niet verboden was. Helaas was dit product minder actief en minder stabiel dan perchloron. Het magnesiumcalcidesulfaat werd enkel in Duitsland gemaakt. Utexleo meende echter wel een surrogaat ervoor te kunnen vinden in Frankrijk onder de vorm van “gekristalliseerd magnesiumsulfaat”, maar het transport ervan zou veel kosten (het dubbele) en moeilijk verlopen. Voor de kleurstoffen voor het bedrukken hadden ze nog geen vervangproducten kunnen vinden in Europa ; ze hoopten dat Amerika een uitweg zou kunnen bieden maar vreesden hogere kosten. Algemeen stelden ze dat er andere producten konden aangewend worden maar dat deze duurder zouden uitvallen, hetgeen de inkomsten en exportprijs zou beïnvloeden. Sogechim drong er eerst op aan dat het in het verleden reeds meermaals had aangedrongen om vervangstukken en machines die enkel in Duitsland gefabriceerd werden, na te maken. Ondanks deze inspanningen en het aanleggen van reserves, was het bedrijf bij de aanvang van het conflict afhankelijk van twee apparaten die tot dan toe enkel in Duitsland voorhanden waren :

de gros ventilateurs volumogènes à anhydride sulfureux et des pompes à acide.” [355]

De Compagnie Minière des Grands Lacs en Frominière waren daarentegen volledig onafhankelijk van Duitse producten en hadden reeds vervangingsproducten gevonden. Frominière beweerde dat zijn ateliers in de kolonie in staat waren zelf vervangstukken te maken. Bovendien hadden ze in het verleden , op experimentele basis, bij de ateliers aan de Maas exploitatiemateriaal laten vervaardigen die de vergelijking met het Duitse aankon. Daarbij hadden ze ook reeds reserves aangelegd

“…Que vu la situation internationale, il a été tenu la main à ce qu’il y ait en Afrique des pièces de rechange, pour répondre aux besoins de l’exploitation pendant un an au moins.”[356]

De samenwerking met en vooral de inspanningen van Gilson, hadden vruchten opgeleverd. Eind februari waren de lijsten compleet en wist men welke goederen en stukken nodig waren om de productie verder te kunnen zetten. Maar het was pas de 13de april dat Buitenlandse Zaken, tengevolge van een rapport van de Compagnie des Chemins de Fer des Grands Lacs, zich met de zaak zou inlaten. Buitenlandse Zaken vroegen Koloniën min of meer de informatie die reeds door Gilson vergaard was. Dit wijst erop dat men daar niet op de hoogte was van het werk van Gilson. Buitenlandse Zaken vroeg Koloniën om volgende informatie

1) Aard, hoeveelheid en waarde van de verzendingen die uitgevoerd werden door het Ministerie van Koloniën naar de lokale overheid in de kolonie en de organismen die er rechtstreeks van afhangen.

2) Idem voor de vervangstukken en machines van Duitse oorsprong die in Kongo geïnstalleerd zijn, en die mogelijk zouden kunnen besteld worden door privé of staatsorganismen.

3) Idem van chemische producten en farmaceutische producten die enkel in Duitsland gefabriceerd worden.

4) Voor elk van de gevallen hernomen onder 2&3 is het onontbeerlijk om de uiteenzetting op volgende wijze te maken:

d’une manière aussi irréfutable que possible, les arguments venant à l’appui des desiderata formulés par votre Département[357]

De bemoeiing van Buitenlandse Zaken is op het eerste zicht normaal aangezien zij normaal moeten instaan voor de externe relaties van moederland en kolonie, en bijgevolg dus ook degenen zijn die onderhandelen met de Britten omtrent de blokkade(-versoepeling). Ook de formulering van punt 1 wijst erop dat Koloniën zelf onder de loep genomen werd voor hetgeen ze geëxpedieerd hadden. Eind maart was er onenigheid zowel binnen als buiten het ministerie van Koloniën geweest omtrent zijn handelswijze. Dit kwam duidelijk tot uiting in de brief die de eerste directie generaal stuurde naar de minister van Koloniën.

“Le service des Affaires Politiques n’a pas été consulté - comme il eut du l’être, l’affaire relevant de ses attributions - au sujet de la démarche faite par M. le Chef du Cabinet auprès de l’Ambassade de Grande Bretagne.

