Colombia: vrede in zicht? Analyse van het gewapend conflict en mogelijke oplossingen. (Joris Van Der Linden)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

In België komt Colombia nauwelijks in de media, of dan enkel met slecht nieuws. Het land associëren we dan ook met guerrilla, doodseskaders en ontvoeringen. Tegelijk wordt de Colombiaanse economie al te vaak vereenzelvigd met de drugsindustrie. Dit ongenuanceerde beeld strookt echter niet met de werkelijkheid.

 

Het conflict in Colombia is té complex om een eenvoudige oplossing te vinden. De hoofdrolspelers zijn de guerrilla, de paramilitairen en het leger. Daarnaast mengde ook de drugsmaffia zich in het conflict. Het gewapend conflict is echter ook een strijd tegen sociaal onrecht en economische achtergesteldheid.

 

Wanneer de balans wordt opgemaakt van het conflict rijzen dan ook vragen. Waarom presteerde de Colombiaanse economie ondanks het geweld beter dan haar buurlanden? Hoever reikt de invloed van de drugsindustrie op de cijfers? Wat veroorzaakte de sociale wantoestanden? Hoe komt het dat de onderhandelingen met de guerrilla steeds mislukten? En vooral: welke oplossingen kunnen leiden tot vrede ?

 

Deze eindverhandeling tracht een antwoord te geven op deze vragen. Het zal duidelijk worden dat een duurzame oplossing van het conflict slechts mogelijk is wanneer ook de drugsproblematiek aangepakt wordt.

 

De eindverhandeling bestaat uit drie delen:

 

Het eerste deel behandelt het ontstaan en de oorzaken van het gewapend conflict. Na een analyse van de historische achtergrond verklaren we de opkomst van de illegaal gewapende groepen. Verder onderzoeken we ook de rol van de drugsindustrie in het conflict. Op die manier wordt een juiste interpretatie van het complexe conflict mogelijk.

 

Deel twee tracht een overzicht te geven van de gevolgen van het gewapend conflict. Eerst worden de economische gevolgen van het conflict geanalyseerd aan de hand van de macro-economische basisindicatoren. Ook de invloed van de drugsindustrie komt aan bod. Daarna gaan we dieper in op de sociale implicaties van het conflict. Naast directe effecten zoals hoge criminaliteit, worden ook de indirecte sociale gevolgen onder de loep genomen.

 

Het laatste deel behandelt de kern van de eindverhandeling. Een overzicht van de resultaten en mislukkingen van het vredesgesprekken moet inzicht geven in de dynamiek van het vredesproces. Verder onderzoeken we de mogelijke scenario’s die tot vrede kunnen leiden. Het laatste hoofdstuk bestudeert hoe de drugsproblematiek in Colombia opgelost kan worden. Het reduceren van het aanbod en de vraag zijn hierbij cruciaal. Anderzijds biedt ook legalisering volgens sommigen een oplossing.

 

 

DEEL I. OORZAKEN EN EVOLUTIE VAN HET GEWAPEND CONFLICT

 

Hoofdstuk 1. Oorzaak en evolutie van het conflict

 

1.1 Inleiding

 

Om het gewapend conflict in Colombia te kunnen begrijpen dienen we eerst de oorzaken en de evolutie ervan te onderzoeken. Daarom spitst dit hoofdstuk van de eindverhandeling zich toe op de historische achtergrond die geleid heeft tot de situatie waarin het land zich nu bevindt. Deze analyse is noodzakelijk om de reacties van de verschillende betrokken partijen te begrijpen en in de juiste context te plaatsen.

 

 In dit eerste hoofdstuk worden de spanningen en confrontaties onderzocht die aan het conflict vooraf gingen. Daarna komen het ontstaan van de guerrilla, de paramilitairen en de drugsindustrie ter sprake. Elk van deze partijen maakte bovendien zelf een aantal veranderingen door. Zo komt de evolutie in beeld die geleid heeft tot het complexe conflict.

 

1.2 Ontstaan van het conflict

 

1.2.1 Ontstaan van Colombia

 

Colombia is een van de oudste democratieën van Latijns-Amerika. Tot de 19e eeuw bestuurde de Spaanse monarchie het grootste deel van Zuid-Amerika. Het expansiebeleid dat Spanje voerde creëerde grote kastekorten die gecompenseerd werden door grote hoeveelheden zilver en goud uit zijn overzeese kolonies, waaronder Colombia. Dit veroorzaakte conflicten tussen de lokale autoriteiten en het moederland (Vranckx, 2001: p. 7-8).

 

In Spanje vergde het verzet tegen de Napoleontische oorlogen alle aandacht waardoor de ontvoogdingsstrijd in Latijns-Amerika minder tegenstand kreeg. Daardoor werd reeds in 1810 de onafhankelijkheid uitgeroepen, maar het zou nog tot 1819 duren vooraleer de confederatie Groot Colombia ontstond en erkend werd. Simón Bolívar en Francisco de Paulo Santander leidden de revolutie. Bolívar werd de eerste president van die confederatie, die naast Colombia ook Ecuador,Venezuela en Panama omvatte. Er ontstonden evenwel meteen spanningen tussen de boegbeelden van de revolutie. Bolívar wou een sterk centraal-geleide regering die controle uitoefende over het hele gebied, Santander daarentegen verkoos meer autonomie voor de deelstaten (Martz, 1997: p. 41 - 42).

 

De geografische diversiteit van Colombia verklaart de keuze van Santander en zijn volgelingen. Het land wordt verdeeld door het Andesgebergte, de valleien van de Orinocorivier en het Amazonewoud. Hierdoor was er traditioneel zeer weinig interactie mogelijk tussen de verschillende gebieden. De eenheid van het land werd ook bemoeilijkt door transportproblemen. Een centraal geleide overheid kon daarom nooit volledige controle over het hele grondgebied verwerven (CIIR, 1992: p. 3 - 4).

 

Kaart 1: Geografie en departementale verdeling Colombia

Bron: http://www2.kenyon.edu/Depts/PSci/Courses/psci344/Colombia.JPG

 

1.2.2 Het tweepartijenstelsel

 

In 1830 werden de spanningen tussen de aanhangers van Bolívar en Santander te groot en de confederatie viel uiteen in Colombia, Ecuador, Venezuela en later ook Panama. De spanningen verdwenen echter niet en gaven aanleiding tot het ontstaan van de twee traditionele partijen, de liberalen en de conservatieven, die de politiek tot op vandaag domineren. De liberale partij bestond voornamelijk uit de aanhangers van Santander, terwijl Bolívars volgelingen aansloten bij de conservatieve partij. CIIR (1992: p5) en Kline (1990: p238) minimaliseren het ideologisch onderscheid echter, omdat de politieke partijen aanvankelijk geen duidelijke partijpunten hadden die van elkaar afweken, maar vooral bestonden uit losse groepen landeigenaars en handelaars met dezelfde regionale achtergrond. Conflicten tussen de verschillende groepen om aan de macht te komen leidden meestal tot geweld en eindigden met een compromis. In de 19e eeuw vochten de twee partijen 6 burgeroorlogen uit. Het is deze traditie van bloedvergieten die de sterke partijbinding van de boeren uit de rurale gebieden verklaart (CIIR, 1992: p. 5; Kline, 1990: p 238).

 

De modernisering van Colombia liet op zich wachten als gevolg van de spanningen en rivaliteit tussen de partijen. Hierdoor bleef Colombia een van de armste landen uit de regio. In tegenstelling tot andere Latijns-Amerikaanse landen die één belangrijk exportproduct hadden, voornamelijk koffie of bananen, voerde Colombia diverse goederen uit. Naast koffie ging het om goud, rubber, bananen, graan en suikerriet. De politieke en economische macht bleef in de handen van een kleine groep grootgrondbezitters. Deze voerden geen moderniseringen door maar gebruikten hun toegang tot de overheidsbronnen om stemmen te winnen en zo aan de macht te blijven. Dit cliëntelisme vertraagde de economische ontwikkeling van Colombia en versterkte de spiraal van geweld die leidde tot de 1000-daagse oorlog. Deze burgeroorlog, die van 1899 tot 1902 duurde, koste het leven aan 100 000 mensen (Martz, 1997: p. 48; CIIR, 1992: p. 6).

 

Pas in de 20e eeuw kende de Colombiaanse economie een inhaalbeweging door het succes van de koffie-export. De economie groeide sterk en de vraag naar arbeiders veroorzaakte een toevloed van boeren naar de stedelijke gebieden. Deze tendens werd nog versterkt door het onafgebroken geweld op het platteland (Boss, 2003: p. 2 uit Levy, 2000: p. 11). Zo steeg de druk op het politieke systeem en kwamen de onvolkomenheden van het Colombiaanse tweepartijen regime aan het licht. De liberale partij kon hier het meest voordeel uit halen en de 45 jaar durende heerschappij van de conservatieve partij werd in 1930 doorbroken. De politieke hervormingen (zoals stemrecht voor gewone burgers) onder de liberale president Herrera stuitte op fel protest bij de leiders van zowel de liberale als de conservatieve partij. Opnieuw was geweld het gevolg en de president zag zich genoodzaakt om de hervormingen te schrappen (CIIR, 1992: p. 6).

 

1.2.3 “La Violencia”

 

In 1946 kwamen de conservatieven opnieuw aan de macht. De liberale partij verkoos Jorge Eliécer Gaitán, een progressieve advocaat, als partijvoorzitter. Zijn verkiezing en radicale koers leidde tot politiek geweld waarin hij zelf het leven liet. De moord op Gaitán zorgde voor rellen in de hoofdstad Bogota, de “Bogotazo”, die zich verspreidde over het hele land. Wat volgde was een bloedige burgeroorlog, “La Violencia”, die van 1948 tot 1958 aan naar schatting 300 000 mensen het leven kostte (Boss, 2003: p. 1-3).

 

In tegenstelling tot de meeste burgeroorlogen ging de strijd niet louter tussen etnische groepen of ideologische tegenstellingen. “La Violencia” was een conflict tussen burgers uit verschillende maatschappelijke lagen en verschillende regio’s, maar ook binnen de elite en binnen dezelfde regio’s leidden oude spanningen tot geweld. Het belangrijkste conflict tussen het leger, geleid door de conservatieven, en de liberale grondbezitters, die een guerrilla leger organiseerden, veroorzaakte de meeste slachtoffers (CIIR, 1992: p. 7).

 

Na de beginjaren van “La Violencia” werden de guerrillagroepen steeds onafhankelijker van hun liberale leiders. De opkomst van de communistische partij, met veel boeren als aanhangers, en de uitbouw van hun eigen leger, compliceerde de situatie nog meer. Dit leger steunde de coup van generaal Rojas Pinilla, die in 1953 de macht greep en amnestie bood in ruil voor de overgave van de liberale guerrillatroepen. Dit mislukte echter en het geweld hield aan (CIIR, 1992: p. 7).

 

1.2.4 Oorzaken van het geweld

 

De achterliggende oorzaken van het geweld in de 19de en 20ste eeuw werden veelvuldig onderzocht. Onder meer Williamson (Boss, 2003: p 2 uit Williamson, 1965: p. 42) was van mening dat culturele en psychosociale kenmerken van de Colombiaanse bevolking aan de bron lagen van het geweld. Hij schrijft onder meer over “the strong aggression need of the Colombians”. Weinert (Boss, 2003: p.2 uit Weinert, 1966: p 53) daarentegen zag de oorzaak van het geweld in de modernisering van het land van een traditionele naar een seculaire staat. Meer algemeen wordt nu aangenomen dat vooral de economische achterstand en ongelijkheid het geweld veroorzaakten (Boss, 2003: p. 2).

 

1.2.5 Het Nationaal Front

 

Net zoals na de 1000-daagse oorlog eindigde ook dit conflict met een bestand tussen conservatieven en liberalen. Het bestand, het “Nationaal Front”, voorzag een gelijke verdeling van de macht tussen liberalen en conservatieven die om de vier jaar een president leverden. Nieuwe partijen konden niet deelnemen aan de verkiezingen omdat dit de stabiliteit van het bestand zou ondermijnen. In de publieke sector werden de mandaten voortaan op basis van verdienste in plaats van partijpolitieke achtergrond verdeeld. Op die manier zou een einde worden gesteld aan het cliëntelisme, althans volgens de theorie (Martz, 1997: p. 65-66).

 

De officiële doelstellingen (herstel van de democratie, samenwerking tussen partijen en een moderne en efficiënte overheid) verborgen de geheime agenda die het nationaal front voor ogen had: het herstellen van de orde door de traditionele elite, het beschermen van hun eigen economische belangen en het controleren van de bevolking. Martz besluit met “There was no serious thought of installing a truly inclusionary system” (Martz, 1997: p. 71).

 

Hoewel het systeem niet democratisch was en de basis van de onvrede bij de bevolking niet verdween, wijzen onderzoekers toch op de waarde van het nationaal front. Op het ogenblik van de inwerkingtreding was er geen alternatief om het geweld te beëindigen en om stabiliteit te brengen. Uit de statistieken blijkt dat het pact hierin wél slaagde, zoals te zien in de sterke economische groeicijfers. Anderzijds zorgde het uitsluiten van politieke partijen (tot de grondwetswijziging van 1968) en het aanhoudende cliëntelisme voor het uitblijven van sociale hervormingen die de bevolking ten goede zou komen (Martz: 1997 p. 147 ).

 

1.3 Opkomst van guerrillagroepen

 

1.3.1 Oorzaken

 

Het Nationaal Front dat een einde maakte aan het geweld bracht geen echte oplossing voor de onderhuidse spanningen die het land nog steeds verdeelden. Vooral het uitsluiten van de communistische partij, die steeds meer aanhangers onder de arme boerenbevolking had, baarde de traditionele partijen zorgen. De guerrillagroepen verdwenen niet en slaagden er in om in een klein deel van Colombia, de bergachtige gebieden van de departementen Cauca en Tolima, een eigen regering op te richten in een officieuze staat “Marquetalia”. De eisen van de opstandige boeren waren betere transportvoorzieningen, onderwijs en bescherming tegen de paramilitaire groepen van toen (Marulando Velez, 1994, http://six.swix.ch/farcep/Nuestra_historia/30_annos_manuel.htm ).

 

De conservatieve regering van Colombia beschouwde de groeiende invloed en autonomie van de guerrillabeweging in Tolima en Cauca echter als een groot gevaar. Om die reden organiseerde het leger een grootscheepse militaire actie in mei 1964, waarbij het hele gebied werd uitgekamd en een groot deel rebellen gedood. Deze actie van de Colombiaanse overheid kreeg veel steun vanuit de Verenigde Staten, een duidelijke parallel met de huidige inmenging van de V.S. (Sweig, 2002: p. 122).

 

1.3.2 FARC

 

Na de bloedige raid op “Marquetalia” stichtten de overlevende rebellen de “Bloque del Sur”, dat in 1966 omgedoopt werd tot “Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia”, de FARC. Deze guerrillagroep is een marxistisch/leninistisch geïnspireerd en is op dit ogenblik de belangrijkste verzetsbeweging van Colombia. Naar schatting 15 à 20 duizend guerrilla’s leveren slag met het leger en paramilitairen om Colombia te bevrijden en om te vormen tot een “nieuw Colombia”. De FARC strijdt:

"por la verdadera paz con justicia social, sin hambre, sin opresores ni explotadores; por la vida digna, por la educación y por la salud para los trabajadores y los campesinos colombianos." [1]

(website Farc: http://www.farc-ep.ch/nuestrahistoria/07_noviembre_2004.php )

 

De organisatie bestaat uit een aantal frontgroepen en wordt nog steeds geleid door oprichter Manuel Marulanda Vélez, alias “Tirofijo”. De activiteiten van de FARC worden gefinancierd door losgeld van ontvoeringen, afpersing, “oorlogsbelasting” en recenter ook gelden uit de productie van en handel in drugs. Onder andere de V.S., de Europese Unie en Groot-Brittannië plaatsten de FARC op hun lijst van terroristische organisaties

(http://news.bbc.co.uk/1/hi/business/1635382.stm,http://www.state.gov/s/ct/rls/fs/37191.htm, http://www.statewatch.org/news/2004/apr/eu-terr-list1.pdf).

 

De FARC toonde zich in het verleden bereid om vrede te sluiten met de regering. Onder meer in 1984 en 1985 werd een staakt-het-vuren afgekondigd, dat evenwel niet lang stand hield. In 1986 probeerde de FARC het via de politieke partij Unión Patriótica (UP), maar zonder succes: de partij haalde 3% van de stemmen. Veel leden van de UP werden bovendien gedood door de doodseskaders, vaak gestuurd door de overheid. Hierdoor verdween de intellectuele kern van de FARC, zodat enkel nog de vechters achterbleven (Vranckx, 2001: p. 14).

 

Sindsdien breidde de FARC zich verder uit en steeg het aantal frontgroepen van minder dan 10 in 1978 tot meer dan 65 in 1998. Vooral in het zuiden, rond de grensgebieden en meer algemeen in gebieden met economisch potentieel breidde de FARC zijn invloedssfeer uit (zie kaart 2). Sinds 1994 escaleerde het geweld met ondermeer bankovervallen en aanslagen op militaire bases. De druk van de FARC op de politiek werd groter en de vraag naar sociaal-economische hervormingen klinkt steeds luider. Onderhandelingen met voormalig president Pastraña leidden aanvankelijk tot positieve resultaten maar eisten verregaande inspanningen van de overheid (onder meer het toestaan van gedemilitariseerde zones). De huidige president, Alvaro Uribe, schafte deze gedemilitariseerde zones echter af. In hoofdstuk 4 volgt een uitgebreidere analyse van het vredesproces met de FARC.

 

1.3.3 ELN

 

In januari 1965 werd het “Ejército de Liberación Nacional” (ELN) opgericht, op dit ogenblik de tweede grootste groepering van Colombia. Het ELN is net als de FARC een communistische guerrillagroep en is pro-Cubaans. Net als bij de FARC bestond het ELN de eerste jaren slechts uit enkele honderden strijders. De groep overleefde slechts dankzij de goodwill van de plaatselijke bevolking, die ze in ruil bescherming aanbiedt. In 1973 vond een confrontatie met het leger plaats die bijna het einde van de organisatie betekende. De overlevende rebellen trokken zich terug in de jungle in het departement Arauca. In deze zone ontwikkelde de ELN zich en groeide dankzij het systeem van het cliëntelisme uit tot tweede grootste guerrillagroep. Ook de ELN komt voor op de lijst van terroristische organisaties van de EU, V.S. en GB (Vranckx, 2001: p. 12; http://www.eln-voces.com/ ).

 

Toen buitenlandse investeerders in 1984 begonnen met het aanleggen van een oliepijpleiding dat door het bezette departement liep, kwamen de guerrillero’s in actie. Ze organiseerden stakingen, saboteerden materiaal en ontvoerden bouwingenieurs waarvoor hoge losgelden werden ontvangen. Deze inkomstenbron werd later ook door de andere guerrillagroepen overgenomen. De sommen geld die zo in handen kwamen van het ELN werden naar eigen zeggen geïnvesteerd in sociale projecten in het arme departement Arauca, maar gingen in de eerste plaats naar wapens en andere uitrusting. Het aantal ELN militanten steeg hierdoor nog meer, tot ongeveer 5000 in 2006 (Vranckx, 2001: p. 13). De jongste maanden voert de regering onderhandelingen met de ELN die hoopgevend zijn (zie hoofdstuk 4).

 

Kaart 2: Invloedsgebieden illegaal gewapende groepen (situatie 2002)

Legende:

Invloedsgebieden (tot 2002)

Groen = FARC

Rood = AUC

Blauw = ELN

BRON: http://www2.uiuc.edu/unit/lat/170sp02armedgroups.html

 

1.3.4 EPL

 

De derde guerrillagroepering, die ontstond in 1967, was net als de FARC en de ELN communistisch, maar haalde zijn inspiratie uit het China van Mao. Het Ejército Popular de Liberación was en is de kleinste guerrillagroep van Colombia . In 1988 verenigden de 3 communistische guerrillagroepen zich in het Coordinara Nacional Guerrillera. In 1991 demobiliseerde de groep gedeeltelijk en stichtte een politieke partij, “Esperanza, Paz y Libertad”. Een klein deel van de oude guerrillero’s strijden echter verder (Vranckx, 2001: p. 12).

 

1.3.5 M-19

 

De M-19 ontstond in 1974 uit de militaire tak van de politieke partij ANAPO, de partij van oud-dictator Rojas Pinilla, uit protest voor vermeende verkiezingsfraude in 1970. De afkorting staat voor “Movimiento 19 de Abril”, de dag waarop de verkiezingen plaats vonden (Vranckx, 2001: p. 13).

 

De M-19 onderscheidde zich van de andere guerrillagroepen door de aanslagen in steden, terwijl de andere groepen enkel op het platteland opereerden. Vele aanhangers van de M-19 waren bovendien studenten en intellectuelen. De meest opzienbarende actie van de M-19 was het bezetten van het justitiepaleis in Bogóta in 1985. Bij de bestorming van het gebouw door leger en politie vielen meer dan 100 doden, waaronder alle opperrechters en meer dan 40 M-19 leden (Vranckx, 2001: p. 13).

 

Op het einde van de jaren 80 veranderde de organisatie van strategie en na een akkoord met Colombiaanse overheid ontstond de Alianza Democrática M-19. Kopstuk Carlos Pizarro werd echter nog voor de verkiezingen vermoord en ondanks het goede resultaat bij de verkiezingen in 1990 verdween de ADM-19 (Vranckx, 2001: p. 14).

