Een geschiedenis met de armsten. Van Aide à Toute Detresse tot de ATD Vierde Wereldbeweging (1957-1998). (Sara Mels)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 5: ATD in interactie met de historische,

sociaal-wetenschappelijke en politieke wereld

 

Het Algemeen Verslag over de Armoede (AVA) geeft uitdrukking aan het vierde en vijfde stadium van Blumer, namelijk het opstellen van een actieplan en mogelijke implicaties voor het beleid. Het is evenwel betwistbaar om het AVA (uitsluitend) voor te stellen als een stadium in de ontwikkeling van het armoedeprobleem volgens ATD. Zoals in de inleiding is aangehaald, benadrukt Vranken dat Vlaanderen een eigen traditie van armoedebestrijding kent vooraleer ATD in 1981 in Vlaanderen ontstaat. Dit is natuurlijk juist. Toch vinden we voldoende kenmerken in het AVA terug die de internationale beweging ATD reeds lang verwoordt en die de invloed van de (internationale) beweging ATD aantonen.

 

Daarnaast wordt in dit hoofdstuk de derde functie van de organisatie ATD onderzocht. In haar eerste groeifase in Frankrijk (1957-1968) eigent ATD zich namelijk drie functies toe: een sociale, een syndicale en een politieke. Zo ontwikkelt ATD niet alleen een interne werking (sociale en syndicale functie) met de armsten, maar ook een externe werking (politieke functie). ATD wil in de samenleving de interesse voor het armoedeprobleem bevorderen en de armsten in de samenleving integreren. Hoewel de drie functies initieel als opdracht aanwezig zijn, groeit de ene functie ook uit de andere: ATD kan slechts aan een groepsidentiteit werken nadat de eerste hulp gelenigd is en ze kan de armsten enkel op het politieke veld vertegenwoordigen nadat ze zich als groep gevormd hebben. De drie functies volgen elkaar dus min of meer chronologisch op.

Tijdens de jaren zeventig en tachtig bouwt ATD een geheel van activiteiten uit, die de armen moeten helpen om mondiger te worden en om een groepsgevoel te ontwikkelen, waarmee de organisatie zich aansluit bij het buurt(opbouw)werk. Via sociaal-culturele activiteiten en de volksuniversiteit probeert ze haar politieke doelstelling, namelijk het creëren van gelijke kansen voor de armen in de samenleving, reeds te stimuleren. Daarnaast kunnen ook het wetenschappelijk onderzoek en de vertegenwoordiging en verdediging van de belangen van de arme mensen op het politieke niveau, tot deze doelstelling bijdragen. Deze laatste activiteiten krijgen hun uiteindelijke vorm aan het einde van de jaren tachtig en in de jaren negentig.

 

 

1. ATD en het historisch en sociaal-wetenschappelijk onderzoek

 

De houding, die ATD aanneemt ten opzichte van de wetenschap en de universitaire wereld, is niet altijd dezelfde geweest. In het begin neemt ATD een veeleer afgezonderde plaats in de wetenschappelijke wereld in. Ze neemt deel aan colloquia en doet daarnaast vooral aan eigen onderzoek. Wanneer de beweging groter wordt, groeit ook de belangstelling van de universitaire en politieke wereld. ATD heeft echter weinig vertrouwen in de universitaire aanpak in het algemeen en in het geschiedenisonderzoek in het bijzonder. Eerst moet deze argwaan overwonnen worden. In 1987 voert ATD op verzoek van staatssecretaris Miet Smet een actieonderzoek "partners in geschiedenis". In 1989 wordt in Frankrijk samen met de universiteit van Caen het colloquium "Democratie et pauvreté" georganiseerd, bij de tweehonderdjarige verjaardag van de Franse Revolutie. Deze toenadering blijft beperkt tot de organisatie ATD en de universitaire wereld. In 1996 komt er dan, net zoals dat in 1992-’95 met het Armoedeverslag in de politieke wereld gebeurd is, een dialoog tussen de armsten en de wetenschappers tot stand.

 

a) De aandacht van ATD voor de geschiedenis van de armsten

 

"Voor een echte solidariteit met de armsten, voor een grondige armoedebestrijding, is een sociaal-historisch inzicht onmisbaar"[345]. De aandacht van ATD voor kennisopbouw en geschiedenis wordt gewekt door de gebrekkige kennis over de armsten en armoede, en in het bijzonder door een foute en een onvolledige voorstelling ervan in de geschiedenis, het zogezegde "historisch misverstand"[346]. Volgens ATD zijn de armen geen individuele gevallen die om persoonlijke en uiteenlopende redenen in de armoede terecht zijn gekomen, maar vormen ze een "volk" met een eigen geschiedenis. ATD weigert het bestaan van deze mensen te laten doodzwijgen door de geschiedenis, wat het geval zou zijn indien ze als losstaande gevallen worden gezien. Daarnaast aanvaardt ATD ook niet dat de historici de hedendaagse armoede terugbrengen tot de industriële revolutie van de negentiende eeuw, waarbij de ene groep in de industriële expansie stapt en de andere groep emigreert, en waardoor de situatie van het resterende subproletariaat gemakshalve gelijk wordt gesteld met die van de arbeider. Volgens de beweging is de armengroep nooit behoorlijk geïdentificeerd, en heerst er een grote stabiliteit aan de voet van de sociale ladder: de armen van vandaag zijn de nakomelingen van die van gisteren[347].

"Het drama van de armsten is dat hun geschiedenis nooit verteld is"[348]. Er bestaat geen aaneensluitende en samenhangende geschiedschrijving van de armsten in het Westen. Tot nu toe blijft de geschiedenis van de armen beperkt tot enkele momentopnamen: de kruistochten, de armenhuizen van de zeventiende eeuw, de hongersnood van het begin van de twintigste eeuw. Volgens ATD onderzoeken historici "armoede", in een andere context, enkel als randfenomeen. Daarbij schrijven ze vanuit een bepaalde norm- en waardeopvatting en leggen ze prioriteiten die voor de armsten niet evident zijn. Zo laten de historici het leven van de armsten zelf links liggen en "dringen ze niet door in de armoede". Door deze visie van de historici wordt, volgens ATD, de geschiedenis versluierd. De beweging weet uit eigen onderzoek dat er wel degelijk oude netwerken van verwantschap en afstamming van armoede bestaan[349].

Naast het belang van de geschiedenis voor een efficiënt armoedebeleid, geeft ATD verschillende redenen aan waarom ze de eigen geschiedenis van de armsten wil opschrijven. Ten eerste bepaalt de geschiedenis het hedendaags begrip van het verschijnsel armoede. Het idee van een uitgesloten sub-proletariaat dateert al van vroeger. Daarvoor kan het "lompenproletariaat" van Marx en Engels model staan: "broedplaats van dieven en misdadigers". Het "juiste" historisch inzicht kan dan enerzijds dienen voor een beter begrip van de hedendaagse maatschappelijke verhoudingen en anderzijds de solidariteit tussen en met de armsten bevorderen. Daarnaast heeft het sub-proletariaat, omdat het geen geschiedenis heeft, ook geen eigen identiteit. De armen bestaan enkel in het negatieve; in wat buitenstaanders over hen geloven, en hen doen geloven over zichzelf. Het neerschrijven van hun geschiedenis bevat dan ook een bevrijdende kracht. Doordat de armen hun wortels terugvinden, kunnen ze zich ontdoen van de schaamte en het isolement[350].

 

b) Het onderzoek van ATD

 

ATD gebruikt een hele set van werkinstrumenten om de kennisopbouw te verbeteren: een eigen onderzoekscentrum, de dagelijkse rapporten van de vrijwilligers, de aandacht voor de geschiedenis, de monografieën en de stambomen. In het kamp van Noisy-le-Grand krijgen de eerste ideeën vorm. In 1963 vraagt Joseph Wresinski aan de bevriende socioloog Jean Labbens om voor ATD een onderzoek te doen. Deze studie wordt naast het onderzoek van de overheid gevoerd, waarvan de priester vreest dat ze de families niet met respect zal behandelen. Op de eerste Assises voor het volontariaat in 1964 zegt père Joseph: "La science, la recherche doivent nous faire aimer le pauvre dans ses motivations profondes, dans les raisons qui le font agir"[351]. Maar niet enkel de wetenschap kan tot een goede kennis over de geschiedenis van de armoede bijdragen, ook de vrijwilligers van ATD hebben een taak te vervullen. Zij schrijven vanaf 1960 de gebeurtenissen dagelijks op in rapporten en noteren vanaf 1963 alle informatie over de geschiedenis van het subproletariaat. In 1966 vestigt ATD in Pierrelaye het "Institut de Recherche et de Formation aux Relations Humaines" (IRFRH), waar de vorming van de vrijwilligers en het eigen wetenschappelijk onderzoek een plaats krijgen[352].

 

In België besteedt de beweging eveneens aandacht aan kennisverzameling. In 1972 wordt het eerste voorstel gedaan om een eigen centrum op te richten, het latere Vierde Wereldhuis. Dit centrum wil niet enkel het secretariaat herbergen en als verzamelplaats dienen voor de vrijwilligers, maar krijgt drie specifieke functies, namelijk: de vorming van de militanten, een documentatieplaats waar geïnteresseerden informatie kunnen inwinnen en waar ze te woord worden gestaan, en tenslotte een ontmoetingsplaats voor de vrijwilligers van ATD met onderwijzers, sociaal assistenten, geneesheren en politici. In 1971 is het centrum gehuisvest in de Montjoielaan 33, Ukkel (Brussel) en in 1975 verhuist het naar de Victor Jacobslaan 12, Etterbeek (Brussel), waar het zich nog steeds bevindt[353]. Terwijl het internationale onderzoekscentrum van de beweging in Pierrelaye is gevestigd, dient het Vierde Wereldhuis vooral als documentatiecentrum voor België. Het verzamelt informatie (kennis) over de geschiedenis, over het leven en de aspiraties van de families van de Vierde Wereld en over hun relatie met de gehele samenleving. In het Vierde Wereldhuis houdt men daarvoor de publicaties, de tijdschriften, de jaarverslagen en de rapporten van de beweging zelf bij, en ook interessante wetenschappelijke publicaties en dossiers, de evolutie van de economische conjunctuur, informatie van bevriende organisaties, een jaarlijks krantenknipseldossier, enzovoort. Naast een aantal vaste werknemers, helpen ook enkele vrijwilligers mee op het secretariaat, en houden lokale correspondenten zich bezig met het verzamelen van artikels betreffende armoede en aanverwante onderwerpen uit lokale kranten. Binnen het project Vierde Wereld-Universiteit (1996-’98), is het onderzoeksinstituut IRFRH deels ondergebracht in het Vierde Wereldhuis[354].

