Er waart een spook door Afrika. De perceptie van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd in De Rode Vaan. (Leen Vervaeke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

1. Perceptie, een modewoord van alle tijden

 

Perceptie is een modewoord.  Perceptie is "in".  Sinds kort hebben de media het concept van de perceptie ontdekt, en nu worden we er dagelijks mee om de oren geslagen in kranten, op de radio of televisie en laten politici het woord te pas en te onpas vallen.   "Niet het aantal wissels is belangrijk, wel het resultaat.  Niet de perceptie, wel de realiteit", zei Vlaams minister-president Bart Somers (VLD) over zijn wankele regeringsploeg.[1]  "In de regering heerst het Club Med-gevoel.  Iedere dag een nieuw verhaaltje, initiatiefje, debatje.  Dat is de stijl: laten we optimistisch blijven, een perceptie creëren", fulmineerde Stefaan De Clerck (CD&V)[2].  De boodschap die de media en politici willen verspreiden, als ze het over perceptie hebben, is dat de realiteit meer en meer ondergeschikt wordt gemaakt aan de voorstelling van de realiteit, de inhoud ondergeschikt aan de vorm.

 

"Saddam Hoesseins militaire planning maakt het mogelijk dat massavernietigingswapens binnen de 45 minuten kunnen worden ingezet," klonk de oorlogsreden in een Brits rapport dat aan de pers werd doorgespeeld.   In een niet onbesproken reportage toonde de BBC aan dat die bewering door het kabinet van premier Tony Blair werd aangedikt "om de bewijslast sexier te maken", om de perceptie van de toestand in Irak te beïnvloeden opdat de Britse bevolking een oorlog wenselijk zou achten.[3]  Politici zijn zich al altijd bewust geweest van het belang van perceptie en proberen de manier waarop zij zelf, hun handelingen en hun tegenstanders gepercipieerd worden te manipuleren.  Nieuw is dat zij nu aan het electoraat trachten duidelijk te maken dat de verhaaltjes van hun tegenpartij slechts perceptie, slechts een feestelijke verpakking voor een minder rooskleurige inhoud zijn.  Politieke verslaggevers wijzen hun lezers, kijkers en luisteraars meer en meer op het bedrieglijke van de perceptie en proberen te tonen hoe zij alle ballonnetjes, ook al zo'n trendy uitdrukking, kunnen doorprikken.  Perceptie slaat in deze context op meer dan het neutrale "resultaat van het waarnemen".[4]  Het gaat om een minder onschuldige, meer manipulatieve voorstelling van de werkelijkheid, waarbij vorm belangrijker wordt dan inhoud.  Het gaat om het verbergen en opsmukken van feiten, waardoor de werkelijkheid er anders, beter uitziet, waardoor de tekortkomingen verdoezeld en de pluspunten extra in de verf gezet worden.

 

Daar elk modeverschijnsel een kort leven beschoren is, zal ook het overmatig gebruik van het woord "perceptie" vroeg of laat uitdoven.  Zoals elke mode daarenboven slechts een herhaling is van een vroegere trend, draagt dit spelen met de perceptie niets nieuws in zich.  In de loop van de geschiedenis is de werkelijkheid veelvuldig verdraaid om bepaalde belangen te dienen.  Om bepaalde gebeurtenissen te rechtvaardigen of te verketteren, werd de perceptie ingeschakeld.  Van moedwillig verspreide geruchten tijdens de Eerste Wereldoorlog over de afgehakte handen van Belgische kinderen om de Amerikaanse voedselhulp aan te zwengelen, over Hitlers geënsceneerde inval van "Poolse" soldaten als excuus om Polen binnen te vallen, tot de fictieve getorpedeerde Amerikaanse boot in de baai van Tonkin om Noord-Vietnam bij de Vietnamoorlog te betrekken… Het besef dat perceptie meer effect kan hebben dan de realiteit is van alle tijden, het beïnvloeden van die perceptie eveneens.

 

De mythe van de communistische Lumumba past ook in het rijtje van gemanipuleerde percepties.  Toen Patrice Lumumba na de onafhankelijkheid van Kongo op 30 juni 1960 al te enthousiast de nationalistische en antikolonialistische kaart trok, was dit allesbehalve naar de wens van de Belgen, die gehoopt hadden een neokolonialistisch graantje te kunnen meepikken via de trusts in hun ex-kolonie. Vrij vlug kwam Lumumba op verschillende fronten onder druk te staan: de muiterij van de Force Publique, de secessie van Katanga en Kasaï, de inmenging van de Belgische troepen.  Aangezien hij weinig slagvaardige hulp ondervond van de Verenigde Naties wendde hij zich tot het andere machtsblok.  Zelf legde Lumumba deze stap uit als een neutrale daad: hij nam alle onvoorwaardelijke hulp aan, ongeacht de ideologie, dus ook van de USSR.  De Belgische politici buitten deze toenadering van Lumumba tot de USSR echter uit.  Het beeld van Lumumba als de verpersoonlijking van het communistische gevaar, als de geheim agent van het Kremlin werd door de Belgische pers en politici gretig gecultiveerd.  Op die manier bracht men de Kongolese premier bij de publieke opinie in diskrediet en verkreeg men meer speelruimte in Kongo.

 

Dat Jan modaal uit het België van de jaren 1950 en 1960 een communistische hand zag in de Kongolese gebeurtenissen, dat de Belgische politici en bedrijfsleiders de stereotypering van Lumumba gebruikten als excuus voor hun neokoloniale aspiraties, en dat de Amerikaanse machthebbers en de Verenigde Naties mee schuld hadden aan de voorstelling van Lumumba als aanhanger van het communisme, staat tegenwoordig vast.  De Sovjets verklaarden zich van meet af aan solidair met de regering van het onafhankelijke Kongo, maar toen de Kongolese premier bovendien een ultimatum aan de VN overhandigde waarin stond dat Kongo de hulp van de Sovjet-Unie zou inroepen als de Belgische troepen het Kongolese grondgebied niet hadden verlaten tegen 19 juli, kreeg Lumumba onverbiddelijk het etiket van communistisch gevaar opgeplakt.  Die beeldvorming was enerzijds een politiek manoeuvre om de antilumumbistische strijd goed te praten, maar anderzijds was het westerse blok er, gezien het Koude Oorlogsklimaat, daadwerkelijk voor bevreesd dat Lumumba, veeleer uit  opportunisme dan om ideologische motieven, ten prooi was gevallen aan het oostelijke blok.[5]

 

Dat Lumumba zelf in alle toonaarden ontkende dat hij een aanhanger was van het marxistisch-leninistisch gedachtegoed en dat Rusland nuanceerde dat het hulp bood aan om het even welke onafhankelijkheidsbeweging, ongeacht de ideologische overtuigingen, maar Kongo daarom niet minder graag in haar invloedssfeer wilde inlijven, is evenmin een geheim.[6]  Een interessanter studieobject dan de perceptie aan de uiteinden van de toenmalige internationale constellatie, die immers al uitvoerig bestudeerd werd, is de positie van de Belgische communisten, die zich als communisten in een kapitalistische omgeving in een ongemakkelijke positie bevonden.  Welke houding zij aannamen tegenover Lumumba en tegenover de Kongolese gebeurtenissen, is nog niet gedetailleerd uitgezocht.

 

 

2. Vraagstelling: de communistische perceptie van de dekolonisatie van Kongo en Algerije

 

Over de perceptie van de Belgische communisten van Lumumba en van de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd in het algemeen kunnen we vele vragen stellen.  De Kommunistische Partij van België (KPB) zat tijdens de Koude Oorlog als communistische partij in een kapitalistisch land in een lastig parket.  Als West-Europese communistische partij moest zij zich grotendeels schikken naar de USSR, die zich achter de dekolonisatie schaarde en de koloniserende machten als imperialistische vijanden van het volk bestempelde.  Als speler in het Belgische politieke veld kon zij het beeld van de communistische Lumumba, dat door de regering als schrikbeeld werd gebruikt, maar beter niet te veel promoten.  Zag de KPB Lumumba en zijn Mouvement National Congolais inderdaad als medestanders in de klassenstrijd, zoals de USSR het haar opdroeg?  En als de KPB haar strijd voor een proletarische revolutie vereenzelvigde met de Kongolese strijd voor onafhankelijkheid, welke beeldvorming van Lumumba en de Kongolese dekolonisatie stimuleerde zij dan in het door de Koude Oorlog bepaalde België?  Op die vragen kunnen vele verschillende antwoorden gegeven worden.  De Belgische communisten waren immers meer dan alleen maar de communisten binnen de KPB.  Zo waren er aan de Brusselse vrijzinnige universiteiten studiekringen, die duidelijk communistisch geïnspireerd waren, en bestond de linkervleugel van de Belgische Socialistische Partij (BSP) uit trotskisten en vanaf 1956 ook uit een groep dissidente militanten van de KPB onder leiding van Bert Van Hoorick.  Ook binnen de KPB zelf kunnen we meer dan één mening onderscheiden.  Begin jaren zestig leidde Jacques Grippa er bijvoorbeeld een maoïstische fractie, die zich in 1963 afscheidde.[7]