 

1.4 Opkomst van de paramilitairen

 

Als reactie op de intimidaties van de guerrilla ontwikkelde zich snel na het ontstaan van de eerste rebellenorganisaties een aantal “autodefensa” groepen. Deze groepen bestonden uit boeren die weigerden om beschermingsgelden te betalen en zich gewapenderhand verzetten tegen de guerrillero’s. Naast spontane autodefensa legers werden sommige van de gewapende groepen ook georganiseerd en gefinancierd door grote landeigenaars. Dit fenomeen kwam al voor in de 19e eeuw als gevolg van de zwakke overheidsinvloed in de afgelegen gebieden. Bijvoorbeeld voor het beschermen van koffieplantages deden de landeigenaars een beroep op “vigilantes”, gewapende opzichters die instonden voor het beschermen van de plantages en hun eigenaars. De vigilantes betekenden bovendien een krachtig wapen om op te treden tegen elke vorm van protest tegen de slechte arbeidsomstandigheden van die tijd (Sweig, 2002: p. 125).

 

Colombia is niet het enige land waar de zelfverdedigingsgroepen ontstaan. Ook in buurlanden Bolivia en Peru ontstonden groepen paramilitairen[2]. Mede omwille van de machteloosheid van de regering tegen de guerrillagroepen worden de paramilitairen in Colombia echter gesteund door de overheid. Zo werd in 1968 de Ley 48 gestemd die het bestaan en bewapenen van zelfverdedigingsgroepen autoriseert (Vranckx, 2001: p. 24).

 

Passief en actief gesteund door het leger veranderden de zelfverdedigingsgroepen in moordcommando’s die tot doel hebben de guerrillabeweging uit te roeien. Zo ontstond in 1981 de beruchte groep MAS, wat staat voor “Muerte a Secuestradores” (‘dood aan de ontvoerders’, waarmee de guerrillagroep M-19 bedoeld wordt). Omstreeks deze periode worden de banden tussen de paramilitairen en drugsindustrie hechter. Steeds meer worden de paramilitairen ingeschakeld voor de bescherming van illegale activiteiten en het uitschakelen van tegenstanders, waaronder veel linkse politici (Vranckx, 2001: p. 25-26).

 

De paramilitairen bleven beschermd tot 1989, maar dan vaardigde president Barco een decreet uit dat het organiseren van de autodefensas strafbaar maakt. In de praktijk veranderde er echter niet veel aan de situatie. De activiteiten van de doodseskaders richtten zich meer en meer op de gronden van ongewapende boeren, die werden gedood of verjaagd. Op die manier werden steeds meer gronden “vrijgemaakt” voor de drugsindustrie. Deze praktijken zorgen voor een grote vluchtelingenstroom (Vranckx, 2001: p. 26-27).

 

Als reactie op de betrokkenheid van de paramilitairen bij verschillende criminele activiteiten en organisaties ontstond een nieuw initiatief, Convivir, gecreëerd door voormalig defensieminister Botero in 1991. Het doel was om toch een betere bescherming mogelijk te maken voor de Colombiaanse burgers. Leden van Convivir mochten zich niet bewapenen zoals privé-milities en konden zich dus ook veel moeilijker verdedigen tegen de guerrilla’s. Een deel van Convivir ging zich daarom nog meer bewapenen zodat de oorspronkelijke afspraken uitgehold werden. Convivir werd een volwaardige paramilitaire groepering en in 1998 werd ook deze groepering buiten de wet gesteld (Vranckx, 2001: p. 28).

 

In tegenstelling tot de guerrillagroepen kenden de verschillende paramilitaire groepen aanvankelijk veel minder samenhang. Vanaf 1994 kwam hierin verandering wanneer zeven regionale paramilitaire groepen samenkomen en de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) oprichten. Initiatiefnemer was de groep Autodefensas Campesinas de Córdoba y Urabá (ACCU), de groep van de familie Castaño. Carlos Castaño kwam aan het hoofd van de nationale commandostructuur die op dat ogenblik ongeveer 5000 paramilitairen controleerde (Vranckx, 2001: p. 28-29).

 

Sindsdien bleef de AUC leden rekruteren, waaronder ook mensen uit het leger en de nationale politie. Ook uit de guerrillagroepen (vooral van het EPL) stappen leden over naar de AUC. De AUC breidde in deze periode ook territoriaal uit. Ze slaagden erin om de FARC te verdrijven uit de departementen Antioquia en Putomayo (zie kaart 1.2), de departementen die de guerrillagroep al eerder viseerde omwille van hun economische rijkdommen (RABASA, 2001: p 54).

 

De AUC wordt ook beticht van de moord op honderden vakbondsleiders, journalisten, mensenrechtenactivisten en van moordplannen op Hugo Chávez, president van buurland Venezuela. Ook de AUC staat om deze redenen op de lijst van terroristische organisaties in verschillende landen. In 2004 startte AUC de onderhandelingen met de regering om over te gaan tot ontwapening (zie hoofdstuk 4) (http://www.colombialibre.org).

 

1.5 Opkomst van de drugsmaffia

 

Terwijl het conflict tussen de paramilitairen en de guerrilla in de jaren 70 steeds meer slachtoffers maakte, dook een nieuwe actor op, die het gewapend conflict nog complexer maakt. Vanaf dan ontwikkelde zich in Colombia, net als in Peru en Bolivia, de drugsindustrie. De lucratieve productie en export van cocaïne en in mindere mate cannabis, opium en heroïne wordt de nieuwe bron van inkomsten van criminele bendes maar ook van paramilitairen en guerrillagroepen.

 

1.5.1 Cocaïne

 

De productie van cocaïne vergt meer dan enkel de coca-plant. De bereiding van cocaïne is een tamelijk complex proces en vergt stoffen die in het Andesgebied niet te verkrijgen zijn. In 1860 werd cocaïne voor het eerst ontwikkeld door de Duitser Albert Niemann. Het gebruik groeide snel in de medische wereld als een efficiënt verdovend middel. Ook coca-cola gebruikte cocaïne in hun frisdrank tot er een verbod kwam, in 1906 (CIIR, 1993: p5).

 

In de 20e eeuw en vooral vanaf de jaren ‘70 won cocaïne ook terrein in de niet-medische kringen. Vooral het gebruiksgemak (nasaal), het opwekkende effect en het relatief weinig verslavend karakter (vergeleken met morfine en heroïne) zorgden voor een stijgende populariteit. Tot 1980 bleef cocaïne de drugs van de rijke en modebewuste elite, omwille van de hoge prijs. Daar kwam evenwel verandering in met de komst van “crack”, een goedkoop derivaat van cocaïne dat ondermeer ammoniak bevat. De goedkope variant van cocaïne zorgde voor een stijgend gebruik bij de arme benedenlaag en werd populair bij criminele bendes in de Verenigde Staten. Hierdoor veranderde de houding tegenover cocaïne, zodat de Amerikaanse overheid grootschalige acties begon op te zetten tegen de handel én de productie van drugs (zie hoofdstuk 5) (CIIR, 1993: p. 5).

 

Cocaïneproductie in de Andes

 

De oorsprong van de cocaïne-industrie ligt bij de culturele tradities van de inheemse volkeren in het Andesgebergte. Het cultiveren van de cocaplant, de basis voor het aanmaken van cocaïne, gebeurde er al meer dan 7000 jaar omwille van zijn genezende en rustgevende kracht. Traditioneel wordt coca gekauwd. Op die manier komen stoffen vrij die heilzaam zijn tegen vermoeidheid en honger, en die de ademhaling op grote hoogte verbeteren. Daarnaast heeft het kauwen van coca ook een belangrijke sociale functie. In Bolivia en Peru, waar coca gedeeltelijk legaal is, kauwen zo’n 3 miljoen mensen geregeld cocabladeren (CIIR, 1993: p. 3 - 4).

 

 Bolivia en Peru hadden aanvankelijk de meeste coca plantages, die bestemd waren voor de inheemse markt. Het procédé voor de bereiding van cocaïne was er nog niet bekend en vereiste niet alleen goed uitgeruste laboratoria maar ook een aantal producten die niet vervaardigd worden in de Andes. De smokkel in één van die producten, kaliumpermanganaat, wordt gecontroleerd door Colombiaanse bendes. Ook de eigenlijke productie van cocaïne gebeurt in Colombia, die van hieruit verspreid wordt via een netwerk van Colombiaanse migranten in de V.S. (VRANCKX, 2001: p. 19).

 

Vertikale integratie en kartelvorming

 

Door de hoge vraag naar coca stegen de cocateeltoppervlakten in Bolivia en Peru zeer sterk. Rond 1980 begonnen ook Colombiaanse boeren met de cocateelt, onder druk van de drugsindustrie. De Colombiaanse productie bleef echter beperkt en vermenigvuldigde zich pas wanneer in Bolivia en Peru programma’s werden opgezet voor de vernietiging van cocavelden. Ook de verdeling kwam langzaam aan volledig onder controle van enkele Colombiaanse cocaïneproducenten. De winsten die de criminele bendes maken kwamen op die manier terecht bij een paar grote drugsproducenten. Die producenten verwierven zo op korte tijd rijkdom en status, en werden “drugsbaronnen”. Met hun rijkdom kochten de baronnen vrienden in de zakenwereld, de media, de politiek, leger, politie en juridische wereld (CIIR, 1992: p. 17).

 

Het eerste grote kartel dat ontstond was het kartel van Medellín. Vóór het ontstaan van de kartels gebeurde de export van cocaïne op kleine schaal via een contactpersoon die via smokkelroutes de grens overstak. Omwille van de grote winsten organiseerden de drugsproducenten zich steeds beter en professionaliseerden ze hun aanpak. Enkele van de producenten sloten akkoorden om de middelen te delen en de prijzen zo hoog mogelijk te houden. Zo ontstonden losse samenwerkingsverbanden tussen verschillende producenten: de kartels (Clawson, 1996: p. 35-36).

 

De bekendste van deze kartels waren het kartel van Medellín en het kartel van Cali, genoemd naar de steden waar de organisaties actief waren. Het kartel van Medellín ontstond door de samenwerking tussen de drie Ochoa broers en Pablo Escobar, een kleine drugkoerier die zich opwerkte tot de top van het kartel. Het kartel investeerde de winsten in nieuwe transportmiddelen waaronder sportvliegtuigjes en later zelfs jetvliegtuigen en vrachtschepen. De drugproducenten uit de buurt van Medellín konden “verzekeringen” afsluiten bij Escobar zodat hun verliezen bij inbeslagname laag bleven. Ook zakenmensen die niet uit het illegale circuit kwamen belandden hierdoor in de drugindustrie. Op het hoogtepunt van zijn bestaan kwam 80% van de cocaïnehandel in de V.S. van het kartel van Medellín (Clawson, 1996: p.36-37).

 

Het kartel van Cali, opgericht door Rodríguez Orejuela, was aanvankelijk minder invloedrijk dan dat van Medellín. Het onderscheidde zich vooral door een andere aanpak dan het kartel van Escobar. Terwijl het kartel van Medellín zijn macht vooral dankzij geweld verwierf, groeide het kartel van Cali door het systematisch omkopen van Colombiaanse strafvervolgers, politici en gezagsdragers (Vranckx, 2001: p. 21-22).

 

Om de drugsindustrie aan te pakken ontwierp de conservatieve president Belisario Betancur een wetsvoorstel om leden van de drugsmaffia uit te leveren aan de Verenigde Staten. Dit lokte uiteenlopende reacties uit bij de drugsbaronnen van de verschillende kartels. De leiders van het kartel van Cali vermeden confrontaties met de politie en het leger maar het kartel van Medellín trachtte door geweld de wet ongedaan te maken. Zo werd justitieminister Bonilla in 1984 vermoord, waarna veiligheidstroepen jacht maken op de trafikanten. De gevluchte topfiguren bieden zelfs aan om de volledige Colombiaanse staatsschuld te betalen om niet uitgeleverd te worden. De overheid ging hier echter niet op in met als resultaat een harde strijd tegen alle tegenstanders van de kartels (Vranckx, 2001: p. 20).

 

In 1989 bekrachtigde president Barco het uitleveringsverdag met de V.S. met als hoofdfiguur Pablo Escobar. Maar die voerde het offensief op en zette een geldprijs op het hoofd van elke politieagent, officier en lid van de speciale eenheden. In opdracht van Escobar vermoordden “sicarios”, jonge huurmoordenaars, in Bogotá tot 6 agenten per dag. Het hoogtepunt van de terreurcampagne kostte in 1990 het leven aan 3 presidentskandidaten. Daarnaast werden ook vooraanstaande politici en mediamagnaten ontvoerd. Tegenover hun vrijlating stond de niet-uitlevering van alle vervolgde drugsbaronnen. President Gaviria Trujillo stemde hier na lang onderhandelen mee in, zodat Escobar het kartel kon blijven leiden, zij het dan vanuit een cel in een luxueuze gevangenis (Vranckx, 2001: p.21).

 

Na een ontsnappingspoging maakten niet alleen de politie maar ook het kartel van Cali jacht op Escobar. Ook andere leden van het kartel van Medellín werden langs alle kanten belaagd[3], zodat het kartel na de moord op Escobar in 1993 zijn macht verloor. Het machtsvacuum werd echter snel opgevuld door het kartel van Cali. Dit kartel zette zijn tactiek van omkoping verder en financierde onder meer de campagne van president Samper in 1994. Hierdoor steeg de druk om ook het kartel van Cali aan te pakken. Daaruit volgen een aantal arrestaties zodat ook dit kartel bijna helemaal ontmanteld werd (Vranckx, 2001: p. 22).

 

Sindsdien daalde de productie en handel in cocaïne nauwelijks. In plaats van drugsbaronnen houden de producenten en trafikanten zich nu eerder gedeisd. Hierdoor ondervinden de organisaties ook minder hinder wanneer de leider van een groep wordt gearresteerd. In plaats van sterk gecentraliseerde kartels kwam de drugsindustrie in handen van kleinere, gedecentraliseerde organisaties (Rabasa, 2001: p. 14).

 

1.5.2 Cannabis, opium en heroïne

 

Cannabis

 

 Voor de cocaïne industrie zich er ontwikkelde kende Colombia al een uitgebreid netwerk van cannabisproducenten en -trafikanten. De “Marimbero”, de productie van hoogwaardige cannabis, leidde tot een uitgebreid distributienetwerk in de V.S.. Dit vergemakkelijkte de handel in cocaïne een aantal jaren later. Sinds de opkomst van cocaïne daalde de productie van cannabis echter sterk (Vranckx, 2001: p. 18-19).

 

Opium en heroïne

 

 Naast de coca-plant maakte ook papaver zijn intrede in Colombia. Uit deze plant wordt opium gewonnen, een drug waarvan de actieve stof morfine is. Een chemisch derivaat hiervan is heroïne, die nog verslavender is dan opium. De productie van heroïne steeg de afgelopen 15 jaar sterk omwille van de hogere vraag en winstgevendheid. De heroïne is bijna volledig bestemd voor de V.S.. Op wereldschaal produceerde Colombia omstreeks het jaar 2000 ongeveer twee procent van het aanbod heroïne, het grootste deel is afkomstig uit de Zuidoost Azië (Rabasa, 2001: p. 12-13).

 

1.6 Conclusie

 

Uit dit hoofdstuk blijkt dat een aantal historische gebeurtenissen de aanleiding gaven tot het gewapende conflict. De zwakke positie van de overheid, de machtspositie van de verschillende groepen en de sociaal economische achterstand verklaren echter waarom het conflict tot op vandaag blijft duren.

 

Colombia kampte al sinds haar ontstaan met politieke spanningen over het bestuur van het land. De voor- en tegenstanders van een sterke centrale overheid stichtten elk hun politieke partij waartussen grote rivaliteit bestond. Bovendien verdeelde ook het cliëntelisme van de grootgrondbezitters de bevolking. Daarnaast kampte het land met een economische achterstand en een grote ongelijkheid tussen de bevolkingsgroepen. Door de urbanisering en industrialisering kwamen ook de sociale spanningen aan het licht. Deze factoren gaven aanleiding tot geweld en uiteindelijk tot een burgeroorlog, La Violencia.

 

De burgeroorlog eindigde met een politiek akkoord, waarin de macht verdeeld werd tussen de traditionele partijen. Op die manier kwam een einde aan het geweld en kon het land zich economisch ontwikkelen. Dit akkoord betekende evenwel de uitsluiting van andere politieke partijen. Bovendien bleven sociale hervormingen uit. Hierop ontstond protest dat leidde tot het ontstaan van verschillende communistische guerrillagroepen. Deze groepen wierpen zich op als beschermers van de arme boeren en arbeiders en gingen de strijd aan met het leger. De groepen werden aanvankelijk gefinancierd door vrijwillige giften van de plaatselijke bevolking. Door geldnood en het streven naar macht greep de guerrilla echter hoe langer hoe meer naar criminele activiteiten om haar strijd te financieren.

 

Het ontstaan van guerrillagroepen lokte reactie uit van hun tegenstanders, de grootgrondbezitters en hun gevolg. Deze organiseerden privé-milities die zich gewapend verzetten tegen de guerrilla. Daarnaast protesteerden ook de gewone boeren tegen de belastingen die de guerrillagroepen oplegden. De centrale overheid die geen controle meer had over de afgelegen gebieden, steunde de zelfverdedigingsgroepen zodat ook deze meer macht kregen. Ook het doel van de paramilitairen veranderde gaandeweg van een strijd tegen de guerrilla naar een strijd om macht. De gewapende zelfverdedigingsgroepen raakten meer en meer verwikkeld in criminele activiteiten en drugstrafiek.

 

Vanaf de jaren ’80 escaleerde het geweld door de groei van de drugsindustrie. De cocaproductie in de Andes en de vraag naar cocaïne uit de V.S. werd het gat in de markt voor de Colombiaanse drugsmaffia. Hierdoor ontstonden drugkartels, die de illegaal gewapende groepen in hun activiteiten betrokken. Door de toegenomen internationale druk verdwenen de kartels, maar de drugsindustrie bleef bestaan.

 

Het gewapende conflict begon dus als een ideologische strijd van de guerrilla tegen de overheid en later ook tegen de paramilitairen. Gaandeweg veranderde dit echter naar een conflict over macht en geld. De drugsindustrie leverde in dit conflict de inkomsten van strijdende partijen en werd zo steeds machtiger. Het conflict escaleerde door de zwakte en onmacht van de overheid, die geen antwoord vond op de problemen.

 

 

DEEL IIGevolgen van het gewapend conflict

 

Hoofdstuk 2. Economische Gevolgen

 

2.1 Inleiding

 

In dit hoofdstuk bestuderen we de economische gevolgen van het gewapend conflict dat we in het eerste deel onder de loep namen. De invloed van de drugsmaffia en de effecten van het geweld kunnen echter niet worden onderzocht zonder eerst de evolutie van de macro-economische basisindicatoren van het land te analyseren. Hieruit zal blijken of de gevolgen van het conflict zichtbaar zijn in de economische groei, inflatie, buitenlandse handel en directe buitenlandse investeringen in Colombia.

 

Vervolgens onderzoeken we wat de precieze gevolgen zijn van het toegenomen geweld op de economie. Er wordt geen studie gedaan die het effect van geweld in cijfers omzet. De complexiteit en de problemen die zo’n studie met zich meebrengt (onder andere onvoldoende en inaccurate data) dwingen ons ertoe om zelf van zo’n onderzoek af te zien. We beperken ons daarom tot de conclusies van een aantal van de reeds bestaande studies.

 

Tot slot bestuderen we ook de economische invloed van de drugsindustrie. Ook hier geven we een overzicht van bestaande studies. Dit zal ons in staat stellen om een duidelijk beeld te bekomen van de economische consequenties van deze sector.

 

2.2 Analyse Basisindicatoren

 

2.2.1 Economische groei

 

Het BBP is een indicator van de economische groei van het land en is daarom één van de belangrijkste gegevens om de gevolgen van het gewapende conflict te analyseren. Figuur 1 geeft de procentuele verandering weer van het BBP sinds 1950.

 

Figuur 1: Procentuele verandering BBP Colombia 1950 - 2005

Bron: eigen verwerking García García, J (1997) Courting Turmoil and Deferring Prosperity; Banco de la Republica de Colombia

* = voorlopige cijfers

 

De figuur toont duidelijk dat Colombia de afgelopen 50 jaar een constante en positieve groei kende die slechts onderbroken werd in 1999. De goede prestaties zijn te danken aan de gedifferentieerde economie en het verantwoordelijke macro-economische beleid dat de overheid voerde. Het land slaagde er in om zijn afhankelijkheid van de koffie-export te verminderen door de niet-traditionele export te promoten (Giugale, Lafourcade & Luff, 2003: p. 44; Rabasa & Chalk, 2001: p. 4-5). Toch kampte Colombia enkele malen met een vertraagde groei die niet door het geweld kan worden verklaard:

 

 

In vergelijking met de andere Latijns-Amerikaanse landen presteerde Colombia op economisch vlak zeer goed. Zoals te zien in tabel 1 groeide enkel Brazilië sneller dan Colombia in de periode van 1970 tot 1995 (Library of Congress, 2004: p. 9). Door de economische crisis in 1999 daalde de gemiddelde economische groei tot 3,7%. In dat jaar startte een programma van het IMF dat bestond uit een devaluatie en een monetair regime met flexibele wisselkoers. Sindsdien groeide de economie opnieuw sterk (Vranckx, 2001: p. 36).