S’il eut été, il l’aurait formellement déconseillée, car elle fait vraiment trop bon marché de notre souveraineté : Il est manifeste, en effet, que nous n’avons pas à demander l’autorisation des Anglais, pour envoyer à notre propre administration les fournitures qui lui sont nécessaires. Aux prises avec une question du même genre, les Affaires Etrangères ont adopté une attitude toute différente. Ce n’est pas le moins curieux de cette affaire de constater qu’un même gouvernement prend selon qu’il s’agit des Colonies ou des Affaires Etrangères, des mesures complètement opposées.

Mais le vin est tiré, il faut le boire. Puisque on a été jusqu’à demander l’autorisation de la Grande Bretagne pour envoyer des fournitures destinées à notre propre administration coloniale, le mieux est encore que nous observions nos engagements. Passer - comme en contrebande! - des produits allemands non couverts par l’autorisation dont il s’agit, c’est là un honteux “détour” dont un gouvernement qui se respecte ne pourrait s’accommoder.”[358]

 

Anderhalve maand voor de Duitse inval heerste een duidelijk gespannen klimaat. Verschillende interpretaties van de Belgische neutraliteit en de consequenties van dit statuut, zorgden voor enige verwarring.

De Vleeschauwer had hierbij meermaals in de vuurlinie gestaan, zo was dat ook het geval met het koper van de Union Minière voor Duitsland, waarbij de minister van Koloniën zijn onwetendheid terzake verborg achter een scheiding van privé- en staatsaangelegenheden. De Vleeschauwer liet niet na zich te verantwoorden en de klachten tegen te spreken. Handgeschreven onder de brief treft men :

“Cette note me parait assez amusante . Je n’ai jamais demandé une autorisation de l’espece aux Anglais. Aucun vins n’est à boire. J’ai l’autorisation de mon collègue des Affaires Etrangères de traiter nos petites affaires directement p.ex avec l’Angleterre.

Et si quelqu’un a pu intervenir auprès d’un Consulat ou d’une Ambassade ce ne peut être que pour demander certaines explications au sujet de formalités que nous n’entendons pas nous laisser imposer par qui que se soit. Soyons très ouverts et très francs à l’égard des Anglais. Et tranquillisez-vous : j’ai hautement la notion de la fierté nationale et gouvernementale. A.D. : 27 / 3 / 40”[359]

De zelfzekere toon van de Vleeschauwer was een uiting van zijn nonchalance, zoniet van zijn onwetendheid. De koloniale keure schreef voor dat de buitenlandse relaties van de kolonie onder de bevoegdheden vielen van Buitenlandse Zaken. Dat de directie P (politieke zaken) niet eens geconsulteerd werd wijst op een slecht functioneren. Zij waren de politieke diplomatieke experts en hadden zelfs een sectie die zich bezighield met de Afrikaanse aangelegenheden. Indien het conflict zou gebeurd zijn zouden deze er zich negatief over uitgesproken hebben. Het berustte op het feit dat De Vleeschauwer, zich baserend op de toelating die hij van zijn collega van Buitenlandse Zaken had verkregen, het initiatief nam te onderhandelen voor een versoepeling van de export van goederen en benodigdheden van de eigen administratie in de kolonie. Hierbij kan men reeds de vraag stellen wat deze eigen administratie inhield. Zoals we in de brief van 13 april van buitenlandse Zaken ter attentie van Koloniën lezen:

expéditions effectuées par votre département au Gouvernement de la Colonie et aux organismes qui en dépendent directement”[360]

Over de aard van de bekomen akkoorden spreekt het handgeschreven antwoord van de minister aan de dienst voorzieningen boekdelen.

Quant aux formalités à observer établissons-les d’accord avec les autorités Britanniques et ne parlons pas d’autorisation[361]

Het moet zijn dat de minister van Koloniën een speciale toelating was gaan vragen bij de Britse ambassade om het koloniaal bestuur te voorzien van hun directe benodigdheden en reserves. De verwoording van de minister duidt maar al te zeer op het informeel karakter van de akkoorden.

De verschillende interpretatie van de Belgische neutraliteit was een algemeen gegeven in de bestuurlijke overheid gedurende de laatste maanden. Wat Koloniën betreft heeft men er nooit zwaar aan getild. De specificiteit van het koloniale bestuur en de politiek die zij voerden, zorgde door de jaren heen en op verschillende domeinen (bv. koloniale aanspraken) voor een verschillende visie die zich minder liet onderwerpen aan de geldende politieke en internationaal-juridische regels.