 

Om een algemeen beeld van de perceptie van de KPB te bekomen, richten we ons op de perceptie zoals die in de partijkrant werd geventileerd.  De krant was nauw verbonden met de partij en gaf precies weer wat het partijstandpunt inhield, zodat het de ideale bron is om de mening van de KPB over om het even welk onderwerp na te gaan.  Anders dan bij sporadische brochures of driejaarlijkse congresverslagen, krijgen we in de partijkrant een continue overzicht van de perceptie.  Hoewel sommige auteurs, zoals Van Lint, beweren dat "De Rode Vaan snel werd gedegradeerd tot een slechte kopie van zijn Franstalig zusterblad, en zelfs evolueerde tot een tijdschrift"[8], kiezen wij ervoor De Rode Vaan en niet Le Drapeau Rouge te hanteren.  Ons inziens garandeert De Rode Vaan, die inderdaad met haar zusterblad samenwerkte maar wel over een autonome redactie beschikte, evenzeer als Le Drapeau Rouge een precieze weergave van het partijstandpunt.  Bovendien is De Rode Vaan amper bestudeerd, zodat we het boeiender vinden deze krant in al haar aspecten te onderzoeken dan de in wetenschappelijke studies beter vertegenwoordigde Le Drapeau Rouge.  Dat het dagblad De Rode Vaan vanaf 1959 een weekblad werd, vinden we eerder een voordeel, aangezien de overvloedige hoeveelheid bronnenmateriaal op die manier enigszins gereduceerd wordt, en het mogelijk wordt om een langere periode te onderzoeken.

 

In De Rode Vaan vinden we een groot aantal artikels in verband met de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd, die immers de Belgische en zelfs de internationale pers rond 1960 in de ban hield.  Met behulp van die artikels willen we achterhalen wat de mening van de KPB over de gebeurtenissen in Kongo precies was.  Daarbij hebben we vooral aandacht voor de houding van de KPB ten opzichte van de Kongolese en Belgische protagonisten en de invloed die het internationale machtsspel had op die houding.  In feite bestuderen we dus niet rechtstreeks de houding van de KPB, maar wel de manier waarop De Rode Vaan die houding voorstelde aan haar lezers.  We mogen de perceptie die leefde bij de KPB en de perceptie die de KPB bij de lezers van De Rode Vaan tot stand wilde brengen, niet zomaar met elkaar gelijkschakelen.  Pas door een vergelijking van de voorstelling in De Rode Vaan met de eigenlijke acties van de KPB kunnen we tot een realistisch beeld komen van de mening van de KPB. 

 

Wanneer we na analyse van De Rode Vaan de communistische perceptie van de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd kennen, kunnen we ons echter afvragen of deze perceptie algemeen gold voor alle nationale bevrijdingsbewegingen of, of zij een uitzondering vormde omdat het hier over de eigen kolonie ging.  Om deze vraag te beantwoorden moeten we een andere onafhankelijkheidsstrijd op dezelfde wijze onderzoeken.  De Algerijnse strijd is hiervoor een ideale casus, aangezien de Algerijnse en Kongolese onafhankelijkheidsstrijd zich in dezelfde decennia afspeelden.  De voornaamste gebeurtenissen in Kongo situeren we tussen 1956 en 1961, in Algerije tussen 1954 en 1962.  Deze data zijn een weloverwogen maar betwistbare keuze.  De Kongolese onafhankelijkheidsstrijd was eerder een beweging dan een strijd.  Er was dus geen oorlogsfeit dat kan aangeduid worden als beginpunt.  Het meest voor de hand liggende begin is het verschijnen van het manifest in Conscience Africaine in juli 1956.  De Kongolezen eisten voor het eerst officieel de onafhankelijkheid op, een onomkeerbare evolutie werd ingezet.[9]  Het einde van de onafhankelijkheidsstrijd is een heikel punt.  De toekenning van de onafhankelijkheid op 30 juni 1960 kan in geen geval als eindpunt gezien worden.  Integendeel, pas in de maanden die op de onafhankelijkheidsverklaring volgden, barstte de strijd echt los.  Wij nemen als eindpunt van de strijd de moord op Lumumba in januari 1961, omdat dit personage onlosmakelijk verbonden was met de Kongolese strijd en omdat men zijn dood zeker kan beschouwen als het afsluiten van een belangrijke fase.  Een andere mogelijkheid is de staatsgreep van Mobutu Sese-Seko in 1965, maar in het licht van de vergelijking met Algerije lijkt het ons niet opportuun het onderzoek tot die datum door te trekken.[10] 

 

De Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd kon, in zijn wrede en gewelddadige hoedanigheid, niet anders dan starten met een vreselijke terreurdaad.  Twee momenten komen hiervoor in aanmerking: de Franse slachting in het Algerijnse Sétif in mei 1945, die volgens schattingen tussen 6000 en 7500 slachtoffers maakte, of de diverse aanslagen in Algerije in de nacht van 1 november 1954 waarbij "slechts" acht doden vielen.  Hoewel ontegensprekelijk in 1945 de kiem werd gezaaid voor de onafhankelijkheidsstrijd, brak die pas echt los in 1954.  "Rode Allerheiligen", 1 november 1954, die tevens de geboorte van het Front de Libération Nationale (FLN) inluidde, beschouwen we dan ook als het begin van de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd.[11]  Ruim zeven jaar later, na de onderhandelingen van Évian, sprak tijdens het referendum van 1 juli 1962 ruim negentig procent van de bevolking van Algerije zich uit voor de onafhankelijkheid.  Twee dagen later riep de Gaulle de onafhankelijkheid van Algerije uit.  Hoewel de politieke problemen in Algerije hiermee niet eensklaps opgelost waren, wordt 3 juli 1962 algemeen aanvaard als eindpunt van de onafhankelijkheidsstrijd.[12]

 

Daarnaast zijn er tussen de Kongolese en Algerijnse bevrijdingsstrijd voldoende verschillen om de vergelijking zinvol te maken.  De twee conflicten waren verschillend qua verloop en qua graad van gewelddadigheid en van beroering van de publieke opinie van het moederland.  Aan de basis van die verschillen tijdens de strijd lagen belangrijke verschillen tijdens de kolonisatie, zoals de hoeveelheid Europeanen of de communistische aanwezigheid in de kolonie en de geografische of emotionele band van het moederland met de kolonie.  Het is evident dat de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd in De Rode Vaan uitvoeriger aan bod kwam dan de Algerijnse, aangezien het in het eerste geval om een "binnenlandse" kwestie ging.  Het interesseert ons echter meer of er substantiële verschillen te merken waren in de aanpak van de Kongolese en Algerijnse gebeurtenissen.  Misschien kunnen we een gemeenschappelijke perceptie herkennen van de Kongolese en Algerijnse gebeurtenissen, waaruit we tot een algemene houding van De Rode Vaan tegenover dekolonisatie en nationale bevrijding kunnen besluiten.  De vergelijking tussen Kongo en Algerije is in ieder geval bron van bredere onderzoeksvragen: was de perceptie in De Rode Vaan van de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd verschillend van die van de Algerijnse?  Bestond er een algemene Belgische communistische perceptie van dekolonisatie?

 

 

3. Perceptie, representatie of receptie: een theoretische toelichting

 

Met Plato, die het onderscheid tussen de bedrieglijke zintuiglijke waarnemingen en ware ideeën introduceerde, is de mens er zich bewust van geworden dat er een discrepantie bestaat tussen de realiteit en de manier waarop hij die realiteit waarneemt.  We treffen dit filosofisch onderscheid ook aan bij Immanuel Kant met de werkelijkheid an sich en für sich, bij Martin Heidegger en het da-sein en in-die-Welt-sein en bij uitstek in de fenomenologie van bijvoorbeeld Edmund Husserl, waar men er telkens van uitging dat de mens niet buiten zijn perceptie om kan.  Zodra we de realiteit waarnemen, hebben we er een bepaalde subjectieve perceptie van.  De ongepercipieerde realiteit bestaat niet of is niet kenbaar.[13]  Met deze ontologische betekenis van perceptie begeven we ons op het terrein van de filosofie.  We willen het hier echter hebben over perceptie als een dimensie van de waarneming en de voorstelling.

 

Perceptie is in die context een complex en in zekere zin problematisch concept.  Er zijn immers verschillende, nauw bij elkaar aansluitende fasen in het waarnemings- of voorstellingsproces die we met het woord "perceptie" kunnen aanduiden.  In ons geval onderscheiden we de perceptie van de KPB, de perceptie in De Rode Vaan en de perceptie van de lezers van De Rode Vaan.  Aangezien het woord "perceptie" verschillende betekenissen kan dragen die enigszins in elkaar overvloeien, hebben we te kampen met een eerder diffuse theorievorming rond perceptie.  In de literatuur omtrent "perceptie" wordt daarom vaak een andere terminologie gebruikt, waarbij termen als "receptie", "representatie", "beeldvorming" of "voorstelling" als alternatief dienen.  Het voordeel is dat deze termen slechts op één betekenislaag van "perceptie" slaan.  Het nadeel is echter dat deze termen door de verschillende auteurs op verschillende wijzen worden gebruikt, wat extra verwarring oplevert.[14]  Dat is meteen de reden waarom we in onze theoretische uiteenzetting enkel op deze alternatieve termen wijzen, maar verder toch de term "perceptie" blijven hanteren.  Bovendien geeft het meervoudig gebruik van het woord "perceptie" beter weer dat de verschillende betekenissen sterk bij elkaar aanleunen en elkaar wederzijds beïnvloeden.  Een woordje uitleg over dit concept zal meer klaarheid scheppen.