 

Figuur 2: Gemiddelde jaarlijkse economische groei Latijns-Amerika 1971 – 2004

Bron: eigen verwerking cijfers United Nations Statistics Division, http://unstats.un.org/unsd/snaama/SelectionQuick.asp

 

Tabel 1: Gemiddelde jaarlijkse economische groei Zuid-Amerika en Mexico

 

1971 - 1995

1995 - 2004

1971 - 2004

Brazilië

4,6

2,2

3,9

Chili

3,9

4

3,9

Mexico

3,6

3,7

3,7

Colombia

4,4

2,1

3,7

Venezuela

2,6

0,5

2

Argentinië

1,7

1,5

1,7

Zuid- Amerika

3,5

2

3,1

Bron: eigen verwerking cijfers United Nations Statistics Division

http://unstats.un.org/unsd/snaama/SelectionQuick.asp

 

2.2.2 Inflatiecijfers

 

Vraaginflatie ontstaat wanneer een stijging van het prijspeil het gevolg is van stijgende vraag bij een minder snel stijgend aanbod. Dit leidt tot een daling van de koopkracht en ondermijnt daardoor het vertrouwen van het publiek in geld. In industrialiserende landen zorgen de stijging van de uitvoer en de verhoging van koopkracht dikwijls voor een hoge vraag, waardoor er vaak hoge inflatie optreedt. In landen zoals Argentinië en Brazilië werd deze inflatie bovendien nog versterkt omdat de hoge buitenlandse schulden gekoppeld waren aan de dollar (Berlage & De Coster, 2000: p. 637 – 645).

 

Figuur 3: Gemiddelde inflatie 1950 – 1990 (BBP-deflator[5] )

Bron: eigen verwerking García García (1997: p. 130 –131)

 

 Uit figuur 3 blijkt dat de inflatie in Colombia in de periode van 1950 tot 1990 sterk toenam. De invloed van de olieschok in 1974 en de hoge koffieprijzen omstreeks die periode is duidelijk te merken. De overheid slaagde er niet om de inflatie onder controle te krijgen. Vanaf de jaren ’90 begon de inflatie af te nemen en rond het jaar 2000 zakte de inflatie tot minder dan 10 procent (zie figuur 4). Ook in andere Latijns-Amerikaanse landen daalde de inflatie sinds 1995.

 

Figuur 4: Inflatiecijfers 1991 – 2005 (cpi[6])

Bron: DANE, http://www.dane.gov.co/files/investigaciones/ipc/IPC_Variacion_Marzo06.xls

 

 In vergelijking met de andere landen uit de regio zijn de inflatiecijfers van de jongste jaren laag. Colombia presteert met minder dan 5 procent beter dan buurlanden Venezuela (16%) en Bolivia (6%) en doet ook beter dan Argentinië (10%) en Brazilië (7%).

 

Figuur 5: Inflatiecijfers Latijns-Amerika 2005

Bron: Inter-American Development Bank,

(http://www.iadb.org/countries/includes/graficos/ind_graph1.cfm?
id_color=4&language=English&id_country=CO&id_indicator=5
)

 

2.2.3 Buitenlandse handel

 

De gevolgen van het gewapend conflict kunnen ook worden bestudeerd aan de hand van de buitenlandse handel van het land. Een verminderde export en import en betalingsbalansproblemen als gevolg van politieke instabiliteit doen de welvaart dalen. Figuur 6 toont de evolutie van de import en export van Colombia in de jongste jaren.

 

Figuur 6: Buitenlandse handel Colombia 1994-2005

 

Bron: eigen verwerking cijfers DANE,

(http://www.dane.gov.co/files/investigaciones/comercio_exterior/exportaciones/Expo_totales-ciiu_ene06.xls &

http://www.dane.gov.co/files/investigaciones/comercio_exterior/importaciones/Impor_origen_enero06.xls )

 

Tot de jaren ’80 aarzelde de overheid om de markt open te stellen. De schaarse liberaliseringen die ze doorvoerde leidden dikwijls tot inflatoire spanningen en tot het intrekken van die maatregelen. Pas vanaf 1985 veranderde dit en nam Colombia de eerste stappen voor het vrijmaken van de markt en het verwijderen van handelsbelemmeringen. Gesteund door het IMF startte president Gaviria Trujillo een doorgedreven liberaliseringsprogramma, “La Apertura” (“de opening”). Dit programma bestond uit een reeks maatregelen zoals tariefverlagingen en de privatisering van overheidsbedrijven. Het doel was om de Colombiaanse economie competitiever te maken. De liberalisering had een positief effect op de economische groei van Colombia maar een duidelijk negatieve impact op de loonverdeling en de ongelijkheid (zie hoofdstuk 3). De “apertura” was duidelijk veel gunstiger voor de import dan voor de binnenlandse markt (Goldberg & Pavcnik, 2003: p. 28; Boss, 2000: p.29).

 

De stijging van de buitenlandse handel stagneerde echter vanaf ’97. Na een lichte daling neemt de handel sinds 2003 opnieuw toe. 2005 was weer een recordjaar en ook voor 2006 voorspellen economisten een verdere stijging (Business Monitor International, 2006: p. 17 - 18).

 

2.2.4 Buitenlandse investeringen

 

Een andere indicator die de economische gevolgen van het gewapende conflict aan het licht kan brengen zijn de buitenlandse directe investeringen (BDI). Door een hoge onveiligheidgraad (ontvoering, aanslagen…) stijgt het risico en dalen de investeringen. Het Delcredere risico[7] voor Colombia is voor 2006 “hoog”.

(http://www.delcredere.be/WebDucDel/Website.nsf/AllWeb/Colombia?OpenDocument&Disp=1&Language=nl)

 

Figuur 7: Directe buitenlandse investeringen in Colombia 1994 - 2005

Bron: eigen verwerking data Banco de la República de Colombia

 

 Uit figuur 7 maken we op dat de buitenlandse investeringen recent fors gestegen zijn. Begin jaren ’90, toen het conflict escaleerde, daalden de investeringen sterk. Pas in 1996 stegen de BDI opnieuw maar na de opflakkering van geweld van 1998 tot 2002 daalde dit opnieuw tot een laag niveau. Sinds 2004 nam het BDI opnieuw toe en bereikte een voorlopig hoogtepunt in 2005. Volgens de voorspellingen zou het BDI in 2006 nog sterker stijgen, onder meer door een geplande belastingverlaging voor winsten (Business Monitor International, 2006: p. 18).

 

 Het vertrouwen in de Colombiaanse economie wordt weerspiegeld in de beursindex, die sinds 2005 explosief aan het stijgen is (zie figuur 8).

 

Figuur 8: Beursindex Colombia 2001 - 2006

Bron: www.supervalores.gov.co

 

2.2.5 Werkgelegenheid

 

Arbeid is net als kapitaal en grondstoffen een productiefactor en is daarom een bepalende factor voor de economische groei. Hoe meer en hoe efficiënter de arbeid, hoe hoger de productie en het inkomen van het land. Een indicator voor arbeid is de werkgelegenheid, uitgedrukt als het percentage van de actieve bevolking op arbeidsbekwame leeftijd.

 

Figuur 9 toont duidelijk de stijgende werkgelegenheid vanaf de jaren ’80. Vanaf 1993 bereikt deze de top en zakt daarna scherp. Dit komt overeen met de vertraagde groei eind jaren ’90. Recent stijgt de werkgelegenheid opnieuw. In hoofdstuk 3 komt de werkloosheid verder aan bod.

 

Figuur 9: Gemiddelde werkgelegenheid 1984 – 2005 in de 7 grootste agglomeraties

Bron: Banco de la Republica de Colombia http://www.banrep.gov.co/econome/dsbb/i_srea_009.xls

 

2.3 Economische effecten van het gewapend conflict

 

Uit de analyse van de basisindicatoren blijkt dat Colombia op economisch gebied goed presteerde. Het lijkt er dus op dat het gewapend conflict geen sterke invloed heeft gehad op de economische prestaties. Deze stelling werd lange tijd aangenomen en kan kloppen voor wat de periode van 1950 tot 1990 betreft. Vanaf het einde van de jaren ’80 maar vooral vanaf de jaren ’90 kwam hier verandering in: de overheidstekorten stegen en daardoor ook de staatsschuld. In de 2e helft van de jaren ‘90 daalde de economische groei en bereikte een dieptepunt in 1999. Toch verbergt de evolutie van de basisindicatoren de werkelijke omvang van de averij die de Colombiaanse economie als gevolg van het geweld opliep. Mogelijk compenseerden de opbrengsten van de coca-industrie (in de jaren ’80) en de hoge olieprijzen (begin jaren ’90) de verliezen die het geweld veroorzaakte (World Bank, 1999: p 14). Een diepere studie naar de economische effecten van het gewapend conflict dringt zich op.

 

2.3.1 Macro-economische kosten

 

De economische schade die Colombia opliep door het gewapend conflict wordt dikwijls in een percentage van het BBP uitgedrukt. De bedoeling is om te vergelijken wat de omvang van de economie zou zijn indien er geen conflict was. Het gaat dus om een hypothetische denkoefening, want niets garandeert dat het BBP in werkelijkheid zoveel zou groeien indien er geen geweld was geweest. Deze cijfers zijn dan ook niet bedoeld als uitdrukking van een exacte kost, ze geven enkel de grootorde van de economische schade aan.

 

Volgens onderzoek van het Departamento Nacional de Planificación (DNP) bedroegen de “brutokosten”[8] van het geweld in de periode van 1991-1996 ongeveer 17,2 miljard COP(1995). Uitgedrukt in percentage van het BBP bedroeg dit 25,3%, omgezet 4,3 procent per jaar. De “nettokosten” schatte het DNP op 12,5 miljard COP(1995) of 3,1 procent van het BBP per jaar. Deze berekening hield onder meer rekening met het verlies aan levens (43%), militaire uitgaven (30%), andere veiligheidsmaatregelen (23%), en verder ook aanslagen (zoals het opblazen van pijpleidingen) en gezondheidskosten (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p.45).

 

 Ook Ayres (1998) deed onderzoek naar de economische gevolgen van het geweld in Colombia. Hij becijferde dat de hoge moordratio (zie hoofdstuk 3) elk jaar 2 procentpunt van de groei van het BBP kost. Het cumulatieve effect van deze groei zou een stijging van het per capita inkomen betekenen van 32%. De kosten voor veiligheid en de directe kosten van criminele activiteiten zouden volgens het onderzoek 13 procent van het BBP bedragen (Ayres, 1998: p. 8).

 

 Rossiasco (2003) schatte de jaarlijkse directe kosten van het conflict op 11,4 % van het BBP, zo’n 10 miljard dollar. Daarnaast bedragen ook de indirecte kosten 10 miljard dollar. Volgens de auteur zorgde het geweld voor het verlies van 500.000 jobs. Tot slot zou het conflict de oorzaak zijn van een daling van investeringen van 65%. Deze bevindingen stroken echter niet met de studies van de meeste andere onderzoekers

(http://www.colombiajournal.org/colombia54.htm).

 

 Daarnaast werden ook de gevolgen van het geweld op de investeringen onderzocht. Het DNP berekende dat, indien het geweld in Colombia op een vergelijkbaar niveau zou worden gebracht van de andere Latijns-Amerikaanse landen, het aandeel van de investeringen in het BBP vergelijkbaar zou zijn met dat van de sterk stijgende economiën (30%). Volgens een studie van Parra (1998, geciteerd in Giugale, Lafourcade & Luff, 2003: p. 46) zou de stijging van een procentpunt van de moordratio zorgen voor een daling van 0,66% van de investeringsgraad met 0,66%.

 

 Tot slot heeft het conflict ook een negatieve impact op de productiviteit. Volgens Cardenas (2001 geciteerd in Giugale, Lafourcade & Luff, 2003: p. 47) was de lagere economische groei vanaf de jaren ‘80 te wijten aan de dalende productiviteit. Deze daling is volgens de studie ondermeer het resultaat van het inefficiënt gebruik van vruchtbaar land[9].

 

2.3.2 Vernietiging van kapitaal

 

De macro-economische kostenberekening geeft de schade weer die het conflict veroorzaakt en verduidelijkt de impact van het geweld. Omdat deze cijfers echter hypothetisch zijn opteren sommige onderzoekers voor een andere aanpak. Zij berekenen niet de werkelijke totale kosten maar geven een overzicht dat alle economische schade in kaart brengt.

 

2.3.2.1 Vernietiging van fysiek kapitaal

 

De schade aan het fysiek kapitaal[10] treft naast de directe slachtoffers voornamelijk de bancaire sector en de overheid. Omdat inkomsten uit illegale activiteiten niet kunnen worden aangewend voor rendabele, legale investeringen en bovendien niet belast worden, dalen de inkomsten van de banken en de inkomsten van de staat (World Bank, 1999: p. 14 –15).

 

Daarnaast eisen de vele aanslagen op Colombia’s infrastructuur hun tol. Vooral de aanslagen op pijpleidingen, elektrische installaties, wegen en luchthaven zorgen voor hoge uitgaven voor het herstel en de vervanging van de installaties. Hierbij moeten de loonkosten en de kosten van de verloren petroleum worden toegevoegd. De aanslagen op elektrische installaties (tussen 1993 en 1998 zo’n 100 in totaal) veroorzaakten stroomonderbrekingen en bijhorend verlies (World Bank, 1999: p. 15).

 

Door de toegenomen onveiligheid en de onmacht van politie en leger, stegen ook de beveiligingskosten. “As Colombia's police and judicial institutions weaken, the privatization of security is a growing phenomenon in both rural and urban areas, increasing production costs to the private sector” (World Bank, 1999: p. 15). Het aantal private beveiligingsfirma’s in de grote steden steeg van 30 in 1968 tot 551 in 1988. In sommige gevallen onderhouden deze beveiligingsfirma’s daarenboven contacten met de georganiseerde misdaad, waardoor de onveiligheid nog stijgt (World Bank 1999: p. 15; Clawson , 1996: p. 200).

 

2.3.2.2 Vernietiging van menselijk kapitaal

 

Het conflict heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van menselijk kapitaal[11] wanneer het de toegang tot onderwijs of gezondheidszorg bemoeilijkt. Een achteruitgang van de gezondheid of de scholing leidt immers tot een kleinere en slechter gekwalificeerde arbeidsmarkt. Vooral het vermoorden of bedreigen van onderwijzers en medisch personeel leidde tot een sterke daling van de voorzieningen in de landelijke gebieden (World Bank, 1999: p. 15 – 16).

 

Ook de schade van de gedwongen verhuizingen voor de economie is hoog. De gedwongen verhuis van onder meer landbouwers naar de stad zorgt voor een hogere werkloosheid. Bovendien beschikken deze mensen in de urbane gebieden niet meer over de noodzakelijke voorzieningen. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op deze problematiek.

 

2.3.2.3 Vernietiging van sociaal kapitaal

 

De vernietiging van sociaal kapitaal[12] gebeurt vooral door het ontbreken van vertrouwen in instellingen en organisaties. Eén van de grootste problemen in dit verband zijn de schendingen van de mensenrechten. In Colombia zorgt de straffeloosheid van misdaden voor ernstige twijfel over het juridisch apparaat. Ook de negatieve invloed van onder meer de drugindustrie op de media heeft ernstige gevolgen. Het hoge aantal moorden op journalisten ondermijnen het neutraal en informatief beeld van de media. Deze aspecten komen uitgebreider aan bod in hoofdstuk 3 (World Bank, 1999: p. 17 –18).

 

2.3.2.4 Vernietiging van nationaal kapitaal

 

Het geweld in Colombia zorgt ook voor grote schade aan het milieu, het nationaal kapitaal[13]. De aanslagen op pijpleidingen leidden dikwijls tot bodemvervuiling. Van elke 100 liter olie die lekt recupereert men er slechts 30. Een indirect gevolg hiervan is dat ook het grondwater in de regio van de olielek aangetast wordt (World Bank, 1999: p. 19).

 

Nog een verstoring van het milieu zijn de besproeiingen van de illegale cocaplantages. Het gevolg van deze verontreiniging is dat de gronden voor vele jaren onvruchtbaar worden. De getroffen landbouwers kappen vervolgens bomen, om nieuwe gronden vrij te maken. Ook de vlucht van het platteland naar de stad heeft consequenties voor het milieu omdat de stedelijke gebieden de groei moeilijk kunnen bijhouden (World Bank, 1999: p. 19).

 

2.4 Economische effecten van de drugsindustrie

 

Het decenniadurende geweld zorgt dus duidelijk voor welvaartsverlies. De hoofdrolspelers die verantwoordelijk zijn voor dit verlies zijn in de eerste plaats de paramilitairen en guerrillagroepen. De rol van de drugsindustrie als inkomstenbron voor de deze groepen zorgt indirect dus voor grote economische schade. Bovendien gaan met het bestrijden van de drugsmaffia en het behandelen van drugsverslaving ook hoge uitgaven gepaard.

 

Anderzijds menen velen dat de productie, handel en export van drugs niet zo’n negatieve impact heeft op de economie. De cocaïne-industrie zorgt immers voor werkgelegenheid, een instroom aan buitenlandse deviezen en een positieve handelsbalans. Het is dan ook de vraag of de drugsindustrie het conflict verhit of afkoelt. Enerzijds zorgt de stijging van inkomen voor een daling van de armoede zodat minder conflicten ontstaan. Anderzijds zorgen de aard van het product en de illegaliteit waarin de landbouwers werken voor uitbuiting en dus opnieuw voor geweld (Angrist & Kugler, 2005: p. 1 ).

 

Theoretisch gezien is de productie en handel van illegale producten een marktfaling, een externaliteit. Deze producten zijn zowel voor de producent als voor de handelaar lucratief en om die reden werkt de vrije markt de productie ervan in de hand. Voor de maatschappij in haar geheel is dit daarentegen niet winstgevend, omdat niet alle kosten worden betaald door de contracterende partijen maar door derden. In het geval van cocaïne geniet slechts een klein deel van de bevolking van de voordelen maar moet de hele samenleving opdraaien voor de kosten (Clawson, 1996: p. 192 –193).

 

De studies naar de economische invloed van de drugsindustrie eindigen vaak op het afwegen van de positieve en negatieve factoren. Net als bij de economische studies in verband met het gewapend conflict zijn er echter te weinig betrouwbare en volledige bronnen beschikbaar om een netto-analyse te maken. Sommige nadelen van de narco-industrie zijn immers niet meetbaar, zoals “intimidatie” en “angst”. Desondanks is het van belang om de voor- en nadelen te bekijken om een realistische kijk op de sector te krijgen.

 

2.4.1 Voordelen

 

De drugsindustrie in Colombia zorgt, vergeleken met de andere sectoren, voor de grootste bijdrage aan het BBP van Colombia. Indien de jaarlijkse productie van cocaïne in Colombia (voor 1999 zo’n 520 ton) verkocht wordt aan $100 per gram (de gemiddelde prijs in de V.S.), dan genereert de cocaïne-industrie zo’n $ 52 miljard, bijna de helft van het BBP van Colombia ($ 112 miljard in 2005). In de praktijk gaat het om een veel lager bedrag door onder andere de kosten en de verliezen van inbeslagnames. Maar zelfs al is het bedrag vele malen kleiner dan nog gaat het om een aanzienlijk deel van het nationaal product (Giugale, Lafourcade & Luff, 2003: p. 44 – 47).

 

Een ander positief aspect aan de drugsindustrie is de werkgelegenheid die het genereert. Volgens Clawson (1996: p. 192) stelt de drugsindustrie in het Andesgebied 500.000 mensen tewerk, waarvan een groot deel in Colombia. Vooral in bepaalde regio’s, zoals rond de stad Medellín, deed de drugsindustrie de werkloosheid dalen.

 

Als gevolg van de export van cocaïne en andere drugs, stromen ook vreemde deviezen in het land. Deze instroom maakte een stijging van de import mogelijk zonder de buitenlandse schuld te verhogen.

 

2.4.2 De Nadelen

 

Ondanks de voordelen geloven de meeste onderzoekers dat de drugsindustrie een negatieve invloed heeft op de Colombiaanse economie. Hoewel de belangrijkste nadelen vooral op het politieke en sociale vlak ingrijpen, zijn er ook belangrijke economische kosten verbonden met de productie van illegale drugs. “Narcotics is not a driving factor in our economy….It is a force of disruption not of growth” (president Virgilio Barco, 1989).

 

Verdringing van de legale industrie

 

De drugsindustrie veroorzaakt niet veel directe kosten maar heeft niettemin een sterke negatieve impact op de hele Colombiaanse economie. Dit komt omdat de voordelen die de drugssector voortbrengt ten koste gaan van de legale sectoren van het land. De voordelen van de cocaïne-industrie zijn dus overschat omdat de cijfers de substitutiekosten niet tonen. De drugsindustrie slorpt productiefactoren op die zouden kunnen worden ingezet in andere economische sectoren. Het inkomen van de drugsproductie gaat dus ten koste van de legale productie (Clawson 200-201).

 

Een tweede probleem van de drugsindustrie is de zogenaamde “Hollandse Ziekte”[14]. De snelle verkoopstijging van illegale drugs in Colombia zorgde voor een herwaardering van de munt. De de andere sectoren kwamen hierdoor echter in de problemen omdat de concurrentiepositie van Colombia verslechterde. De winsten die de drugsindustrie creëerde werden zo uitgewist door de verliezen van de andere exportproducten. Op lange termijn kan dit schadelijk zijn wanneer sectoren met betere vooruitzichten verloren gaan ten koste van een sector met weinig toekomstperspectieven. Wanneer de overheid de inkomsten van deze “booming sector” niet goed besteed, wordt het voordeel van deze sector eerder een nadeel (Clawson, 1996: p. 201, Angrist & Kugler, 2005: p1).

 

Wat Colombia betreft lijkt dit ook te gaan gebeuren, gezien de maatregelen die de overheid neemt om de drugsindustrie te laten verdwijnen. In buurlanden Bolivia en Peru, die tot 1989 de belangrijkste cocaleverancier waren, zag men na de besproeiingen een plotse daling van het inkomen. Voor consumenten leverde de nieuwe sector voordelen op omdat de import hierdoor goedkoper werd, maar voor lokale producenten was de appreciatie van de munt negatief. De lage dollar zorgde hierdoor voor problemen voor de mijnsector in Peru en Bolivia. In Colombia ondervond de textielindustrie duidelijk hinder van de lage dollar en de illegale smokkel van verschillende producten (Clawson, 1996: p. 202).