 

Een ander instrument van kennisverzameling is het systematisch neerschrijven van de gebeurtenissen. Van elke bijeenkomst in de cellen, in de volksuniversiteit, van de permanente werkers wordt een verslag opgesteld. Deze vorm van ‘actieve geschiedschrijving’ is de meest gebruikte vorm in de beweging. Het doel is niet enkel het neerschrijven van de gegevens voor derden -sociale wetenschappers, historici, andere veldwerkers en politici-, maar dient ook voor de vorming van de vrijwilligers, die op die manier een juiste kennis van de arme gezinnen kunnen verwerven.

Op de bijeenkomst van ATD en de verdedigers van de mensenrechten op 17 oktober 1987 roept Joseph Wresinski op tot het aangaan van een nieuwe uitdaging voor de toekomst: ATD moet niet enkel de nadruk leggen op het activisme, maar meer op de verdieping van de kennis. Na zijn overlijden op 14 februari 1988, staan de permanente werkers er alleen voor en organiseren ze in augustus 1988 een fundamentele bevraging, waarop ze beslissen om een bezinningsperiode (1989-1990) in te lassen. In 1990 besluiten ze dan om hun belangstelling voor kennisopbouw te verhogen. Daarmee benadrukken ze de houding van ATD ten opzichte van de armsten: het is een volk met een eigen geschiedenis. Daarnaast zal de verzamelde kennis en het gevoerde onderzoek van de jaren negentig aangewend worden voor het bereiken van de politieke doelstelling van ATD. Met de voorbereidingen voor het Algemeen Verslag over de Armoede in 1992, kan ATD handig gebruik maken van de verzamelde informatie en op die manier meer invloed uitoefenen op de inhoud van het rapport. Fundamenteel blijft het noteren van de dagelijkse observaties betreffende armoede en het bestuderen van dit eerste materiaal, want "alles wat de beweging wil doorgeven aan de samenleving, vertrekt vanuit deze kennisopbouw". Daarnaast moet de beweging dagelijks waakzaam blijven voor de veranderende vormen van armoede in de samenleving. Tenslotte moet ATD ook de samenleving kennen, die ze wil mobiliseren. Daarom neemt ze vanaf 1990 conjunctuurberichten op in de jaarverslagen en voert ze onderzoek op de verschillende terreinen, die het leven van de armsten aanbelangen. Het gaat daarbij vooral om onderzoeken in samenwerking met de overheid, en om themagroepen waarin medestanders, permanente werkers en armen samenkomen. In 1993 worden "De ochtenden van kennis" georganiseerd, bijeenkomsten waarop de permanente werkers en de medestanders verschillende invalshoeken op armoede aangereikt krijgen en waar de houding van de armen zelf wordt onderzocht[355].

 

De monografieën van ATD krijgen tenslotte een eigen plaats in de kennisopbouw. Het gaat hier niet enkel om de publicaties van ATD over haar eigen geschiedenis of om studies over bepaalde thema’s, maar ook om bijvoorbeeld de levensgeschiedenis van een bepaalde familie. Soms worden deze levensgeschiedenissen doorgetrokken en kunnen de vrijwilligers een stamboom samenstellen. Dit schrijven is een moeilijk proces, want materiele, sociale en culturele factoren belemmeren de arme families in hun historisch bewustzijn. ATD benadrukt daarom het belang van een goede vertrouwensrelatie tussen de auteur en de familie. Het proces op zich is echter even belangrijk als het totstandkomen van een authentiek “historisch” patrimonium. Het draagt namelijk bij tot de ontwikkeling van de armen zelf. Tijdens de bezoeken en de interviews van de vrijwilliger, halen de familieleden herinneringen op. Dit heeft een therapeutische werking, want ze worden geconfronteerd met gebeurtenissen uit het verleden en kunnen mogelijke fouten rechtzetten. Daarnaast helpt deze reflectie de armen in te zien dat de verklaringen van hun armoede, die buitenstaanders hen opdringen, foutief zijn, waardoor ze hun positieve zelfbeeld versterken. Tenslotte verstevigt het lezen van de monografieën door andere gezinnen, de solidariteit en situeren ze zich als één sociale groep[356].

Een voorbeeld van een familiegeschiedenis, is het boek van Anne-Marie Rabier, medestander van de beweging: Leurder en mollenvanger, dat oorspronkelijk (1983) in het Frans is geschreven en in 1988 in het Nederlands is vertaald. Het boek verhaalt de familiegeschiedenis van Paul Gévat en zijn vrouw Madeleine Colin. Het is geschreven aan de hand van twee dagboeken, die Paul Gévat na een oproep van ATD heeft volgeschreven, en die de basis vormen voor de latere interviews. Anne-Marie Rabier klimt in het boek in één van de takken van de familiestamboom zeven generaties op tot 1760, en stelt vast dat het leurdersberoep in deze familie van vader op zoon is doorgegeven[357]. Dit is een treffende illustratie van het idee van ATD dat de armoede overgaat van generatie op generatie. Het boek bevat echter weinig historisch "bewijsmateriaal": de stamboom is bijvoorbeeld enkel een lineaire voorstelling van vader op zoon. Ze vertelt niets over de rest van het familieverleden. Daarnaast geeft het ook weinig informatie over de vorige generatie, tenzij enkele algemene historische getuigenissen en officiële gegevens. Alleen het levensverhaal van de ouders en van de getuigen zelf, zijn gedetailleerd. Zonder te ontkennen dat er generatiearmoede bestaat, kunnen we het boek enkel als voorbeeld gebruiken. Het dient tenslotte ook als een illustratie voor de typische tekstweergave van ATD, die direct en eenvoudig is.

 

Deze schrijfstijl vinden we ook in de andere publicaties van de beweging terug. In de eerste plaats verschillen de publicaties vormelijk van andere uitgaven: de tekst wordt in een duidelijk en groot lettertype uitgegeven en de interlinie is ruim. Daarnaast is de tekst wat betreft zinsbouw eenvoudig en concreet. Tenslotte gebruiken de schrijvers een typische stijl. De publicaties over de geschiedenis van ATD hangen aaneen met anekdotes, persoonlijke geschiedenissen van betrokkenen en wetenswaardigheden. Data, concrete persoon- en plaatsgegevens, analyses, die eigen zijn aan een universitaire geschiedschrijving, ontbreken doorgaans[358]. ATD bezigt deze stijl, opdat ook de armen de boeken zonder problemen zouden kunnen lezen. Naast de vaststelling dat sommigen analfabeet zijn, hebben de armen namelijk vaak een beperkte woordenschat en ondervinden ze moeilijkheden bij het lezen van ingewikkeld geformuleerde teksten[359].

Het boek Les gueux sont les seigneurs, dat de geschiedenis van de beweging in Wallonië weergeeft, kan hiervoor als voorbeeld dienen. Het verhaal begint als volgt: "La réunion bat son plein. Dans un couloir de la gare centrale à Bruxelles à l’arrivée des exalators, une trentaine de personnes devisent avec animation dans le courants d’air frais d’une soirée d’automne"[360]. Zo begint elk nieuw hoofdstuk met een nieuwe anekdote. In het boek staan de zware levensomstandigheden van de armen, de onwetendheid van zowel armen als welgestelden, en de moeilijkheden van André Modave om een actie van ATD op te bouwen, centraal. Via retorische vragen wordt ook de lezer bij de bezinning van André Modave betrokken: "Michel pense que les riches sont propriétaires de haras, jouent gros aux courses, et ont des ouvriers à leur service. André en sait-il beaucoup plus des pauvres?"[361]. ATD illustreert met deze geschiedenis enerzijds de manier van geschiedschrijving, die ze voor de sociale en armengeschiedenis noodzakelijk acht, namelijk dat deze met een zekere "pathos" moet geschreven worden[362]. Anderzijds kenschetst ze ook haar historische theorie, dat de armen een "volk" zijn die door de geschiedenis bevrijd worden: "se référant sans cesse à des personnes hors-norme ou peut-être à un peuple qui transcende toute les classes"[363].

Tenslotte verwijzen we nog naar de tekst van de "Basisopties", die de mensen van de Vierde Wereld in 1996 in hun eigen woorden hebben herwerkt[364]. Deze tekst wordt ook op deze eigen eenvoudige en directe manier geschreven. Woorden waarvoor de lezer meer kennis nodig heeft, zijn vervangen door duidelijke begrippen. Dertig jaar na de opstelling van "Basisopties" voor de vrijwilligers, wordt de tekst door de armen zelf aangepast. De evolutie van de jaren negentig, waarbij de methode van het partnerschap in de universitaire en politieke wereld verspreid wordt, krijgt zo ook binnen ATD een concrete invulling. ATD verklaart haar terughoudendheid voor de medewerking van de armen als de angst dat een vroege verantwoordelijkheid in de organisatie hen (opnieuw) afhankelijk zou maken van ATD.

Wat betreft de schrijfstijl, vormen de studies die ATD in samenwerking met de universiteit maakt, zoals het colloquium "Les plus pauvres dans la démocratie", en het project "Vierde Wereld-Universiteit", een uitzondering[365]. We vinden er wel een bezorgdheid voor het lot van de armen in terug, maar niet dezelfde stijl. De professoren die aan de projecten deelnemen, proberen in hun bijdrage zo objectief en wetenschappelijk mogelijk te zijn. ATD wordt er als organisatie maar beperkt bij betrokken.

 

c) De relatie van ATD met de universiteit

 

ATD neemt dus geen al te positieve houding aan ten opzichte van de geschiedenisdiscipline. In 1983 houdt Joseph Wresinski een toespraak aan de Sorbonne in Parijs, waarin hij beschuldigend spreekt tot de universitaire wereld. Volgens hem is de universiteit de antipode van de ellende. De wetenschappers gebruiken een taal, die voor de armen onbegrijpelijk is en ontnemen hen hun historische identiteit. Niettemin zoekt Joseph Wresinski met de armen toenadering tot de universiteit. Naast zijn "vijandige" houding laat hij een opening voor een verbetering van de onderlinge relatie. Via verschillende projecten probeert ATD deze relatie te verbeteren[366].