 

De gebeurtenissen in Kongo of in Algerije worden op een bepaalde manier waargenomen en geïnterpreteerd door de leidinggevende personen van de KPB.  We gaan er gemakshalve van uit dat de manier waarop de leidinggevende personen binnen de KPB de situatie interpreteren, navolging krijgt in de hele KPB.  Natuurlijk beseffen we dat een partij of groepering geen monolithisch blok vormt maar een verscheidenheid aan individuele meningen herbergt.  Toch proberen we deze verscheidenheid samen te vatten in één gezaghebbende perceptie binnen de KPB.  De manier waarop de KPB de realiteit waarneemt en interpreteert, is de perceptie van de KPB.  Die perceptie is het resultaat van een proces dat bepaald wordt door een groot aantal factoren.  De historicus De Baets beschrijft dit proces uitvoerig maar doet dit onder de benaming "beeldvorming".  Het resultaat van de beeldvorming heet bij hem niet perceptie, maar "voorstelling", die uiteenvalt in "indrukken" en "beelden".[15]  Andere theoretici, waaronder de communicatie-specialist Denis McQuail, hanteren de term "receptie" voor deze betekenis van perceptie.[16]  Van Gerwen heeft het eenvoudigweg over "waarneming".[17]

 

Volgens het schema van De Baets moet de KPB eerst en vooral in contact komen met de informatie.   De informatie waarover men al dan niet beschikt, is inderdaad bepalend voor de perceptie.  Via de waarneming – waarvoor De Baets nu het begrip "perceptie" in een biologisch-fysiologische betekenis gebruikt – en het geheugen, komt de KPB tot de fase van de voorstelling waarin de informatie actief wordt geïnterpreteerd.  Psychologische factoren als de behoeften, belangen en aspiraties, de opleiding, interesses en voorgaande ervaringen en de neurofysiologische bepaaldheid van de waarnemer zijn tijdens dit proces van belang.  Ook het toeval, met name bij het contact met de informatie, speelt een rol.  Daarnaast kleuren collectieve filters van taal, maatschappij en cultuur de perceptie.  Op de perceptie van de KPB oefenen bijvoorbeeld de ideologische overtuigingen, het Koude Oorlogsklimaat en de electorale achteruitgang een grote invloed uit.[18]

 

Om de perceptie van de KPB na te gaan, moeten we in de verslagen van de vergaderingen van het Centraal Comité (CC) en het Politiek Bureau van de KPB duiken.  Ook de verslagen van de Nationale Congressen, de briefwisseling van de communistische politici, de persoonlijke memo's en nota's zijn van grote waarde.  Vooral documenten voor intern gebruik geven de perceptie getrouw weer.  De acties die de KPB daadwerkelijk onderneemt om de onafhankelijkheidsbewegingen te steunen, werpen eveneens een licht op haar perceptie ervan. 

 

Een tweede dimensie van de perceptie betreft de manier waarop de KPB haar visie op de gebeurtenissen meedeelt aan haar militanten.  De Rode Vaan is daarvoor het ideale medium.  In deze krant wordt de onafhankelijkheidsstrijd van Kongo en Algerije voorgesteld volgens de richtlijnen van de KPB.  Die stelt dat de redacteurs de lezers moeten overtuigen dat de communistische visie de enige juiste is.  De Rode Vaan beschrijft inhoudelijk de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd, die ook het onderwerp uitmaken van de perceptie van de KPB, maar schept door haar keuzes inzake taalgebruik, klemtonen, stijl of structuur onbewust toch een nieuwe perceptie van die feiten.  Bovendien kunnen de journalisten ook bewust een aantal technieken toepassen om een bepaalde boodschap indringender over te brengen.  Het gebruik van symbolisch geladen termen, metaforen, eufemismen of overdrijvingen is bijvoorbeeld een veelgebruikte techniek waarmee een journalist een politiek effect nastreeft.  Het gaat hier dus niet om de perceptie van De Rode Vaan-redacteurs, maar om de perceptie die in De Rode Vaan gecreëerd wordt, die de lezers voorgeschoteld krijgen.[19]  Andere termen voor deze betekenis van perceptie zijn "representatie"[20] of "voorstelling"[21]

 

Om de perceptie in De Rode Vaan te kennen, hoeven we enkel de artikels zelf te lezen en te analyseren naar inhoud en naar vorm.  We moeten er ons wel van bewust zijn dat een perceptie geen vingerafdruk is, die van buitenaf te identificeren valt.  Om de perceptie in De Rode Vaan meer dan oppervlakkig te kennen, moeten we de inhoud en vorm van de artikels in verband brengen met de sociaal-economische en politieke context en de redactionele werking van de krant.  Ons eigen hedendaagse referentiekader moeten we als het ware uitschakelen en vervangen door het referentiekader van een Belgisch communist in de jaren 1950 en 1960.[22]  Bij het lezen van de artikels merken we dat De Rode Vaan bepaalde informatie wel of niet opneemt, benadrukt of verbloemt en dat bovendien literair-technische procédés worden toegepast om een zekere connotatie aan de feiten toe te voegen.  Deze technieken zijn niet noodzakelijk de uitdrukking van bewuste propaganda.  De journalisten van De Rode Vaan gebruiken onbewust een specifiek ideologisch discours, dat dezelfde woorden bezit als onze gewone taal, maar waarbij de betekenis van deze woorden niet voortkomt uit het contact met de werkelijkheid, maar uit een impliciet rooster van voorgaande interpretaties.  Uitdrukkingen als "volksdemocratie", "proletarische solidariteit", "dictatuur van het proletariaat" of "klassenstrijd" verwijzen wel naar iets reëels, maar dan wel naar een ambigue realiteit die niet volledig correspondeert met de theoretische betekenis van die termen.  "Klassenstrijd" wordt bijvoorbeeld gebruikt om zowel een staking als een burgeroorlog, een kiescampagne of een rassenconflict voor te stellen.  Van een theoretisch concept is "klassenstrijd" een formule ten dienste van de ideologie geworden.  De ideologie heeft een aantal woorden aan de gewone taal ontleend en geannexeerd om de eigen doelen te dienen.  Men heeft het in de taalwetenschap over een axiologisatie van de taal: de taal wordt de dienaar van een waardeleer.[23] 

 

Typisch voor het communisme is het manicheïstische wereldbeeld.  De idee dat de wereld uit goeden en slechten bestaat, die radicaal tegenover elkaar staan, is een onuitputtelijke bron van metaforen en gemeenplaatsen in het communistisch discours.  Door deze dualistische basisnotie ontleent men veel uitdrukkingen aan het militaire taalregister, zoals "front", "strijd", "verzet", "aanval" of "strategie".  Marx' historisch materialisme en de idee van een onstuitbare evolutie brengt dan weer uitdrukkingen als "de onstopbare gang van zaken" of "de loop van de geschiedenis" met zich mee.  Ook metaforen van het organisme komen vaak voor in communistische teksten: "kiem", "zaad", "de bodem waarop de revolutie wortel schiet", "infectie" of "parasieten".[24]

 

Naast het onvermijdelijk gebruik van een onbewust discours, passen de redacteurs bewust bepaalde technieken toe om de boodschap in te passen in de communistische ideologie en het lezerspubliek te manipuleren.  Zo selecteren en sorteren ze de feiten zodanig dat het communistische programma niet geschaad wordt.  Deze techniek wordt met de term "verduistering" aangeduid.  Met "transformatie" bedoelt men de isolering van een feit uit zijn context, zodat het in de ideologie kan worden ingeschakeld om bepaalde premissen te staven.  Ook worden losse feitjes samengevoegd zodat een kunstmatig eenheidskarakter ontstaat.  Soms wordt de waarheid zelfs flagrant verdraaid, maar meestal zal men subtieler te werk gaan door het gebruik van bepaalde stijlfiguren.  Simpele structuren van strijd en overwinning, verraad en ontmaskering benadrukken de zwart-wit-tegenstelling tussen het communisme en kapitalisme.  De personages worden gestereotypeerd en met gevoelsgeladen woorden omschreven.  Het proletariaat is altijd een bewonderswaardige "held", de bourgeoisie een verachtelijke "lakei", "marionet" of "verrader", die behoort tot "het reactionaire kamp", "de kapitalistische parasieten" of "de kliek van de imperialisten". Naast metaforen, overdrijvingen en eufemismen, scheldwoorden en beledigingen, is een veel toegepaste stijlfiguur de personificatie.  Niet-communistische regeringen of instanties worden daarbij gereduceerd tot één enkel personage, dat als zeer negatief wordt beoordeeld.  Na 1958 staat "De Gaulle" op die manier voor de hele Franse en "Eyskens" voor de hele Belgische regering.  Negatieve karaktertrekken van deze personen brengen de instanties die zij vertegenwoordigen in diskrediet.  Ten slotte moet de techniek van de voortdurende herhaling van telkens dezelfde feiten, dezelfde persoonsbeschrijvingen en dezelfde politieke analyses een soort hersenspoeling teweegbrengen.[25]