 

Inefficiënte Investeringen

 

 De investeringen die omwille van de drugsindustrie verloren gaan zorgen nog voor een ander probleem. De winsten uit illegale activiteiten kunnen immers niet zomaar worden ingezet in om het even welk rendabel project. Om de opbrengsten van de illegale handel te kunnen gebruiken moeten deze eerst worden witgewassen. Een deel hiervan gaat op die manier naar onrendabele of zelfs verlieslatende investeringen om toch maar buiten schot van de fiscus te blijven. Voorbeelden zijn het aankopen van dure woningen en direct doorverkopen tegen verliezen. De bank aanvaardde vervolgens de som geld van de verkoop omdat het afkomstig was van de verkoop van vastgoed. Op die manier deden verkoper en koper een goede zaak. Deze vorm van het witwassen van geld veroorzaakt economisch gezien niet veel schade (Clawson: 1996: p 202).

 

De witwaspraktijken leiden wél tot economische problemen wanneer het geld geïnvesteerd wordt in verlieslatende firma’s. Door deze concurrentievervalsing komen eerlijke bedrijven die wel rendabel zijn, alsnog in nood. Dit probleem loopt nog verder uit de hand wanneer smokkelwaar uit de V.S. geïmporteerd wordt en aangeboden aan een nog lagere prijs (Clawson, 1996: p 202 - 203).

 

Weinig “spill-over” effecten

 

Een groot nadeel van de drugssector is dat het weinig vraag genereert naar andere lokale producten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de mijnindustrie zijn er nauwelijks “backward-” en “forward linkages”[15]. Cocaïne heeft weinig grondstoffen nodig zodat de meeste andere sectoren niet profiteren van een hoge productie van de drug. Bovendien is cocaïne ook niet de grondstof voor andere producten. “Berekeningen voor Bolivia tonen aan dat voor elke dollar geëxporteerde cocaïne slechts 0,03 dollar aan goederen en diensten nodig is. In de voedingsindustrie, de mijnbouw en constructiesector daarentegen is dit $0,23.” (Clawson, 1996: p. 204 uit De Franco & Godoy, 1990: p. 20-21) De textielindustrie bijvoorbeeld creëert vraag naar katoen, lanbouwmachines en transport en zorgt voor aanvoer van kleding voor de kledingindustrie.

 

Anderzijds is de productie van cocaïne arbeidsintensiever dan veel andere sectoren. Het is ook positief voor de handelsbalans omdat het weinig inputs uit het buitenland nodig heeft vergeleken met bijvoorbeeld mijnbouw. “Toch is de legale industrie beter voor de economie dan cocaïne omdat het de productie in de rest van de economie meer stimuleert.” (Clawson, 1996: p. 204)

 

Geen economisch beleid mogelijk

 

Een ander probleem van de drugsindustrie is de oncontroleerbaarheid ervan. Hierdoor verliest de overheid niet alleen belangrijke financiële middelen maar ook de mogelijk om macro-economisch bij te sturen wanneer de economie slabakt. Bovendien bevordert de drugsindustrie het gebruik van de dollar in plaats van de nationale munt, de peso. Dit ondermijnt het monetair beleid dat de overheid voert. Wisselkoersverschillen met de dollar hebben daardoor minder invloed op de economie (Clawson, 1996: p. 205).

 

2.4.3 Eindbalans

 

Hoewel we over onvoldoende cijfers beschikken, zijn we geneigd te zeggen dat de drugsproductie en handel in Colombia een groot aandeel van de economische groei vertegenwoordigt. Sommige onderzoekers leggen echter een verband tussen de opkomst van de drugsindustrie en de dalende economische groei. Zij concluderen hieruit dat de sector verantwoordelijk is voor de economische achteruitgang vanaf de jaren ’80. Deze daling van de groei kan echter ook aan andere oorzaken te wijten zijn, zoals het stijgende geweld.

 

Het verdwijnen van de drugsindustrie zal wellicht gepaard gaan met aanpassingsproblemen die op korte termijn wellicht veel mensen zullen treffen. Op de lange termijn biedt Colombia echter genoeg perspectieven om die problemen op te vangen. De voorbeelden van Peru en Bolivia, waar de productie van coca sterk daalde zonder verlies van werkgelegenheid of inkomensniveau kan hierbij als voorbeeld dienen. Zelfs al gaat het gepaard met een economische kost, de sociale en politieke gevolgen van de drugssector maken een stopzetting van de productie van drugs noodzakelijk.

 

2.5 Conclusie

 

In dit hoofdstuk kwam het verband tussen de Colombiaanse economie en het gewapend conflict aan bod. In de eerste plaats werden de economische prestaties van het land onderzocht. Vervolgens bekeken we de economische gevolgen van het gewapend conflict. Tot slot onderzochten we wat de rol van de drugsindustrie in de Colombiaanse economie is.

 

In tegenstelling tot wat verwacht kan worden presteerde Colombia op economisch vlak de afgelopen 50 jaar zeer goed, zeker in vergelijking met de buurlanden. De buitenlandse handel en investeringen namen pas vanaf de jaren ’90 toe. Dit was te danken aan de doorgevoerde liberalisering die het aantrekkelijker maakte om te investeren in Colombia. Uit de cijfers bleek echter dat er een kentering kwam vanaf de tweede helft van de jaren ’90. Na de crisis in 1999 groeide de Colombiaanse economie echter opnieuw, vooral sinds 2003.

 

De goede prestaties verbergen echter de economische schade die het gewapend conflict ongetwijfeld veroorzaakte. Het toegenomen geweld sinds de jaren ’90 leidde tot tragere groei en lagere investeringen. Vooral de schade aan fysiek en menselijk kapitaal betekende een grote kost voor de economie. Ook het sociaal en nationaal kapitaal werden getroffen.

 

De rol van de drugsindustrie in de Colombiaanse economie is ambivalent. Enerzijds genereert het werk en economische groei. Anderzijds zorgt het voor de verdringing van de legale industrie, inefficiënte investeringen en heeft het weinig spill-over effecten. Bovendien bemoeilijkte de sector het de overheid om een economisch beleid te voeren.

 

De Colombiaanse economie presteerde dus goed ondanks het gewapende conflict. Zonder dit conflict had het land echter ongetwijfeld nog beter gepresteerd. Bovendien leidt de drugsindustrie op lange termijn voor problemen, wat de economie nog meer kwetst. Het geweld veroorzaakt schade die de economische bloei tegenhoud en moet om die reden aangepakt worden.

 

Hoofdstuk 3. Sociale gevolgen

 

3.1 Inleiding

 

De gevolgen van het conflict reiken verder dan de economische cijfers laten uitschijnen. Het geweld heeft een negatief effect op de economie en dus op de welvaart van de Colombianen. Deze welvaart bestaat echter uit meer dan de indicatoren die in hoofdstuk 2 ter sprake kwamen. Ook huisvesting, veiligheid en gelijkheid zijn thema’s die de levenskwaliteit bepalen. Anderzijds is het geweld volgens sommigen net het gevolg van de sociale spanningen in de Colombiaanse maatschappij zoals in het eerste hoofdstuk aangehaald werd.

 

 De sociale gevolgen kunnen in dit hoofdstuk in twee categorieën worden verdeeld. In de eerste plaats zijn er directe gevolgen van het gewapend conflict. Deze gevolgen zijn onveiligheid, veroorzaakt door geweld en criminaliteit. De evolutie van het aantal moorden en het aantal ontvoeringen zijn de indicatoren van de criminaliteit die hier aan bod komen.

 

 Daarnaast bestaan er ook eerder indirecte consequenties van het gewapend conflict. De complexiteit van het probleem maakt dat deze gevolgen aan elkaar verwant zijn. Het belangrijkste gevolg is wellicht de hoge armoede in het land. Deze is echter ook het gevolg van werkloosheid, ongelijkheid en gedwongen verhuizingen. Al deze directe en indirecte gevolgen worden onderzocht om na te gaan wat de sociale gevolgen zijn van het gewapende conflict.

 

3.2 Onveiligheid

 

 Het belangrijkste sociale gevolg van het gewapend conflict is ongetwijfeld de hoge mate van onveiligheid die de Colombiaanse burgers ondervinden. De onveiligheid is het gevolg van zeer hoge criminaliteitscijfers, mensenrechtenschendingen, corruptie en de straffeloosheid van veel misdrijven. Nochtans merken de Colombianen uit de stedelijke gebieden in het dagelijkse leven hier weinig van (Figueredo, Tuesca & Plazas, 2004). Anderzijds tonen de data onmiskenbaar aan dat door het gewapende conflict in Colombia de agressie is toegenomen. Naast bendes in de buitenwijken van de grote steden zijn de problemen het grootst in de gebieden die onder de controle vallen van guerrilla, paramilitairen en drugsmaffia. Het gaat hierbij vooral om aanslagen, ontvoeringen, overvallen en moord (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p. 38-39).

 

De cijfers bewijzen dat ondanks de recente verbeteringen, Colombia nog steeds te kampen heeft met een ongewoon hoge criminaliteit. Hoewel het conflict eigelijk ontstond door de guerrilla-acties van communistisch geïnspireerde organisaties in de jaren ’60, escaleerde het geweld pas vanaf de tweede helft van de jaren ’80. Tot dan ondervond het grootste deel van de Colombianen weinig last van het toenemende geweld, dat zich bijna uitsluitend op het platteland manifesteerde. In de stedelijke gebieden nam het geweld toe samen met de opkomst van de drugsindustrie. Het ging voortaan niet meer om politiek geweld maar vooral over economisch geweld en sociaal geweld[16] (World Bank, 1999: p. 4-5).

 

De slachtoffers van het geweld zijn meestal tegenstanders uit het andere kamp, maar ook vaak onschuldige burgers, vakbondsleiders, mensenrechtenactivisten en journalisten. De moorden op deze groepen daalden in 2005 met meer dan 80%. Volgens het International Press Institute (IPI) blijft Colombia een van de gevaarlijkste landen van Latijns Amerika voor journalisten omwille van de intimidatie, bedreigingen en fysiek geweld

(http://www.freemedia.at/wpfr/Americas/colombia.htm ).

 

Moordratio

 

De evolutie van de moordcijfers is een goede leidraad om de stijgende criminaliteit waar te nemen. 10 toont de evolutie van het aantal moorden per 100.000 inwoners van 1985 tot 2003: het aantal moorden steeg sinds 1985 van bijna 40 tot een niveau van meer dan 80 per jaar. In steden zoals Medellín haalde de moordratio tot 400 moorden per 100.000 inwoners. Begin jaren ’90 bereikte het moorden een hoogtepunt[17] maar daarna daalde dit geleidelijk tot in 1997 opnieuw een toename waar te nemen valt. Recent dalen de moorden opnieuw. Voor 2004 en 2005 zijn nog geen definitieve data bekendgemaakt, maar voor 2005 zou de moordgraad nog slechts 39,2 procent bedragen, het laagste aantal in meer dan 20 jaar. In 2002 werden 28.837 moorden geregistreerd, in 2005 daalde dit tot 18.111

(http://www.caracol.com.co/noticias/259752.asp, 2006; Dane, 2006, Guigale, 2003: p. 36-37).

 

Figuur 10: Moordstatistieken 1985 -2003

Bron: eigen verwerking cijfers DANE,

http://www.dane.gov.co/index.php?option=com_content&task=category&sectionid=16&id=178&Itemid=368

 

 Slechts 20% van de moorden werd gepleegd omwille van politieke redenen. Van die 20% moet 60% worden toegeschreven aan de paramilitairen, 23,5% aan de guerrilla en 7,5% aan het leger.

 

De motieven van de moorden zijn hoofdzakelijk van economische of sociale aard. Zowel de georganiseerde misdaad (onder andere drugsbendes), de ongeorganiseerde misdaad (zoals overvallen en carjackings) als sociaal geweld zijn verantwoordelijk voor 80 procent van de gevallen (World Bank, 1999: p. 11).

 

Ontvoeringen

 

Naast de hoge moordratio kampt Colombia ook met een hoog aantal ontvoeringen. Het grootste deel van de ontvoeringen wordt gepleegd om economische motieven. Meestal eisen de ontvoerders losgeld van de familie van het slachtoffer. In sommige gevallen beogen de ontvoerders ook politieke doelen. Het bekendste slachtoffer is wellicht Ingrid Betancourt, de presidentskandidate die in februari 2002 ontvoerd werd door de FARC

(http://www.betancourt.info/indexNl.htm).

 

Het aantal jaarlijkse ontvoeringen in Colombia vertoont een ander patroon dan het aantal moorden. Begin jaren ’90 nam het aantal ontvoeringen nauwelijks toe maar vanaf 1999 klom het aantal snel (zie figuur 11). De ontvoeringen daalden lichtjes vanaf 2001 maar bleven tamelijk hoog tot 2003. Sindsdien is het aantal ontvoeringen spectaculair gedaald.

 

Figuur 11: Aantal ontvoeringen 1990 - 2005

Bron: eigen verwerking van policia de Colombia en Fundacíon País Libre http://www.policia.gov.co/inicio/portal/unidades/diase.nsf/paginas/Elsecuestroencifras &

http://www.venamcham.org/Zip/secuestro1.pdf

Andere criminele activiteiten

 

Hoewel het land vooral bekend staat omwille van de hoge moordratio en de vele ontvoeringen bedreigen ook andere vormen van criminaliteit de Colombiaanse samenleving. Die vormen vertonen eenzelfde patroon: een stijging vanaf de tweede helft van de jaren ’80, een piek begin jaren ’90 en eind jaren ’90 en recent een gevoelige daling. In 2004 daalde de criminaliteit met 17% maar ondanks de vooruitgang blijft het aantal aangegeven delicten hoog, meer dan 302.000 (El Tiempo, 15-04-05).

 

3.3 Armoede

 

Uit hoofdstuk 2 bleek dat de Colombiaanse economie ondanks het gewapende conflict op economisch vlak zeer goed presteerde. De welvaartstijging die de economische groei creëert is echter op ongelijke manier verdeeld. Daardoor blijft een deel van het land in armoede leven. Naast economische groei is ook toegang tot onderwijs, gezondheid en andere sociale voorzieningen vitaal voor het terugdringen van armoede.

 

Over het algemeen presteerde Colombia op het vlak van armoedebestrijding redelijk goed. Gezien de slechte situatie waarin het halverwege de 20ste eeuw verkeerde is dit eigelijk niet meer dan normaal. In de periode van 1978 tot 1995 daalde het aantal mensen dat onder de armoedegrens leefde van 80 naar 60 procent. Na 1995 steeg de armoede echter opnieuw tot bijna het niveau van 1988, door de economische recessie. Ook de extreme armoede nam opnieuw toe maar in mindere mate (zie tabel 2).

 

Tabel 2: Evolutie armoede en extreme armoede 1978 -1999

 

1978

1988

1995

1999

Poverty rate

80%

65%

60%

64%

Extreme Poverty rate

45%

29%

21%

23%

Bron: Colombia Poverty Report (2002, p. 11)

 

 De factoren die de armoede veroorzaken zijn de gedwongen verhuizingen, de ongelijkheid en de werkloosheid. Het gewapend conflict heeft op al deze factoren een negatieve impact en is daarom voor een deel verantwoordelijk voor de armoede.

 

3.4 Gedwongen verhuizingen

 

Het conflict zorgt al sinds het ontstaan voor een grote vluchtelingenstroom die niet alleen economisch maar vooral op sociaal vlak ernstige gevolgen heeft. Het gaat vooral over vluchtelingen die het land niet verlaten, maar gedwongen worden door de drugsmaffia, guerrilla of paramilitairen om hun eigendom achter te laten. In de meeste gevallen zijn deze vluchtelingen landbouwers, die op die manier ook hun werk verliezen.

 

Aanvankelijk ontvluchtten vooral bewoners van de “frontlijn” het geweld. Het ging om gebieden waar de overheid weinig controle over had en afgelegen zones waar nieuwe landbouwgebieden ontstonden. In die zones bedreigden de paramilitaire groepen de door de FARC beschermde boeren in de nieuwe gebieden. Vanaf 1994 verspreidde het conflict zich over grotere delen van het land en zowel guerrilla als paramilitairen breidden hun invloedsgebieden uit. Hierdoor bedreigde het conflict ook bewoners uit andere, oorspronkelijk niet bezette gebieden. Om hun economische en politieke macht te vergroten streden paramilitairen, guerrilla en drugsindustrie om vruchtbare gronden (FAGEN, p 2 - 6).

 

De omvang van de vluchtelingenstroom is moeilijk te bepalen. De schattingen variëren van 750.000 tot 3 miljoen vluchtelingen de laatste 10 jaar. De aantallen zijn echter moeilijk te becijferen omdat niet alle vluchtelingen geregistreerd worden. Veel vluchtelingen komen bovendien uit de nieuwe landbouwgebieden waarvan ze geen eigendomstitel hadden. Hierdoor beschikken ze niet over de nodige bewijzen om in aanmerking te komen voor het statuut van binnenlands ontheemde vluchteling.

 

Toch bestaan er een aantal instellingen die de evolutie van de vluchtelingenstroom van nabij volgen. De Red de Solidaridad Social (RSS), een overheidsinstelling die hulp biedt aan vluchtelingen, registreerde in de periode van 1995 tot 2005 zo’n 1.749.877 binnenlands ontheemde vluchtelingen. De normen die RSS hanteert zijn echter heel strikt en onderschatten vrijwel zeker de werkelijke hoeveelheid. Een andere berekening, uitgevoerd door de NGO “Consultorio para los Derechos Humanos y el Desplazamiento” (CODHES), gaf een hoger resultaat, zo’n 2,9 miljoen vluchtelingen (Fagen, Juan, Stepputat & Lopez, 2003: p. 3).

 

Tabel 3: Ontheemde Vluchtelingen volgens RSS en CODHES

 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

RSS

251

2582

15244

35655

31084

331286

CODHES

89000

181000

257000

308000

288127

317375

 

2001

2002

2003

2004

2005

TOTAAL

RSS

374989

424193

220230

162161

152202

1749877

CODHES

342243

412553

207607

287581

252801

2943287

Bron: Eigen verwerking van http://www.codhes.org/cifra/Dpto_Recp_Pers.pdf , http://www.red.gov.co/Programas/Apoyo_Integral_Desplazados/Registro_SUR/Registro_SUR_Feb_28_2006/
Registro_SUR_Mzo_07_web_Acumulado.htm

 

De bestemming van de vluchtelingen is in de eerste plaats de veiligere gebieden, de gebieden die de overheid onder controle heeft: de stedelijke gebieden. Veel Colombianen vluchten ook naar het buitenland. Vooral sinds 2002 stijgt het aantal grensoverschrijdende vluchtelingen. Het zijn hoofdzakelijk de buurlanden die de vluchtelingenstroom opvangen maar nauwkeurige cijfers ontbreken hierover[18]. De meer gegoede vluchtelingen verlaten het land evenwel via het vliegtuig, vooral richting de geïndustrialiseerde landen. De voornaamste bestemmingen zijn vooral de Verenigde Staten (2.000.000) en Spanje (240.000) (Fagen, Juan, Stepputat & Lopez, 2003: p 9 -10).

 

Een deel van deze vermogende vluchtelingen zijn daarenboven hoger opgeleiden, wat een invloed heeft op de Colombiaanse economie. De “brain drain” zorgt er namelijk voor dat menselijk kapitaal het land verlaat. Het gebrek aan deze hoogopgeleide werknemers verhoogt de ongelijke inkomensverdeling. Precieze gegevens over de omvang van de brain drain is niet beschikbaar en wordt verder dus niet behandeld (Kugler 2002: p. 23-24).

 

De verantwoordelijken van de gedwongen verhuizingen zijn alle strijdende partijen die in het gewapend conflict betrokken zijn. De hoofdverantwoordelijkheid ligt wellicht bij de paramilitairen. Zij bedreigden en verjoegen de landbouwers omwille van vermeende sympathieën jegens de FARC en brachten de vluchtelingenstroom op gang. Naar schatting 46% van de bewoners sloeg op de vlucht voor de paramilitairen, 12% voor de guerrilla. 19% sloeg op de vlucht voor andere redenen, onder meer het leger en als gevolg van de besproeiingen in het kader van de strijd tegen cocaïne (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p. 828 – 829).

De slachtoffers die hun bezittingen achterlaten zijn zowel mannen als vrouwen en zowel kinderen, volwassenen als ouderen. Vaak gaat het om familieleden van vermoorde burgers die geen bron van inkomsten meer hebben. Deze groepen verliezen hierdoor niet alleen hun eigendom maar ook de toegang tot sociale voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg. Onder de slachtoffers bevinden zich in verhouding veel meer inheemse groepen en Afro-Colombianen. Deze groepen woonden in gebieden waar grote infrastructuurwerken gerealiseerd werden, waar de bodem het vruchtbaarste is en waar het conflict het felst woedt.

 

De problematiek van de binnenlands ontheemde vluchtelingen heeft ernstige gevolgen voor de mensen zelf en voor het land in haar geheel. De vluchtelingen zelf zien hun levenskwaliteit er op achteruitgaan en hebben ook vaak te kampen met psychologische problemen. Alleen al het feit dat die mensen op de vlucht zijn voor het geweld is voor veel Colombianen het bewijs dat ze samenwerkten met één van de betrokken partijen. Het ontbeert deze groep bovendien aan enige politieke of sociale invloed zodat hun situatie moeilijk verbeterd. Daarnaast leiden de gedwongen verhuizingen voor problemen omtrent de landherverdeling, sociale voorzieningen, leefmilieu en werkloosheid (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p. 834 – 837).

 

3.5 Werkloosheid

 

Omdat Colombia geen uitgebreid sociaal vangnet heeft, leidt werkloosheid vaak tot armoede. De toegang tot de sociale voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg worden daarenboven belemmerd door het gewapend conflict. Deze voorzieningen zijn noodzakelijk in de strijd tegen werkloosheid. Daarnaast is het conflict ook verantwoordelijk voor de gedwongen verhuizingen zodat boeren niet enkel hun grond maar ook hun werk verliezen.

