Het Klooster van Boudelo 1700-1800 (Yves Beaurain)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK II :

VISUALISEREN VAN HET GRONDBEZIT VAN HET KLOOSTER VAN BOUDELO OP DE POPP-KAARTEN (17DE EN 18DE EEUW)

 

1. WERKWIJZE

 

In de Inleiding hebben we er reeds op gewezen dat we voor het visualiseren van het grondbezit een beroep kunnen doen op enerzijds cartografische bronnen en anderzijds geschreven bronnen. Bedoeling is dat alles op de Popp-kaarten terechtkomt. De werkwijze wordt bepaald door de bronnen die we ter onzer beschikking hebben. We gaan altijd uit van de beste bronnen. Dit heeft consequenties voor de eeuw waarmee we beginnen. Daarmee bedoelen we : voor welke eeuw wordt het grondbezit het eerst gevisualiseerd op de Popp-kaart. Situeren de beste bronnen zich in de zeventiende eeuw, dan beginnen we met de zeventiende eeuw. Situeren de beste bronnen zich in de achttiende eeuw, dan beginnen we met de achttiende eeuw. Voor de andere eeuw proberen we dan het grondbezit te visualiseren op basis van de minder goede bronnen. De reeds opgestelde Popp-kaart kan hierbij dienen als basis en visuele steun. Het is immers veel gemakkelijker werken als we al over een reconstructiekaart beschikken. Door deze manier van werken wordt op de meest efficiënte manier gebruik gemaakt van de beste bronnen.

We hebben niet voor alle parochies waar het klooster grondbezit had reconstructiekaarten opgesteld. Dit om twee redenen. De eerste reden is, zoals reeds in de Inleiding aangehaald, van financiële aard. Het grondbezit van het klooster wordt door ons op Popp-kaarten weergegeven. Kopieën van deze kaarten moeten aangekocht worden en zijn vrij duur, zeker als men er een groot aantal van nodig heeft. Daarom hebben we voor het grondbezit een minimumgrens ingesteld : als het grondbezit van het klooster in een bepaalde parochie beneden 10,00 hectare ligt, dan wordt voor deze parochie het grondbezit niet gevisualiseerd. Als gevolg hiervan zijn een aantal kleinere kernen grondbezit niet op kaart weergegeven. De tweede reden hangt samen met het bronnenmateriaal. Voor bepaalde parochies zijn de voor handen zijnde bronnen namelijk niet voldoende om het grondbezit te kunnen visualiseren. Hierdoor valt er echter slechts één parochie uit de boot.

 

1.1.  Van achttiende eeuw naar zeventiende eeuw

 

Als we beginnen met de achttiende eeuw betekent dit dat de beste bronnen zich in deze eeuw situeren. Het gaat daarbij om drie soorten bronnen. Ten eerste zijn er de kaarten in het Rijksarchief van Gent die gelinkt kunnen worden aan bronnen in het kloosterarchief. Ten tweede zijn er de landboeken met kaarten. Ten derde zijn er de geschreven bronnen.

Ten eerste zijn er de kaarten in het fonds Kaarten en Plans van het Rijksarchief van Gent. In dit fonds hebben we voor twee parochies perceelskaarten uit de achttiende eeuw gevonden die gecombineerd kunnen worden met een pachtboek van 1741 dat zich in het kloosterarchief bevindt. In dit pachtboek worden onder andere voor Moerbeke-Waas en voor Waasmunster de verpachte percelen via een nummer geïdentificeerd op enerzijds een kloosterkaart en anderzijds een parochiekaart. De kloosterkaarten zijn verdwenen, maar de parochiekaart hebben we teruggevonden in het fonds Kaarten en Plans. We moeten dan enkel de percelen in het bezit van Boudelo overnemen op de Popp-kaart. In deze eerste situatie kunnen ook de kaarten vernoemd worden die overgeleverd zijn via het archief van het klooster. Deze kaarten zijn echter zeer zeldzaam, enkel in het geval van Kemzeke komen ze voor en dan nog niet voor het volledige grondbezit.

