De Gentse brandweer 1809-1950. Van gewapend pompier tot brandweerman in burger. (Malik Weyns)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

AANLOOP: WAT VOORAF GING, IN EEN NOTENDOP

 

         Vooraleer tot de kern van de zaak door te dringen lijkt het mij interessant even stil te staan bij wat eraan vooraf ging. Vanaf 1809 was er sprake van een echt beroepskorps van brandbestrijders, maar ook voordien moesten er branden worden geblust. Brand is immers een fenomeen van alle tijden en dus ook het bestrijden ervan ([23]). Daarbij drin­gen volgende vragen zich op: Wie bluste voordien de branden? Wat was de hoofdtaak van deze mensen? Op welke wijze waren zij georganiseerd? Wie nam de leiding op zich en wie droeg de eindverantwoor­delijkheid? Was er al van enige reglementering sprake? Bes­chikte men over specifiek materieel voor het bestrijden van vuur? Voor het beantwoorden van deze vragen heb ik me op vroeger gedaan onder­zoekswerk gebaseerd ([24]).

 

VOORGESCHIEDENIS

 

         Tijdens de Middeleeuwen werd de stad Gent geteisterd door vele grote branden die vaak hele volkswijken in de as legden. Het stadsbestuur vaardigde daarom een reeks verordeningen uit met als doel een snelle verbreiding van branden tegen te gaan en bovenal brand te voorkomen ([25]), dit via o.m. strenge reglementeringen wat de woningbouw betrof ([26]) en een verbod op bepaalde gevaarlijke gebruiken ([27]). Vanaf de 16e eeuw leken deze preventieve maatregelen toch enige vruchten af te werpen, ook al werden ze niet altijd even strict nageleefd.

 

         Voor de feitelijke brandbestrijding werd in deze periode hoofdzakelijk een beroep gedaan op de inwoners zelf ([28]), die op straffe van zware geldboetes, werden verplicht te helpen bij het blussen. De blussingswerken waren dan ook erg ar­beid­sin­ten­sief, door de povere en primitieve blusmiddelen waarover men toen slechts beschikte ([29]): ladders, brandhaken, emmers en tonnen. Men moest lange menselijke kettingen vormen om de emmers met water heen en terug door te geven. Tijdens de wintermaanden reed de stadstrompetter rond om de bevolking aan te sporen gaten te maken in de dichtgevroren rivieren. Ook rekende men op de waakzaamheid van de burgers om een begin­nende brand op te merken en dan luid­keels "Brand!" te roepen. Pas later hielden de stadswakers op de Sint-Niklaas­toren en vanaf de 15e eeuw op het Belfort een oogje in het zeil en sloegen zij groot alarm bij brand. Vanaf de 16e eeuw werden zij in hun taak bijgestaan door wijkwachten die 's nachts patrouilleerden.

 

         Op 26 november 1537 werd door de Gentse schepenen een eerste algemeen reglement voor de brandbestrijding uitgevaar­digd, dat mits enkele kleine wijzigingen tot het einde van het Ancien Regime van kracht zou blijven. Het reglement omschrijft nauwkeurig de taken van elkeen bij brand en hoe de blussings­werken moeten worden georganiseerd. De wakers op het Belfort speelden hierin een primaire rol: van zodra zij een verdacht lichtschijnsel bespeurden, moesten zij de noodklok luiden en met een lantaarn aangeven aan welke zijde van de toren de brand woedde. De poortwachters sloten dan de poorten en de toegangswegen langs het water af. Terwijl de buren de eerste hulp boden, verwittigde een klokken­luider van het Belfort snel de schepenen die dan de passende maatregelen konden treffen.

 

         Daarop werd ook de zogenaamde 'koning van de moorkinderen' op de hoogte gebracht, die dan met zijn gezel­len het blus­materieel uit het schepenhuis naar de plaats van het onheil bracht en daar de leiding van de blussingswerken op zich nam. Alle burgers waren verplicht bij brand een lantaarn aan hun voor­gevel te hangen om de hulpverleners bij te lichten bij hun werk. Behalve het optreden bij brand moest de koning van de moorkinderen met zijn gezellen ook instaan voor zuivere politietaken, zoals het controleren van vreemdelingen en vrouwen van lichte zeden, of het toezicht op de netheid van de straten. Het is dan ook normaal dat de 'moorkinderen' ook belast waren met het handhaven van de orde op de plaats van het onheil: nieuwsgierigen moes­ten op een afstand worden gehouden en er moest op toegezien worden dat er niets werd ontvreemd uit de brandende woning. Om even­tuele vechtpar­tijen te voorkomen was het dan ook voor eenieder ten strengste verboden gewapend bij de brand te verschijnen, met uit­zondering van de baljuw en de schepenen.