 

De evolutie van de werkloosheid werd naast het geweld ook beïnvloed door een aantal andere factoren. Enerzijds leidde de economische groei in Colombia tot een stijging van de vraag naar arbeid. Anderzijds nam ook het aanbod van arbeid toe, door de stijgende bevolking, beter onderwijs en rigide lonen waardoor het land kampt met structurele lange termijn werkloosheid. Tussen 1950 en 1986 nam de bevolking op arbeidsbekwame leeftijd toe met 3,1 % per jaar terwijl de werkgelegenheid slechts met 2,8% toe nam. Vooral de urbane werkloosheid nam toe, meer dan 4,5 procent per jaar (Garcia Garcia, 1997: p 25 – 26).

 

Na 1985, toen het conflict begon te escaleren bleef de werkloosheid net als de economische groei redelijk stabiel. In 1997, toen het geweld opnieuw opflakkerde nam de werkloosheid wél sterk toe tot 20% in 2000. Sindsdien daalde de werkloosheid moeizaam maar bleef toch nog boven de 10 %. Bovendien steeg de “natuurlijke werkloosheid” van 7,5% in 1994 tot 11% in 2001 (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p. 755).

 

Figuur 12: Gemiddelde urbane werkloosheid 1984 - 2005

Bron: Banco de la Republica,

http://www.banrep.gov.co/econome/dsbb/i_srea_009.xls

 

 De reden waarom de werkloosheid zo sterk steeg tijdens de recessie en daarna niet sneller daalde is de rigiditeit van de arbeidsmarkt in Colombia. Hierdoor zijn de lonen star en kan bij een recessie de werkloosheid niet goed worden opgevangen. De oorzaak van de loonstarheid is het loonsysteem. Vooral het systeem van collectieve onderhandelingen staat een flexibeler loonbeleid in de weg. Hoewel slechts 10% van de werknemers is aangesloten bij de vakbond, heeft deze een sterke positie bij de onderhandelingen waarbij de nadruk op lonen ligt, ongeacht de economische toestand (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p. 759).

 

 Daarnaast is ook de structuur van de bevolking en de economie verantwoordelijk voor de werkloosheid. De moderne en formele sector in het land staat in scherp contrast met de traditionele rurale en informele urbane sector. Deze informele sector is goed voor 60 % van de arbeidsplaatsen maar produceert 40% van het BBP. Omdat niet moet worden voldaan aan de fiscale vereisten die in de officiële sector gelden, is er minder rigiditeit en meer flexibiliteit. Deze werknemers genieten echter niet de sociale voordelen die in de formele sector worden geboden (Giugale, Lafourcade & Luff, 2003: p. 761 –762).

 

3.6 Ongelijkheid

 

3.6.1 Oorsprong

 

Colombia kreeg, net als de andere Latijns-Amerikaanse landen, al sinds zijn ontstaan te maken met een grote kloof tussen het rijke en arme deel van de bevolking. Deze ongelijkheid was het gevolg van het beleid van de Spaanse conquistadores. Spaanse soldaten die zich in de kolonie vestigden werden eigenaar van een landgoed en van de Indianen die zich op dat landgoed bevonden. Dit systeem, de encomienda, leidde later tot het ontstaan van de haciendas. De landeigenaars verpachtten een deel van hun grond met als vergoeding een deel van de opbrengst. Hierdoor groeide ook de inkomensongelijkheid. De gevolgen zijn tot op vandaag te merken in heel Latijns-Amerika (Vranckx, 2001: p. 7-8 ; Deiniger, Castagnini & González, 2004: p. 3).

 

3.6.2 Ongelijke grondverdeling

 

Evolutie

 

Na de ontvoogding in het begin van de 19e eeuw bleef de ongelijke grondverdeling bestaan. Enkele overheidsmaatregelen[19] versterkten de ongelijke grondverdeling zelfs nog. De prijzen van de gronden stegen hierdoor tot boven hun waarde zodat kleine boeren geen gronden konden verwerven via de markt. Enkel de overheid kon een grondherverdeling dus bewerkstelligen. Het politieke gezag in Colombia was echter volledig in handen van de grootgrondbezitters en dus kwam de noodzakelijke herverdeling er niet (Deiniger, Castagnini & González, 2005: p. 4; Vranckx, 2001: p 8 - 9).

 

 Na de burgeroorlog, La Violencia, ontstond in 1961 het Instituto Colombiano de Reforma Agraria (INCORA). Deze overheidsinstelling koos echter niet voor hervormingen maar voor een uitbreidingspolitiek. Op die manier kwamen gronden vrij die tot dan door niemand bewerkt werden. Dit leidde evenwel niet tot een eerlijkere verdeling van de grond. Tot de jaren ’90 liet de overheid na om gronden te herverdelen of productiever te gebruiken (Deiniger, Castagnini & González, 2005: p. 4).

 

La Apertura (de liberaliseringsmaatregelen begin jaren ’90) zorgde voor een liberalisering van de markt voor gronden. De maatregelen voorzagen een belangrijkere rol voor de bewerker van het land, terwijl de voordelen voor de grondbezitter afnamen. De hervormingen zorgden ervoor dat de markt beter werkte en toegankelijk werd voor arme maar efficiëntere producenten. Toch blijft de agrarische structuur in Colombia gekenmerkt door het ondergebruik van vruchtbare grond (Deiniger, Castagnini & González, 2005: p. 3 - 5).

Invloed van het gewapend conflict op ongelijke grondverdeling

 

Naast de historische factoren speelt ook het gewapend conflict een belangrijke rol in de ongelijke grondverdeling. In de eerste plaats stijgen de prijzen van de gronden te sterk als gevolg van speculatieve investeringen van drugsbaronnen. Deze zien in de aankoop van gronden een ideale manier om geld wit te wassen. Deze gronden blijven na de aankoop braak liggen of worden gebruikt voor vee in plaats van voor gewassen. Na een tijd verkopen de eigenaars de grond opnieuw maar de gronden blijven bestemd voor vee in plaats van gewassen (Giugale, Lafoucade & Luff, 2003: p. 561-562).

 

Ook de agressie heeft een invloed op het grondbezit. Op het platteland verhinderen de aanwezigheid van guerrillagroepen en het fysieke geweld dat de landbouwers hun gronden optimaal benutten. Omdat grootgrondbezitters zich verweren door het inzetten van paramilitaire groepen zijn het vooral de kleinere boeren die hun gronden verliezen. Hierdoor stijgt het aandeel grote landeigenaars. Deze problematiek hangt samen met de gedwongen verhuizingen (Giugale, Lafourcade & Luff, 2003: p. 562-564).

 

De ongelijke verdeling van grond heeft vooral gevolgen voor het terugdringen van armoede. Ten eerste is grondbezit dat gebruikt kan worden voor landbouw een vangnet voor de armen om toch aan voedsel te komen. Ten tweede is het zonder grondbezit doorgaans onmogelijk om kredieten te verkrijgen omdat geen waarborg voor terugbetaling kan worden gegeven. Hierdoor zijn investeringen in scholing of rendabele projecten moeilijk (World Bank, 1999: p1, Guigale, 2003: p. 566-567).

 

3.6.3 Ongelijke inkomensverdeling

 

Evolutie

 

Ook de inkomensongelijkheid nam sinds het gewapend conflict toe. In tegenstelling tot de schuchtere vooruitgang die op vlak van landherverdeling werd gemaakt, nam de inkomensongelijkheid de laatste 10 jaar sterk toe. Door de stijgende inkomensongelijkheid nam de welvaart slechts in beperkte mate toe ondanks de sterke economische groei. De recessie eind jaren ’90 had ook een diepere impact op de armen als gevolg van de inkomensdiscrepantie. Hoewel de inkomens in de periode van 1978 tot 1995 stegen met 88 procent, steeg de Gini coëfficiënt met zeven procentpunt tot 0,57 in 1999.

 

Figuur 13 toont dat de inkomensongelijkheid voor de Colombiaanse bevolking slechter is dan voor de bevolking van de landen die 94% van de wereldbevolking representeren. Toch is de inkomensongelijkheid in Colombia vergeleken met de andere landen van Latijns-Amerika niet uitzonderlijk groot. Nog 6 andere landen doen het slechter dan Colombia: Brazilië, Chili, Bolivia, Paraguay, Honduras en Nicaragua (World Bank, 2002: p. 16-17).

 

Figuur 13: Inkomensongelijkheid: internationale vergelijking

Bron: Poverty Report Colombia, World Bank, 2002

 

De inkomensongelijkheid is het gevolg van verschuivingen tussen sectoren en verschillen in scholing. Vooral de inkomensstijging van geschoolde werknemers tegenover ongeschoolde werknemers leidde tot hogere ongelijkheid. Ondanks de inspanningen om onderwijs toegankelijker te maken, is het tekort aan hooggeschoolden toegenomen. Dit is onder andere te wijten aan de veranderde economische structuur van het land. De werkgelegenheid in de agrarische sector en in de industrie is afgenomen als gevolg van modernisering. In plaats daarvan steeg het aandeel van de technologische sector, waar veel hoogopgeleiden gevraagd worden. Het tekort geschoolde werknemers leidde tot hogere lonen voor diegenen die eigelijk al over veel financiële middelen beschikten. Zonder beurzen of subsidies is het voor grootste deel van de bevolking onmogelijk om te studeren en de openstaande vacatures in te vullen. De “brain drain” van hooggeschoolden naar de geïndustrialiseerde landen verscherpt het tekort nog meer (Kugler, 2002: p. 23-24).

 

Invloed van het gewapend conflict op inkomensverdeling

 

Naast het probleem van de scholing heeft ook het politieke geweld een negatieve uitwerking op de inkomensongelijkheid. Het toegenomen aantal werknemers in de informele sector waar de lonen en de sociale voordelen veel kleiner zijn is een rechtstreeks gevolg van het geweld. Veel ongeschoolden werken op illegale coca-plantages, in privé milities of in criminele bendes. Hoger opgeleiden komen zelden in de informele sector terecht en verdienen dus veel meer. De inkomensongelijkheid nam hierdoor nog meer toe (Guigale 2003, p. 96 – 100).

 

3.7 Conclusie

 

Naast negatieve economische effecten zorgt het conflict ook voor ernstige sociale effecten. Het geweld leidde tot een aantal sociale wantoestanden die erg schadelijk zijn voor het welzijn van de Colombianen. Deze toestanden verergeren in sommige gevallen andere sociale problemen zodat de gevolgen nog zwaarder worden. De complexiteit en de onderlinge verbondenheid van de problemen werden in dit hoofdstuk onderzocht.

 

Het directe gevolg van het conflict is het stijgen van de onveiligheid. Sinds de jaren ’90 namen de criminaliteit bijna elk jaar toe. Dit kwam tot uitdrukking in hogere moordratio’s en het toegenomen aantal ontvoeringen. Ondanks de recente daling, blijven de criminaliteitscijfers in Colombia zeer hoog.

 

Het conflict veroorzaakt ook indirect sociale problemen. Door het geweld nam de werkloosheid toe, ontstond een omvangrijke vluchtelingenstroom en veroorzaakte ongelijkheid. Al deze factoren veroorzaakten op hun beurt meer armoede, terwijl net deze armoede mee aan de basis lag van het geweld. Op die manier ontstond een vicieuze cirkel waarin sociale problemen en geweld elkaar beïnvloedden.

 

Om de sociale problemen op te lossen dient een oplossing te worden gevonden voor het gewapende conflict. Tegelijk moet ook de ongelijkheid, de armoede en de vluchtelingenstroom worden aangepakt. Enkel op die manier kan de vicieuze cirkel doorbroken worden.

 

 

DEEL III. Mogelijke oplossingen

 

Hoofdstuk 4. Oplossingen voor het gewapend conflict

 

4.1 Inleiding

 

Uit het tweede deel blijkt dat het gewapend conflict sinds de jaren ‘90 een schadelijke invloed uitoefent op de Colombiaanse samenleving. Hoewel de economische impact eerder bescheiden is, zijn de sociale effecten dramatisch. Toch duurt het conflict voort, ondanks de verschillende pogingen die ondernomen werden om het te beëindigen.

 

Dit hoofdstuk tracht een overzicht te geven van de verschillende mogelijkheden die de Colombiaanse overheid sinds het ontstaan van het conflict uitprobeerde. Daarnaast bestuderen we de invloed van de andere landen uit de regio en de rol van de internationale gemeenschap in het conflict.

 

4.2 Realisaties en mislukkingen

 

4.2.1 Belisario Betancur (1982 – 1986)

 

 In het verleden ondernamen de Colombiaanse machthebbers reeds pogingen om het conflict te beëindigen. De conservatieve president Belisario Betancur trachtte in 1984 voor de eerste maal een oplossing te vinden voor het gewapend conflict via vredesgesprekken. Tot dan toe hadden de Colombiaanse autoriteiten geprobeerd om elke vorm van protest tegen het politieke systeem, hardhandig te onderdrukken. Betancur slaagde erin om een verdrag te sluiten met de M-19, de FARC en de ELN. Na 10 maanden verbrak de M-19 echter het akkoord maar de FARC en ELN respecteerden het verdag nog wél (Rabasa & Chalk, 2001: p. 71).

 

In 1986 ontstond de politieke vleugel van de FARC, de Union Patriótica (UP), die op legale wijze aan de macht probeerde te komen. Door de vele moorden op UP militanten verdween de partij evenwel en het conflict radicaliseerde opnieuw. De overheid verbrak het akkoord in 1987 omdat niemand zich er nog aan hield (Rabasa & Chalk, 2001: p. 71).

 

4.2.2 Virgilio Barco (1986 – 1990)

 

De opvolger van Betancur, de liberale president Virgilio Barco, hervatte de vredesgesprekken maar veranderde de strategie. In tegenstelling tot Betancur onderhandelde Barco hoofdzakelijk over ontwapening en sociale reïntegratie. Dit leidde tot de succesvolle ontmanteling van de M-19 in 1989, die transformeerde in een politieke partij. De relatie met de FARC en de ELN ging er in deze periode wel op achteruit. Daarnaast verloren de paramilitairen onder Barco de steun van de overheid. Ook met deze groep zou voortaan moeten worden onderhandeld (Rabasa & Chalk, 2001: p. 71 - 72 ; Arnson, 2005: p. 2).

 

4.2.3 César Gaviria (1990 – 1994)

 

Na de kleine successen die president Barco realiseerde, volgde de nieuwe president Gaviria (1990–1994) dezelfde strategie als zijn voorganger. Onder zijn leiding ontwapenden enkele kleinere organisaties zoals de EPL, de Quentin Lamé groep en de Partido Revolucionario de los Trabajadores (PRT). Al deze groepen kregen vertegenwoordiging in de kamer van volksvertegenwoordigers. Onderhandelingen met de FARC en ELN in 1992 draaiden echter op niets uit[20] en de overheid aanvaardde de guerrillagroepen niet langer als legitieme tegenpartij. De onderhandelingen met de AUC konden zelfs niet van start gaan omwille van het ontbreken van een juridisch kader (Rabasa & Chalk, p 72; Arnson, 2005: p17).

 

4.2.4 Ernesto Samper (1994 – 1998)

 

Onder de nieuwe president Ernesto Samper (1994-1998) werden de onderhandelingen opnieuw opgestart, waarbij de partijen afspraken om de internationale humanitaire normen te respecteren. De FARC eiste evenwel de creatie van een gedemilitariseerde zone om de onderhandelingen verder te zetten. De onderhandelingen stopten na het uitlekken van het schandaal dat de verkiezingscampagne van Samper gefinancierd werd door het drugskartel van Cali. In tegenstelling tot de vorige stopzetting, was het nu de FARC die de overheid niet langer als legitieme gesprekspartner aanvaardde (Arnson 2001, p. 2; Rabasa & Chalk p 72 -72; Torres, 2002).

 

4.2.5 Andres Pastrana (1998 – 2002)

 

 Toen de nieuwe president Andres Pastrana in 1998 aan het bewind kwam zat het vredesproces al 6 jaar in het slop. De oorlogsmoeheid van de bevolking en het voorbeeld van het geslaagde vredesproces in onder meer El Salvador creëerden de ideale omgeving om opnieuw aan vredesgesprekken te beginnen. Bovendien was de positie van de Colombiaanse leger verzwakt tegenover de guerrillagroepen. Deze zagen in de productie van coca een nieuwe manier om hun financiële, sociale, militaire en politieke macht uit te breiden[21]. Hierdoor sloot het land een militair offensief tegen de rebellengroepen uit: “There was no possibility of defeating the Colombian guerrillas militarily, given the Colombian state’s historical absence from large parts of the countryside, deficiencies in the armed forces’ doctrine and capabilities, and the guerrillas’ spiralling strength in numbers, capacity, and territorial presence” (Arnson, 2001: p.7).

 

 De verkiezingsbelofte van Pastrana om tot een vredesakkoord te komen met de linkse guerrillagroepen bleek echter een moeilijke opdracht. De obstakels die de vredesgesprekken hinderden en de politieke en strategische fouten van zowel guerrilla als overheid leidden tot een mislukking. Het ontbreken van vertrouwen en de uitsluiting van enkele belanghebbenden waren hiervoor verantwoordelijk (Isacson, 2003).

 

De slechte ervaringen met onderhandelingen in het verleden (de poging in 1986 om via de U.P. tot een oplossing te komen mislukte toen) veroorzaakten een groot wantrouwen bij de FARC jegens de overheid. Daarom besteedde de aangeduide onderhandelaar Ricardo veel aandacht aan het opbouwen van een vertrouwensrelatie. De FARC stelde evenwel een aantal eisen die verregaande toegevingen impliceerden: het erkennen van het politiek karakter van de guerrillagroep, het decriminaliseren van sociaal protest, het ontmantelen van de paramilitairen en het terugtrekken van de militaire troepen in 5 provincies. Door de toegevingen aan de FARC was de overheid verplicht om deze verregaande maatregelen ook toe te staan aan de ELN (Isacson, 2003: p. 6 – 7).

 

Omdat de overheid alle eisen accepteerde slaagde Ricardo erin het vertrouwen te winnen van de leiders van de guerrilla. Toch stond het vredesproces meer en meer onder druk. Bovendien hielden de rebellengroepen zich niet aan de afspraken omtrent de gedemilitariseerde zones. Niet alleen leger en veiligheidstroepen, maar ook onderzoekers, aanklagers en rechters verlieten gedwongen de zone waardoor de straffeloosheid in deze gebieden nog toenam (Isacson, 2003: p. 7 – 10).

 

De aanhoudende bedreigingen en aanslagen van de AUC om de onderhandelingen uit evenwicht te brengen leidden in 2000 tot het ontslag van Ricardo en het aantreden van een nieuwe onderhandelaar. Het opgebouwde vertrouwen ging verloren zodat het geloof in een oplossing steeds verminderde. Uit peilingen in 2000 bleek dat 79% van de ondervraagden niet geloofden in een vreedzame oplossing van het conflict (Isacson, 2003: p. 8).

 

Plan Colombia

 

De escalatie van geweld, de zwakke economische prestaties, de toenemende drugsproductie en de druk op de Colombiaanse samenleving gaven aanleiding tot het opstarten van Plan Colombia. Met dit programma trachtte de overheid de economische, sociale, politieke en militaire problemen op te lossen[22]. Het plan trad in werking in het jaar 2000 en eindigde op 31 december 2005.

 

 Het programma omvatte 10 punten:

 

1. “Economisch herstel, door het sluiten van vrijhandelsakkoorden en het stimuleren van buitenlandse en binnenlandse investeringen. Deze moeten leiden tot jobcreatie en de modernisering van de economie.

2. Fiscale en financiële hervormingen waarbij soberheid en corrigerende maatregelen centraal staan.

3. Een “vredes-strategie”, waarin een vredesakkoord met de guerrilla centraal staat.

4. Het versterken van de politie en het leger zodat opnieuw orde en veiligheid gewaarborgd wordt in het hele land.

5. Juridische hervormingen zodat wetten opnieuw worden gerespecteerd en er een einde komt aan de straffeloosheid.

6. Een antidrugs strategie in samenwerking met andere landen uit de regio. De kern van deze strategie is het organiseren en trainen van antidrugs troepen. Hun doel is het bewaken van de plantages waar coca wordt vernietigd.

7. Ontwikkeling van landbouw en andere economische activiteiten om legale alternatieven te voorzien voor cocaboeren.

8. Participatie van de bevolking inzake antidrugsbestrijding, anticorruptie en druk op de rebellen om te stoppen met het plegen van geweld en ontvoeringen.

9. Sociale programma’s voor onderwijs, gezondheid en armoedebestrijding.

10. Het mobiliseren van de internationale gemeenschap om deel te nemen aan het Plan”

 

Om dit programma te financieren trok de regering Pastrana 4,3 miljard dollar uit, aangevuld met 3,5 miljard steun van de internationale gemeenschap. Het grootste deel van deze som, zo’n 1,32 miljard was afkomstig van de Verenigde Staten, het andere deel was afkomstig van Japan, de Europese Unie, Canada en internationale instellingen. Het deel van de V.S. ging voor 75 procent naar de versterking van het leger en de politie terwijl slechts 25 procent bestemd was voor de andere punten van het plan. De steun van de V.S. was slechts mogelijk wanneer aan enkele voorwaarden inzake mensenrechten werd voldaan. Bovendien moesten inspanningen worden geleverd om de banden met de paramilitairen te verbreken (Rabasa & Chalk, 2002: p. 61 – 64).

 

In de praktijk was er slechts weinig aandacht voor het sociale luik. Er werden wel belangrijke maatregelen getroffen ter versterking van het leger. Deze waren onder andere het aankopen van legerhelikopters en het aanwerven van militair personeel. De meeste maatregelen hadden betrekking op de drugsproblematiek. In hoofdstuk 5 worden deze maatregelen en de gevolgen ervan voor het drugsprobleem dieper onderzocht.