 

De perceptie in De Rode Vaan beïnvloedt ten slotte de manier waarop de lezers zich een beeld vormen van de gebeurtenissen.  Dit beeld is de perceptie van de lezers.  Zoals bij de perceptie van de KPB spelen psychologische, sociaal-psychologische en sociologische factoren als opleiding, interesses, intellectueel niveau, maatschappelijke achtergrond en cultuur hier een rol.  Het lezerspubliek van De Rode Vaan bestond voor meer dan de helft uit hoog opgeleid kaderpersoneel en bedienden.  Arbeiders maakten een derde uit van de lezers.  De Rode Vaan had daardoor een dubbel lezerspubliek en moest door een combinatie van onderwerpen en stijl zowel een intellectueel blad als een volkskrant trachten te zijn, waardoor ze minder vat had op haar lezers.  Eén ding hadden de lezers wel gemeen: ze waren allen actief militant van de KPB of tenminste overtuigd van de nood aan een communistisch alternatief voor het bestaande politieke, sociale en economische systeem.  Van De Rode Vaan verwachtten zij een interpretatie van de actualiteit gebaseerd op die gedeelde overtuiging.[26] 

 

Ondanks deze informatie over de ideologische en maatschappelijke achtergrond van de lezers kunnen we niet zomaar afleiden dat de lezers zo ontvankelijk waren voor de informatie in De Rode Vaan dat zij haar perceptie kritiekloos overnamen. Zoals we in De Baets' analyse zagen, bepaalt de interesse van de lezers in belangrijke mate de perceptie.[27]  Er valt wat te zeggen voor de hypothese dat de Algerijnse en Kongolese gebeurtenissen de Belgische lezers eerder koud lieten.  Om met dergelijke moeilijk traceerbare factoren als interesse rekening te houden, verzamelt men in actuele perceptieonderzoeken empirisch materiaal via diepte-interviews, surveys en andere kwalitatieve observatietechnieken.  Doordat de artikels over de Kongolese en Algerijnse strijd bijna een halve eeuw geleden verschenen zijn, is het quasi onmogelijk om de perceptie van de lezers te achterhalen.  Om een perceptie in het verleden te leren kennen, zijn op basis van kijkers- of lezersbrieven wel onderzoeken gevoerd, maar het bleef bij aanzetten die qua methodologische onderbouw tekort schoten.[28]

 

De drie percepties, die van de KPB, in De Rode Vaan en van de lezers, zijn niet identiek.  Als de KPB bijvoorbeeld beslist om bepaalde informatie niet in de openbaarheid te brengen omdat deze nadelig zou zijn voor het communisme, dan zal haar perceptie niet overeenkomen met de perceptie in De Rode Vaan.  Op hun beurt zullen de militanten de inhoud van De Rode Vaan verschillend percipiëren, afhankelijk van de voornoemde psychologische factoren.  De perceptie in De Rode Vaan kan dus nooit volledig de perceptie van haar lezers bepalen.  Een onderzoek van Levine en Murphy uit 1943 toonde trouwens aan dat lezers die zich sterk met bepaalde ideologieën affiliëren een "selective forgetness" ontwikkelen.  Ze nemen met andere woorden de informatie die tegen hun eigen overtuigingen ingaat, niet op.  In deze theorie wordt de invloed van een krant op de perceptie van haar lezers nog kleiner.[29]  Toch is er ongetwijfeld een sterke verbondenheid tussen de drie percepties en kunnen ze ongelofelijk nauw bij elkaar aansluiten, zeker omdat de ideologie van de krant hier in de regel dezelfde is als die van de lezer.  De perceptie in De Rode Vaan is natuurlijk in eerste instantie een weerslag van de perceptie van de KPB.[30]  De relatie tussen de perceptie van de krant en de perceptie van de lezer is allerminst neutraal.  Enerzijds kiest een lezer voor De Rode Vaan omdat hij zich vanuit zijn eigen perceptie bij die krant aansluit.  Anderzijds wordt de perceptie in De Rode Vaan op haar beurt een bron voor de perceptie van haar lezers of, zoals Pieters en Vandevoorde het formuleren: "De rand van het papier is geen grens, maar een plaats van contact tussen twee werelden: de wereld in de representatie en de wereld waarin de representatie functioneert".[31]

 

We willen ons in deze licentiaatsverhandeling concentreren op de perceptie van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd in De Rode Vaan.  Via een analyse van de inhoud en de vorm van de artikels in De Rode Vaan komen we het antwoord te weten op drie belangrijke vragen: wat, hoe en waarom? Welke perceptie gaf De Rode Vaan mee aan haar lezers, op welke manier deed ze dit, en met welke bedoeling deed ze dit op die manier?  Het is onontbeerlijk om hierbij terug te koppelen naar de perceptie van de KPB.  Zodoende kunnen we inschatten of De Rode Vaan getrouw de visie van de KPB weergaf of daarentegen haar lezerspubliek een andere versie van de feiten voorschotelde.  Naast de vraag naar de perceptie van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd in De Rode Vaan, houden we ons dus bezig met de eventuele verschillen tussen de perceptie van de KPB en de perceptie in De Rode Vaan, de technieken die de krant gebruikte om een perceptie te creëren en het waarom van die perceptie.  Zowel voor de Kongolese als voor de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd richten we onze aandacht vooral op de perceptie van de protagonisten in de kolonies, in de metropolen en ten slotte op het internationale niveau.  Bij al deze vragen blijven we de Algerijnse en Kongolese situatie met elkaar vergelijken, om uit de verschillen en gelijkenissen indien mogelijk tot een algemene perceptie van dekolonisatie in De Rode Vaan te komen.

 

 

4. Een greep uit de beperkte literatuur

 

De vraag of Lumumba een communist en de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd een communistisch complot was, hield al tijdens de gebeurtenissen in Kongo en zeker vanaf de moord op Lumumba verschillende auteurs in de ban.  Tijdens de jaren 1960 ondernamen bijvoorbeeld de socialistische politicus Arthur Wauters, de tussen marxisme en vrijheidsdenken schipperende existentialist Jean-Paul Sartre, de communistische advocaat Jules Chomé en de linkse katholiek Pierre Houart een analyse van de band tussen de Kongolese strijd en het communisme.[32]  Geschreven in een periode waarin het Koude Oorlogsklimaat langzaam uitdoofde maar het politieke landschap toch nog af en toe in vuur en vlam zette, zijn deze werken – hoewel op het eerste gezicht variërend van Wauters' wetenschappelijke studie tot Chomé's populistische schimpschrift – intrinsiek politiek gekleurd en niet wars van ideologische bijbedoelingen. 

 

Meer recente werken over de rol van de KPB of het internationale communisme in Kongo hebben meer het voorkomen van objectieve historische studies.  Ze zijn evenwel grotendeels van de hand van historici en auteurs met banden met communistische of andere linkse groeperingen.  Tot op de dag van vandaag is de studie van de band tussen de KPB en Kongo het exclusieve terrein van de betrokken partijen.  Een politiek engagement sluit natuurlijk niet noodzakelijk wetenschappelijke objectiviteit uit, maar toch kunnen de uitgesproken politieke ideeën of lidmaatschappen alsook de koloniale achtergrond van de auteurs een hindernis vormen om deze geschiedenis onbevooroordeeld te reconstrueren.  Anderzijds kunnen we bij deze auteurs profiteren van hun kennis van de "interne keuken". 