In 1987 financiert Miet Smet, staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie, het actieonderzoek van ATD "Partners in de geschiedenis". Met de titel van het onderzoek wordt het partnerschap van de beweging met de geschiedenis en met de overheid bedoeld. In haar interne werking werkt ATD met de armsten, maar dit onderzoek is toch vooral tot stand gekomen door de vrijwilligers alleen. De dertigste verjaardag van de beweging in 1987 is een goede gelegenheid om zich te buigen over de geschiedenis van de armsten in de wetenschappelijke literatuur, over de methoden van geschiedschrijving van ATD en over haar vormingswerk voor de armsten en de publieke opinie. In een eerste deel van het onderzoek wordt de geschiedenis van de armoede en de armoedebestrijding onderzocht, waarin ATD een bevestiging van haar inzichten terugvindt. In de eerste plaats worden de armen niet enkel in de geschiedenis gemarginaliseerd, maar ook in de geschiedwetenschap, waar ze tot object worden herleid. Enkel de historici Soly en Lis nemen een uitzonderingspositie in, aangezien ze de nadruk leggen op de maatschappelijke oorzaken en niet op de individuele verantwoordelijkheid[367]. In de geschiedenis van de armoedebestrijding legt ATD met het onderzoek tenslotte de nadruk op de overgang van een middeleeuwse hulpverlenende welzijnszorg, naar een emancipatorische welzijnszorg in de achttiende, en vooral negentiende eeuw. Met de verwijzing naar de "vierde stand" van Dufourny de Villiers en de inspanningen van de "volksuniversiteiten", wordt deze uiteenzetting een "ATD-weergave" van de geschiedenis. In een tweede deel komt de geschiedschrijving van ATD aanbod, en de vormingsmogelijkheden van geschiedenis voor de armen en de medestanders, die bij dit project aansluiten. Het doel van het project is dan ook niet om een wetenschappelijk werk te leveren, maar om de mensen tot meer begrip te bewegen voor de armen, dankzij een beter inzicht in hun achtergrond[368].

Het colloquium “Les plus pauvres dans la démocratie”, dat in oktober 1989 in Frankrijk plaatsvindt, gaat uit van de internationale beweging ATD Vierde Wereld in samenwerking met de universiteit van Caen. Het vindt plaats tijdens de andere festiviteiten voor de tweehonderdste verjaardag van de Franse revolutie, maar is er slechts gedeeltelijk mee verbonden. Het colloquium wil namelijk enerzijds een plaats geven aan de ‘vergetenen’ van de geschiedenis, de armsten, en anderzijds de relatie tussen de armsten en ATD en de universiteit verstevigen. Op die manier heeft het colloquium de ambitie om de plaats van de armen in de geschiedenis te bestuderen en dit in een nauwe samenwerking tussen de ‘beroepshistorici’ en de armen zelf[369]. Het colloquium slaag in zijn eerste opzet, want er nemen vele wetenschappers aan deel en het thema van de armoede wordt in al zijn dimensies behandeld. Het tweede opzet is een minder groot succes. De deelname van de armsten zelf blijft beperkt tot enkele getuigenissen bij de aanvang. De sprekers verwijzen, indien mogelijk, wel naar ATD als organisatie en naar haar ideologie, maar houden afstand van de typische benadering en het taalgebruik van ATD. De vrijwilligers van ATD houden zelf enkele voorstellingen en bijdragen.

Met het project “Vierde Wereld-Universiteit” probeert ATD een echte verandering in deze moeilijke relatie te bewerkstelligen. In relatie met professoren van de universiteiten van Louvain-la-Neuve en van Tours in Frankrijk en in samenwerking met de onderzoekers van het IRFRH start in maart 1996 het project ‘vorming-actie-onderzoek’. Het project ligt in het verlengde van de volksuniversiteit en wil een antwoord bieden aan de interpellaties van Joseph Wresinski aan de universiteit. In het totaal werken tien universitair geschoolden -juristen, geschiedkundigen, artsen, criminologen en economisten- vijftien miltanten en vijf permanente werkers voor twee jaar mee aan dit project. Daarnaast zorgt een pedagogische ploeg voor de begeleiding, en ziet een wetenschappelijke raad toe op de gebruikte methode en de inhoud van het onderzoek. De medewerkers wisselen kennis uit en confronteren de verschillende standpunten rond vijf thema’s: geschiedenis, kennis, familie, arbeid en menselijke activiteit, en tenslotte burgerschap en democratie. In 1999 worden de resultaten uitgegeven in het boek Le croisement des savoirs[370]. Nadat het partnerschap op het politieke vlak een succes is gebleken, wordt het ook op universitaire niveau toegepast.

 

 

2. ATD en de politieke wereld

 

Wanneer ATD zich op het politieke terrein begeeft, moet ze sterk in haar schoenen staan. Hier komt ze namelijk in contact met spelers, zoals de overheid en andere sociale organisaties, die hun eigen ideeën aanbrengen en in Vlaanderen al langer actief zijn dan ATD zelf. Wanneer ze haar identiteit met de eigen sociaal-culturele werking en de organisatie van de volksuniversiteit bevestigd heeft, kan ze zich vanaf het einde van de jaren tachtig ook op het politieke vlak inzetten.

In 1971 stelt ATD zich als taak "de uitgeslotenen [te] vertegenwoordigen en hun rechten [te] verdedigen", voor zover de armen daarin zelf belet worden. ATD werkt daarvoor "mee en treedt op, onder de meest gepaste vorm, met of bij al de instellingen of organisaties hetzij nationale, hetzij internationale, openbare of private, die in staat kunnen zijn tot de verwezenlijking van haar doel mee te werken of ze te vergemakkelijken"[371]. ATD verzet zich niet tegen een mogelijke samenwerking met de openbare macht of met andere organisaties die zich richten op de armsten in de samenleving, voor zover deze bijdragen tot de verwezenlijking van haar eigen doel. Hoewel deze politieke taak dus al in 1971 is opgenomen in het actiepallet van ATD, krijgt ze pas aan het einde van de jaren tachtig en gedurende de jaren negentig haar ware gestalte. In 1987 wordt in Frankrijk het "Wresinski- rapport" opgesteld, waardoor de nationale afdelingen van ATD gestimuleerd worden om een zelfde stap te zetten. Tussen 1992 en 1995 werkt de Belgische afdeling mee aan het Algemeen Verslag over de Armoede (AVA). De bijdrage die ATD en de andere "verenigingen waar arme burgers het woord nemen" leveren, wordt als een heel nieuwe werkwijze ervaren[372]. Het is een belangrijke stap in hun verdere samenwerking.

 

a) Initiatieven buiten ATD op het vlak van de armoedebestrijding

 

ATD is niet de enige organisatie die actief is op het terrein van de armoedebestrijding en de bewustmaking van de samenleving. Volgens Vranken is het de interactie tussen de politici, de maatschappelijke werkers en het wetenschappelijke onderzoek, die in Vlaanderen de richting bepaalt van de armoedebestrijding[373].

Op het vlak van de mobilisatie rond de armoedeproblematiek, bestrijdt Welzijnszorg sinds 1970 elke vorm van armoede en uitsluiting in de samenleving. Welzijnszorg is ontstaan uit de adventscampagnes van de katholieke kerk die met een wisselende thema oproept tot een beter inzicht, oordeelsvorming en handelen in de problematiek rond armoede en sociale uitsluiting. Met het geld dat daarmee verzameld wordt, steunt Welzijnszorg uiteenlopende projecten in de armoedebestrijding. Daarnaast laat ze het publiek en de overheden ook via eigen welzijnsprojecten kennis maken met initiatieven van armoedebestrijding. Het project "Welzijnsschakels" dateert van de jaren negentig. Hier wordt gekozen voor vrijwilligerswerk en armoedebestrijding op lokaal vlak: de parochies. Vanaf haar ontstaan willen de vrijwilligers schakels vormen tussen de meest kwetsbare gezinnen en de samenleving. Terwijl er vroeger enkel met campagnes gewerkt werd, heeft Welzijnszorg vanaf dan ook een continue werking[374].

Vanaf haar ontstaan in Vlaanderen heeft ATD een speciale band met Welzijnszorg. Al in 1981 steunt Welzijnszorg de beweging openlijk. Terwijl ATD Welzijnszorg informatie over de Vierde Wereld verschaft voor haar Adventsactie, maakt Welzijnszorg de acties van ATD kenbaar bij het publiek en helpt ze bij de lancering van het Witboek Vierde Wereld van de beweging. Als steunproject ontvangt ATD ook haar eerste financiële steun van Welzijnszorg en dit op een moment dat de beweging nog geen subsidies ontvangt. Deze speciale band komt voort uit de gemeenschappelijk doelstelling van beide organisaties, namelijk de beïnvloeding van de politiek en het sensibiliseren van de publieke opinie rond de armoedeproblematiek[375].

De beide organisaties, ATD Vierde Wereld en Welzijnszorg, onderscheiden zich nochtans duidelijk van elkaar. ATD verzamelt allereerst geen geld in. Ze ontvangt wel geld via schenkingen, die ze eventueel gebruikt om haar plaatselijke werking te steunen en voor de uitbouw van de organisatie zelf, maar het is geen specifieke actie. Bij de Adventsactie van Welzijnszorg is dit wel zo. Welzijnszorg gebruikt het geld uit de fondsenwerving om de plaatselijke projecten van armoedebestrijding te ondersteunen[376]. Daarnaast verschillen de organisaties op het spirituele vlak. Het draagvlak van ATD is door toedoen van haar stichter spiritueel en christelijk, maar de beweging is daar zeer open in: ook mensen van andere overtuigingen kunnen zich engageren. Bij Welzijnzorg wordt het christelijke en kerkelijke aspect meer benadrukt. De motivatie van de vrijwilligers ligt in het geloof. Dit wordt duidelijk gemaakt door de publicaties, de kalenders, de gebedenboekjes. Tenslotte verschillen ze wat betreft de manier van politieke beïnvloeding en sensibiliseren van het publiek. Terwijl Welzijnszorg zich afzet tegen de radicale houding van ATD, wil ATD zich evenmin aansluiten bij de Vereniging voor Instellingen van Welzijnszorg (VIW)[377]. Binnen deze koepel zou ATD haar politieke standpunten niet langer zelf bij de regering kunnen aanbrengen[378]. Beide organisaties hebben ook hun eigen informatiekanalen: als kerkelijke organisatie kan Welzijnszorg gebruik maken van het netwerk van bisdommen en parochies, terwijl ATD zelf haar actieterrein moet zoeken[379].