Ten tweede is er de situatie waarbij we de beschikking hebben over landboeken met kaarten uit de achttiende eeuw. Landboeken waren kadastrale documenten die als basis moesten dienen voor het invoeren van een eerlijk stelsel van grondbelastingen[1]. Men kan reeds landboeken vinden in de 16de eeuw, maar in het graafschap Vlaanderen komen ze algemeen voor vanaf de 17de eeuw. Ze werden opgesteld door landmeters die in het geval van het graafschap Vlaanderen beëdigd werden voor de respectieve kasselrij[2]. De gemeente die werd behandeld in het landboek, werd opgedeeld in verschillende wijken. Per wijk werd er een perceelskaart gemaakt. In het landboek werd dan met een nummer het perceel geïdentificeerd op de kaart. Het ideale landboek (ook ommeloper, terrier, prijsijboek of slaper genoemd) geeft ligging, bodemgebruik, eigenaar, gebruiker en oppervlakte van elk afzonderlijk perceel in de desbetreffende gemeente[3]. De kaarten die bij een landboek horen zijn zo een zeer geschikte bron en de werkwijze is in dergelijke gevallen zeer eenvoudig. Het komt er op neer om de percelen die in het landboek worden toegeschreven aan het klooster, over te nemen op de Popp-kaarten. Zoals gezegd zeer eenvoudig, vooral omdat bleek dat de landboekkaarten en de Popp-kaarten onderling sterke gelijkenissen vertoonden op het vlak van toponymie en perceelsstructuur (zowel vorm als oppervlakte). Dat wil niet zeggen dat veranderingen in de perceelsstructuur helemaal niet voorkomen. Zo zullen we later zien dat er een ware versnippering is van de percelen in de negentiende eeuw. Maar de grote structuren zijn altijd zeer duidelijk te herkennen op de landboekkaarten enerzijds en de Popp-kaarten anderzijds.

Op zoek naar landboeken met kaarten werden we echter geconfronteerd met twee problemen. Ten eerste zijn er een aantal parochies waarvoor we gewoon geen landboeken terugvonden[4]. Ten tweede is het zo dat wanneer er wel landboeken waren, deze meestal van hun kaarten waren beroofd. Dit is een algemeen bekend fenomeen dat teruggaat op de negentiende eeuw, toen vele kaarten verwijderd werden uit de landboeken en in het beste geval ondergebracht werden in andere fondsen[5]. In het slechtste geval verdwenen ze gewoon. Deze weggenomen kaarten zijn zeer moeilijk terug te vinden. De landboeken verliezen daarmee hun grootste troef : zonder kaart wordt het zeer moeilijk om het grondbezit van het klooster exact te lokaliseren op de Popp-kaarten. De twee aangehaalde problemen zorgen ervoor dat in ons geval het aantal landboeken met kaarten zich beperkte tot slechts drie parochies, te weten Sinaai, Stekene en Belsele.

Ten derde is er de situatie waarbij we enkel beschikken over geschreven bronnen. In de eerste plaats gaat het daarbij om bronnen die zich in het archief van het klooster bevinden, zijnde pachtboeken. In tweede instantie kunnen ook nog bronnen gebruikt worden die zijn overgeleverd via de oude gemeente-archieven. In ons geval gaat het om quotenboeken (“quohiers”). De beschrijving van de tweede situatie alsof we enkel maar zouden beschikken over geschreven bronnen is niet helemaal correct. In één geval, namelijk Tielrode, hebben we gebruik gemaakt van een kaart uit de achttiende eeuw. We brengen dit geval echter onder bij de geschreven bronnen, omdat het gaat om een kaart waar het grondbezit niet expliciet staat op aangeduid. Het is kaart die enkel een overzicht biedt van een bepaald gebied, ze heeft niet de functie het grondbezit perceelsgewijs toe te kennen. Hoe deze kaart ons geholpen heeft, wordt besproken bij Tielrode zelf.

Dankzij een bepaalde methode, die hierna wordt uitgelegd, zijn we er op basis van deze geschreven bronnen in geslaagd voor vier parochies, zijnde Kemzeke, Tielrode, Sint-Gillis-Waas en Sint-Pauwels het grondbezit met aanvaardbare zekerheid te lokaliseren op de Popp-kaarten. Helemaal zeker kunnen we echter natuurlijk nooit zijn.