 

Dergelijke werken, die we met enige bedachtzaamheid hanteren, zijn onder andere de studies van Jean Van Lierde, Jules Gérard-Libois, José Gotovitch, Benoît Verhaegen, Ludo De Witte, Juliette Broder (pseudoniem) of Tom Masschaele.[33]  Jean Van Lierde, journalist en notoir antikolonialist en antimilitarist, beroemt zich op zijn contacten met Lumumba en Kasavubu en zijn steunnetwerk voor het Algerijnse Front de Libération Nationale (FLN).  Samen met Jules Gérard-Libois vertoefde hij in de progressief-katholieke kringen van Témoignage Chrétien en La Revue Nouvelle, die zich sterk tegen het kolonialisme kantten, en richtte hij in 1958 het Centre de Recherche et d'Information Socio-Politique (CRISP) op, dat een grote aandacht had voor de communistische rol in de dekolonisatie.  Noch Van Lierde, noch Gérard-Libois waren ooit lid van de communistische partij, maar zij staken hun sympathie voor de KPB niet onder stoelen of banken.  Gérard-Libois ondernam meerdere projecten met communistische co-auteurs, waaronder Rosine Lewin en José Gotovitch.[34]  Deze laatste was in zijn jonge jaren voorzitter van de KPB-jeugd.  Hij groeide als professor aan de ULB uit tot dé autoriteit wat betreft de geschiedenis van de Belgische communistische beweging.  Benoît Verhaegen trad na zijn ervaringen in de oorlog van Korea, waar hij tégen de communistische Noord-Koreanen streed, tot de KPB toe.  In de jaren 1950 trok hij naar Kongo, waar hij aan de universiteit van Leopoldstad doctoreerde en professor werd.[35]  Ludo De Witte is de auteur van De moord op Lumuma, een goed gedocumenteerd maar in z'n interpretaties eerder pamflettair werk, dat aanleiding gaf tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie naar de Belgische verantwoordelijkheid in de moord op Lumumba.  De socioloog is tevens een links militant en hield in 2003 een op Lenin en Trotski gebaseerd pleidooi voor Resist, een samenwerking tussen de communistische Partij van de Arbeid (PvdA) en de Arabisch-Europese Liga.[36]  Juliette Broder of Juliette Pierre zijn de pseudoniemen van een anoniem auteur, die volgens DACOB-archivaris Alain Meynen lid van de PvdA is.  De keuze van de nom de plume is in ieder geval veelbetekenend.  De ware Juliette Broder is immers een in 1925 geboren communistisch militante, die actief was in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog.  Tussen deze auteur en Tom Masschaele, lid van de PvdA en in 2000 kandidaat op de lijst van de PvdA in West-Vlaanderen, zou volgens dezelfde bron bovendien een conflict over plagiaat gaande zijn, wat ons een bijkomende reden geeft om behoedzaam met hun werk om te gaan.[37]

 

Ook wat betreft de werken over de KPB en de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd is het aanbod problematisch, want onbestaande.  Over de band tussen de PCF, de Parti Communiste Français, en de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd verscheen in de loop der jaren een enorme hoeveelheid studies, waaronder zowel wetenschappelijke als ideologisch getinte werken.  Uit het werk van René Andrieu (hoofdredacteur van L'Humanité tijdens de Algerijnse crisis), Jacques Jurquet (hoofd van de maoïstische Parti Communiste Marxiste-Léniniste de France vanaf 1968), René Dazy (korte tijd lid van de PCF en medewerker aan een steunactie voor het FLN) of Jakob Moneta (trotskist en lid van de Sozialistische Arbeiterspartei) halen we een subjectieve beschrijving van de gebeurtenissen.[38]  In het werk van de wetenschappers Danièle Joly, directeur van het Centre for Research in Ethnic Relations in Warwick (Groot-Brittannië) of Emmanuel Sivan, professor Islamitische Geschiedenis en Oriëntalisme aan de Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem, krijgen we een objectiever beeld van de rol die de PCF speelde in de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd.[39] 

 

Over de houding van de Belgische communisten ten opzichte van de Algerijnse strijd is geen onderzoek verricht.  Dankzij een analyse van de verhouding tussen de Belgische en Franse communisten, waarvoor we gebruik maakten van het werk van Luc Peiren en Van Lint, kunnen we de houding van de KPB ten opzichte van de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd min of meer afleiden.  De enige publicaties die de houding van de Belgische communisten ten opzichte van de Algerijnse oorlog werkelijk beschrijven zijn de werkenvan Dominique Masset en van Jean Léonce Doneux en Hugues Le Paige.  "Une Affaire intérieure française?" van Masset bevat interessante denkpistes maar levert wegens de maoïstische sympathieën van de auteur en het gebrek aan bronverwijzingen weinig betrouwbare informatie op.[40]  Het uiterst interessante "Le Front du Nord" van de linguïst en professor emeritus aan de Universiteit van Provence Doneux en de journalist Le Paige is een rijke bron aan informatie over de Belgische steun aan de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijders.  Helaas gaat het vooral over dissidente communisten en kleinschalige extreem-linkse bewegingen en niet over de KPB.[41]  Het feit op zich dat amper KPB-leden zijn opgenomen in een exhaustief werk over de Belgische verdedigers van de Algerijnse strijd, is als bewijs e silentio natuurlijk wel veelbetekenend.

 

Werken die specifiek vanuit dezelfde invalshoek van de perceptie, hetzelfde onderwerp belichten, bestaan niet.  Een aantal auteurs benadert evenwel de opzet van mijn onderzoek.  De thesis van Koen Verhasselt reconstrueert de perceptie van onder andere de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd in de Vlaamse tijdschriftpers en vormt een interessant voorbeeld.[42]  Vooral uit "Congo-Zaire 1874-1981: la perception du lointain" van Bernard Piniau heb ik inspiratie opgedaan.  Dit is het enige werk dat de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd niet bestudeert vanuit de klassieke politieke of economische benadering maar vanuit de culturele invalshoek van de perceptie en de representatie.  De Franse politieke wetenschapper Piniau, die lange tijd in Kisangani en Lubumbashi als directeur van het Centrum voor de Franse Cultuur werkzaam was, stelt dat de Belgische perceptie van de Kongolese gebeurtenissen, die hij onderzoekt in vijf kranten van verschillende ideologische strekking, met onder andere een wat stiefmoederlijke behandeling van Le Drapeau Rouge, op een bepaald moment erg begon af te wijken van de realiteit.  Hij meent dat de Belgische regering haar beslissingen meer op de beeldvorming van de gebeurtenissen baseerde dan op de gebeurtenissen zelf, wat volgens hem de reden was dat de Belgische rol in de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd kon escaleren van een beschermings- en evacuatiemissie tot de bezetting van Katanga en zelfs tot een politieke moord.[43]

 

 

5. De Rode Vaan

 

Om de perceptie van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd te leren kennen, gingen we grasduinen in honderden artikels uit De Rode Vaan, de Vlaamse tegenhanger van Le Drapeau Rouge.  Dit partijblad gaf nauwgezet de partijstandpunten van de KPB weer.  Het is eigen aan partijkranten dat zij de partijpolitieke ideologie uitdragen en verdedigen, maar tussen de KPB en De Rode Vaan was de band nog veel hechter dan tussen partijen van andere politieke strekkingen en hun kranten.  Terwijl andere politieke partijen daarvoor coöperaties of vennootschappen oprichtten, werd de communistische krant immers door de KPB in eigen beheer uitgegeven, wat de controle van de partij op de redactie vergrootte.[44]  Bovendien werd de krant in de communistische visie over pers en media beschouwd als een hefboom voor machtsverovering en propaganda.  Lenin werkte als eerste theorieën over de communistische pers uit, die in de USSR in de jaren 1950 en 1960 nog altijd zeer nauwgezet toegepast werden.  De USSR was het model voor alle andere Europese en niet-Europese communistische partijen, onder andere voor de KPB, al werd die invloed in de jaren 1950 en 1960 getemperd.  Toch bleef de Russische visie op pers de verhouding tussen de KPB en De Rode Vaan bepalen.

 

5.1. Pers in de USSR

 

De krant werd in het communisme gezien als het voornaamste wapen van de partij.  De functie en de rol van de communistische pers werden grotendeels bepaald door Lenins vaak aangehaalde citaat: "De krant is niet slechts een collectieve propagandist en een collectieve agitator, maar ook een collectieve organisator"[45].  De communistische pers moest dus drie functies vervullen: propaganda, agitatie en organisatie.  De Russische schrijver Georgi Plekhanov (1857-1918) verduidelijkte het onderscheid tussen propaganda en agitatie.  De agitator moest een welbepaald kapitalistisch onrecht zodanig overtuigend aanklagen dat hij de verontwaardiging van de massa over dit onrecht opwekte.  De propagandist daarentegen moest rationeel uitleggen en verklaren waarom dit een onrecht was, en waarom het kapitalisme per definitie onrechtvaardig was.[46]  Propaganda werd dus niet negatief bestempeld als een vorm van politieke misleiding, maar positief als het vormen van de massa's, "het overtuigen van de massa's van het feit dat de partij en de door haar gevolgde koers de enige juiste is".[47]

 

Vooral de propaganda was het terrein van de geschreven pers.  Alle nieuwsfeiten in een communistische krant stonden in het teken van de versteviging van het communisme.  De gebeurtenissen moesten geïnterpreteerd worden volgens de marxistisch-leninistische standpunten en voorgesteld worden als manifestaties van de klassenstrijd en van de onrechtvaardige uitbuiting van het proletariaat door de bezittende klasse. Feiten die schadelijk waren voor de communistische ideologie werden sowieso niet vermeld.  Vooral feiten die de communistische ideologie bevestigden, zoals nieuwe economische plannen, het gelijk van de partij, de revolutie, … kwamen voor, ongeacht hun nieuwswaarde.  Het criterium voor het uitkiezen van nieuwsfeiten was niet de belangstelling van het publiek of het mondiaal belang, maar de betekenis en de waarde voor het communisme.[48]