 

Wat betreft de ontwikkelingen in het wetenschappelijke onderzoek, zijn er ook al veranderingen zichtbaar. Vranken heeft het zelfs over een "eerste armoedeverslag", namelijk het verslag Voorstellen voor een beleid tegen armoede en bestaansonzekerheid in België van 1983. Dit initiatief wordt mogelijkheid gemaakt door de Koning Boudewijnstichting, die bij haar oprichting in 1976 naast haar "korte termijn" projecten ook een toekomstverkennend programma wil tot stand brengen. In de commissie die dit toekomstverkennend programma vormgeeft, worden vijf thema's weerhouden, waaronder "de armoedebestrijding in België". Vervolgens verzoekt de Koning Boudewijnstichting onafhankelijke commissies om deze onderwerpen te analyseren en een eindverslag op te stellen. In 1979 start de commissie "Armoede, Vierde Wereld, Immigranten". Deze commissie telt 19 leden waaronder enkele hoogleraren, universitair geschoolden, politici, een afgevaardigde van ATD en een medewerker van Opbouwwerk. De verslaggevers zijn J. Vranken en Th. Willekens[380].

Het verslag zelf wordt opgesteld aan de hand van elf begeleidende provinciale verslagen en van de bevraging van “bevoorrechte” getuigen, personen die dagelijks geconfronteerd worden met armoedesituaties. In een tweede fase van het onderzoek worden de gegevens verzameld en verwerkt. Het uiteindelijke verslag wordt opgedragen aan de Koning Boudewijnstichting[381] en telt 135 voorstellen voor een armoedebeleid, opgesteld aan de hand van elf doestellingen betreffende arbeid, inkomen, verbruikerskrediet, onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg, zelfredzaamheid van arme bevolking, welzijnswerk en OCMW, sociale herintegratie, zelfstandigheid van jongeren en tenslotte gerechtelijke hulpverlening[382].

De vijf principes waarop deze 135 voorstellen zijn gebaseerd tonen dat eenzelfde evolutie die uitmondt in het AVA ook in wetenschappelijke kringen, buiten ATD tot ontwikkeling komen. Het eerste principe zegt dat het armoedebeleid tegelijk op alle vlakken inwerken. Daarnaast moeten de maatregelen zo preventief mogelijk zijn. De voorstellen moeten in een derde principe zowel gericht zijn op de maatschappelijke toestanden waardoor armoede ontstaat als op de slachtoffers ervan, individuen of groepen. Ten vierde moeten de bestaande samenlevingsverbanden geëerbiedigd worden zolang er geen waardevolle alternatieven zijn. Tenslotte mag het armoedebeleid de armen niet verder stigmatiseren en marginaliseren, maar moet hun participatie aan het maatschappelijke gebeuren bevorderen[383].

 

b) De eerste publieke en politieke acties van ATD

 

Vanaf 1972 is ATD in Wallonië actief op het publieke en politieke forum. Via interviews op de televisie, artikels in de krant, deelname aan conferenties en de organisatie van vormingsdagen op de universiteit en op sociale hogescholen, probeert ze mensen te interesseren voor de armoedeproblematiek en voor haar eigen aanpak. Om deze contacten beter te kunnen organiseren, wordt in 1975 het Vierde Wereldhuis ingewijd dat als ontmoetingsplaats fungeert en waar vanaf 1975 ook de Europese antenne van de internationale beweging ATD Vierde Wereld gevestigd wordt. Zo is ATD reeds vroeg aanwezig op het Europese forum. In 1979 zijn Joseph Wresinski en enkele permanente werkers op bezoek bij de Europese Commissie in Brussel. Na de eerste rechtstreekse verkiezingen van het Europese parlement in 1979, stelt ATD zich de vraag welke plaats de armoedebestrijding in het algemene beleid zal toebedeeld krijgen[384].

De eerste publieke en politieke acties van ATD in België zijn beperkt in omvang. Ze behandelen bijvoorbeeld de concrete problemen van enkele arme families met de justitie. De persaandacht gaat vooral uit naar specifieke problemen of naar belangrijke evenementen zoals de viering van het vijfentwintigjarig bestaan van ATD in Vorst nationaal in Brussel op 15 mei 1982[385]. Later breiden de acties uit in omvang. In februari 1987 verschijnt het rapport "Grote armoede en economische en sociale bestaansonzekerheid" van de sociaal-economische raad van Frankrijk. Het is het verslag van een commissie waarvan Joseph Wresinski rapporteur was[386]. Dit rapport krijgt soms de naam "Wresinski-rapport". ATD beschouwt dit verslag als de vertaling van de boodschap van de beweging in politieke termen. Het is, volgens ATD, de eerste keer dat de grote armoede wordt aangeklaagd als een schending van de rechten van de mens[387]. In 1987 komt Joseph Wresinski “zijn” rapport overhandigen aan koning Boudewijn. Bij deze overhandiging zijn ook de ministers van Sociale Zaken van de Vlaamse en de Franse gemeenschap, Rika Steyaert en Edouard Poullet als ook professor Herman Deleeck, voorzitter van de Interdepartementale Commissie Armoedebestrijding, aanwezig[388].

In de Belgische afdeling van ATD krijgt het rapport grote weerklank. Allereerst maakt het komaf met de definities van bestaansonzekerheid en grote armoede die tot dan toe gebruikt worden en die de armen in specifieke groepen indelen: daklozen, migranten, vrouwen. Deze indeling in marginale groepen zorgt er immers voor dat het armoedeprobleem op een 'marginaliserende' wijze behandeld wordt. In tegenstelling tot de bestaande definiëring wordt de armoede in het rapport als een schending van de mensenrechten omschreven. De armen worden zo bevestigd in hun hoedanigheid van volwaardige en verantwoordelijke burgers. Het rapport stelt vervolgens dat het armoedebeleid in partnerschap met deze armste bevolking moet gebeuren, aangezien zij weet welke de problemen zijn en op die manier best zelf haar wensen kenbaar kan maken. Het rapport stelt ook dat specifieke maatregelen goed kunnen zijn indien ze met een toekomstvisie worden uitgewerkt. Uiteindelijk kan echter enkel een beleid dat op alle terreinen van het leven van de armsten tegelijk inwerkt, voldoening geven. Het rapport ijvert voor een algemene, gecoördineerde en prospectieve beleidsvoering in de armoedebestrijding[389]. Bij de internationale beweging ATD groeit het idee om op de verschillende nationale niveaus een zelfde weg in te slaan. De afdeling in België krijgt de opdracht om ook met een démarche Wresinski te starten[390].

 

c) Het eerste geïntegreerde initiatief van de overheid

 

In 1985 neemt de overheid een eerste initiatief voor de bevordering van een algemene aanpak van het armoedeprobleem. Miet Smet, staatssecretaris voor Sociale Emancipatie, richt de “intergouvernementele groep voor de bescherming van de bestaanszekerheid van de zwaksten” op. ATD mag naast de Koning Boudewijnstichting en de Verenging voor Belgische Steden en Gemeenten, een vertegenwoordiger naar deze bijeenkomsten afvaardigen[391]. In maart 1987 wordt haar naam veranderd “interdepartementale werkgroep ter vrijwaring van de bestaanszekerheid van de minstbedeelden”, met professor Herman Deleeck als voorzitter. Na de publicatie van het Wresinski-rapport krijgt de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen het verzoek van de minister voor Gezin en Welzijnszorg om een adviesrapport op te stellen. Aan Franse zijde verschijnt het document “Solidarité en plus, pauvreté en moins” van ATD, de Ligue des familles, de MOC, “Présence et Action Culturelle”, en de sociale afdeling van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten. De strijd tegen de armoede wordt in het document als een strijd voor de mensenrechten geformuleerd. Daarnaast vraagt het een algemene aanpak, de oprichting van een interministerieel comité en een meerjarenplan. Tijdens de verkiezingen van december 1987 verklaren alle politieke partijen zich akkoord om inspanningen in die richting te leveren. ATD heeft een ontmoeting met formateur Spitaels en de strijd tegen armoede wordt in 1988 een van de belangrijke punten bij de regeringsonderhandelingen[392].

 

Op 20 maart 1990 heeft eerste minister Wilfried Martens een onderhoud met Alwin de Vos van Steenwijk, voorzitster van de internationale beweging ATD, en twee permanente werkers. Tijdens het onderhoud vraagt de voorzitster de eerste minister voor een tweede maal of België een démarche Wresinski wil starten. Ze wordt met haar vraag doorverwezen naar de Interdepartementale Commissie. Vanaf 4 mei 1990 kan deze Interdepartementale Commissie van Armoedebestrijding, die met de verkiezingen haar activiteiten voor twee jaar had stopgezet, haar werk opnieuw opnemen voor een termijn van vier jaar. De commissie heeft de prioritaire opdracht om een meerjarenplan inzake het armoedebeleid uit te werken. Het is haar doel de verschillende overheden uit te nodigen om een samenwerking met de armsten aan te gaan. In september 1987 onderzoekt de commissie de mogelijkheden die het Wresinski-rapport bieden[393].

ATD toont zich hoopvol met de reactivering van de Interdepartementale Commissie en stelt een nota op waarin ze aan de commissie duidelijk maakt dat de armsten de eersten zijn die moeten betrokken worden bij haar opdracht. Zo probeert ze een debat op gang te brengen betreffende de fundamentele doelstellingen van het beoogde armoedebeleid. Aan het einde van 1991 meldt ATD echter dat het idee van een algemene aanpak nog geen ingang heeft gevonden in het Belgische beleid. Ze geeft daarvoor drie redenen: een gebrek aan materiële middelen, de afwezigheid van de nodige politieke wil en de afwezigheid van vertegenwoordigers van de economische en sociale partners in de commissie. De commissie richt in 1991 wel vijf subcommissies op die verschillende thema's moeten onderzoeken: de toegang tot het recht, de gezondheid, de bescherming van de jeugd, de landloperij en de gevolgen voor de sociale hulp met de daling van de meerderjarigheid tot achttien jaar. ATD neemt aan twee van deze subcommissies deel. Pierre Hendrick, geneesheer en verantwoordelijke voor het Gezondheidshuis van ATD, werkt mee in de subcommissie “gezondheid”, en Jacques Fierens, advocaat en medestander van ATD, in de subcommissie “toegang tot het recht”[394].