 

Hoe dan ook de lijst met artikelen van Duitse oorsprong die onmisbaar waren voor de kolonie werd de 29ste april overhandigd. De meeste bedrijven hadden zich ondertussen zelf uit de problemen geholpen en elders gevonden wat zij nodig hadden. Het had twee maand geduurd voor het werk van Gilson aan alle betrokken instanties was doorgegeven. Tien dagen voor de inval in België was het koloniaal bestuur meegesleept in de spanningen tengevolge van diverse geruchten en was het zich aan het voorbereiden op een exodus. Het kon bijgevolg nog weinig aanvangen voor de behoeften van de bedrijven.
3.4 Besluit

De blokkade die de derde september 1939 van kracht werd, betrok de kolonie in de oorlog. Na de koloniale aanspraken stond de kolonie, en vooral haar economie, centraal in dit internationaal probleem. Het transport tussen Afrika en België werd in beide richtingen onderbroken zelfs als het om passagiersschepen ging. Het was de enige mogelijkheid voor de geallieerden om de toevoerkraan van Duitsland dicht te draaien. Eens de goederen op het continent (en op neutrale grond) waren, was de controlemogelijkheid minder efficiënt. Omdat de Britten hun blokkade als economische oorlogsvoering beschouwden was diplomatiek onderhandelen delicaat, en bleven de Britten bij hun standpunt. Buitenlandse Zaken had zich in de praktijk neergelegd bij de feiten (ze hadden andere problemen) maar liet niet na telkenmale te protesteren. Ondanks het bestaan van een apart ministerie voor Economische Oorlogsvoering, ondernam de ambassadeur ook stappen bij het Foreign Office, dat blijkbaar kon tussenkomen om enige diplomatieke “understanding” bij te brengen. Het Verenigd Koninkrijk wekte door zijn maatregelen heel wat protest in de koloniale kringen, die in Duitsland niet hetzelfde gevaar zag als de geallieerden. De spectaculaire prijsstijgingen, die reeds voor de blokkade ontstonden, bracht producenten in de verleiding de Britse voorschriften, net als hun nationale, te omzeilen. Cash and Carry-contracten of speciaal transport op Italiaanse schepen die goederen naar Zwitserland en Joegoslavië brachten, waren schering en inslag. Ook na 10 mei zouden koloniale bedrijven goederen leveren aan Duitsland, terwijl ze gelijktijdig hun steentje bijdroegen aan de koloniale oorlogsinspanning voor de geallieerden.[362]

Het Belgisch diplomatiek weerwerk bestond vaak uit het uitwisselen van correspondentie terwijl men bij praktische problemen enkele stappen ondernam, via de ambassadeur in Londen, bij de verschillende Britse instanties. De rolverdeling leek op het eerste zicht goed te functioneren: Koloniën hield zich bezig met de grieven en noden op het veld en gaf deze door aan Buitenlandse Zaken, dat ermee naar de Britten stapte. Gaandeweg concentreerde Buitenlandse Zaken zich steeds meer op de dreiging die het land boven het hoofd ging en verleende het Koloniën meer bewegingsruimte. Dit kon discordantie ook hier niet vermijden. Of men in Kongo meer moest produceren of niet (om in ruil van de surplus vreemde valuta te verkrijgen), de verschillende interpretaties van de Belgische neutraliteitsstatus en de rechten die eruit voortvloeiden evenals de verschillende accenten die beide ministeries legden zorgden binnen de gespannen context voor een ongestructureerde aanpak. Omdat Kongo in de eerste plaats een economische entiteit is (m.a.w. reservoir) hebben degene die er hun belangen hebben niet stilgezeten. De Association des Intérêts Coloniaux Belges heeft haar taak goed vervuld en de algemene belangen van de industriële sector gediend, in nauw overleg met het ministerie maar niet bevreesd om zelf stappen te zetten bij de Britse ambassade.

De blokkade had op zich het voordeel een voorspel te zijn op de hostiliteiten en de bezetting die onvermijdelijk gepaard zou gaan met het splitsen van moederland en kolonie. De bedrijven en het lokale bestuur waren voorbereid voor deze splitsing en hadden, sommigen al vóór september, hun intrek in het buitenland genomen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[281] AF-I-48 /Institut des relations internationales : La guerre et l’économie dirigée au Congo Belge en Rapport au Chambres 1939-1944, chapitre VII, la situation économique

[282] Moniteur Belge 8 / 9 / 1939

[283] Eens in Londen zou De Vleeschauwer,als overste van de kolonie de Belgische regering een historische rol laten vervullen aan de zijde van de geallieerden met als hoogtepunt de bezegeling van het uranium TAB-1 akkoord tussen het African Metals (Union Minière) en geallieerden

[284] GARDINER (B. George Jr.) Société Générale de Belgique and African Metals.