 

De derde functie van de pers was die van organisator.  In die functie moest ze de decreten,  besluiten en verslagen van de partij bekend maken en ze van de nodige uitleg en commentaar voorzien.[49]  Op die manier moest ze bijdragen tot de versteviging van de partij en van het communisme in het algemeen.  In die commentaren mocht ze zich natuurlijk niet kritisch over de partij uitlaten.  De pers als vierde macht, die weerwerk biedt tegenover vooral de uitvoerende en wetgevende macht, was in een communistische visie ondenkbaar.[50]  Toch moest er in de USSR volgens Lenins voorschriften en volgens artikel 125 van de grondwet persvrijheid heersen.  Die persvrijheid werd zelfs gewaarborgd door drukpersen, papiervoorraden, publieke gebouwen en andere faciliteiten beschikbaar te stellen aan de arbeiders en hun organisaties.  Persvrijheid had in de communistische denkwijze echter een speciale betekenis.  Het ging niet om de individualistische vrijheid om een eigen mening te verkondigen, maar wel om de vrijheid om los te komen van de kapitalistische productieverhoudingen.  De communistische persvrijheid kon niet tegen de communistische belangen ingaan en kon niet ingeroepen worden om kritiek te geven op het communisme.[51]  In de USSR stond de pers dus volledig onder controle van de communistische partij.  Er waren decreten en verordeningen uitgevaardigd die het aantal redactionele departementen, de prijs van de kranten, de oplage, het aantal lijnen die aan een bepaald onderwerp gewijd moesten worden… reglementeerden.   Het Centraal Comité controleerde de uitvoering van deze decreten, dus genoten de journalisten een zeer beperkte redactionele autonomie.  Die journalisten werden trouwens door de partij aangesteld, niet op basis van professionele verdiensten, maar volgens het criterium van politieke betrouwbaarheid.  Wanneer ze in hun artikels misstappen begingen, liepen ze het risico uit de redactie, of zelfs uit de partij te worden gezet.[52]

 

Onder Stalin kwamen er in deze houding ten opzichte van de pers geen wijzigingen.  Hij noemde de pers het beste middel om "de spirituele banden tussen Partij en de arbeidersklasse te weven", "het voornaamste instrument waarmee de Partij elke dag, elk uur met de arbeidersklasse spreekt".[53]  In 1940 werden in het boek "Partijbesluiten over de Pers" alle instructies voor de journalisten van kranten als Pravda en Izvestia gebundeld.  Het boek telde niet minder dan 220 bladzijden.[54]  Na de dood van Stalin in 1953 en ondanks de veranderingen die het befaamde 20e Congres van de Russische Communistische Partij in 1956 inluidde, kwam er geen verandering in houding ten opzichte van de pers.  Chroesjtsjov liet in de Pravda zelfs optekenen dat "the Communist Party has been and always will be the only master of the minds and thoughts, the spokesman, leader and organizer of the people in their entire struggle for Communism".[55]  Ook na de destalinisatie, tot in de periode van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd, was de communistische pers dus een instrument ter bevordering van de communistische leerstellingen in handen van en gecontroleerd door de partij.

 

5.2. Verhouding tussen De Rode Vaan en de KPB

 

De Rode Vaan, de partijkrant van de KPB en de Nederlandstalige tegenhanger van Le Drapeau Rouge, volgde eveneens het credo van Lenin.  Zij wilde de gebeurtenissen voorstellen binnen het kader van de communistische ideologie.  Het beeld dat De Rode Vaan van de feiten gaf, moest geen objectief beeld zijn, maar moest de diepere oorzaken van de sociaal-economische verhoudingen blootleggen.[56]  Als programmaverklaring schreef de redactie: "Les lecteurs du Drapeau Rouge et du Rode Vaan attendent du journal des commentaires politiques et un éclairage des événements à partir d'un engagement politique".[57]  Daarbij kwam nog dat De Rode Vaan vanaf 1959 niet langer als dagblad maar als weekblad verscheen, waardoor haar lezerspubliek de nieuwsfeiten in andere kranten vernam.  In De Rode Vaan zochten haar lezers, over het algemeen actieve militanten van de KPB, geen nieuwtjes maar een interpretatie van de nieuwsfeiten volgens de communistische theorie.    

 

Hoewel de journalisten niet aan officiële decreten waren onderworpen, oefende het Centraal Comité (CC) een sterke controle uit op hun werking.  In een rapport uit 1954 schreef het CC dat de pers volledig ten dienste moest staan van de Partij.  De Rode Vaan moest op alle gebeurtenissen de visie van de Partij en van het marxisme-leninisme uitdragen.  Alleen op die manier kon zij "combattre les informations mensongères et calomniatrices de la propagande bourgeoise".[58]  Het CC hield haar kranten dus nauwgezet in de gaten.  Vooral de financiële toestand, die altijd problematisch was, werd op de vergaderingen van het CC regelmatig besproken, maar het CC greep ook in wanneer een journalist een afwijkende politieke mening liet horen.  Voor de politieke controle werd op de redactie een politiek directeur aangesteld.  Maarten Thijs werd bijvoorbeeld in 1951 ontslagen omdat hij in zijn artikels een verkeerde interpretatie gaf van het marxistisch-leninistische gedachtegoed.[59]  Op de redactie buitenland kreeg Vic Van Saarloos in 1958 een verbod om zich in zijn artikels nog langer als voorstander van een samenwerking met de socialisten te profileren.[60]  Hoewel het nergens letterlijk geschreven stond, vermoeden we dat artikels vóór de publicatie van De Rode Vaan soms gecontroleerd werden door het CC of door het Politiek Bureau.  Zo vroeg Jean Borremans, lid van het Politiek Bureau van 1946 tot 1950 en van het nationaal secretariaat van 1950 tot 1954, in een ongedateerde brief[61] aan Edgard Lalmand, lid van het nationaal secretariaat van 1946 tot 1954, over een artikel van Gerard Van Moerkerke hoe dit in De Rode Vaan was kunnen terechtkomen, aangezien het niet strookte met de afgesproken partijlijn.[62] 

 

5.3. Geschiedenis en werking van De Rode Vaan

 

Wegens dit strakke partijkarakter van De Rode Vaan kunnen we de perceptie van de KPB gemakkelijk uit De Rode Vaan destilleren.  Toch zou het simplistisch zijn de visie van de KPB en De Rode Vaan eenvoudigweg met elkaar gelijk te stellen.  De menselijke factor – de redactie van De Rode Vaan, de intermenselijke contacten tussen leden van het CC en de redactie, de werkomstandigheden, de omgang met de bronnen – speelde immers een niet te onderschatten rol in de nieuwsvorming van De Rode Vaan.  Het is net deze factor van onvoorspelbaarheid die een verschuiving tussen de perceptie in De Rode Vaan en van de KPB kan veroorzaken.  Het is daarom nodig de achtergrond, de redactie en de werking van De Rode Vaan te reconstrueren.  Een sinecure is dit niet, aangezien in de gebouwen van de redactie, in de Kazernestraat 33 in Brussel, of bij de redactieleden nooit een spoor is aangetroffen van het archief van De Rode Vaan.  De notitieboekjes van de journalisten, agenda's van correspondenten en verslagen van redactievergaderingen hebben de tand des tijds misschien doorstaan in een kast of op zolder bij de ondertussen hoogbejaarde redacteurs of de familieleden van overleden journalisten.  Speurwerk van het DACOB, het Documentatie- en Archiefcentrum van de Communistische Beweging, leverde echter niets op.  De boekhouding van Le Drapeau Rouge is volgens Alain Meynen van DACOB vernietigd omwille van de vele vertrouwelijke financiële gegevens.  Aangezien we weten dat de personeels- en werkingskosten van beide kranten gedeeld werden, vermoeden we dat ook de boekhouding van De Rode Vaan dit lot ondergaan heeft.[63]

 

De voorgeschiedenis van De Rode Vaan begon bij de stichting van de KPB in 1921 uit de fusie van een aantal communistische groepen.  Niet alleen de groepen, waarvan de belangrijkste de Kommunistische Partij – een afscheiding van de Jonge Socialistische Wacht onder War Van Overstraeten – en Les Amis de l'Exploité – een linkse fractie van de Belgische Werkliedenpartij onder Joseph Jacquemotte – smolten samen, maar ook hun respectieve kranten, L'Ouvrier Communiste en L'Exploité.  Het weekblad Le Drapeau Rouge was geboren.  De Rode Vaan was aanvankelijk een letterlijke vertaling van Le Drapeau Rouge, maar geleidelijk kreeg De Rode Vaan een eigen redactie en een eigen, Vlaams karakter.  In 1937 veranderde "De Rode Vaan" zelfs in "Het Vlaamsche Volk" om de groeiende invloed van het Vlaams Nationaal Verbond en andere fascistoïde partijen tegen te gaan, terwijl Le Drapeau Rouge enkele maanden voordien La Voix du Peuple was geworden.[64]  Tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting nam de communistische krant opnieuw haar oude naam aan.  Ondanks het feit dat de kranten clandestien waren, kenden ze een overweldigend succes, met oplages rond de 50.000 exemplaren en zelfs pieken van 140.000 exemplaren (Le Drapeau Rouge en De Rode Vaan samen).  Na de Bevrijding gingen Le Drapeau Rouge en De Rode Vaan ondanks vele technische, financiële en intellectuele problemen van start als een dagblad.  Opnieuw waren de artikels van De Rode Vaan aanvankelijk allemaal vertalingen van Le Drapeau Rouge, maar na verloop van jaren werd De Rode Vaan meer autonoom en ging ze meer eigen artikels publiceren.  Begin jaren 1950 waren de redacties van De Rode Vaan en Le Drapeau Rouge dan ook volledig gescheiden en gebruikten ze zelden vertalingen van artikels uit de zusterkrant.  Ze hielden wel rekening met de gevoeligheden van de Vlaamse of Waalse tegenhanger en gaven nooit tegenstrijdige informatie of opiniebijdragen.[65]