 

Na de verkiezingen van 24 november 1991 stuurt ATD een manifest naar de verkozen om haar ideeën nog eens te verduidelijken. Op 30 december krijgt de nationale afdeling van ATD een audiëntie bij formateur Melchior Wathelet. De beweging herhaalt haar vraag (démarche Wresinski) voor een derde maal. De formateur neemt deze wens op in zijn nota "le pari pour une nouvelle citoyenneté". De vraag krijgt nu opvolging en de opstelling van een Algemeen Verslag over de Armoede wordt ingeschreven in het regeerakkoord van maart 1992. Op 15 april 1992 nodigt de nieuwe minister van Maatschappelijke Integratie Laurette Onkelinx ATD uit en geeft ze aan de beweging de opdracht om samen met de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten een Algemeen Verslag over de Armoede op te stellen. De coördinatie wordt aan de Koning Boudewijnstichting toevertrouwd. ATD beschouwt dit als een historische stap van de overheid om in dialoog te treden met de armsten. De beweging betreurt het echter dat de sociale verenigingen weinig zeggingschap krijgen. Daarnaast ziet ze het risico dat het initiatief beperkt blijft tot het nationaal niveau[395].

Om meerdere lokale initiatieven in de totstandkoming te betrekken, gaan zeven "organisaties waar armen het woord nemen", zich verenigen in een stuurgroep, die maandelijks zal samenkomen: het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding, de beweging ATD Vierde Wereld, de Beweging van Mensen met Laag Inkomen en Kinderen, het Centrum Kauwenberg, De Cirkel, de organisatie Lutte Solidarité Travail, en het project Kansarme Vrouwen van de Stedelijke Emancipatieraad Leuven[396]. Claude Mormont (secretaris-generaal van ATD), Ides Nicaise (medestander), Lieve Polfliet (medestander) en Georges de Kerchove (voorzitter van ATD Wallonië-Brussel) treden in het Bestuurscomité van het Algemeen Verslag over de Armoede (AVA) op als woordvoerder van ATD en van deze stuurgroep[397].

Teneinde de activiteiten van het AVA goed te kunnen volgen, richt ATD in 1992 ook een Politiek Bureau op. Dit heeft tot doel om de ideeën van ATD in publieke en politieke termen om te zetten[398].

 

d) "Beleid voeren vanuit de armsten"

 

In 1993 stelt ATD het politiek document "Beleid voeren vanuit de armsten" op waarin ze haar ideeën voor het AVA uiteenzet. Eerst formuleert ATD nogmaals haar fundamentele principe: binnen de armoedebestrijding moet er rekening gehouden worden met de ervaringen, de behoeften en de verwachtingen van de armsten. Tot dan toe komt dit principe tot uiting in het opnemen van getuigenissen in de officiële rapporten. ATD vraagt nu dat het AVA tot een oorspronkelijk partnerschap met de armsten komt, waarbij ze niet enkel hun ervaringen delen met de beleidsvoerders, maar waar ze als volwassen partners samen de ideeën van het AVA mogen ontwikkelen. Vervolgens benadrukt ATD het algemene karakter van de armoedebestrijding. Het beleid mag niet beperkt worden tot uitzonderingsmaatregelen en tot sociale zaken. Het moet daarentegen op alle beleidsdomeinen tegelijk gevoerd worden en de hele samenleving in het vizier nemen. ATD stelt daarom voor om meerjarenplannen uit te werken, die op de verschillende beleidsniveaus worden vastgelegd. Tenslotte zet ATD zeven prioriteiten uiteen. Daarbij doet ze voorstellen die als rechten van de armsten worden geformuleerd.

De voorstellen stellen geen nieuwe maatregelen voor, maar vragen een daadwerkelijke uitoefening van de grondrechten. ATD stelt het recht op cultuur, het recht op het woord en het recht op mondigheid als eerste prioriteit. Dit is niet vreemd, aangezien ATD Vierde Wereld in haar werking steeds sterk de nadruk op dit aspect legt. Met de ontwikkeling van het Huis van de Kennis in 1987 komt de belangstelling van ATD voor cultuur sterk op de voorgrond: “creatie en schoonheid tonen aan dat ook de armste mens een volwaardig lid is van de mensengemeenschap”[399]. Deze eerste prioriteit duidt volgens ATD op de kern van het probleem, want de onwetendheid, de angst, de schaamte belemmeren elke politieke en sociale participatie van de armsten. Cultuur is zodoende geen luxedimensie, maar biedt juist de oplossing voor de sociale problemen. Daarom stelt ATD voor om middelen vrij te maken voor het verenigingsleven van de armen. Een tweede prioriteit is de rechtsbedeling van individuen en gezinnen. Daarbij benadrukt ATD vooral de gezinsdimensie. Ze verdedigt met klem de prioritaire plaats van het gezin en de uitzonderingsregel van de plaatsing van kinderen. De rechten van het gezin moeten steeds beschermd worden. Ook de bestaanszekerheid moet gewaarborgd worden. ATD legt de nadruk op het onvervreemdbare karakter van het bestaansminimum en de sociale bijstand. In een vierde en vijfde prioriteit worden het recht van elk kind om te slagen op school en het recht op een behoorlijke huisvesting benadrukt. Daarom wenst ATD een onderwijsvoorrangsbeleid en een ‘behoorlijk’ huisvestingsbeleid. ATD is ook begaan met de gezondheidszorg voor de armsten. Ze wil dat hier preventief gewerkt wordt, dat de toegang vergemakkelijkt wordt en dat de formaliteiten vereenvoudigd worden. Tenslotte stelt ze als zevende prioriteit, dat elke persoon recht heeft op vast werk en behoorlijke sociale, menselijke, psychische en financiële werkvoorwaarden[400].

 

e) De werkzaamheden van het Algemeen Verslag over de Armoede

 

Het partnerschap dat ATD voorstelt, geeft aan het Algemeen Verslag over de Armoede zijn nieuw karakter[401]. ATD kan als één van de dragers van deze methode worden beschouwd. Vanaf haar ontstaan in 1957 roept ATD dat elk beleid samen met de armsten gevoerd moet worden. Binnen haar eigen organisatie geeft ze de armsten een plaats als militant, waarbij deze armen zich binnen ATD kunnen inzetten voor de problemen van andere armen. De bijdrage die het AVA zo levert tot de verdere verspreiding van de overtuiging dat de armsten de eerste partners zijn in de strijd tegen de armoede, is voor ATD namelijk zeer belangrijk. ATD vreest echter dat dit initiatief éénmalig zou blijven. In de loop van de redactie worden verschillende initiatieven georganiseerd die het belang van de methodiek benadrukken. In augustus 1993 schrijft de organisatie een tekst met methodologische reflecties en in december van dat jaar organiseert het Koning Boudewijnstichting een colloquium in Charleroi om de gebruikte methode uit te leggen. Tenslotte wordt de methode in januari 1994 nog eens voorgesteld op het colloquium van de interuniversitaire onderzoeksgroep over de armoede (GIREP) aan de universiteit van Louvain-la-Neuve: "Les plus pauvres doivent-ils être associés aux recherches qui les concerne?"[402].

Door dit partnerschap is het rapport geen neerslag van het onderzoek van specialisten, maar een tekst opgesteld met de hulp van de armen zelf. Het AVA is naast een verslag "ook en vooral de weerspiegeling van een mobilisatie- en dialoogproces dat op gang is gekomen tussen mensen die armoede dag aan dag als een realiteit ervaren en burgers die omwille van hun (beroeps)positie met armoede en uitsluiting te maken hebben"[403]. In het AVA wordt er daarom gesproken over een actieonderzoek. Volgens Pierre Martin Neirinckx, de coördinator van het AVA, ligt het accent van het AVA vooral op de participatie, de dialoog en de mobilisering van de actoren die bij de problematiek betrokken zijn, en minder op de onderzoeksresultaten[404].

Voor de voorbereiding van het AVA mobiliseert ATD, zoals de andere belangenorganisaties van de armsten, al haar leden: de mensen van de cellen van de volksuniversiteit, de medestanders en de permanente werkers. De artsen van het Gezondheidshuis van ATD werken mee aan het hoofdstuk gezondheid van het AVA. In deze eerste fase (1992-’93) worden de bijdragen van de armsten verzameld. De verschillende verenigingen bezitten zelf reeds getuigenissen, en daarnaast worden getuigenissen genoteerd voor het AVA. Vanuit de volksuniversiteit worden de armen die geïnteresseerd zijn, gegroepeerd rond verschillende thema's: gezin, onderwijs, arbeid en cultuur. De thema’s zijn beperkt, omdat ATD niet de middelen heeft om aan elk onderwerp van het AVA mee te werken. Ook de getuigenissen van geïsoleerde mensen worden op fiches verzameld. In de vakantie van 1993 redigeren de vrijwilligers van ATD de getuigenissen voor de coördinatie van het verslag, en stellen ze een kroniek op over de deelname van de armen[405].

In het najaar van 1993 begint de tweede fase, namelijk de dialoog tussen de verschillende acteurs: de armsten, de hulpverleners, de mensen van het OCMW, de rechters. ATD meldt dat deze dialoog niet altijd even vlot verloopt. Er wordt aan een snel tempo gewerkt en de armen hebben moeite om tijdens deze discussies hun eigen mening te formuleren. De tegengestelde ideeën en verschillende ervaringen van de deelnemers brengen dan weer eigen problemen mee. De klachten van de armsten betreffende de kinderplaatsing zorgen bijvoorbeeld voor stevige discussies tussen armen en rechters en sociale assistenten. Tenslotte hebben de armsten het moeilijk om de manier van werken en denken van de anderen te volgen[406].

Op 17 oktober 1994, de werelddag van het verzet tegen de extreme armoede, wordt een forum georganiseerd. De krachtlijnen die uit de diverse werkgroepen naar voren zijn gekomen, geven aanleiding tot een eerste ruimer debat in aanwezigheid van de minister van Maatschappelijke Integratie. Het geladen karakter van het AVA komt ook hier aan de oppervlakte: verschillende daklozen zorgen er voor een incident door de sprekers te onderbreken[407].