 

De steun van de V.S. verzwakte het vertrouwen van de guerrillagroep in de onderhandelingen nog meer. De FARC zag het sluiten van een akkoord met de V.S. als een provocatie waardoor de onderhandelingen steeds minder vooruitgang boekten (Isacson, 2003: p. 7).

 

Een ander probleem dat de onderhandelingen bemoeilijkte was de uitsluiting van bepaalde partijen. De structuur van de rebellengroepen liet namelijk niet toe om alle betrokken partijen rond de tafel te krijgen. Hierdoor werd een deel van de guerrillabeweging niet gehoord. Deze groepen trokken zich dan ook niets aan van de akkoorden die de onderhandelaars sloten en gingen verder met het plegen van aanslagen, vooral na 2000. Ook het uitsluiten van vertegenwoordigers van het leger, niet gouvernementele organisaties en de paramilitairen verminderde de kans op een succesvol vredesakkoord. De top van het leger was niet te spreken over de creatie van gedemilitariseerde zones, vanwaar de guerrilla verrassingsaanvallen uitvoerde (Isacson, 2003: p. 7 – 19).

 

Overzicht vredesproces 1982 – 2002

 

In onderstaande tabel staat samengevat wat de strategie van elk van de 5 presidenten was bij het onderhandelen met de guerrillagroepen. De creatie van een neutrale onderhandelingszone, de eis van wapenstilstand, het aanbieden van amnestie aan de rebellen en sociale integratie bepaalden de strategie die de onderhandelaars voerden. Het initiatief ging altijd uit van de overheid, soms in combinatie met de guerrilla. De onderhandelingen waren in enkele gevallen succesvol met de creatie van een politieke vleugel en de ontwapening van de rebellengroepen (Torres, 2002).

 

Tabel 4: Overheidsstrategie in het vredesproces

Overheidsstrategie en variabelen van het vredesproces

Strategie

BETANCUR

BARCO

GAVIRIA

SAMPER

PASTRANA

Gedemilitari-seerde zone

X

X

X

 

X

Wapenstilstand

X

X

 

 

 

Amnestie

X

X

X

 

X

Integratie

 

X

X

 

 

Initiatief

overheid

overheid & guerrilla

overheid & guerrilla

overheid

overheid

Politieke gevolgen

UP

AD-M19

EPL; grondwetswijziging

 

 

Ontwapening

 

X

X

 

 

Bron: Torres, 2002

 

4.2.6 Alvaro Uribe (2002 – 2006)

 

 Na de mislukte onderhandelingen onder president Pastrana beloofde de presidentskandidaat Alvaro Uribe met harde hand een einde te maken aan het conflict. Uribe weigerde te onderhandelen met de guerrillagroepen zolang deze niet al hun gijzelaars lieten gaan. De FARC ging hier niet op in zodat verdere onderhandelingen onmogelijk werden (Sweig, 2002: p. 123).

 

Plan Colombia kwam inmiddels op volle kracht zodat het leger met meer manschappen en meer materieel de strijd aanging met de guerrilla. De druk op de FARC nam toe en in eerste instantie steeg ook het geweld. Na deze escalatie luwde het geweld wel opnieuw. Recent reikte de overheid de hand naar de FARC rebellen maar het valt af te wachten of dit ook daadwerkelijk tot een oplossing zal leiden

(http://english.pravda.ru/news/world/30-03-2006/78056-Colombia-0).

 

 De pogingen van Uribe om te onderhandelen met de ELN lijken voorlopig meer succes te hebben. Aanvankelijk onderhandelde Uribe niet met de ELN rebellen, die hij als een criminele terroristische organisatie beschouwde. Door de recente gesprekken verkreeg de ELN echter politieke erkenning. Het aanhoudingsbevel tegen de leider van de ELN, Antonio García, werd ingetrokken om de onderhandelingen te bevorderen. García is nu ook bereid om te onderhandelen over de mogelijke ontwapening van de ELN (http://today.reuters.com/news/articlenews.aspx?type=worldNews&storyid=2006-04-12T232847Z_01_N12356388_RTRUKOC_0_US-COLOMBIA-ELN.xml).

 

 De magere onderhandelingen met de FARC-rebellen staan in contrast met de resultaten die Uribe behaalde in de gesprekken met de paramilitairen. Terwijl de AUC onder Pastrana zelfs niet aan de onderhandelingstafel zat en door veel waarnemers onbetrouwbaar werd geacht, leidde de tactiek van Uribe wel tot succes. Critici meenden dat de overheid de AUC in geen geval als legitieme gesprekspartner mocht aanvaarden en dat de militaire inspanningen zich moesten richten tegen de paramilitairen in plaats van tegen de FARC (Isacson, 2003: p. 22).

 

 Na het afsluiten van een staakt-het-vuren van de AUC, een essentiële voorwaarde voor Uribe, startte de regering de onderhandelingen in 2000. Het staakt het vuren werd echter veelvuldig geschonden en zorgde voor enkele crisismomenten die bijna het einde van de gesprekken betekenden. Ook de moorden op kopstukken van de AUC, zoals Carlos Castaño in 2004, leidde bijna tot het stopzetten van de onderhandelingen. Het uiteindelijke akkoord kwam in essentie neer op amnestie of strafvermindering voor de paramilitairen in ruil voor hun wapens. Tegen december 2005 moesten alle naar schatting 30.000 AUC leden gedemobiliseerd zijn. Uiterlijk op 11 april 2006 leverden de laatste 1700 strijders hun wapens in

(http://www.alertnet.org/thenews/newsdesk/N11261045.htm).

 

 Hoewel de ontwapening van de AUC een groot succes is, betekent het niet dat er geen paramilitairen meer zijn in Colombia. De groepen die niet aangesloten waren bij de AUC blijven immers bestaan en zijn wellicht niet van plan hun wapens in te leveren. Bovendien is niet iedereen blij met de amnestie die gegeven werd aan de AUC leden waarvan wellicht een deel grove mensenrechtenschendingen op hun geweten hebben. De moeilijke balans tussen vrede en gerechtigheid heeft uiteindelijk geleid tot een oplossing met een wrange nasmaak (http://news.amnesty.org/index/ENGAMR230172006).

 

4.3 Mogelijke scenario’s

 

4.3.1 Vredesakkoord

 

De oplossing die de overheid en het grootste deel van de Colombianen wensen is een vredesakkoord. Op die manier zou een einde komen aan het conflict zonder een al te groot verlies aan mensenlevens. Bovendien zou dit akkoord op vrijwillige basis tot stand komen. Hierdoor wordt het conflict op een blijvende manier opgelost (Rabasa & Chalk, 2001: p. 79).

 

Het model dat het beste zou passen bij de Colombiaanse situatie is het Centraal-Amerikaans model. Het vredesproces doorloopt in deze vorm drie fases. De eerste fase is het ontwapenen en demobiliseren van de strijdende partijen. In de volgende fase wordt de rebellerende groep geïntegreerd in het politiek systeem. Tot slot voorziet het model dat democratische verkiezingen uitmaken welke bevoegdheden aan wie worden toegewezen (Rabasa & Chalk, 2001: p. 80)

 

Een voorbeeld van een land waar dit model succes had, is El Salvador. Een gewapend conflict tussen het leger en de Marxistische guerrillagroep “Frente Farabundo Martí de Liberación Nacional” (FMLN) werd in dit land beëindigt met een vredesakkoord. In de eerste fase legde de guerrillagroep de wapens neer en herstructureerde de overheid het leger, politie en de veiligheidstroepen. Verder onderzochten onafhankelijke commissies wanpraktijken uit het gewapend conflict. Daarna veranderde de FMLN in een politieke partij die in 1994 voor het eerst deelnam aan de verkiezingen (Arnson, 2001: p. 6-7).

 

 Ook in een variant van dit model start het vredesakkoord met het sluiten van een wapenstilstand. In tegenstelling tot het eerste model gaan de strijdende partijen echter niet over tot een volledige demobilisatie en ontwapening. In tegenstelling tot het Centraal-Amerikaanse model behouden de overheid en de rebellengroep elk hun invloedsgebied (Rabasa & Chalk, 2001: p. 80).

 

De kans dat een vredesakkoord tussen de rebellengroepen en de overheid tot stand zal komen door wederzijdse instemming van beide partijen, zakte door de mislukte poging van Pastrana echter tot een laag niveau. Toch is het niet onmogelijk dat vredesgesprekken in de toekomst tot het einde van het gewapend conflict zullen leiden, op voorwaarde dat aan een aantal punten wordt voldaan:

 

 

4.3.2 Overwinning van het leger

 

Een tweede mogelijke scenario waarin een einde komt aan het gewapend conflict is de overwinning van het leger op de rebellen. Om de bovenhand te kunnen halen in het conflict moet het leger de operationele en strategische initiatieven overnemen van de rebellen. Het leger moet de volledige controle hebben over het hele grondgebied zodat de guerrilla niet over een toevluchtsoord beschikt (Rabasa & Chalk, 2001: p. 80 – 81).

 

 Wanneer de guerrilla groepen tot het besef komen dat een militaire overwinning niet mogelijk is, kan opnieuw worden onderhandeld om tot een vredesakkoord te komen. Anderzijds bestaat het gevaar dat de guerrillagroepen in een wanhoopspoging een “alles of niets” offensief start waarbij de druk op de overheid zal groeien (Rabasa & Chalk, 2001: p. 81; Sweig, 2002: p. 126).

 

Deze militaire aanpak waarbij het leger de bovenhand haalt, draaide in het verleden slecht uit. In feite was dit de aanpak gedurende de hele periode vanaf het ontstaan van de guerrillagroepen tot de eerste vredesgesprekken onder president Betancur. Omdat de macht van het leger ten opzichte van de rebellen in aantal en in middelen veel groter was, probeerde deze met grote militaire offensieven de tegenstanders tot overgave te dwingen. Hoewel de guerrilla hierdoor sterk verzwakte, kwam het echter nooit tot gesprekken en dus ook niet tot vrede (Rabasa & Chalk, 2001: p. 71).

 

Huidig president Uribe trachtte met het versterken van het leger en de politie om middels militaire overmacht de FARC tot overgave te dwingen. Op dit ogenblik lijkt dit echter niet te zullen gaan gebeuren. Specialisten op het vlak van rebellenbestrijding berekenden dat per lid van de guerrilla er 10 militairen nodig waren om een groep als de FARC tot overgave te dwingen. In totaal zouden zo’n 350.000 soldaten nodig zijn. Hoewel door de maatregelen uit Plan Colombia het leger nu veel sterker is, lijkt het niet realistisch dat het tot een confrontatie komt (Sweig, 2002: p. 135).

 

4.3.3 Overwinning van de guerrilla

 

Het derde mogelijke scenario is een overwinning van de rebellen (de FARC) zodat deze de macht overnemen. Het gevolg kan een grondige reorganisatie zijn van de Colombiaanse samenleving zoals in Cuba gebeurde. De nationalisering van de economie en de controle van de economische activiteiten zijn enkele gevolgen die de verandering met zich mee zou brengen (Rabasa & Chalk, 2001: p. 82 – 83).

 

Een mogelijke variant is het bereiken van een vredesakkoord onder de voorwaarden van de rebellen. De overheid wordt in die omstandigheden gedwongen om vrede te sluiten en de controle over een bepaald gebied onvoorwaardelijk over laten aan de guerrilla. In de praktijk lijkt het weinig waarschijnlijk dat de FARC op korte termijn de bovenhand zou halen in het conflict (Rabasa & Chalk, 2001: p. 83).

 

4.3.4 Patstelling

 

Een situatie waarin geen van de strijdende partijen de bovenhand haalt lijkt sommige waarnemers het meest plausibel. Deze situatie kan lange tijd blijven bestaan maar zal uiteindelijk toch overgaan in een situatie waarin de balans overslaat naar één partij. Deze omslag kan een snel einde maken aan het conflict zoals dat eerder gebeurde in China (1949), Cuba (1959) en Nicaragua (1979) (Rabasa & Chalk, 2001: p. 81).

 

 Dit scenario is in Colombia op dit moment niet erg waarschijnlijk. De FARC is verzwakt door militaire aanvallen en vooral door de bestrijding van coca, zodat een belangrijke inkomstenbron van de guerrilla getroffen werd (zie hoofdstuk 5)(Pardo, 2002: p. 9)

 

4.3.5 Desintegratie

 

 Een andere mogelijkheid is het uiteenvallen van Colombia. Dit kan zich voordoen wanneer de overheid de controle over bepaalde delen van het land verliest. Op die manier ontstaan autonome gebieden waar de militaire leiders van guerrilla of paramilitairen het politieke gezag overnemen. Het land lijkt echter aan stabiliteit te hebben gewonnen zodat de desintegratie van Colombia niet lijkt te zullen gebeuren (Rabasa & Chalk, 2001: p. 82).

 

4.4 Rol van de internationale gemeenschap

 

Hoewel het gewapend conflict in Colombia al sinds de jaren ’60 aan de gang is, trad de internationale gemeenschap pas recent op het voorplan. Tot voor de onderhandelingen die Andres Pastrana startte, beperkte de internationale instellingen, de EU en de V.S. zich tot de rol van handelspartner en toeschouwer. De oorzaak hiervan lag zowel bij de Colombiaanse overheid als bij de lage prioriteit die internationaal aan het conflict gegeven werd.

 

4.4.1 Rol van de V.S.

 

Het land dat zich het meest inliet met het gewapend conflict was de Verenigde Staten. Tijdens de koude oorlog lag Colombia in het invloedsgebied van de V.S., en om die reden steunde de regering in Washington steeds de Colombiaanse overheid in haar strijdt tegen de communistische rebellen. Bovendien was het land ook op economisch gebied aantrekkelijk omwille van de strategische ligging en de grote voorraden grondstoffen zoals olie (Pardo, 2004: p. 7 – 8).

 

In 1958 verkende een team van de CIA de omstandigheden waarin het land zich bevond na de burgeroorlog. Deze stelden een rapport op waarin ze waarschuwden voor een mogelijke genocide en chaos in het land als gevolg van het geweld, de straffeloosheid, ongelijke grondverdeling en armoede. Om die reden maakte het team de aanbeveling om maatregelen te nemen om de structuur van het land te versterken en te verbeteren. In de praktijk was het vooral militaire hulp die verstrekt werd, net als in de andere conflicthaarden in Centraal-Amerika (Sweig, 2002: p. 122).

 

De eerste diplomatieke inspanningen die de V.S. ondernam om tot een vredesakkoord te komen was uiteindelijk pas in 1998. Nog voor de verkiezing van Pastrana kwamen er gesprekken tussen de Colombiaanse en Amerikaanse overheid over het vredesproces. In 1999 resulteerde deze gesprekken in de uitwerking van Plan Colombia, het programma om de economische, sociale, politieke en militaire problemen van het land op te lossen. De V.S. gaf zo de indruk dat het bekommerd was om de vrede, mensenrechten en democratie (Arnson, 2001: p. 17).

 

Volgens Arnson (2001, p. 17) is dit beeld niet correct en waren de werkelijke intenties niets meer dan het bestrijden van het drugprobleem van de V.S.. Bij de werkelijke implementering van het plan ging de aandacht uit naar de bestrijding van illegale drugs via militaire middelen en restte er maar weinig plaats voor het sociale luik. (Pardo, p 9 -10).

 

Recent is de samenwerking met de V.S. verder verstevigd onder president Uribe. Hij ondernam maatregelen om buitenlandse investeringen aan te trekken, spendeerde een belangrijk deel van het overheidsbudget aan militair matrieel in de V.S. en ondertekende een vrijhandelsakkoord met de V.S., het (http://www.coltrade.org/fta/index.asp).

 

4.4.2 Rol van Europa

 

Europa heeft zich steeds afzijdig gehouden in het conflict in Colombia. Pas toen de gesprekken tussen Pastrana en de FARC vast zaten, kwam er diplomatieke steun vanuit Europese hoek. De reden hiervoor was Plan Colombia. Aanvankelijk hadden de meeste Europese landen hun toestemming en financiële steun gegeven voor het plan. Toen bleek dat het programma hoofdzakelijk en eenzijdig militair was, veranderde dit echter. De E.U. distantieerde zich van Plan Colombia en koos voluit voor vredesonderhandelingen. Verschillende topdiplomaten zoals Javier Solana en leden van het Europees Parlement probeerden de onderhandelingen opnieuw te lanceren maar zonder succes (Roy, 2003 p. 8).

 

Door het mislukken van de vredesonderhandelingen en de verkiezing van president Uribe moest Europa haar diplomatieke strategie opnieuw aanpassen. Vooral de onderhandelingen met de AUC stuitte op protest in Europa. De vrees bestond dat paramilitairen die schuldig waren aan mensenrechtenschendingen niet vervolgd zouden worden. In dat geval weigerde de E.U. om de vredesonderhandelingen nog verder te steunen. In de praktijk uitte de Europse Unie haar bezorgdheid over de juridische behandeling van de paramilitairen, maar bleef het vredesproces steunen (Arnson, 2005: p 6; http://europa.eu.int/comm/external_relations/colombia/doc/ccc_03-10-05_en.pdf).

 

4.4.3 Rol van de buurlanden

 

Het conflict in Colombia heeft ernstige gevolgen voor de regio. Vooral de vluchtelingenstroom is een belasting voor de buurlanden van Colombia, vooral Venezuela, Panama, Ecuador en Brazilië. Ook de Colombiaanse guerrillagroepen verspreiden zich in toenemende mate over de regio. Daarnaast beïnvloedt ook de drugsindustrie de andere Andeslanden. Door de vernietiging van coca plantages in Colombia stijgt de productie in Peru en Bolivia. Om die reden hebben de andere Latijns-Amerikaanse landen belang bij een oplossing voor het conflict.

 

Venezuela

 

 De positie van Venezuela in het conflict is controversieel. De diplomatieke verhouding tussen de twee landen is reeds jaren gespannen omwille van een tegengestelde ideologische visie. President Hugo Chávez voert een ander economisch en politiek beleid dan Colombia en maakt geen geheim van zijn antipathie voor de V.S., terwijl Colombia nauw samenwerkt met het Witte Huis. In het verleden werd Venezuela meermaals beschuldigt van samenwerking met de FARC, iets wat het steeds formeel ontkende. Deze beschuldigingen worden gevoed door het onderscheppen van Venezolaanse wapens, bestemd voor de FARC en de ELN[23] (Vranckx, 2004: 15-19).

 

Toch kan Venezuela niet verweten worden om niets te willen doen aan het conflict. In de grensregio bevind zich één derde van de Venezolaanse strijdkrachten. Bovendien deed Chávez diplomatieke inspanningen in het vredesproces (Rabasa & Chalk, 2001: p 87 – 88).

 

Brazilië

 

 Het conflict in Colombia zorgt ook voor druk op de Braziliaanse grens. Om die reden verhoogde het Braziliaanse leger haar manschappen drastisch. Het grensgebied is echter dunbevolkt en ontbeert de nodige infrastructuur om het gebied grondig te kunnen controleren. Ook het stijgend aantal cocaplantages in de regio is onrustwekkend (Rabasa & Chalk, 2001: p 90).

 

 De houding van Brazilië ten opzicht van het vredesproces en Plan Colombia is dubbelzinnig. Enerzijds is het land genoodzaakt om het Plan te steunen om veiligheids- en economische redenen. Anderzijds is het bezorgd om de militaire aanpak, die de vluchtelingen maar ook de guerrilla en drugsindustrie naar de Braziliaanse grens zal drijven (Rabasa & Chalk, 2001: p 90).

 

Ecuador

 

In Ecuador is het vooral de stijgende invloed van de FARC rebellen in het grensgebied dat de onrust opwekt. Om die reden investeerde de Ecuatoriaanse overheid in de economische ontwikkeling van de betrokken regio’s. Ook het aantal vluchtelingen dat de grens met Ecuador oversteekt baart de regering zorgen (Rabasa & Chalk, 2001: p 88).

 

Ecuador verleende daarom steun aan Plan Colombia, door de V.S. toelating te geven om controles uit te voeren op haar grondgebied. Net als Brazilië vreest het land echter dat het Plan de drugsindustrie en de rebellen nog meer richting Ecuador zal sturen (Rabasa & Chalk, 2001: p. 89)

 

Bolivia en Peru

 

 De andere landen uit het Andesgebied, Bolivia en Peru, kregen in het verleden reeds te kampen met de illegale cocaplantages. Vanaf eind jaren ’80 daalde de coca productie echter dankzij de besproeiing van de plantages en een aantal economische maatregelen. Sindsdien nam de productie in Colombia sterk toe. Omdat ook Colombia nu begonnen is met het vernietigingen van coca kan het probleem er echter opnieuw opduiken. Deze problemen worden in het volgende hoofdstuk uitgebreid behandeld.

 

 Recent vonden presidentsverkiezingen plaats in Bolivia en ook in Peru komt een nieuwe president aan de macht. In Bolivia is Evo Morales verkozen terwijl in Peru Humala voorop loopt in de peilingen? Beiden zijn voorstander van een legalisering van coca en willen de banden met de V.S. verbreken. President Uribe, die eind mei 2006 wellicht opnieuw verkozen wordt, wil de banden met de V.S. zelfs versterken. Deze tegenstelling kan in de nabije toekomst opnieuw voor spanningen zorgen

(http://globalpolitician.com/articledes.asp?ID=1743&cid=7&sid=92).

 

4.5 Conclusie

 

 De negatieve gevolgen die in deel twee behandeld werden maken dat een oplossing niet op zich kan laten wachten. Zowel op economisch als sociaal vlak kan het einde van het gewapend conflict voor Colombia een sprong vooruit betekenen. De complexiteit van het probleem maakt dat een reële oplossing evenwel niet eenvoudig is.