De methode is gebaseerd op de grote overeenkomst in perceelsstructuur tussen de achttiende eeuw enerzijds en de negentiende eeuw anderzijds. Die gelijkenis hadden we opgemerkt bij het werken met de landboeken. Van die gelijkvormigheid gaan we uit als we het grondbezit willen visualiseren op basis van de geschreven bronnen. Indien we van elk perceel in het bezit van Boudelo de afzonderlijke perceelsoppervlakte zouden kennen, dan zou het mogelijk zijn om deze percelen op te zoeken in de leggers die bij de kaarten van Popp horen en die ook de afzonderlijke oppervlakte geven van elk perceel. Natuurlijk moeten we dan wel die afzonderlijke perceelsoppervlaktes kennen. Het is hier dat de pachtboeken uit het kloosterarchief van pas komen. Vertrekpunt is altijd het reeds vermelde pachtboek uit 1741[6]. Het is het enige volledige pachtboek voor de achttiende eeuw in het archief van het klooster en het loopt vanaf 1741 tot 1792. Bovendien is dit pachtboek het meest recente dat ter onzer beschikking staat. De twee andere pachtboeken voor de achttiende eeuw zijn inferieur in vergelijking met dat uit 1741 : het ene stamt uit 1712[7] en het andere uit 1717[8]. Het pachtboek uit 1712 geeft slechts een onvolledig beeld van het grondbezit. Van het pachtboek van 1717 zijn er slechts een drietal katernen en gescheurde folio’s overgebleven. Het pachtboek van 1741 is trouwens ook iets beter dan eender welk pachtboek of andere bron uit de zeventiende eeuw. Het is vollediger en heeft een duidelijker structuur. Dit is de reden waarom we bij de geschreven bronnen altijd zullen beginnen met de achttiende eeuw. Het pachtboek van 1741 geeft per parochie een overzicht van alle gronden in het bezit van het klooster met het oog op het innen van de pacht (hier en daar komt ook nog een verdwaalde cijns voor). De parochies erin opgenomen behoren hoofdzakelijk tot het Land van Waas. Belangrijk is dat het pachtboek voor bijna alle parochies de afzonderlijke perceelsgrootte geeft van de percelen die de monniken in de respectieve parochie in bezit hebben. Eerder hebben we al gezegd dat er een sterke gelijkenis is qua oppervlakte tussen de percelen op de landboekkaarten en de percelen op de Popp-kaarten. Wanneer we in deze vergelijking het pachtboek betrekken, dan wordt duidelijk dat er ook een sterke gelijkenis is tussen het pachtboek en de Popp-kaarten/landboekkaarten. De perceelsoppervlaktes aangegeven in het pachtboek zijn sterk gelijkend op deze van de Popp-kaarten/landboekkaarten.

Met enkel de afzonderlijke perceelsoppervlaktes kunnen we echter niet veel aanvangen. Het is nutteloos om voor een hele parochie de legger van Popp te overlopen. We hebben bijkomende informatie nodig omtrent de ligging van de percelen, informatie die ons toelaat doelgericht te zoeken in de legger van Popp. Die informatie kunnen we op verschillende plaatsen zoeken. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het pachtboek zelf. In het pachtboek wordt in de overgrote meerderheid van de gevallen steeds de naam van de wijk gegeven waarin de percelen gelegen zijn. Op die manier wordt het zoekgebied op de Popp-kaart natuurlijk al fors beperkt, want de meeste wijken die vermeld worden in het pachtboek vinden we ook terug op de Popp-kaart. Vaak worden er nog meer gegevens aangereikt zoals bijvoorbeeld de naam van een beek of weg waaraan de percelen grenzen, zodat binnen een wijk het zoekgebied nog verder kan worden verfijnd. Want ook in dit geval vinden we deze toponiemen vaak terug op de Popp-kaart. Meestal zijn de gegevens die het pachtboek ons geeft voldoende om het zoekgebied in de Popp-legger te verkleinen en om met een grote kans op succes te zoeken naar de percelen in het bezit van het klooster. In een aantal gevallen echter zijn de inlichtingen gegeven door het pachtboek onvoldoende om het grondbezit te visualiseren. In dat geval kunnen we dan bijkomende informatie zoeken in quotenboeken die bewaard zijn in de oude gemeente-archieven. In de quotenboeken (“quohiers”) staan de goederen per persoon opgetekend : onder de naam van de gebruiker wordt, per perceel, de oppervlakte van de grond gegeven die hij uitbaat, met vermelding of het eigen of gepachte grond is[9]. In het laatste geval wordt per perceel de eigenaar gegeven. Het is in dat laatste geval dat het klooster kan vermeld worden. Bij het opsommen van de gronden per gebruiker kunnen er soms meer inlichtingen worden gegeven omtrent de ligging[10]. De quotenboeken kunnen ons dus van dienst zijn in het doelgericht zoeken van het grondbezit van het klooster binnen een wijk[11]. Het is wel niet eigen aan deze bronnen dat ze de ligging systematisch vermelden, maar soms vinden we de naam van een straat,… die ons op weg zet om de juiste percelen in de Popp-legger te achterhalen.