De partnerorganisaties willen tenslotte de ontwerpteksten nalezen met hun mensen om zo te waarborgen, dat ook de eindversie van het AVA de stem van de mensen van de Vierde Wereld eerbiedigt. Op vijf januari 1995 wordt het Verslag overhandigd aan zijn opdrachtgever, de minister van Maatschappelijk Integratie Santkin, en op acht februari wordt het aan de pers voorgesteld[408].

 

f) Het Algemeen Verslag over de Armoede

 

Het Algemeen Verslag over de Armoede is in vier thematische hoofdstukken verdeeld. De verenigingen uit de stuurgroep benadrukken evenwel het gevaar dat deze (noodzakelijke) opdeling tot een herleiding van het armoedeprobleem tot deze domeinen aanleiding zou geven. In het eerste hoofdstuk komen gezin, welzijn en gezondheid aan bod. Het tweede hoofdstuk behandelt de thema's arbeid en sociale bescherming. Het wonen en de leefomgeving zijn de onderwerpen van het derde hoofdstuk, en in het vierde hoofdstuk komen tenslotte kennis, cultuur en onderwijs aan bod. In totaal worden ongeveer 300 voorstellen geformuleerd. Toch is het AVA vooral een politiek document. De voorstellen voor verandering zijn één zaak, maar het belang van het AVA ligt elders: de inspanning van de politici om opnieuw voeling te krijgen met de echte problemen van de armen[409].

In de meer dan 300 voorstellen in het AVA komen steeds vier krachtlijnen voor. In de eerste plaats is de armoede een ontkenning van het burgerschap, en deze ontkenning kan op den duur een bedreiging voor de democratie zelf zijn. Het Verslag kan als een eerste stap gezien worden in de erkenning van de armsten als volwaardige burgers. Ze hebben er namelijk het woord genomen en er een dialoog aangegaan met de andere burgers uit de samenleving. Het AVA wenst dan ook deze dialoog gestructureerd verder te zetten. Daarnaast is de armoede een schending van de mensenrechten. De armen zijn beperkt in het uitoefenen van hun economische en sociale rechten. Door dit onderscheid wordt de solidariteit onder alle burgers ondergraven. Om dit te verbeteren moeten evenwel geen uitzonderingsmaatregelen getroffen worden, maar moeten de bestaande rechten ook gewoon voor de armsten gelden. In een derde krachtlijn benadrukken de auteurs van het AVA de noodzaak tot reglementering, want de armoede is geen ondergeschikt probleem. Zo kan er aan een nieuw en geïntegreerd stelsel van menswaardige sociale voorzieningen gedacht worden. Tenslotte is het contact van de burgers met de instellingen belangrijk, want op die manier worden de sociale banden gesmeed die de armen ontberen. De relatie van de armen met de voor hen belangrijke instellingen moet daarom verbeterd worden[410].

Het AVA moet bijdragen tot de uitwerking van globale strategieën tegen armoede en bestaansonzekerheid, de aanzet geven tot een dynamische sociale dialoog, de overheid aanzetten om op de verschillende niveaus overlegorganen op te richten en tenslotte steun bieden aan de initiatieven van de burgers. Naast de geformuleerde voorstellen en de erkenning van de rechten van de armen, willen de auteurs van het AVA dus dat de nieuwe werkwijze, die de arme mensen en hun organisaties als volwaardige partners betrekken, wordt bestendigd in een eigen beleidsinstrument[411].

 

Voor ATD zijn de drie sleutelvoorstellen in het AVA: de organisatie van een permanent en gestructureerd overleg waar het partnerschap verder kan worden uitgebouwd en waar de representatieve verenigingen van de Vierde Wereld elkaar ontmoeten; ten tweede een samenhangend beleid dat de overheid vanuit de armsten moet uitwerken en waarin geen genoegen mag worden genomen met losse maatregelen; en ten derde, een permanente evaluatie die moet onderzoeken of de genomen maatregelen aan de fundamentele rechten van de mens voldoen[412].

Naast andere groepen heeft ATD een duidelijk invloed uitgeoefend op het AVA. In het gedachtegoed van ATD wordt armoede al vanaf 1968 als een schending van de mensenrechten gedefinieerd, in haar acties heeft ATD steeds een globale aanpak gehanteerd en tenslotte is ook het partnerschap een element binnen het denken van ATD[413]. De invloed is echter niet enkel indirect merkbaar, het AVA en het politieke document van ATD van 1993 stemmen in grote lijnen overeen: het belang van partnerschap, de strijd voor de mensenrechten en het belang van een globale strijd in het armoedebeleid. Het recht op cultuur dat ATD als eerste prioriteit stelt, wordt opgenomen in het AVA. Deze dimensie, waarvan ATD al lang het belang onderstreept, is voor het AVA gloednieuw: "Cultuur is niet evident in het armoededebat"[414]. Tenslotte vindt de klemtoon van de gezinsbeweging ATD op het recht tot een gezin te behoren, een duidelijke echo in het AVA waar de plaatsing van kinderen en de verlatenverklaring aan de kaak wordt gesteld.

 

g) De opvolging van het AVA

 

In maart 1995 stellen de partnerverenigingen van het AVA een memorandum op, naar aanleiding van de verkiezingen van mei 1995, dat verstuurd wordt naar alle politieke partijen en hun kandidaten. Het is in feite een oproep tot engagement. De partnerverenigingen vragen hun of ze het verzet tegen de grote armoede als een prioriteit beschouwen en zo ja, of ze dan hun politieke wil zouden tonen door de toepassing van het AVA op te nemen in hun verkiezingsprogramma en door hun steun te geven aan de opname ervan in het regeerakkoord. In het memorandum drukken de partnerverenigingen de hoop uit dat er een permanent dialoogstructuur met de armste burgers wordt opgezet, dat de sociale zekerheid wordt uitgebreid en versterkt en dat de grote voorstellen van het AVA worden opgenomen in de partijprogramma's en geconcretiseerd in een globaal beleid[415].

Op 22 maart 1995 organiseert de minister van Maatschappelijk Integratie Santkin de eerste Interministeriële Conferentie onder voorzitterschap van eerste minister Dehaene. De conferentie onderzoekt hoe de opvolging van het AVA concreet gestalte kan krijgen. De auteurs van het AVA stellen deze samenwerkingsvorm tussen de verschillende ministeries voorop, omdat ze een globale en coherente behandeling mogelijk maakt. De tweede Interministeriële Conferentie van 30 november 1995 houdt al minder rekening met de voorstellen uit het AVA; de partners worden niet betrokken bij de voorbereiding en de negen getroffen maatregelen zijn niet in overeenstemming zijn met de geest van het Verslag. Op het politieke vlak lijkt het dus moeilijk om een globaal beleid te voeren. Eerste minister Dehaene beschouwt het AVA als de globale aanpak, als de referentie voor een stapsgewijs te realiseren beleid. Het initiatief van de Interministeriële Conferentie werkt als dusdanig behoorlijk, maar het globale beleid dat het AVA ermee voor ogen heeft, wordt nog niet gerealiseerd. De radicale, grondige aanpak ontbreekt, maar een aantal maatregelen worden wel op de verschillende niveaus uitgevoerd[416].

 

Vanaf september 1995 verzamelen de partnerverenigingen van het AVA zich in de Cel Armoede van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Deze armoedecel heeft als doelstelling, de prioriteiten en de concrete voorstellen met de armsten en met de betrokken kabinetten te bespreken vooraleer de Interministeriële Conferentie zelf plaatsvindt[417].

Naar aanleiding van de ministerraad van 30 april 1997, gewijd aan het thema 'Armoede', stelt de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie een ontwerp van samenwerkingsakkoord op. De opvolging van het AVA wordt bestendigd in de oprichting van een permanent Steunpunt, een tweejaarlijks verslag over de armoede, en de voortzetting van de Interministeriële Conferentie. Dit samenwerkingsakkoord wordt op 19 februari 1998 ondertekend door de Federale overheid en alle Gewesten en Gemeenschappen. Het "Steunpunt tot de bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting" wordt ondergebracht bij het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding en Dr. Ides Nicaise, ATD-medestander van het eerste uur en projectleider “onderwijs en arbeidsmarkt” aan het Hoger Instituut van de Arbeid (KU Leuven), wordt er tot voorzitter verkozen. Het steunpunt vertegenwoordigt de verenigingen van de stuurgroep van het AVA en groeit uit tot een geheel van 15 tot 16 grotere en kleinere organisaties vandaag. Het doel bestaat erin de dialoog tussen de verenigingen te onderhouden en een beleid uit te stippelen met alle betrokken partijen: het OCMW, de sociale partners, de gezinsorganisaties, de regering en het parlement. Deze contacten moeten echter nog systematisch worden uitgewerkt. Daarnaast heeft het Steunpunt de opdracht om (in samenwerking met anderen), verschillende dossiers inhoudelijk te bestuderen en uit te werken. Tenslotte krijgt het Steunpunt de taak om het tweejaarlijks armoedeverslag op te stellen. In dit verslag wordt de evolutie van de armoede en maatschappelijke uitsluiting in kaart gebracht aan de hand van verschillende armoede-indicatoren. Het wordt vervolgens besproken in alle parlementen, in de Nationale Arbeidsraad, in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven[418].

 

Ook ATD maakt werk van de opvolging van het AVA. Sinds 1993 bestaat er, op initiatief van de beweging, een interparlementaire werkgroep Vierde Wereld. Parlementsleden van alle partijen ontmoeten er elkaar op vrijwillige basis. Het is een informele groep waar parlementsleden informatie uitwisselen en hun engagement in de strijd tegen de armoede vorm kan geven. Daarnaast zet het Politiek Bureau zijn activiteiten verder, waarbij het de prioriteiten van de beweging omzet in politieke en openbare acties. Het brengt de permanente werkers en medestanders samen die verantwoordelijkheid dragen als afgevaardigden van de Beweging in organisaties op federaal, communautair en regionaal niveau en op andere plaatsen van politiek overleg. De groep bespreekt teksten en artikels of nodigt een spreker uit en onderzoekt de problemen die zich op federaal en regionaal niveau voordoen[419]. Tenslotte ontwikkelt ATD het idee van netwerken, studie- en werkgroepen, een rechtstreeks gevolg van het Armoedeverslag. Medestanders en militanten onderhouden er de dialoog met mensen uit de beroepswereld, die ook binnen ATD op gang is gekomen, om op die manier "de toegang tot de fundamentele rechten voor iedereen een feit te maken". In 1997-1998 verenigen ze zich samen rond de thema's: onderwijs, gezin-plaatsing, gezondheid, arbeid en sociale zekerheid. Ides Nicaise werkt mee in de werkgroep “arbeid en sociale zekerheid”, die in 1995 een colloquium organiseert waaraan ook de vakbonden meewerken. In 1998 verschijnt van de werkgroep de publicatie Uit de opgelegde inactiviteit geraken[420].