 

In 1948 werd een eigen drukkerij opgericht, la Maison de la Presse Communiste, om aan de financiële tekorten, die als een rode draad door de geschiedenis van de communistische pers liepen, tegemoet te komen.  Toch bleven de financiële moeilijkheden stijgen in de jaren 1950, zeker toen het bergaf begon te gaan met de verkoopscijfers.  Dat geldgebrek werd versterkt doordat in De Rode Vaan amper reclameboodschappen stonden.  Officieel heette het dat de KPB geen geld wilde winnen met kapitalistische praktijken als publiciteit en dat De Rode Vaan haar autonomie wilde vrijwaren.  Eigenlijk wilde De Rode Vaan wel reclame opnemen, maar was geen enkel bedrijf daartoe bereid gezien de lage oplage, het commercieel gezien weinig interessante lezerspubliek en een onderling akkoord tussen verschillende bedrijven om geen publiciteit te maken in de communistische kranten.[66]  Prijsstijgingen – van 2 naar 3 BEF in 1957[67] en van 3 naar 4 BEF in 1958[68] – en allerhande acties konden de negatieve trend niet omkeren en de roep om van De Rode Vaan een weekblad te maken, klonk steeds luider.  Het zaterdagnummer met de titel De Rode Vaan-Weekeind kende telkens een veel grotere oplage, tot vijf maal zoveel als op gewone weekdagen.  Nog enkele jaren werd de financiële put van De Rode Vaan gedeeltelijk gedicht met de winsten van De Rode Vaan-Weekeind en Le Drapeau Rouge, met acties van de lezers en Russische steunabonnementen, maar vanaf 1 januari 1959 werd het dagblad omgevormd tot een weekblad.[69]

 

De journalisten en medewerkers van De Rode Vaan leden persoonlijk onder de grote financiële moeilijkheden.  De lonen lagen laag en minstens eenmaal kregen ze slechts twee maanden loon voor drie maanden werk.  Raymond De Smet relativeerde het belang hiervan: "wij gingen er wel tegenaan met een geweldig enthousiasme, dat aanstekelijk werkte" en "het was de mooiste periode uit mijn leven".  Raymond De Smet was van 1954 tot 1961 hoofdredacteur van De Rode Vaan.  Vijf jaar nadat hij lid werd van de KPB, begon hij in 1945 als redacteur te werken.  Hij stond meteen voor een zware taak toen de toenmalige hoofdredacteur, Gerard Van Moerkerke, ziek werd en De Smet, die amper vorming had, het roer een jaar lang moest overnemen.  Twee jaar later werd hij redactiesecretaris en in 1954 opnieuw hoofdredacteur.  Na 1961 bleef hij administratief directeur van "het Huis van de Communistische Pers / la Maison de la Presse Communiste". [70]

 

Zoals alle journalisten van De Rode Vaan had De Smet geen voorgaande opleiding als journalist gekregen.  De redactieleden waren allen militanten met enig schrijftalent, vaak heel jong, die zonder vorming of begeleiding voor de leeuwen geworpen werden.  Zelfs de hoofdredacteurs hadden vaak geen ervaring, waardoor het een komen en gaan van hoofdredacteurs was.  Gerard Van Moerkerke, zelf hoofdredacteur van 1944 tot 1945 en van 1947 tot 1954 zei daarover in een interview (1981): "Er zijn zoveel hoofdredacteurs geweest, dat niemand zich nog kan herinneren wie en wanneer dit juist was (…) die mensen vertrokken omdat ze het harde werk geen meester konden, of omdat het hen gewoon teveel werd.  Trouwens, zij hadden ook nooit een echte opleiding daartoe gehad.  Het waren goede militanten, maar zij konden de functie van hoofdredacteur onmogelijk aan".[71]  De werkomstandigheden waren inderdaad verre van ideaal.  De redactie bestond in 1954 uit negen redactieleden (onder andere Raymond De Smet, Maarten Thijs, Edward Andries, Jan Debrouwere, Vic Van Saarloos, René Verdoodt), waaronder enkele vertalers.  Het ideaal was volgens het CC een vijftiental redacteurs.  Omwille van de financiële druk was het CC echter verplicht de redactie nog verder af te slanken tot zeven redacteurs, waardoor de werkdruk ongelofelijk groot werd en de kwaliteit van de artikels zienderogen daalde.[72]  Er waren wel arbeiderscorrespondenten, gewone militanten die een bijdrage leverden voor De Rode Vaan, aangezien elke militant gezien werd als een potentiële bron van nieuws.  Hun artikels werden echter grondig herschreven.  Soms werden dergelijke arbeiderscorrespondenten zelfs verzonnen om een meer proletarisch karakter aan een artikel te geven.  Lezersbrieven werden trouwens ook door de redacteurs geschreven.[73]  Ook leden van het Centraal Comité of het Politiek Bureau leverden regelmatig een bijdrage aan De Rode Vaan.[74]

 

In tegenstelling tot andere kranten beschikte De Rode Vaan niet over betaalde correspondenten in het buitenland.  Zij moest haar informatie dus bij andere bronnen halen.  Hoe De Rode Vaan aan haar informatie over de gebeurtenissen in Kongo en Algerije kwam, is onduidelijk, aangezien de bronvermelding in de artikels zelf te wensen overlaat.  De notities of adressenboekjes van de journalisten zijn verloren gegaan of zijn nog niet opgedoken, de meeste journalisten uit de periode 1954-1962 zijn overleden of wegens ziekte niet te interviewen en wetenschappelijke studies omtrent De Rode Vaan of Le Drapeau Rouge zijn nog niet ondernomen (met uitzondering van de thesis van Marnix Puype[75]).  Enkel via het tussen de lijnen lezen in brieven en rapporten kunnen we toch een beeld schetsen van het bronnenbestand, zonder echter enige waarborg op accuratesse. 

 

Andere communistische kranten waren waarschijnlijk de voornaamste leveranciers van  informatie voor De Rode Vaan.  Veel meer dan aan Izvestia en Pravda, de twee belangrijkste kranten van de Russische Communistische Partij, werden artikels en informatie ontleend aan de Franse communistische krant L'Humanité, die op de redactie van De Rode Vaan familiair "L'Huma" genoemd werd.  Vooral voor de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd baseerde De Rode Vaan zich op L'Humanité, die via de Franse communistische hulpnetwerken aan de Algerijnse bevrijdingsorganisatie Front de Libération Nationale (FLN) over inside information beschikte.  In de schaarse bronvermelding in De Rode Vaan werd af en toe aangegeven dat de informatie uit buitenlandse, niet-communistische kranten gehaald was.  The Daily Mail werd enkele keren genoemd, naast nog enkele Engelse of Amerikaanse kranten, hoewel De Rode Vaan sceptisch was tegenover informatie uit niet-communistische kranten.  Als er iets in de bourgeois pers verscheen, ging de redactie vaak op zoek naar een communistische bron over het gebeuren alvorens het bericht over te nemen.[76]  De andere Belgische kranten werden zelden vernoemd als bron van informatie.  Ze werden integendeel meestal aangehaald als verspreiders van kapitalistische laster.  De linkse bladen Le Peuple, van de socialistische partij, en La Cité, van de christelijke arbeidersbeweging en sterk gekant tegen het kolonialisme, werden wel als bron aanvaard.[77]  Ook Radio-Brussel werd als bron gebruikt.  Reuters en AFP werden tweemaal vermeld als bron, hoewel De Rode Vaan onmogelijk de financiële mogelijkheden kan hebben gehad om van deze persagentschappen gebruik te maken.  De krant kreeg waarschijnlijk via Belga, het enige persagentschap dat ze zich kon veroorloven, berichten van Reuters en AFP door.  Het Belgische persagentschap beschikte over een Congo-dienst, "Belga-Leo", opgericht door Jef Van Bilsen.  Op 12 augustus 1960 werden de activiteiten van het Belgische persagentschap onder druk van de Kongolese regering echter stilgelegd, en kon De Rode Vaan niet langer rekenen op deze bron van informatie.[78] 

 