Onze methode kan dus als volgt worden samengevat. Het pachtboek levert ons de naam van de wijk waarin de percelen gelegen zijn. Binnen die wijk wordt het zoekgebied verder verkleind door informatie die ons wordt aangereikt via het pachtboek of soms de quotenboeken. Dan komt het er op aan in de legger van de Popp-kaarten binnen de desbetreffende wijk op zoek te gaan naar die percelen die qua oppervlakte overeenkomen met de in het pachtboek gegeven perceelsoppervlakte. Zijn er percelen die sterke gelijkenissen vertonen, dan is de kans groot dat het om de te zoeken percelen gaat. Dit alles is gebaseerd op de grote gelijkenissen qua perceelsstructuur tussen de achttiende en de negentiende eeuw.

Deze methode is uiteraard geen garantie tot succes. Van de vijf parochies waarvoor we niet over kaarten beschikten om het grondbezit te visualiseren zijn we er voor vier (Kemzeke, Tielrode, Sint-Gillis-Waas en Sint-Pauwels) in geslaagd via bovenstaande methode het grondbezit toch te lokaliseren en weer te geven op de reconstructiekaart. Waarom het bij deze vier wel lukte en bij de andere (Bazel) niet, wordt uitgelegd bij de desbetreffende parochies.

De pogingen die we ondernemen om bij de parochies zonder kaarten het grondbezit te reconstrueren blijven natuurlijk pogingen. Zijn we bij de parochies met kaarten zeker van de ligging en perceelsstructuur, dan is dit bij de kaartloze parochies veel minder het geval. Het blijft altijd een interpretatie van de bronnen. We hebben dan ook absoluut niet de pretentie te beweren dat de reconstructiekaarten die voor deze parochies gemaakt hebben de juiste toestand weergeven. Het is een benaderende toestand, waarvan we zeker mogen zijn dat het niet helemaal correct is.

Uit het voorgaande blijkt dat het pachtboek van 1741 een belangrijke bron is voor de achttiende eeuw. We willen deze bron dan ook als richtpunt nemen. D.w.z. dat we er voor alle parochies zullen naar streven het grondbezit weer te geven van 1741. Aangezien de landboeken met kaarten uit de achttiende eeuw respectievelijk dateren van 1701-03 en 1710, zullen deze landboeken eerst vergeleken worden met het pachtboek van 1741 om eventuele veranderingen op te sporen. Op die manier streven we ernaar om voor elke parochie het grondbezit te reconstrueren van rond het midden van de achttiende eeuw.