[285] Laten we hierbij opmerken dat de benaming het idee van de Britten perfect weergaf : de blokkade was een offensief wapen met het welke ze de vijanden door de knieën zouden krijgen.

[286] AMBZ . AE . 11064 . Corr Amb. Londen/ BZ : 8/9/39

[287] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/ Min van Defensie : 23/9/39. De militair attaché vernam dit van drie functionarissen van het Foreign Office de 20ste september

[288] AMBZ . AE . 11064 . Corr Amb. Londen/ BZ : 8/9/39

[289] “Office Colonial” : deze dienst werd in 1934 autonoom (KB 15/12/34) en na een aanpassing in het voorjaar van 1940 werd de dienst als economisch rekruteringsorgaan beschouwd en belast met “contactfunctie” tussen de bedrijven in de kolonie en de consumenten in het moederland, maatschappijen en toerisme, tentoonstellingen… (KB 17/4/40)

[290] l’Essor Colonial : 9/9/39

[291] Dépèche Coloniale Belge : 7/10/39 cfr. infra : de commissies kenden niet veel bijval ; ook gouverneur generaal Ryckmans zou er zich zeer kritisch over uitspreken

[292] Dépèche Coloniale Belge : 23/9/39

[293] Dépèche Coloniale Belge : 7/10/39

[294] DCB. : 23/9/ 39

[295] AMBZ . AE . II 1660 . 50920 : Corr. Amb. Londen/ BZ (Pierlot)

[296] AMBZ . AE . II 1660 . 50920 . n° 1859 . BZ/ Kol.: 14/9/39

[297] ibid.

[298] AMBZ . AE . II 1660 . 50920 . n° 1859 . BZ/ Kol.: 14/9/39

[299] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/Min van Defensie : 23/9/39

[300] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/ Min van Defensie : 23/9/39

[301] ibid.

[302] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/ Min van Defensie : 23/9/39

[303] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/ Min van Defensie : 23/9/39

[304] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/ Min van Defensie : 23/9/39

[305] zie bijlage : Contraband Control : 14/10/39

[306] zie bijlage : Contraband Control : 14/10/39

[307] AMBZ . AE . 11064 . n° 6210 . Attaché Militaire/ Min van Defensie : 23/9/39

[308] VANDERLINDEN (J.) Pierrre Ryckmans (1891-1959), coloniser dans l’honneur.

[309] AMBZ . A.E. 1660 (3263) confidentiële brief Ryckmans/ Minister van Koloniën

[310] DCB.. XVII . n°999 : 18/11/39

[311] DCB.. XVII . n°999 : 18/11/39

[312] tijdens de devaluatie van de munt in 1935 hadden zij ook hun eigen koers gevaren

[313] VANDERLINDEN (J.) Pierrre Ryckmans (1891-1959), coloniser dans l’honneur.

[314] Om de risico’s te dekken hadden de verzekeringen nieuwe clausules ingevoerd die oorlogschade en vernietiging vergoedde, maar bvb. niet de verrotting ten gevolge van te lange wachttijden.

[315] AMBZ . AE . II 1660

[316] AMBZ. AE. AF1-1 : BZ/ Amb. Londen : 7 / 12 / 1939

[317] AMBZ . AE . AF-1-1: Amb. Londen /MBZ : Tèlègramme Téléphone n° 553 : 7 / 12 / 1939

[318] AMBZ. AE. AF1-1 : BZ/ Amb. Londen : 7 / 12 / 1939

[319] AMBZ . AE.  1660 (3263) : AICB/Kol : 4 /12 /1939

[320] ibid.

[321] AMBZ . AE. 1660 (3263) : AICB/Kol : 4 /12 /1939

[322] AMBZ. AE . Rapport van Militair attaché in Londen. Men verwachtte dat men op de duur tot een territoriale status quo en een economische achteruitgang van Duitsland zou komen en dat door deze economische ontreddering het volk in opstand komen, hetgeen enigszins naïef was.