 

 De zoektocht naar vrede begon al enkele decennia terug. Ondanks de vele pogingen, leverden de onderhandelingen geen grote vooruitgang op. De verschillende presidenten slaagden er wel in om enkele kleinere guerrillagroepen te ontwapenen, maar de gesprekken met grootste guerrillagroepen draaiden op een fiasco uit.

 

Onder druk van de V.S. startte president Pastrana Plan Colombia, dat een oplossing diende te brengen voor de politieke, economische en sociale problemen van Colombia. Onder president Uribe veranderde het Plan in een louter militaire strijd tegen de “narco-guerilla”. Anderzijds slaagde Uribe erin om de paramilitairen van de AUC te ontwapenen.

 

 

 Ondanks de successen die de regering boekte is er nog een lange weg te gaan. De FARC is door de militaire operaties en de vernietiging van drugs verzwakt maar nog niet overwonnen. Een aantal mogelijke oplossingen kunnen zich nu voordoen, terwijl enkele alvast kunnen worden uitgesloten. Het meest waarschijnlijke scenario is een overwinning van het leger, gezien de verzwakte positie van de FARC, al kan dit nog enige tijd duren. Anderzijds is ook een vredesakkoord niet uitgesloten.

 

 De internationale gemeenschap hield zich aanvankelijk afzijdig in het conflict. Door de toenemende drugsproblemen mengde de V.S. zich eind jaren ’90 in de strijd en gaf militaire en financiele steun. De E.U. die het moeilijk had met de militaire nadruk van Plan Colombia concentreerde zich meer op de vredesgesprekken. De buurlanden van Colombia worden eerder onvrijwillig betrokken in het conflict. Zij vrezen een uitbereiding van de problemen naar hun grondgebied. Bovendien bestaan recent ook ideologische verschillen tussen Colombia en enkele van haar buurlanden.

 

Hoofdstuk 5. Oplossingen voor de drugsproblematiek

 

5.1 Inleiding

 

 

Uit hoofdstuk 3 blijkt dat de productie en handel van cocaïne ernstige economische en sociale effecten heeft op de Colombiaanse samenleving. Ook buiten Colombia maakt de drugsindustrie veel slachtoffers. Bovendien is de drugsindustrie ook een belangrijke bron van inkomsten voor de illegaal gewapende groepen in het land. Om deze redenen zoekt de Colombiaanse overheid en de internationale gemeenschap reeds enige tijd naar oplossingen voor de drugsproblematiek in Colombia.

 

In dit hoofdstuk gaan we na welke de mogelijkheden zijn om de drugsproblemen aan te pakken. We bestuderen de verschillende benaderingen en overwegen de potentiële problemen die deze met zich meebrengen. Een analyse van de resultaten moet duidelijk maken of Colombia vooruitgang boekt in haar strijd tegen drugs.

 

5.2 Reduceren van het aanbod

 

Een eerste mogelijkheid om de drugsproblematiek onder controle te krijgen is er voor zorgen dat er geen drugs is. Wanneer het aanbod van drugs vermindert, neemt logischerwijze ook de consumptie ervan af. Vooral de V.S., dat veel problemen kent met drugsverslaving, dringt daarom aan op een strengere aanpak van de drugsproducenten. Het probleem in Colombia is evenwel niet het drugsmisbruik maar zijn de illegaal gewapende groepen, die gefinancierd worden door de cocaïne-industrie. Het bestaan van de drugsindustrie bemoeilijkt dus de strijd tegen guerrilla en paramilitairen. Om die reden is ook Colombia voorstander van deze aanpak (Clawson, 1996: p. 212 – 215).

Er zijn verschillende manieren om het aanbod cocaïne te verminderen. Een eerste methode is het uitroeien van het hoofdbestanddeel van cocaïne, coca. Een andere mogelijkheid is het aanpakken van de drugstrafiek zodat de drugs niet tot bij de consument komt. Ten derde leidt ook het stimuleren van alternatieve teelten tot een daling van het aanbod (Clawson, 1996: p. 216).

 

5.2.1 Uitroeien van coca

 

5.2.1.1 Methode

 

Het aanbod van cocaïne kan in de eerste plaats worden ingeperkt door de coca uit te roeien. Dit kan gebeuren op verschillende manieren. De meest gebruikte techniek is het besproeien van de cocaplantages met giftige herbiciden door vliegtuigjes. Het meest gebruikte product is op dit moment glyfosfaat. Een andere methode is het manueel ontwortelen van de cocaplanten (Clawson, 1996: p. 216).

 

Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen gedwongen en vrijwillige uitroeiing van coca. Door een aantal overheidsmaatregelen hebben boeren de mogelijkheid om compensatiepremies te ontvangen in ruil voor het vrijwillig vernietigen van hun cocaplantage. Bij de gedwongen uitroeiing krijgen de eigenaars van de vernietigde plantages deze compensatiepremies niet (Clawson, 1996: p . 216).

 

5.2.1.2 Doel

 

Het doel van deze strategie is om het drugprobleem bij de bron aan te pakken. Door het vernietigen van coca kan er geen cocapasta gemaakt, het hoofdbestanddeel van cocaïne. Hierdoor daalt het aanbod van cocaïne en dus ook de consumptie. De techniek leidt dus direct tot een daling van de drugsconsumptie en lijkt daarom zeer efficiënt voor het bestrijden van drugsmisbruik (Clawson, 1996: p. 215).

 

Daarnaast helpt deze methode ook om de guerrilla te verzwakken. Deze kunnen immers minder cocaïne produceren en verkopen, waardoor hun inkomsten dalen. Bovendien zullen ook de opbrengsten van de heffingen die ze de cocaboeren laten betalen, afnemen.

 

5.2.1.3 Problemen

 

Het vernietigen van coca veroorzaakt echter een aantal indirecte effecten die het doel van deze acties ondermijnen. In de eerste plaats bestaat het gevaar dat de productie zich verplaatst naar andere gebieden. Omdat bijna het hele Andesgebied bruikbaar is voor de cocaproductie, is het voor cocaboeren makkelijk om in ongebruikte gebieden opnieuw te starten (Clawson, 1996: p. 216).

 

Een tweede indirect effect is dat door de uitroeiing van coca, de inkomsten van de coca boeren nog kunnen stijgen. Door de vrijwillige uitroeiing van hun (oude) planten krijgen de boeren compensatie’s van de overheid. In sommige gevallen worden deze premie’s gebruikt om nieuwe, productievere planten aan te kopen, omdat er geen alternatieven voor handen zijn (Clawson, 1996: p. 216).

 

Ten derde ondersteunt het uitroeien van coca de prijs, zodat het aantrekkelijker wordt om coca te gaan telen. Het verlies van een deel van de oogst wordt gecompenseerd door de hogere prijs. Op die manier is het netto-effect na de operatie hetzelfde of zelfs positief voor de coca telers[24] (Clawson, 1996: p. 216 – 217).

 

Een vierde reden waarom de uitroeiing van coca niet het gewenste effect heeft, is omdat het de politieke positie van de overheid ondermijnt. De rebellenbeweging in het land krijgen immers de steun van de getroffen boeren. Dit deed zich voor in Peru, waar de guerrillagroep Sendero Luminoso zich tegen de uitroeiing uitsprak en zo de steun kreeg van de cocatelers (Clawson, 1996: p. 217 – 218).

 

 Naast de problemen om coca uit te roeien zijn er ook negatieve sociale aspecten aan deze aanpak. In de eerste plaats vallen de cocaboeren die hun plantages vrijwillig vernietigen zonder inkomen omdat hun nieuwe teelt eerst moet groeien alvorens het iets opbrengt. Anderzijds moeten ze wel overgaan tot het vrijwillig uitroeien van coca omdat ze anders helemaal geen compensatie krijgen. De gedwongen uitroeiing zorgt bovendien voor onrust, geweld en wakkert de vluchtelingenstroom nog aan (Clawson, 1996: p. 218)

 

 Ook het leefmilieu in Colombia ondervindt schade door de uitroeiing van coca. Anderzijds veroorzaken ook de cocaplantages milieuproblemen. Een van de belangrijkste aspecten is de ontbossing die het gevolg is van de coca-industrie. Voor elke hectare coca verdwijnt 3 hectare amazonewoud. De cocaproductie heeft dus een globale impact. De effecten van de besproeiingen heeft enkel lokale effecten, maar die zijn zo mogelijk nog ernstiger. De besproeiingen verontreinigen het grondwater en de bodem met tot negatieve gevolgen voor mens, dier en gewas. Dit wordt echter ontkent door milieuspecialisten die menen dat glyfosfaat niet zo schadelijk is en dat de verontreiniging veeleer het gevolg is van de onkruidverdelgers die de cocaproducenten zelf gebruiken

(http://www.ipsnews.net/interna.asp?idnews=21281).

 

5.2.1.4 Resultaten

 

Aanvankelijk waren de uitroeiingprogramma’s de meest gebruikte techniek in de strijd tegen drugs. De eerste besproeiingen waren gericht tegen cannabisplantages in de jaren ’70. In 1984 startte de Colombiaanse overheid voor het eerst met de besproeiingen van cocaplantages. Deze zorgden toen echter al voor controverse. Het product dat gebruikt werd bleek namelijk schadelijk voor het milieu en de besproeiingen stopten (Clawson, 1996: p. 216).

 

In de jaren ’90 begon de overheid opnieuw met het besproeien van cocaplantages, waarbij vooral glyfosfaat gebruikt werd. Hoewel deze maatregelen niet geheel onsuccesvol waren, steeg de oppervlakte cocaplantages in Colombia (zie figuur 1).

 

Figuur 14: Coca cultivering in Colombia 1994 - 2005

Bron: eigen verwerking uit UNODC, Coca cultivation in the Andean Region (2005, p. 7) & CIPonline, http://www.ciponline.org/colombia/blog/archives/000243.htm

 

 De figuur toont dat de maatregelen die de overheid voor 2000 nam, weinig succes hadden. De druk op Colombia om iets aan deze situatie te doen werd daarom groter. Bovendien deed het land het ook op economisch vlak slecht (zie hoofdstuk 2). Als gevolg van de gedemilitariseerde zone die de guerrilla in 1998 in het kader van het vredesproces kreeg, steeg de productie zelfs nog meer. Dit kwam omdat in het rebellengebied coca kon worden geteeld zonder vrees voor anti-drugsacties. De V.S. verhoogde hierdoor de druk op de Colombiaanse overheid om de drugsindustrie harder aan te pakken. Al deze factoren gaven uiteindelijk aanleiding tot het ontstaan van Plan Colombia (zie hoofdstuk 4).

 

 Dit Plan Colombia was vanuit Amerikaans standpunt een goede gelegenheid om de binnenlandse drugsproblematiek aan te pakken via de aanbodzijde. De uitroeiingcampagne leidde echter niet meteen tot resultaten en dus veranderde de Amerikaanse overheid haar strategie. In plaats van zich enkel te concentreren op de uitroeiingprogramma’s besteedde ze nu ook aandacht aan “countertrafficking”, het bestrijden van de drugtrafikanten (zie 5.2.2). Deze nieuwe strategie, ook “war on drugs” genoemd, werd door de presidenten Bush en Uribe overgenomen (Sweig, 2002: p. 124). Onder hun impuls gingen nog meer middelen naar de strijd tegen drugs en tegen de guerrilla. Uit de statistieken blijkt dat de aanpak voorlopig voor beterschap zorgt. Sinds de piek in 2001 daalde de oppervlakte gecultiveerde coca met 51%. (Rabasa & Chalk, 2001: p. 67 – 70 & Veillette, 2005: p 2 – 3)

 

Toch komt er veel kritiek op de cijfers. Door de recente campagnes daalde de coca productie in Colombia, maar het niveau blijft boven dat van voor 1998, toen Plan Colombia werd ingevoerd. Bovendien ging de daling in Colombia gepaard met een stijging in Peru en Boliva. Hierdoor denken sommigen dat het “balloon effect”[25] zich opnieuw voordoet. De analisten van de UNODC is dit niet het geval (UNODC, 2005: p. 1).

 

Voor 2005 zijn er enkel cijfers van het Amerikaanse Office of National Drug Control Policy (ONDCP). Volgens hun observaties steeg de oppervlakte gecultiveerde coca in 2005 met 25%. Deze stijging is echter te wijten aan de betere opsporingstechnieken waardoor 81% meer oppervlakte onderzocht werd dan in 2004. Wanneer hetzelfde gebied als 2004 gebruikt zou worden, zou er wel een daling zijn van 8%. Toch toont dit aan dat de cijfers die de afgelopen jaren gebruikt werden, de werkelijke hoeveelheden onderschatten. Het is dan ook moeilijk om een uitspraak te doen over de resultaten van de uitroeiingscampagnes (http://usinfo.state.gov/xarchives/display.html?p=washfile-english&y=2006&m=April&x=20060417164416liameruoy0.6483881&t=livefeeds/wf-latest.html
 & http://www.ciponline.org/colombia/blog/archives/000243.htm).

 

5.2.2 Bestrijden drugstrafiek

 

5.2.2.1 Doel

 

 Het aanpakken van de drugstrafiek lijkt in eerste instantie een betere optie dan het uitroeien van alle cocaplantages. Het doel van de strategie is om het inkomen van de cocaproducenten te doen dalen (waardoor ze stoppen met de productie van coca) en de prijs van cocaïne te doen stijgen (waardoor de consumptie afneemt). In tegenstelling tot bij uitroeiing treft deze strategie slechts een klein deel van de bevolking, dat bovendien een slechte reputatie heeft. Bovendien is het bestrijden van de drugstrafiek, ook “countertrafficking” genoemd, gericht tegen cocaïne en niet tegen coca, wat op zich geen drug is (Clawson, 1996: p. 224).

 

 Omdat veel guerrillastrijders en andere illegaal gewapende groepen zelf rechtstreeks betrokken zijn in de drugstrafiek, zorgt deze aanpak voor nog betere resultaten. Niet alleen de drugsindustrie maar ook de guerrilla worden immers aangepakt. Dit leidt echter tot controverse, omdat niet alle guerrillastrijders banden hebben met de drugsmaffia. Het onderscheid wordt volgens veel mensenrechtenactivisten echter niet meer gemaakt zodat de strijd tegen de communistische rebellen herleid wordt tot een strijd tegen de “narco-guerrilla” (http://www.grenzeloos.org/artikel/viewartikel.php/id/50.html).

 

5.2.2.2 Methode

 

Countertrafficking omvat niet alleen het bestrijden van de drugstrafikanten, maar ook van de middelen van de drugsindustrie. De belangrijkste maatregelen hiervoor zijn het ontmantelen van laboratoria, de inbeslagnames van cocaïne en het oppakken van trafikanten. Hiervoor zijn vooral militaire middelen nodig, zoals speciaal getrainde commando’s en opsporingsmaterieel. (Clawson, 1996: p. 224)

 

5.2.2.3 Problemen

 

 Ook deze aanpak kampt echter met een aantal problemen. Ten eerste beïnvloedt het vernietigen van productiecapaciteit en infrastructuur enkel de korte termijn prijs. Op lange termijn stijgt de prijs terug of accepteren de boeren de lagere prijs. Bovendien is de sector zelf buitengewoon dynamisch, waardoor elke inspanning om de hoeveelheid geproduceerde cocaïne te doen dalen snel omzeilt wordt. Wanneer bijvoorbeeld middelen worden ingezet om de vliegtuigtransporten aan te pakken, vervoeren de trafikanten de drugs via de weg of per schip. Uiteindelijk zijn de countertrafficking wel een extra kost, maar is deze niet groot genoeg om de cocaïnehandel te stoppen (Clawson, 1996: p. 225).

 

5.2.2.4 Resultaten

 

De resultaten van de countertrafficking operaties zouden te zien moeten zijn in de prijs van cocaïne in de V.S. en de lonen van de boeren in Colombia. Over beide aspecten zijn echter niet voldoende gegevens bekend. Er zijn indicaties dat de prijs en puurheid van cocaïne stabiel is gebleven tegenover 2000 (Veillete, 2005: p. 3), maar andere bronnen spreken van een daling (http://www.whitehousedrugpolicy.gov/news/speech05/111705.html). Wél kunnen de resultaten van de acties over de jaren heen vergeleken worden.

 

Figuur 15: Inbeslagname cocaïne 1999 - 2004

Bron: eigen verwerking van cijfers UNODC (2005a, p. 71)

 

De inbeslagnames van cocaïne namen in vergelijking met 1999 sterk toe (zie figuur 2). In vergelijking met 2003 was er zelfs een stijging met 31%. Ook het aantal vernietigde laboratoria nam de laatste jaren meer en meer toe (figuur 3).

 

Figuur 16: Aantal vernietigde illegale laboratoria 1997 - 2003

Bron: eigen verwerking data UNODC (2005a, p 68)

 

5.2.3 Alternatieve ontwikkeling

 

5.2.3.1 Doel

 

 Een derde manier om het aanbod cocaïne te doen dalen is het ondersteunen van alternatieve ontwikkeling. Alternatieve ontwikkeling is het creëren van betere leefomstandigheden zodat cocaboeren vrijwillig overstappen op legale teelten. De definitie van alternatieve ontwikkeling volgens de UNODC luidt:

 

"A process to prevent and eliminate the illicit cultivation of plants containing narcotic drugs and psychotropic substances through specifically designed rural development measures in the context of sustained national economic growth and sustainable development efforts in countries taking action against drugs, recognizing the particular socio-cultural characteristics of the target communities and groups, within the framework of a comprehensive and permanent solution to the problem of illicit drugs" (UNODC,

http://www.unodc.org/unodc/en/alternative_development.html ).

 

 De achterliggende theorie van deze methode is dat economische redenen aan de basis liggen van de cocaproductie. Het zijn bijna uitsluitend armen die terecht komen in de drugsindustrie. Daarom moet iets gedaan worden aan de economische achterstand om hen uit de illegale sector te halen. Deze vorm van drugsbestrijding is op lange termijn wellicht het meest effectief, maar leidt op korte termijn niet tot overtuigende resultaten (UNODC, 2005b: p. 2 & Clawson, 1996: p. 233).

 

5.2.3.2 Methode

 

Het ondersteunen van alternatieve ontwikkeling betekent in de praktijk investeren in infrastructuur, onderwijs en sociale voorzieningen. Op die manier krijgen de boeren meer mogelijkheden om hun afhankelijkheid van de cocateelt te doen dalen. In Colombia zijn de voornaamste hindernissen om over te stappen naar legale teelten een tekort aan de financiële middelen (onmogelijk om kredieten te bekomen) en gebrekkige transportinfrastructuur, maar vooral het ontbreken van een stabiele en levensvatbare markt voor alternatieve teelten (UNODC, 2005b: p. 2-3).

 

Belangrijke initiatieven om deze hindernissen te overwinnen zijn onder meer de microkredieten en teeltsubstitutie programma’s. Organisaties zoals de UNODC en de overheden van Colombia en de V.S. investeerden de jongste jaren meer en meer in deze programma’s. De meeste middelen voor alternatieve ontwikkeling waren afkomstig van de Verenigde Staten die het USAID project financieren, de Colombiaanse overheid financierde 38%. Alle andere landen en instellingen financierden in totaal 4% (zie tabel 1).

 

Tabel 5: Budget alternatieve ontwikkeling 1999 - 2007

Total budget 1999 – 2007

Source of funding

(US$)

% of total

USAID

342.000.000

58%

Colombian Government

224.000.000

38%

UNODC

19.000.000

3%

Canada

4.000.000

1%

Spain

140.000

0,02%

IDB

120.000

0,02%

Rounded total 590,000,000 100%

590.000.000

100%

Bron: cijfers UNODC (2005a, p. 47)

 

5.2.3.3 Problemen

 

 Ook deze aanpak kampt evenwel met een aantal problemen. In de eerste plaats zijn investeringen in de infrastructuur ook gunstig voor de productie van coca. Investeringen in een beter transportnetwerk zijn bijvoorbeeld ook gunstig voor trafikanten. Bovendien maken deze maatregelen het leven van cocaboeren aantrekkelijker, zodat mogelijk meer mensen in de sector willen werken (Clawson, 1996: p. 233 – 234).

 

 Een tweede reden waarom deze strategie niet helemaal werkt is omdat de maatregelen niet gericht zijn tégen coca maar enkel vóór alternatieve teelten. Omdat er geen voorwaarden worden opgelegd om steun te krijgen leidt deze aanpak (althans op korte termijn) niet tot een vermindering van coca. Indien sommige boeren toch overstappen op andere teelten, komt er opnieuw plaats die ingevuld wordt door ondertewerkgestelde Colombianen. Zolang de formele economie niet genoeg goedbetaalde formele tewerkstelling kan genereren, blijft dit probleem bestaan. De cocaproductie zal dus niet afnemen, al zal het leven van veel Colombianen er wél op vooruitgaan (Clawson, 1996: p 234 - 235).

 

 Het grootste probleem is echter het vinden van gepaste substituten voor coca. Tabel 1 toont de winstgevendheid van een aantal teelten in Colombia. Hieruit blijkt dat enkel opium kan wedijveren met de rendabiliteit van coca. Al de andere teelten brengen te weinig op om te overleven. Sommigen stellen zich echter de vraag of het niet de oversubsidiëring van de landbouw en de geldende handelsbeperkingen in Europa en de V.S. zijn die deze prijzen zo laag houden (http://www.grenzeloos.org/artikel/viewartikel.php/id/50.html).