 

         De moorkinderen kregen voor hun verschillende taken ook hulp van derden: de krijgsgilden stonden hen bij voor de orde-handhaving en bij het blussen kregen zij hulp van vooral personen die beroepshalve veel op ladders klommen (zoals metselaars of schippers). Ook de kloosterlin­gen lieten zich bij branden niet onbetuigd en brachten al het blusmaterieel aan dat de stad bij hen in bewaring had gegeven, waarna zij ook aktief hielpen blussen ([30]).

 

         Op het einde van de 16e eeuw werd de brandbestrijding door de gebuurten en de burgerwacht verzorgd. Voortaan werden ook enkel nog ambachtslieden bij de blussingswerken ingeschakeld die beroepshalve veel op ladders klommen. Zij werden door de stad voor hun diensten vergoed. Het blusmateriaal bleek echter lange tijd zeer ontoereikend, zodat men bij grote branden enkel kon proberen de uitbreiding ervan tegen te gaan. De tech­nologische ontwikkeling van de brandspuit in de 17e eeuw was een belangrijke stap voorwaarts: het vereiste minder mensen en maakte een veel soepeler en beweeglijker wijze van blussen mogelijk ([31]). Toch was er nog een lange weg te gaan.

 

GEBOORTE VAN EEN BEROEPSKORPS

 

         In de 18e eeuw, onder het Oostenrijks Bewind, zou volgens 'de legende' het eerste korps van 'sapeurs-pompiers' te Gent zijn georganiseerd. Het was uitsluitend belast met blusdienst en was samengesteld uit oud-gedienden van het leger, voor­namelijk invaliden die niet in staat bleken deze dienst naar behoren te doen functioneren ([32]).

 

         De definitieve totstandkoming van het Gentse brandweer-korps greep echter plaats in het eerste decennium van de 19e eeuw, toen onze streken bij Frankrijk waren ingelijfd ([33]). Het gemeen­tebestuur gaf daartoe een eerste aanzet in 1802 door alle blusmaterieel, dat voorheen verspreid lag over de stad, in het stadhuis te centraliseren.

 

         Geïnspireerd door de voorbeelden in Brussel en Parijs werd dan op 8 mei 1804 een zogenaamde 'garde municipale' opgericht, die zowel met or­dehandhaving als met brandbestrij­ding werd belast. Het bes­tond eerst uit 60 man, maar werd al gauw uit­gebreid tot 100, en werd gekazer­neerd in een speciaal daarvoor omgebouwd klooster. De 'garde' was op militaire leest ges­choeid en gewapend met geweren en kanonnen.

Deze 'garde municipale' werd al in 1805 ver­vangen door een 'co­mpagnie de la réserve', die naast de brandbestrijding ook nog bewakingsopdrachten kreeg toegewezen in de gevan­genis en op de prefec­tuur, zelfs op locaties buiten de stad. Deze compagnie telde 160 man.

 

         Vanaf 1805 werd de oude instelling van de nachtwakers herop­gericht, die voortaan voor de brandmelding zou instaan tijdens de nach­telijke uren (ove­rdag werd dit door het politiekorps gedaan). Daarnaast hadden de nachtwakers echter ook nog een politieopdracht. Pas in 1933 zouden zij vol­ledig worden geïntegreerd in het politiekorps.

 

         Men moest nog een paar jaar wachten vooraleer van een echt brandweerkorps sprake was, dat als hoofdtaak de brandbestrijding had. Het stadsbestuur riep dit korps van 'Gardes-Pompiers' op 15 mei 1808 in het leven en kreeg hier­voor de goedkeuring van Napoleon met het keizerlijk decreet van 2 februari 1809 ([34]). Toch zou dit korps, hoewel onaf­hankelijk van de politiedienst, er nog lange tijd nauw mee verbonden blijven en naast haar hoofdtaak van blusdienst ook nog politietaken blijven vervul­len. In 1807 werd een getalsterkte van 20 man onder leiding van een sergeant voorop­gesteld. Met het decreet werd dit aantal verdubbeld. De eerste korpsoverste, kapitein Caron, werd op 9 maart 1810 benoemd. En zo was het eerste korps compleet.

 

BESLUIT

 

         Het valt op dat in deze voorgeschiedenis van de brandbestrijding voor het blussen van branden een beroep werd gedaan op alle mensen waarover men kon beschikken, om de eenvoudige reden dat dit werk zeer arbeidsintensief was van­wege de zeer primitieve blusmiddelen waarover men aanvankelijk be­schikte. De verantwoordelijkheid voor het leiden van de blus­singswerken lag bij de vertegenwoordiger of afgevaardigde van het stadsbestuur. De stadsreglementen die op dit vlak werden uitgevaardigd concentreerden zich voornamelijk op brandpreven­tie.