[323] Cfr. Bijlage

[324] AMBZ.AE. 1660.(3263).: Cobelfruit Dezurpele, Léopoldville /min Kol. : 15 / 12 / 1939

[325] AMBZ.AE. 1660.(3263).: 4de dir.Gen.-3de Dir. nota / Insp. gen. Heyse : 12 / 1 / 1940

[326] AMBZ. AE. 1660 (3263) 50920 : Corr. BZ/Kol : nota voor de G.G. : 12 / 1 / 1940 

[327] AMBZ. AE. 1660 (3263) 50920 : Corr. BZ/Kol : nota voor de G.G. : 12 / 1 / 1940. 

[328] Ibid.

[329] ibid.

[330] AMBZ. AE. 1660 (3263) 50920: nota van 1e direction gen. 2ème dir.-2ème bureau t.a.v. Min. van Buitenlandse Zaken : 13 / 1 / 1940 

[331] AMBZ. AE. 1660 (3263) : telegram van het AICB/Kol : 15 / 1 / 1940

[332] AMBZ. A.E. / 1660 (3263) 50920 : brief 1e dir. Gen., 2e dir-2e bureau / BZ: 25 / 1 / 1940 

[333] Dépêche Coloniale 7/10/39

[334] voordracht Gilson voor het AICB, DCB 15/10/39

[335] La Dépêche Coloniale 7/10/39

[336] VANDELINDEN (J) . Ryckmans (1891-1959), coloniseer dans l’honneur .

[337] “La Tribune Coloniale” 30/11/39 verslag toespraak De Vleeschauwer 20/11/39 aan de Société Belge d’Etudes et d’Expansion (prés. M. Béthune)

[338] La Dépeche Coloniale : 9/3/40 : Rapport AICB

[339]

HELMREICH (J.). Gathering Rare Ores ; The Diplomacy of Uranium Acquisition 1943-1954

GARDINER (G.B.) Société Générale de Belgique and African Metals (september 43)

[340] Dépeche Coloniale Belge ; 5/1/40.

Kamer van Volksvertegenwoordigers

[341] ibid.

[342] AMBZ. AE. 1660 (3263) . Corr. BZ/Kol. : 20/3/40

[343] AMBZ. AE. 1660 (3263) 50920 : Minister Kol/ Min BZ (Spaak) : 3/1940.

[344] Ibid.

[345] AMBZ. AE. 1660 (3263) 50920 : Minister Kol/ Min BZ (Spaak) : 3/1940

[346] AMBZ. AE. AF-1-1. Nota voor Louwers: 23/8/39

[347] AMBZ. AE. 1660 (3263) 50920 : Minister Kol/ Min BZ (Spaak) : 3/1940.

[348] Dépèche Coloniale Belge : 23/9/39

[349] AICB . n° 1035 : 14/10/39 toespraak A. Gilson voor het AICB

[350] AMBZ. AE . AF-2-1 : project voor memorandum Belgische regering 24/2/39

[351] cfr. De interesse van de VS voor Belgisch Kongo

[352] AMBZ . AE . AF-1-26. N° 662/749 : Corr. Consulaat Capetown/ BZ : 23/2/40

Cfr . Beter een goede buur dan een verre vriend : Zuid Afrika

[353] zie bijlage

[354] AMBZ . AE . 1660.(3263) . 50920 . Corr. Gilson / bedrijven

[355] AMBZ . AE . 1660 . (3263) . 50920 . Corr. Sogechim/Gilson : 17/2/40

[356] AMBZ . AE . 1660 . (3263) . 50920 . Corr. Frominière/Gilson : 19/2/40

[357] AMBZ . AE . 1660 . (3263) . 50920 . Corr.BZ/Min van Kol. Nota 4393 : 13/4/40

[358] AMBZ . AE . 1660 . (3228) . 50920 . Corr. 1e DG, 2de dir. 2de bureau/ Min van Kol : 22/3/40, (zie bijlage)

[359] AMBZ . AE . 1660 . (3228) . 50920 . Corr. 1e DG, 2de dir. 2de bureau/ Min van Kol : 22/3/40, (zie bijlage)

[360] AMBZ . AE . 1660 . (3263) . 50920 . Corr.BZ/Min van Kol. Nota 4393 : 13/4/40

[361] AMBZ . AE . 1660 . (3228) . 50920 . Corr. 1e DG, 2de dir. 2de bureau/ Min van Kol : 22/3/40, (zie bijlage)

[362]Het Gardiner Rapport over de Soc. Gén. Maar dit rapport heeft slechts gegevens van na 1941 en is daarom hier niet in opgenomen;