Nadat we het grondbezit uit de achttiende eeuw hetzij via de kaarten uit het Rijksarchief, hetzij via de landboeken, hetzij via de geschreven bronnen hebben gevisualiseerd, moeten we uiteraard het grondbezit van de zeventiende eeuw trachten weer te geven. Hiervoor kunnen we volledig terugvallen op bronnen in het archief van Boudelo. Meer concreet gaat het om het pachtboek van 1652[12]. Dit pachtboek is van mindere kwaliteit dan dat van 1741. Het vermeld niet altijd consequent de wijk waarin het grondbezit is gelegen en bij de parochies met kleinere concentraties grondbezit worden de afzonderlijke perceelsoppervlaktes meestal niet vermeld. Maar aangezien deze parochies grotendeels onder onze minimumgrens van 10,00 hectare vallen, maakt dit niet zo veel uit. Het komt er op aan om per wijk de afzonderlijke perceelsoppervlaktes in het pachtboek van 1652 te vergelijken met deze uit het pachtboek van 1752 en zo na te gaan of er verschillen zijn in het grondbezit. Er zijn een aantal mogelijke verschillen. Ten eerste kan het grondbezit afgenomen zijn. Ten tweede kan het grondbezit toegenomen zijn. Ten derde kunnen verschillende percelen zijn samengevoegd. En ten vierde kan een perceel onderverdeeld zijn in verschillende andere percelen. Deze veranderingen in het grondbezit moeten we trachten te achterhalen via de vergelijking van de pachtboeken. De 18de-eeuwse reconstructiekaarten zijn uiteraard een belangrijke visuele steun. We weten de percelen al grotendeels liggen, omdat we er namelijk mogen vanuit gaan dat het grondbezit zich grotendeels op dezelfde plaats bevindt. Bovendien wordt het zoekwerk nog vergemakkelijkt door het feit dat de gebruikte pachtboeken dezelfde structuur hebben. De parochies worden in dezelfde volgorde behandeld en de verpachte percelen staan eveneens in dezelfde volgorde. Het is duidelijk dat de monniken zich bij het opstellen van elk nieuw pachtboek baseerde op het vorige pachtboek.

Het pachtboek van 1652 is het richtpunt voor de zeventiende eeuw, d.w.z. dat we er voor de zeventiende eeuw naar streven voor alle parochies het grondbezit weer te geven zoals het was in 1652. Omdat het landboek dat we ter beschikking hebben voor de zeventiende eeuw dateert van 1668, vergelijken we dit landboek eerst met het pachtboek van 1652, alvorens de vergelijking te maken met de achttiende eeuw. We passen dus hetzelfde principe toe als in de achttiende eeuw.

 

1.2.  Van zeventiende eeuw naar achttiende eeuw

 

Als we het grondbezit uit de zeventiende eeuw het eerst lokaliseren, dan betekent dit dat de beste bronnen zich in de zeventiende eeuw situeren. Dit is slechts voor één parochie het geval, zijnde Sinaai, omdat het landboek met betrekking tot deze parochie dateert uit 1668. De werkwijze is deze van de achttiende eeuw : gewoon de percelen overnemen op de Popp-kaart. We vergelijken het landboek wel met het pachtboek van 1652 zodat voor elke parochie het grondbezit van rond het midden van de zeventiende eeuw wordt weergegeven. Het valt hierbij opnieuw op hoezeer de perceelsstructuur gelijk is gebleven, zelfs al zitten er nu bijna twee eeuwen tussen.

 

Daarna moeten we het grondbezit nog visualiseren voor de achttiende eeuw. Daarvoor vergelijken het pachtboek van 1652 met het pachtboek van 1741. Opnieuw proberen we te achterhalen of en welke veranderingen er zijn opgetreden. De Popp-kaart met het grondbezit uit de zeventiende eeuw bespaart ons weer de moeite op zoek te gaan naar meer exacte informatie omtrent de ligging van de percelen. We weten ze namelijk al grotendeels liggen.

 

1.3.  Organisatie visualisering grondbezit

 

De parochies worden in twee grote groepen verdeeld : enerzijds de parochies waarvoor we het grondbezit hebben kunnen visualiseren en anderzijds de parochies waarvoor we dat niet konden. Binnen de twee grote deelgroepen worden de parochies in orde van grootte behandeld volgens het grondbezit d.w.z. dat de parochie met de grootste concentratie grondbezit het eerst aan bod komt en daarna volgen in aflopende volgorde de andere parochies. Zoals uitgelegd wordt voor elke gemeente gestart met de eeuw waarvoor de beste bronnen voor handen zijn.