 

h) De houding van ATD tot andere sociale organisaties[421]

 

Van bij haar ontstaan heeft ATD contact met andere hulpverlenende organisaties. Bij zijn aankomst in het kamp van Noisy-le-Grand neemt Joseph Wresinski afstand van de reeds bestaande initiatieven. Volgens hem doen ze niets anders dan de gezinnen elke dag meer verpauperen en vernederen. Daardoor besluit hij om samen met de kampbewoners een vereniging op te richten, die aan de basis zal liggen van ATD[422]. Ook ATD organiseert activiteiten, aangezien de gezinnen dat verwachten. De opdracht van ATD is echter ruimer, de vrijwilligers “moeten tegelijkertijd protesteren tegen de schending van de mensenrechten, ze zelf herstellen, en andere mensen ertoe brengen om ze de armsten toe te kennen”[423]. De relatie van ATD met andere organisaties ligt dus op zijn minst moeilijk. ATD verzet zich tegen het "eenrichtingshulpverkeer", maar voelt zich door de weerloosheid van de arme families verplicht om eigen acties te ondernemen.

 

In België is er een verschil tussen Wallonië en Vlaanderen. Daar waar ATD in Wallonië weinig medespelers heeft, bestaan er in Vlaanderen al verschillende initiatieven wanneer ATD gesticht wordt. De Vlaamse afdeling van ATD wil geen concurrentie vormen voor de bestaande organisaties, maar juist een goede samenwerking met hen opbouwen. ATD Vlaanderen onderhoudt zodoende goede relaties met Welzijnszorg, ook al onderscheiden ze zich van elkaar. Daarnaast heeft ATD van in het begin goede contacten met verschillende buurtwerkers, die zich specifiek voor het lot van de armsten inzetten, zoals het Centrum Kauwenberg. Deze buurtwerkers nemen in de jaren zeventig een aparte plaats binnen het buurtwerk in en gaan steeds meer projectmatig werken, een methode die tegenover het persoonlijke werk van de traditionele buurtwerkers staat. Het goede contact van ATD met deze "Vierde Wereldcentra", impliceert tegelijk een slechter contact met andere buurtwerkers. ATD vindt dat de andere buurtwerken een afroming kennen: indien de vrijwilligers zich namelijk niet specifiek tot de armsten richten, vallen de arme buurtbewoners buiten de werking en gaan de buurtwerkers enkel met de sterkeren verder. Dit in tegenstelling tot ATD, die steeds en overal de armsten wil bereiken[424].

Ten opzichte van de organisaties die zich uitsluitend met hulpverlening bezighouden, blijft de houding van ATD afstandelijk. Voorbeeld daarvan zijn de voedselbanken en de “Resto du coeur”, die voedsel bezorgen aan de armen, als ook “Poverello”, een organisatie die Jan Vermeire en enkele vrijwilligers in 1978 oprichten als een dagonthaal en die vanaf 1983 ook een nachtonthaal voor daklozen verzorgt. Deze afstandelijke houding wordt evenwel genuanceerd. ATD erkent dat hulpverlening in sommige situaties noodzakelijk is. Bovendien is het opvallend dat het aantal initiatieven van deze aard toeneemt in de crisisjaren tachtig[425]. Op het moment dat de mensen honger hebben en dakloos zijn, kunnen ze moeilijk aan structurele oplossingen meewerken en in een groepswerking stappen, zoals de celwerking van de volksuniversiteit. ATD kan dus maar gedeeltelijk werken zonder deze eerstelijnshulp[426]. De permanente werkers zullen zich echter nooit hulpverleners noemen. Daar waar de hulpverlening steeds op individuele mensen en directe noden gericht is, wil ATD actief werken aan een samenleving zonder armoede, zodat de hulpverlening niet meer nodig is[427].

Voor de realisatie van haar politieke opdracht zoekt ATD toenadering tot andere organisaties die zich met het armoedeprobleem bezighouden. Alleen ATD wordt gevraagd voor de opstelling van het AVA, maar de vrijwilligers van ATD willen ook andere bewegingen, waar armen het woord wordt gegeven, bij deze activiteit betrekken. Verenigingen die enkel aan dienstverlening doen, worden niet uitgenodigd voor de stuurgroep. Op dat moment is het doel van ATD, volgens Herman van Breen, niet om haar identiteit te bevestigen, maar wel om een gezamenlijk denken met deze organisaties op te bouwen. ATD kan zich deze houding veroorloven, want ze heeft haar eigen identiteit reeds gevonden. In tegenstelling tot de voorgestelde opname van ATD in de koepel van de Vereniging voor Instellingen van Welzijnszorg in de jaren tachtig, kan ATD nu als gelijke partner op de voorgrond treden[428].

De zes organisaties die tijdens de voorbereidingen van het AVA maandelijks bijeenkomen, blijven elkaar op voorstel van de regering nadien ontmoeten in de Armoedecel van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding. De samenwerking verloopt volgens Bert Luyts, die sinds enkele jaren de opvolging van het AVA en van het samenwerkingsakkoord op zich neemt, in het begin nogal gespannen. Het is een periode waarin de verschillende organisaties de eigen werkwijze als de beste beschouwen en elkaar bekritiseren. De groepen moeten nog hun plaats in het nieuwe samenwerkingsverband zoeken. Eind 1996 wordt een tekst opgesteld die een samenvatting geeft van de argumenten voor, en de vormen van samenwerking. Zo groeit er een gemeenschappelijke grond voor de samenwerking. Door de uitbreiding van het aantal organisaties in 1998, komen de verenigingen echter terug in een fase terecht, waarin ze hun plaats moeten vinden en het samenwerkingsverband in vraag stellen[429].

 

Ook al heeft ATD een uitgesproken mening over de buurtwerken, de hulporganisaties en andere initiatieven binnen het sociale landschap, toch onderhoudt de beweging een (goede) relatie met hen. ATD realiseert zich dat ze haar totaalproject enkel kan verwezenlijken in samenwerking met de anderen. Of dat nu gaat om organisaties die eerstelijnshulp verlenen, structurele oplossingen zoeken of politieke doelstellingen nastreven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[345] NICAISE, Waar zijn, 1987, 2.

[346] DE VOS VAN STEENWIJK, "Het historisch misverstand", 1977, 21-22.

[347] DE VOS VAN STEENWIJK, "Het historisch misverstand", 1977, 19-20; RABIER, Leurder, 1982, 21; WRESINSKI, De armen, 1984, 69 en 106.

[348] DE VOS VAN STEENWIJK, "Het historisch misverstand", 1977, 16.

[349] RABIER, Leurder, 1982, 102-103; WRESINSKI, De armen, 1984, 105-107.

[350] DE VOS VAN STEENWIJK, "Het historisch misverstand", 1977, 18; NICAISE, Waar zijn, 1987, 37; WRESINSKI, De armen, 1984, 107.

[351] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 131.

[352] DE VOS VAN STEENWIJK, "Het historisch misverstand", 1977, 22; WRESINSKI, De armen, 1984, 183-184.

[353] Rapport Moral (RM) 1973, p.20-21; RM 1974, p.10-11; RM 1975, p.4 en 15-18.

[354] Jaarverslag (JV) 1990, p.12-14; RM 1997, p.30-33; JV 1998, p.71-73.

[355] JV 1990, p.1-5 en 13-14; RM 1993, p23-25.

[356] NICAISE, Waar zijn, 1987, 39-40 en 44-45.

[357] RABIER, Leurder, 1982, 13-15.

[358] De lijst van publicaties van ATD is lang, we kunnen hier verwijzen naar: DE LA GORCE, L’espoir, 1992 en Un peuple, 1995; DE KERCHOVE, Les gueux, 1992; WRESINSKI, De armen, 1984.

[359] NICAISE, Waar zijn, 1987, 42-43.

[360] DE KERCHOVE, Les gueux, 1992, 3.

[361] Id, 41.

[362] RABIER, Leurder, 1982, 103.

[363] Id, 51.

[364] Zie bijlagen, p.171.

[365] Zie hiervoor "de relatie van ATD met de universiteit", p.135-137.

[366] LEMÉNOREL en MAREC, “Les plus pauvres”, 1991, 54-55; interview met Ides Nicaise, 20 november 2000.

[367] LIS, C en SOLY, H. Armoede en kapitalisme in pré-industrieel Europa, Antwerpen, 1980; LIS, C. SOLY, H. en VAN DAMME, D. Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa 1450-1914. Leuven, 1985.

Volgens ATD heeft de geschiedwetenschap weinig aandacht voor de armen. Hoewel deze vaststelling in strikte zin mogelijk juist is, hebben de naoorlogse historici aandacht getoond voor de sociale problematiek. Zo zijn er na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelingen in de historiografie zichtbaar, waarbij een sociaal uitgangspunt wordt gebezigd. Tot 1970 overheerst een tendens van 'verwetenschappelijking' in de geschiedschrijving, die de historici proberen te bereiken via interdisciplinaire samenwerking. In Engeland wordt in 1952 het tijdschrift Past and Present opgericht dat gedragen wordt door historici met marxistische en radicaal-liberale signatuur zoals E. P. Thompson en Eric Hobsbawm. Hun onderzoek richt zich op de geschiedenis van sociale groepen en het dagelijks leven van de gewone man. Met de derde generatie van de Annales-school groeit vanaf 1970 de aandacht voor de geschiedenis van de volkscultuur en het traag evoluerende collectieve bewustzijn en verschuift het accent naar het microniveau. De concrete mensen blijven daarbij echter grotendeels buiten beeld. Tussen 1968-1974 kiezen vervolgens een toenemend aantal historici voor een "geëngageerde geschiedschrijving" met onder andere de New Left History in Amerika. Na 1974 verdwijnt echter het engagement en versterkt de aandacht voor theoretische geschiedenis. De sociale geschiedschrijving moet plaats ruimen voor cultuurgeschiedenis. Met deze verschuiving ontstaat vandaag het gevaar dat de sociale klasse als verklarende factor verdwijnt en dat de maatschappelijke achtergrond niet meer onderzocht wordt. (VOS, "De maatschappelijke roeping", 218-247.)