 

Tabel 6: Rendabiliteit alternatieve teelten en coca

Teelt

Omzet

Kosten

Netto Inkomen

Procentuele winst

Suikerriet

$ 1.185

$ 931

$ 254

21%

Koffie

$ 1.385

$ 1.077

$ 308

22%

Bananen

$ 369

$ 277

$ 92

25%

Mais

$ 288

$ 264

$ 19

7%

Yucca

$ 492

$ 385

$ 107

22%

Cacao

$ 184

$ 154

$ 30

16%

Groenten

$ 31

$ 28

$ 3

10%

Coca

$ 4.462

$ 2.676

$ 1.784

40%

Opiumpapaver

$ 7.388

$ 2.767

$ 4.615

62%

Bron: Clawson (1996, p. 145)

 

 De belangrijkste alternatieve teelten waar nu de aandacht naar uitgaat zijn palmharten, bananen, palmolie, cacao, citrusvruchten en organische koffie. Een omschakeling van coca naar een van deze producten kan echter een serieuze impact kunnen hebben op de marktprijs. Wanneer iedereen bijvoorbeeld op de productie van koffie overschakelt, keldert de prijs ervan en breiden de problemen zich uit naar de andere landen uit de regio(UNODC, 2005b, p. 6 - 7)

 

5.2.3.4 Resultaten

 

Alternatieve ontwikkelingsprogramma’s kregen pas recent meer aandacht. Pas sinds 2000, de invoering van Plan Colombia, komen investeringen in alternatieve ontwikkeling op gang. Vooral in 2003 en 2004 besteedde de overheid veel financiële middelen aan dit soort projecten.

 

Figuur 4 toont de evolutie van het aantal besproeiingen, de hectaren coca en het budget van de alternatieve ontwikkelingsprojecten. Het is moeilijk om de balans op te maken van één soort maatregel omdat meestal verschillende maatregelen tegelijk worden genomen.. In bepaalde regio’s waar coca velden intens besproeid werden daalde de cocacultivering sterk, maar in andere regio’s waar zowel alternatieve ontwikkelingsprojecten uitgevoerd werden als besproeiingen, steeg de oppervlakte. In regio’s waar geen maatregelen werden genomen steeg de productie wel nog iets meer (UNODC, 2005a: p. 12).

 

Figuur 17: Coca cultivering, besproeiing en alternatieve ontwikkeling

Bron: overgenomen uit UNODC (2005a, p.12)

 

5.3 Reduceren van de vraag

 

Het aanpakken van de aanbodzijde kan, wanneer voldoende middelen worden ingezet, leiden tot een daling van de cocaïne consumptie. Het drugsprobleem kan echter niet worden opgelost wanneer de vraag naar cocaïne zo groot blijft. Om het probleem op te lossen dient er daarom ook aandacht uit te gaan naar het verminderen van de vraag. Dit kan onder meer door preventie, een goede behandeling van verslaafden en beter onderwijs.

 

Hoewel Colombia ook te kampen heeft met drugverslaafden, is het overgrote deel van de vraag afkomstig uit de V.S. en recent ook meer en meer uit Europa (Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Verslaving, 2005, p. 57). De Colombiaanse overheid heeft echter geen invloed op het beleid van deze landen. Om die reden wordt dit aspect van de drugsproblematiek niet verder behandeld in deze eindverhandeling.

 

5.4 Legalisering

 

Een ander antwoord op Colombia’s drugprobleem is de legalisering van coca. Deze controversiële oplossing stuit traditioneel op veel protest van de V.S. en de medische wereld, omwille van de schadelijke effecten die cocaïne berokkent. Coca is echter niet hetzelfde als cocaïne en betekend in het Andes gebied iets anders dan de grondstof voor een gevaarlijke harddrug. Het pleidooi om coca te legaliseren is meer dan een poging om inkomsten van de guerrillagroepen te ontnemen en de staatskas te spijzen. Een aantal voor- en nadelen dienen te worden geëvalueerd.

 

5.4.1 Argumenten vóór legalisering

 

Een aantal argumenten pleiten in het voordeel van een legalisering van coca. Omdat coca op dit ogenblik illegaal is, blijven alle winsten die ermee verdient worden onbelast. Bij een mogelijke legalisering verkrijgt de overheid meer controle over de productie en meer belastinginkomsten, terwijl de boeren niet langer in de illegaliteit werken en meer sociale rechten verwerven. Bovendien zouden de inkomsten voor de illegaal gewapende groepen verminderen en zou de criminaliteit dus ook dalen

(http://www.11.be/index.php?option=content&task=view&id=2412).

 

Indien coca gelegaliseerd zou worden zou het bovendien een belangrijk exportproduct kunnen worden voor de Andes landen. De belangrijkste eigenschap van coca is haar medische werking. De plant wordt dan ook al eeuwenlang als geneesmiddel gebruikt in het Andesgebied. Zo werkt coca als een natuurlijk antibioticum, een koortswerend middel, een pijnstiller en reguleert het de bloedcirculatie bij hartklachten, longaandoeningen zoals astma en hoogteziekte (Boliviacentrum, 2003: p. 7).

 

Daarenboven is de plant ook zeer voedzaam. In Bolivia, waar coca in kleine hoeveelheden gedoogd wordt, bestaan nu reeds een aantal voedingsproducten met coca. Zo bestaat er onder meer thee, koffie, zalf, tandpasta, wijn, koekjes en toffees, die allemaal met coca gemaakt worden. Het internationaal verbod op coca maakt echter dat deze producten geen afzetmarkt vinden (Boliviacentrum, 2003: p 6 &

http://news.bbc.co.uk/2/hi/business/4623350.stm).

 

Bovendien is coca een cultureel gebruik in de Andes. Het kauwen van coca zou reeds 7000 jaar geleden ontstaan zijn. In heel het Andes gebied groeide het gebruik ervan door de eeuwen uit tot een volkstraditie. In Bolivia en Peru heeft coca ook een belangrijke symbolische waarde, vooral bij de inheemse volkeren (Boliviacentrum, 2003: p. 5).

 

 Naast een culturele functie heeft coca ook een sociale functie. Coca vergezelt in de Andes de sociale contacten zoals koffie, tabak en alcoholische dranken dat in de Westerse cultuur doen. Dit gebeurt zowel op plechtige momenten zoals begrafenissen of huwelijken maar ook op informele gelegenheden zoals feestjes of bijeenkomsten (Boliviacentrum, 2003: p. 10).

 

5.4.2 Argumenten tegen legalisering

 

Tegenstanders van een mogelijke legalisering wijzen op de gevaren van coca. Ten eerste vrezen zij dat een legalisering van de plant de productie van cocaïne nog zal doen toenemen. Hierdoor wordt het volgens hen nog moeilijker om het drugsmisbruik onder controle te krijgen (Clawson, 1996: p. 240).

 

Critici weerleggen ook het argument dat een legalisering de criminaliteit zou doen dalen. De redenering is dat criminele organisaties niet zullen verdwijnen wanneer de overheid de controle over deze sector versterkt. Deze organisaties zullen zich op andere illegale activiteiten richten, zodat het probleem gewoon verschuift naar een ander branche. Voorbeelden van illegale activiteiten zijn de smokkel van gevaarlijke producten (zoals verboden wapens of nucleair materieel) of witteboordcriminaliteit (Cawson, 1996: p. 240 – 241).

 

De economische gevolgen van een legalisering zouden ook minder positief zijn dan op het eerste zicht lijkt. Een internationale legalisering zou de concurentie immers aanwakkeren zodat de Andeslanden hun monopoliepositie zouden verliezen (Clawson, 1996: p. 241).

 

5.4.3 Legalisering in de praktijk

 

De legalisering van coca is geen theoretische kwestie meer sinds Evo Morales eind 2005 tot president van Bolivia werd verkozen. Hij maakte de verkiezingsbelofte om coca in zijn land te legaliseren en kreeg zo de steun van de cocaboeren. Welke de gevolgen zullen zijn van deze beloften is nog niet te in te schatten

(http://news.bbc.co.uk/1/hi/world/americas/country_profiles/1210487.stm#leaders).

 

Bolivia is niet het enige land dat de legalisering van coca overweegt. Ook in Peru gingen in het verleden stemmen op om coca te legaliseren. Enkele Peruviaanse regio’s legaliseerden in augustus 2005 de coca teelt voor traditioneel gebruik, ondanks protest van de regering. De regio’s stelden dat coca deel uitmaakt van de cultuur en daarom uit de illegaliteit moet worden gehaald. Volgens de regering kwam de legalisering er echter onder druk van drugshandelaren die in die gebieden veel macht hebben. Net als in Bolivia treed nu echter een presidentskandidaat naar voor die vóór legalisering is, Ollanta Humala Tasso. In de peilingen lijkt Humala alvast op weg naar de zege (http://globalpolitician.com/articledes.asp?ID=1743&cid=7&sid=92 & http://www.11.be/index.php?option=content&task=view&id=2412).

 

Ook in Colombia is een deel van de bevolking gewonnen voor een legalisering. In 2003 was er een voorstel in Colombia om het gebruik en de productie van coca te legaliseren. Dit voorstel kreeg echter geen positief gevolg van president Uribe, die voorstander is van de harde aanpak. Uribe krijgt de steun van de meerderheid van de bevolking, zodat een legalisering in Colombia onder zijn ambtstermijn eerder onwaarschijnlijk is

(http://stopthedrugwar.org/chronicle/307/cocabill.shtml).

 

5.5 Conclusie

 

Een echte oplossing voor het gewapend conflict heeft enkel kans op slagen wanneer ook het drugsprobleem wordt aangepakt. De productie en handel in cocaine zorgt immers niet alleen voor economische en vooral sociale problemen maar is bovendien ook een belangrijke bron van inkomsten voor alle illegaal gewapende groepen die betrokken zijn in het conflict. Om die reden moet Colombia ook haar drugsprobleem zo snel mogelijk aanpakken

 

 Er zijn drie manieren om de drugsproblematiek onder controle te krijgen. De eerste methode is het aanpakken van het aanbod van de drugs. Wanneer het aanbod daalt zal de consumptie en het drugsmisbruik immers ook dalen. Om dit aanbod te laten dalen kan de overheid de coca proberen uit te roeien, kan ze de drugstrafiek belemmeren, of kan ze door alternatieve ontwikkeling, de cocaboeren overhalen om op legale teelten over te schakelen.

 

 Naast het verminderen van het aanbod moet ook de vraag naar illegale drugs gereduceerd worden. Wanneer de vraag daalt, zullen de winsten ook dalen zodat het telen van coca en het produceren van cocaïne niet langer rendabel is. Vraagreductie gebeurt door preventiecampagnes, beter onderwijs en behandeling van verslaafden. Deze maatregelen liggen echter niet binnen de mogelijkheden van de Colombiaanse beleidsmaker.

 

 Een heel andere oplossing voor het drugprobleem is de legalisering van coca. De voordelen die zo’n legalisering met zich meebrengt worden door tegenstanders echter ontkracht. De voorbeelden in Bolivia en misschien zelfs Peru, zullen duidelijk maken wat de gevolgen zullen zijn. In Colombia lijkt een legalisering echter niet voor binnenkort.

 

 

Algemeen Besluit

 

Deze eindverhandeling onderzocht het gewapend conflict in Colombia dat reeds veertig jaar slachtoffers maakt. Door de complexiteit van het conflict werd tot op vandaag nog geen oplossing gevonden. De gevolgen ervan zijn nochtans zwaar, zowel voor de economie als voor de welzijn van de Colombianen.

 

Het conflict ontstond in de eerste plaats door een aantal politieke en sociaal economische spanningen die bijna zestig jaar geleden leidden tot een burgeroorlog. Een oplossing van de sociaal economische spanningen werd door de zwakte van de Colombiaanse overheid echter niet gevonden. De achterstelling van een deel van de bevolking groeide tot een voedingsbodem voor de communistische guerrillagroepen die zich verzetten tegen de overheid.

 

De grootgrondbezitters en boeren die zich niet konden vinden in het opzet van de guerrilla, reageerden met het oprichten van gewapende privé-milities. Deze groepen kregen de steun van het leger om tegen de guerrilla te strijden. Gaandeweg misbruikten zowel guerrilla als paramilitairen echter hun macht om hun economische en politieke invloed te vergroten.

 

In de jaren ’80 zag Colombia de opkomst van de drugsindustrie. De vraag naar drugs uit de V.S. en de aanwezigheid van coca in de Andes, bleken het gat in de markt, zodat drugkartels zich ontwikkelden tot winstgevende multinationals. Om zich te verdedigen tegen de politiek en het leger, schakelde de drugsmaffia de guerrilla en paramilitaire groepen in. De drugsindustrie voedde op die manier het geweld, dat halfweg jaren ’80 escaleerde.

 

Deze ingewikkelde problematiek bracht schade toe aan de Colombiaanse economie. Toch presteerde het land vergeleken met de buurlanden meer dan behoorlijk. Dit kwam onder meer door het goede economisch beleid van de Colombiaanse overheid. Vanaf de jaren ’90 begon het conflict evenwel haar tol te eisen. Tegen het eind van de 20e eeuw kampte Colombia voor het eerst in haar geschiedenis met negatieve groei, terwijl ook de werkloosheid toenam.

 

De invloed van de drugsindustrie op deze economische cijfers is op z’n minst gezegd discutabel. Hoewel de sector voor werkgelegenheid zorgt en economische groei, is de eindbalans toch niet positief. De invloed op de andere economische segmenten is immers nadelig en bemoeilijkt het voeren van een economisch beleid.

 

In tegenstelling tot de economische effecten zijn de sociale effecten heel groot. De belangrijkste directe effecten, zoals de hoge criminaliteit, zorgen voor onveiligheid en treft de hele samenleving. Daarnaast veroorzaakt het geweld ook een aantal andere problemen. De ongelijkheid, vluchtelingenstroom en werkloosheid leiden tot armoede voor een groot deel van de bevolking. Anderzijds is armoede één van de oorzaken van het geweld. De vicieuze cirkel maakt het vinden van een oplossing moeilijk maar niet minder noodzakelijk.

 

Een van de vragen die het jarenlange conflict oproept is waarom er geen oplossing gevonden werd. In het verleden werden evenwel een aantal pogingen ondernomen om tot een oplossing te komen. Het sluiten van een vredesakkoord met de grootste guerrillagroepen bleek echter niet mogelijk. Sinds kort startte de Colombiaanse overheid “Plan Colombia”, een programma om een einde aan het conflict te maken en tevens de economie en de staat te versterken. In het Plan was een belangrijke component voorzien voor de bestrijding van de drugsindustrie, die een belangrijke bron van inkomsten is voor de guerrilla en illegaal gewapende groepen.

 

In de praktijk had het Plan alleen oog voor het militaire aspect van de oplossing. Om die reden hield Europa zich afzijdig, terwijl de V.S. een grote voorstander was van deze aanpak. De resultaten bewijzen echter dat Plan Colombia haar doel niet gemist heeft. De Colombiaanse economie herstelde de afgelopen jaren, de grootste paramilitaire organisatie demobiliseerde en de FARC komt meer en meer onder druk te staan. Vrede is echter nog niet in zicht. Enkele scenario’s voorzien een overwinning van het leger, maar volgens andere leidt deze aanpak enkel tot een status-quo.

 

Om definitief een einde te maken aan het conflict moet dus ook het drugprobleem worden aangepakt. Op die manier verliest de guerrilla een deel van haar inkomsten, terwijl ook de economie wel zou varen bij het verdwijnen van de drugsindustrie.

De manier waarop de drugproblematiek moet worden opgelost zorgt echter voor discussie. Enerzijds kan het aanbod drugs worden gereduceerd door het vernietigen van coca, het bestrijden van de drugstrafiek en door alternatieve ontwikkeling. Elk van deze methoden zorgt echter voor specifieke problemen. Anderzijds kan ook de vraag naar drugs onderdrukt worden, door het behandelen van verslaafden en preventiecampagnes. Deze methode ligt echter niet binnen de mogelijkheden van de Colombiaanse overheid. Het internationale karakter van de drugsproblematiek maakt dat enkel een globale aanpak van het probleem tot resultaten kan leiden.

 

Daarnaast gaan ook stemmen op om coca te legaliseren. Op die manier zou de drugsindustrie kunnen omgezet worden van een negatieve naar een positieve stimulans voor de Andes. Critici waarschuwen echter voor de gevaren van zo’n oplossing. De voorbeelden van Bolivia en misschien ook Peru zullen uitwijzen wat de gevolgen van een legalisering zullen zijn.

 

 

Bibliografie

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] “Voor de echte vrede met sociale rechtvaardigheid, zonder honger, zonder onderdrukkers noch uitbuiters; voor een waardig leven, voor het onderwijs en de gezondheid van de Colombiaanse arbeiders en boeren.”

[2] In Bolivia strijdt de paramilitaire groep PAC onder meer tegen de guerrillero’s van Ejército Guerrillero Túpac Katari; in Peru strijden de Rondas Campesinas tegen de guerrillabeweging Sendero Luminoso, “Lichtend Pad” (SMITH VAN GELDER, 2003)

[3] Onder meer door “Los Pepes”, “Porseguidos por Pablo Escobar”, slachtoffers van Escobar die gewapend zijn vennoten, familieleden en vertrouwelingen vermoorden.

[4] De koffieprijzen stegen door een mislukte oogst in Brazilië, te wijten aan slechte weersomstandigheden. Om die reden ging men er in Colombia van uit dat de hoge koffieprijzen van korte duur zouden zijn. De overheid besliste daarom om haar beleid te veranderen om te anticiperen op de verwachte daling van de koffieprijzen. Deze daling kwam er echter pas in 1981.

[5] Procentuele verandering van de impliciete BBP-deflator.

[6] Inflatiecijfers op basis van de CPI

[7] Een hoog Delcredere risico wil zeggen dat de kans op niet-betaling hoog, is zodat hogere verzekeringspremies moeten worden betaald.

[8] De “brutokosten” omvatten ook de kosten van afpersing, overvallen en ontvoeringen omdat ze verliezen zijn voor de slachtoffers. De “nettokosten” nemen deze kosten niet op omdat ze voor de economie als geheel slechts transfers zijn.

[9] Door de gedwongen migratie van boeren naar minder vruchtbare gebieden en het houden van vee op de meest vruchtbare gronden daalde de efficiëntie.

[10] Het fysiek kapitaal van een land bestaat hoofdzakelijk uit de installaties, het materieel en de infrastructuur die eigendom zijn van individuen, bedrijven of de overheid.

[11] Menselijk kapitaal omvat de investeringen in onderwijs, gezondheid en voeding van individuen.

[12] De normen, regels, verplichtingen en vertrouwen in de formele en informele realties, instellingen of organisaties (vb. gezinnen) die de leden van een samenleving gebruiken om hun doelstellingen te behalen wordt het sociaal kapitaal genoemd.

[13] De natuurlijke bezittingen van een land zoals grondstoffen, water en lucht vormen het nationaal kapitaal van het land.

[14] De term “Hollandse ziekte” komt van het economisch proces van muntstijging die Nederland kende na het ontdekken van aardgasreserves in de Noordzee. De verkoop van één grondstof leidde tot een verslechtering van de concurrentiepositie.

[15] Wanneer de productie van een bepaald product, de productie van andere producten voortbrengt spreekt men van “linkages”. Forward linkages ontstaan wanneer het hoofdproduct gebruikt wordt als een grondstof voor andere producten; backward linkages ontstaan wanneer het hoofdproduct andere producten als input nodig heeft ,.

[16] Politiek geweld wordt gepleegd om politieke macht te behouden of te verwerven zoals het ontvoeren van politieke tegenstanders.

Economisch geweld wordt gepleegd om economische macht te verwerven zoals overvallen, afpersing etc.

Sociaal geweld wordt gepleegd om sociale macht te verwerven zoals huiselijk geweld, alcoholmisbruik, etc.

[17] Begin jaren ’90 bedroeg de moordratio in departement Antioquia 719 moorden per 100.000 inwoners. (Kugler & Angrist, 2005: p. 12)

[18] Omdat de vluchtelingen zich in de grensgebieden met Colmobia vestigen en vaak de grens terug oversteken is het ingewikkeld om na te gaan wat hun statuut is Deze hoge mobiliteit bemoeilijkt ook de humanitaire hulp of opvang.

[19] Rijken kregen belastingvermindering voor hun bedrijven als ze gronden kochten, er werden subsidies uitgekeerd voor het kopen van gronden die bestemd waren voor vee in plaats van arbeidsintensievere teelt en gronden werden gebruikt voor het witwassen van geld. Hierdoor belandden veel gronden in de handen van enkele bezitters die het land bovendien niet productief gebruikten.

[20] Tijdens de onderhandelingen ontvoerde en vermoorde een dissidente fractie van de ELN een voormalig minister. Na dit incident weigerde Gaviria nog te onderhandelen met de guerrilla die hij bandieten noemde.

[21] Op financieel vlak betekende de cocaproductie een verdrievoudiging van de omzet omdat zowel de producenten als de kopers van coca getaxeerd konden worden. Op sociaal vlak kreeg de FARC de macht over 300.000 coca boeren. Op militair en politiek vlak zorgde de hogere inkomsten voor meer slagkracht en verhoogde druk op de beleidsmakers.

[22] De officiële titel van het programma was: Plan Colombia: plan para la paz, la prospiridad y el fortalecimiento del estado.

[23] In 2004 nam het Colombiaanse legerwapens in beslag in opslagplaatsen van de FARC. De wapens waren van het Belgische merk Herstal die geleverd waren aan Venezuela. (Vranckx 2004, p. 17)

[24] Het is merkwaardig dat de overheid deze maatregel neemt om het inkomen van boeren te doen dalen, terwijl gelijkwaardige programma’s worden opgezet in Europa om het inkomen van boeren te doen stijgen. Wanneer een sector in Europa met overproductie kampt wordt het overschot immers ook vernietigd om de prijs te doen stijgen.

[25] Het “balloon effect” is het fenomeen dat een daling van de gecultiveerde oppervlakte coca in het ene land, automatisch leidt tot een stijging in de buurlanden. Een duidelijk voorbeeld deed zich voor begin jaren ’90 toen de cultivering van coca in Peru en Bolivia daalde, maar in Colombia sterk toenam.