 

         Toch werden al aanzetten gegeven tot enige profes­sionalisering in de brandbestrijding, bijvoorbeeld als wel­bepaalde personen of groepen (cf.moorkinderen) met deze taak werden belast, naast hun eigenlijk beroep. De tech­nologische evolutie (cf.brandspuit in 17e eeuw) droeg hiertoe ook bij. Men besefte echter pas in het Franse tijdperk dat voor een echte doeltref­fende brandbestrijding een beroepsbrand­weerkorps onontbeerlijk was.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[23]: Men laat de geschiedenis van de brandbestrijding doorgaans aanvatten in de eerste eeuw voor Christus. De Romeinen zouden als eersten een brandweer hebben geor­ganiseerd. Voor een algemeen overzicht van de brandbestrijding door de eeuwen heen kan ik volgende werken aanbevelen:

* ANONIEM, Deux mille ans de lutte contre l'incendie: l'histoire des sapeurs pompiers (1erS-1860), in:  Gavroche (F), 1986, 30, pp.1-12.

* G.J.VERBURG, In vuur & vlam, Geschiedenis in woord en beeld van de brandbestrijding, Haarlem, J.H.Gottmer, 1967, 160p.(ill.).

[24]:   * GENTSE BRANDWEER, 175 jaar Gentse Brandweer (1805-1980), Gent, Stad Gent, [1980], pp.4-9.

     * M. STURTEWAGEN, Geschiedenis door de eeuwen heen over het Gentse brandweerkorps, [1967], pp.3-9.

     * F.VAN TYGHEM [red.], J.VANNIEUWENHUYSE, L.FRANCOIS, e.a., De Gentse Brandweer, 100 jaar in de Academiestraat, Gent, Snoeck-Decaju & Zoon, 1993, pp.14-22.

[25]: Deze nadruk op brandpreventie springt ook in het oog bij de keuren van steden in de Noordelijke Nederlanden, zoals deze van Amsterdam (1399), Groningen (1425), Amsterdam (1681-1705) of zelfs nog het reglement van de Friese Staten (1845). G.J.VERBURG, op.cit., pp.55-61, 69-70.

[26]: Zoals het voorzien van brandgangen (cf.smalle steegjes langs de Veldstraat), het verbod op het leggen van strodaken (1374) of op het optrekken van houten gevels (1618).

[27]: Voorbeelden hiervan zijn: het verbod om vlas te zwin­gelen bij kaarslicht (1416) of het verbod op het ontsteken van vreugdevuren (1542).

[28]: Dit was ook in het buitenland het geval: in Frankrijk was er sprake van een soort burger-brandweerplicht en ook in de Noordelijke Nederlanden was brandbestrijding toen vooral een zaak van burenhulp (G.J.VERBURG, op.cit., p.55).

[29]:   G.MARÉCHAL [red.], A.STROOBANTS, e.a., Bewaring van gemeentearchieven, richtlijnen en

     advies, deel II, p.32.

[30]: In Frankrijk waren gedurende de late Middeleeuwen zelfs twee religieuze broederschappen aktief, de ene als een soort broeders-brandweer, de andere als een 'Rode Kruis'-dienst (G.J.VERBURG, loc.cit.).

[31]: Men had immers geen rijen mensen meer nodig, om telkens emmer na emmer water op de vuurhaard of in een ton te ledigen. Door de combinatie van zuig- en perspomp kon men een constante waterstraal ver­zekeren, waarmee men het vuur van zeer dichtbij kon bestrijden. Toch vergde de manuele bediening van de pom­pen, die zeer vermoeiend was, nog steeds heel wat mensen, omdat zij regelmatig moesten worden afgelost.

[32]: Hoewel de 3 werken (vermeld in voetnoot 2) voor het overige nauw bij elkaar aansluiten, trof ik deze nogal vage informatie enkel aan in het werk van M.STURTEWAGEN (op.cit., p.8). Aangezien er nergens van enige bronvermelding sprake is in dit werk is het moeilijk te achterhalen waarop de auteur zich heeft gebaseerd. En zijn vreemde formulering ("volgens de legende") draagt er niet toe bij de twijfels omtrent de historische authenticiteit weg te nemen. Toch vond ik het nuttig dit voor de volledigheid maar onder voorbehoud te vermelden, o.a. omdat cdt. Welsch hier ook al gewag van maakte in zijn historische noot (J.WELSCH, Manuel du corps des sapeurs-pompiers de la ville de Gand, Gent, F.& R.Buyck, 1891, p.4), evenals R.Van Aerde in zijn beschrijving van De omwenteling van 1830 te Gent (Dagverhaal), in: Ghendtsche Tijdinghen, Jrg.9 (1980), nr.3, p.149 (voetnoot 38).

[33]: Een gedetailleerde beschrijving van de opeenvolgende diensten die met ordehandhaving en later ook met brandbestrij­ding werden belast in deze periode kan men ook terugvinden in: J.NEVE, Gand sous la domination française, 1792-1814, Gent, Librairie Moderne A.Buyens, 1927, pp.121-125.