[368] NICAISE, Waar zijn, 1987, 2-15, 50-51 en 56.

[369] RÉMOND, “Préface”, 1991, 17-19.

[370] Le croisement des savoirs. Quand le Quart Monde et l’Université pensent ensemble. Groupe de recherche Quart Monde-Université. Parijs, 1999; RM 1995, p.25; JV 1998, p.30-32.

[371] Bijlage op het Belgisch Staatsblad van 2 september 1971, nr.6295.

[372] Het begrip "verenigingen waar arme burgers het woord voeren" wordt gemeenzaam gebruikt tijdens de werkzaamheden van het AVA. De naam wordt gekozen over de verschillende benaderingswijzen van de organisaties heen. (NEIRINCKX, "Het Algemeen", 194.)

[373] Gesprek met Jan Vranken op 12 juni 2001; voor de ontwikkelingen in de sociale wetenschappen: cfr supra, p.7-11; voor de ontwikkeling in het buurtwerk: cfr supra, p.39-40.)

[374] VAN DEN BUSSCHE, e.a. "Welzijnszorg", 22-32; Interview met Luc Valgaeren en Maria de Korte, 25 november 2000.

[375] Interview met Herman Van Breen, 17 januari 2001.

[376] Welzijnszorg staat in het eerste jaar weigerachtig ten opzichte van geldinzamelingen. Wanneer ze in 1969 een eerste actie organiseert, radicaliseert Broederlijk Delen (°1961) in haar eigen actie: om de Derde Wereld te helpen legt Broederlijk Delen de nadruk op een mentaliteitswijziging en een structurele aanpak van de Westerse landen. Welzijnzorg wordt door deze verandering van Broederlijk Delen beïnvloed. Ze wil geen bedelactie zijn en verzamelt dan ook geen geld. Tijdens haar tweede actie in 1970 verandert dit en doet ze wel aan fondsenwerving, maar het geld wordt enkel gebruikt om campagnes te financieren. (BAERT, Welzijnszorg, 74 en 78.)

[377] Om de sociale dienstverlening beter bij de actiecampagnes van Welzijnszorg te betrekken, wordt in 1970 de Konfederatie van instellingen voor sociale dienstverlening (KISD) opgericht. Ze stelt de volgende doelstellingen: sensibiliseren van de bevolking, overleg van het personeel van de aangesloten leden, coördinatie van de aangesloten initiatieven, promotie van nieuwe initiatieven en vertegenwoordiging bij officiële instanties. In augustus 1973 is de federatie Buurtwerk onder andere lid van de koepelvereniging. In 1974 verandert feitelijk van naam en wordt het VIW. Maar pas in 1997 zal de officiële stichtingsvergadering van het VIW als VZW plaats hebben. (BAERT, Welzijnszorg, 74; GEERTS, "22 jaar", 41.)

[378] JV 1981, p.28-29; Vierde Wereldblad (VWB), 32(1983), p.2.

[379] Interview met Luc Valgaeren en Maria de Korte, 25 november 2000.

[380] Gesprek met Jan Vranken op 12 juni 2001; LAMPAERT, Voorstellen, 7-11, 31.

[381] Jan Vranken meldt dat het verslag wordt opgedragen aan en niet uitgegeven door de Koning Boudewijnstichting omdat de voorstellen te radicaal worden bevonden. Ook de Koning Boudewijnstichting benadrukt in het voorwoord zelf dat het verslag aan de Stichting. Het wordt haar voorgelegd en niet elk lid van de Raad van de Stichting onderschrijft noodzakelijkerwijze alle besluiten van het verslag. (Gesprek met Jan Vranken op 12 juni 2001; LAMPAERT, Voorstellen, 11.)

[382] LAMPAERT, Voorstellen, 16-27.

[383] LAMPAERT, Voorstellen, 15.

[384] RM 1975, p.25; JV 1990, p.10-12; VWB, 4(1979), p.2-4; VWB, 65(1988), p.2.

[385] RM 1972, p.3-7; RM 1975, p.20; RM 1979, p.14-15 en 20-21; RM 1982, p.8.

[386] Grote Armoede, 1989, 5.

[387] JV 1987, p.5.

[388] JV 1987, p.6.

[389] VWB, 66(1989), p.8-10. (We merken hier op dat meerdere ideeën uit het "Wresinski-rapport" overeenstemmen met de principes uit het verslag aan de Koning Boudewijnstichting. Hieruit blijkt dat ideeën zoals een geïntegreerd beleid en partnerschap met de armen niet louter van ATD komen, maar dat ook in de rest van de samenleving een zelfde gevoeligheid leeft. Toch is er ook een rechtstreeks band die de parallellen kunnen verklaren. In 1975 start de Europese Gemeenschap met haar eerste programma ter bestrijding van de armoede, waaraan ATD deelneemt met een vijftal projecten. Alwin de Vos van Steenwijk heeft een belangrijke stem binnen dit eerste programma en ook Jan Vranken is er bij betrokken. Volgens ons heeft ATD-Vlaanderen geen nieuw denken rond armoede in Vlaanderen aangebracht, maar zou de internationale beweging ATD wel invloed hebben kunnen uitoefenen. (Gesprek met Jan Vranken op 21 juni 2001; VAN BREMPT, Het Europees Armoedebeleid, 39.)

[390] RM 1991, p.13.

[391] JV 1985, p.16-19; JV 1988, p.8-12.

[392] Grote Armoede, 1989, 14.

[393] VWB, 70(1990), p.3; VWB, 71(1990), p.1-2.

[394] VWB, 71(1990), p.3-4; RM 1991, p.13-14; RM 1992, p.1.

[395] RM 1991, p.15; RM 1992, p.1; Algemeen Verslag over de Armoede (AVA), 1994, p.1.

[396] Cfr, supra, p.116-120; Het “Belgisch Netwerk Armoedebestrijding” is een koepel waarin organisaties die armoede bestrijden, samenkomen. VZW “De Cirkel” in Berchem is een actie-onderzoek naar enerzijds de reële hulpvragen van generatie-kansarmen en anderzijds naar aangepaste hulpverleningsmodellen. De hulpverleners werken er samen met ervaringsdeskundigen. Dit zijn mensen die op de één of andere manier in de kansarmoede gezeten hebben of er nog in zitten. De werking bestaat uit onderzoek, begeleiding en beleidsbeïnvloeding. Vandaag heet dit project “De Link”. De organisatie “Lutte Solidarité Travail” in Luik is een buurtwerk zoals Centrum Kauwenberg. (LUYSSAERT, «De letter Y», 30-35.)

[397] RM, 1993, p.19; AVA, 1994, p.1 en 7.

[398] RM 1992, p.2; RM 1993, p.55-56.

[399] JV 1998, p.41; Cfr. supra, p.104-105.

[400] Beleid voeren, 1993, 2-27; VWB, 82 (1993), p.3-5.

[401] Het 'partnerschap' is niet geheel nieuw. Naast ATD zijn ook andere groepen zich bewust van de nood aan participatie van de armen zelf. In het verslag aan de Koning Boudewijnstichting (1983) wordt de participatie van de armen aan het maatschappelijke gebeuren reeds benadrukt en in het eerste en tweede Europese armoedeverslag is een van het criteria, waaraan de projecten moeten voldoen: 'participatie' en 'deelneming'. In het derde programma ('89-'94) wordt het partnership als beginsel opgenomen, hier gaat het evenwel om de samenwerking tussen de verschillende instanties. Het beginsel participation staat veeleer voor de betrokkenheid van de allerarmsten. Het verschil tussen ATD en andere groepen zit juist in de radicaliteit waarmee het idee wordt verwoord. (LAMPAERT, Voorstellen, 15; VAN BREMPT, Het Europees armoedebeleid, 41-46.)

[402] RM 1993, p.21-22; JV 1998, p.4.

[403] AVA, 1994, p.5.

[404] AVA, 1994, p.5 en 10; NEIRINCKX, "Het algemeen", 192.

[405] RM 1993, p.19-20; interview met Marcella Gils, 2 november 2000.

[406] RM 1993, p.20-21; AVA, 1994, p.6-8 en 20-23; interview met Marcella Gils, 2 november 2000.

[407] AVA, 1994, p.8; NICAISE, "Algemeen", 334-335.

[408] AVA, 1994, p.9; NEIRINCKX, "Het Algemeen", 184-185; NICAISE, "Algemeen", 1995, 335 en 339.

[409] AVA, 1994, p.5; NICAISE, "Algemeen", 1995, 331.

[410] NEIRINCKX, "Armoede", 6-8; AVA, 1994, p.401-413.

[411] AVA, 1994, p.416-420.

[412] VWB, 106(1997), p.6-7.

[413] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000.

[414] AVA, 1994, p.295.

[415] VWB, 93(1995), p.5-6; RM 1995, p.49.

[416] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; NEIRINCKX, "Het algemeen", 187; RM 1995, p.50; VWB, 106(1997), p.6-7.

[417] RM 1995, p.50; Legislatuurrapport, p.15-16.

[418] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; Legislatuurrapport, p.17-18.

[419] RM 1995, p.50; RM 1998, p.59.

[420] RM 1997, p.36-39; JV 1998, p.62-65; Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000.

[421] We verwijzen voor meer informatie naar de vorige hoofdstukken waar de relatie met hulporganisaties, de buurtwerken, Welzijnszorg al behandeld is. Hier wordt enkel de evolutie in de houding van ATD tegenover deze organisaties behandeld. (Cfr supra, p.24-25, 116-126 en 138-140.)

[422] WRESINSKI, De armen, 1984, 151-152.

[423] WRESINSKI, De armen, 1984, 178.

[424] Interview met Marianne De Laat, 9 november; interview met Herman Van Breen, 13 november 2000.

[425] Gesprek met Dominique Leporc, 26 oktober 2000.

[426] Interview met Lieve Polfliet, 8 november 200.

[427] Interview met Marianne De Laat, 9 november 2000.

[428] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[429] Interview met Bert Luyts, 23 november 2000.