 

1.4.  Weergave bodemgebruik

 

Als we het over het grondbezit hebben, dan hebben we het uiteraard ook over het bodemgebruik. Met betrekking tot het bodemgebruik hebben we ons wel beperkt tot de achttiende eeuw. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste wordt in het pachtboek van 1741 in zo goed als alle pachtartikelen ook de grondsoort van het verpachte perceel weergegeven. De grondsoort wordt echter minder consequent weergegeven naarmate we teruggaan in de tijd en bronnen. In plaats van te gissen naar de grondsoorten in de zeventiende eeuw, hebben we er daarom de voorkeur aan gegeven ons te beperken tot de achttiende eeuw. Ten tweede kunnen we veronderstellen dat het grondgebruik zo goed als niet zou veranderd zijn indien we de zeventiende en de achttiende eeuw met elkaar zouden vergelijken. Vandaar dat het grondgebruik enkel wordt weergegeven op de 18de-eeuwse reconstructiekaarten.

Hoewel het pachtboek van 1741 zo goed als altijd het bodemgebruik vermeld, moeten we wel enige nuance aanbrengen. Het is zo dat de pachthoven en de bijbehorende gronden worden verpacht aan één pachter. In het pachtboek van 1741 wordt dit genoteerd in één pachtartikel. De percelen die bij de pachthoven horen, worden op een aparte folio opgesomd in lijstvorm en van elk perceel wordt in die lijst de naam gegeven[13]. Vaak kunnen we uit die naam afleiden om welk grondgebruik het gaat, maar soms ook niet. In dat laatste geval moeten we dus zelf een overwogen keuze maken over het grondgebruik. Het grondgebruik wordt in deze gevallen dan ook met het nodige voorbehoud gegeven.

We leggen er wel de nadruk op dat we ons enkel beperkt hebben tot de terminologie die in het pachtboek van 1741 te vinden is, namelijk land, meers, bos, etting en broekland.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 



[1] H. VAN DER HAEGEN, “Historische kaarten, specifiek de landboekkaarten, en historische geografie”, in : H. VAN DER HAEGEN, F. DAELEMANS en E. VAN ERMEN, Oude kaarten en plattegronden. Bronnen voor de historische geografie van de Zuidelijke Nederlanden (16de-18de eeuw). Handelingen van de studiedag 20 sept. 1985, Brussel, Archief- en Bibliotheekwezen in België, 1986, p. 253.

[2] E. THOEN, “Cartografie en historisch onderzoek”, in : J. ART (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente?, deel IIIb : hulpwetenschappen, Gent, Stichting Mens en Cultuur, 1996, p. 157.

[3] H. VAN DER HAEGEN, “Historische bronnen die toelaten de agrarische bedrijven te reconstitueren en tevens de eigendomsverhoudingen te bepalen”, in : J. MERTENS, Bronnen voor de historische geografie van België, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1979, p. 89.

[4] Overigens willen we in dit verband opmerken dat vele als landboek aangegeven bron in de inventarissen van de oude gemeente-archieven, niet meer bleken te zijn dan quotenboeken. Een andere fiscale bron die evenwel niet voorzien is van kaarten. 

[5] A. VERHOEVE, “Het landboek als cartografische bron voor cultuur-historisch landschapsonderzoek”, in : H. VAN DER HAEGEN, F. DAELEMANS en E. VAN ERMEN, op. cit., p. 253 en E. THOEN, “Cartografie…”, in : op. cit., p. 157.

[6] R.A.G., Archief Boudelo, nr. 533.

[7] R.A.G., Archief Boudelo, nr. 534.

[8] R.A.G., Archief Boudelo, nr. 532.

[9] J. BLOMME, “Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas”, in : Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, dl. 87, Sint-Niklaas, Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1984, p. 206.

[10] De gebruiker is dan de pachter die het stuk grond pacht van het klooster.

[11] De quotenboeken werden overigens aan de hand van landboeken opgesteld, in : J. BLOMME, art. cit., p. 206 en J. VERHELST, De documenten uit de ontstaansperiode van het modern kadaster en van de grondbelasting (1790-1835), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1982, p. 40.

[12] R.A.G., Archief Boudelo, nr. 527.

[13] Bijvoorbeeld R.A.G., Archief Boudelo, nr. 533, fo 447 m.b.t. de pachthoven in Waasmunster.