De Rode Vaan kon in theorie over een groot arsenaal aan bronnen in Kongo beschikken.  Verschillende leden van de KPB onderhielden immers een levendige correspondentie met bevriende Kongolese studenten en politici.  Vooral op de Wereldtentoonstelling van 1958 werden contacten gelegd en correspondenties gestart.  Met name Eddy Poncelet, Albert De Coninck, Michel Vanderborgt, Marcel Levaux, Jean Terfve… kregen regelmatig Kongolese post.  Kongolese sympathisanten van het communisme of andere geïnteresseerden zonden in hun brieven analyses van de situatie in Kongo of overzichten van de gebeurtenissen.  Onder andere de namen van Antoine Tshimanga, Antoine Gizenga, Anicet Kashamura, Henri Kasongo… kwamen vaak terug.  Natuurlijk konden deze brieven niet als bron voor actuele gebeurtenissen dienen, aangezien de brieven de afstand Kongo-België dienden te overbruggen.  Soms maakte men echter gebruik van TSF, Télégraphie Sans Fil, of telefoneerde men.  Volgens Rosine Lewin, die redacteur was bij Le Drapeau Rouge in de periode 1954-1962 en later hoofdredacteur werd, leverden deze officieuze bronnen een groot deel van de informatie voor Le Drapeau Rouge, en waarschijnlijk was dit dus ook het geval voor De Rode Vaan.  Lewin wees er bovendien op dat dit netwerk van contacten in de loop van de Kongolese onafhankelijkheidsstrijd aan sterke veranderingen onderhevig was, en dat het moeilijk, zoniet onmogelijk is om de informatiestroom van de Kongolese contacten naar de redactie van De Rode Vaan te reconstrueren.[79] 

 

 

6. Methodologie

 

Bij een onderzoek naar een perceptie in het verleden begeven we ons op de grens tussen de geschiedwetenschappen en (massa)communicatiewetenschappen.  We moeten daarom de methoden uit beide disciplines combineren.  Enerzijds maken we gebruik van historische bronnen, waarvan de betrouwbaarheid volgens de regels van de kunst wordt nagegaan, en anderzijds van wetenschappelijke literatuur om een objectief, voor zover dit mogelijk is, beeld van de  maatschappelijke en politieke machtsverhoudingen in België, Frankrijk, Kongo en Algerije in de jaren 1950 en 1960 op te bouwen.  Door de reconstructie van de historische achtergrond, kunnen we een historische interpretatie uitvoeren, waarbij we de inbreng van hedendaagse categorieën tot een minimum reduceren.  Binnen dit historisch onderzoek integreren we evenwel de twee voornaamste methodes uit de communicatiewetenschappelijke inhoudsanalyse.  In concreto gaat het om de kwantitatieve en kwalitatieve analyse.

 

Eind negentiende eeuw werd in de communicatiewetenschappen voor het eerst een kwantitatieve analyse toegepast, waarbij men volgens een positivistische methode de inhoud van de media onderzocht.  Die benadering was gebaseerd op een ietwat simplistische denktrant die ware kennis gelijkstelde aan meetbare gegevens.  Ondanks de aanvankelijk grote beperkingen bleef de kwantitatieve analyse bestaan en werd ze in de loop van de twintigste eeuw stap voor stap verfijnd.[80]  Bernard Berelsons bijdrage werd daarbij als een mijlpaal gezien.  Hij definieerde de kwantitatieve methode als "the objective, systematic and quantitative description of the manifest content of communication".  In een kwantitatieve analyse bestuderen we met andere woorden de manifeste of denotatieve inhoud van de media, niet de connotatie.[81]  Hoewel deze methode ontoereikend is om de perceptie te ontsluieren, kan ze enkele waardevolle inlichtingen verschaffen.  De uiterlijke kenmerken zijn immers van belang om weer te geven welk belang men hecht aan een onderwerp.

 

We bouwen de kwantitatieve analyse stapsgewijs op rond enkele onderzoeksvragen.  Allereerst gaan we de verhouding na tussen de totale oppervlakte van de krant en de oppervlakte die aan respectievelijk de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd gewijd wordt.  De plaats van de artikels, de titulatuur en het lettertype tonen aan hoe prominent de thematiek aanwezig is in de krant.  De artikels op de eerste, laatste of middelste pagina's worden daarbij belangrijker geacht dan de artikels op de andere pagina's.[82]  Binnen het totale aanbod aan artikels over de Kongolese of Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd kunnen we het aandeel becijferen dat aan politieke, economische, sociale of culturele aspecten van die strijd besteed wordt.  Verder moeten we nagaan hoeveel van de artikels een bronvermelding hebben, en of dit dan meestal een westelijke of oostelijke bron is.  Voor al deze onderzoeksvragen moeten we niet enkel de Kongolese en Algerijnse resultaten met elkaar vergelijken, maar tevens de evolutie van de resultaten schetsen.[83]

 

De inhoud van een krant is meer dan de manifeste inhoud.  Ook de connotatie of de betekenis-tussen-de-lijnen, de manipulatie van de lezers, de propaganda in een boodschap of de motivatie van de auteur moeten onderzocht worden.  Deze aspecten van het communicatieproces worden door een kwantitatieve analyse onaangeroerd gelaten en kunnen enkel via kwalitatieve analyse achterhaald worden.  De kwalitatieve analyse is daarom belangrijker dan de kwantitatieve.  Bij een dergelijke kwalitatieve aanpak worden de historische sociale en culturele context geïntegreerd in de analyse.  Men stelt een protocol op, met daarin de categorieën waarmee men de media-inhoud wil ontsluiten.  Men moet er bedachtzaam voor zijn deze categorieën in functie van het onderzoek, en niet in functie van het bronmateriaal te kiezen.  Als we de perceptie van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd willen bestuderen, moeten we onze categorieën dus rond dit onderwerp opbouwen, en niet rond de beschikbare informatie in De Rode Vaan.  Door de kwalitatieve analyse in kleinere deelanalyses op te splitsen, waarin de personages op het koloniale, metropolitaine en op het internationale toneel de categorieën vormen, en de resultaten van deze onderzoeken achteraf met elkaar te confronteren, kunnen we de perceptie van de Kongolese en Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd achterhalen.  Niet alleen de inhoud is hierbij belangrijk, maar ook de manier waarop die inhoud gepresenteerd wordt.  Foto's kunnen trouwens ook interessant zijn voor de kwalitatieve analyse, op voorwaarde dat ze iets toevoegen aan de inhoud van de tekst.[84]

 

Natuurlijk is dit kwalitatieve onderzoek een sociaal proces.  Het heeft geen zin te ontkennen dat onze eigen interpretatie de analyse beïnvloedt.  Alleen al bij het vastleggen van het protocol vertrekken we vanuit bepaalde vooronderstellingen.  We moeten echter proberen de context te restaureren waarin de media-inhoud tot stand kwam en vanuit die context de inhoud trachten te interpreteren.  Alleen op die manier kunnen we onder de oppervlakte van de artikels duiken.[85]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] De Standaard, "Vraag van de week: Is de Vlaamse regering nog geloofwaardig?".

[2] De Standaard, "Interview.  Stefaan De Clerck roept alle hens aan dek".

[3] De Standaard, "Downing Street dikte rapport Iraakse wapens aan".

[4] VAN STERKENBURG, ed. Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands, 745.

[5] BACQUELAINE, WILLEMS en COENEN, "Parlementair onderzoek", 86-88; WAUTERS, Le communisme et la décolonisation, 64-89.

[6] WAUTERS, Le communisme et la décolonisation, 89.

[7] PEIREN, "De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog", 192-195; BUELINCKX, Radicaal-links in België en de val van de Muur, 4-5, 8-9.

[8] VAN LINT, De kommunistische partij van België, III.

[9] ETAMBALA, Congo '55-'65, 87-88.

[10] DE VOS, De Koude Vrede, 269-271.

[11] DROZ en LEVER, Histoire de la guerre d'Algérie, 32-33.

[12] DROZ en LEVER, Histoire de la guerre d'Algérie, 341.

[13] DANTO, "Geschiedenis en representatie" 11.

[14] DE BAETS, Beeldvorming over niet-westerse culturen, 26-27; VAN GERWEN, "Representaties waarnemen", 68; PIETERS en VANDEVOORDE, "Over de rand van de tekst. Literatuur en representatie", 86-91; HENNESEY, Public Opinion, 173.

[15] DE BAETS, Beeldvorming over niet-westerse culturen, 25-26.

[16] MCQUAIL, Mass Communication Theory, 29.

[17] VAN GERWEN, "Representaties waarnemen", 68.

[18] DE BAETS, Beeldvorming over niet-westerse culturen, 26-27.

[19] RIFFE, LACY, en FICO, Analyzing media messages, 7.

[20] VAN GERWEN, "Representaties waarnemen", 68; PIETERS en VANDEVOORDE, "Over de rand van de tekst. Literatuur en representatie", 86-91.

[21] HENNESEY, Public Opinion, 173.

[22] KRIPPENDORFF, Content Analysis, 17.

[23] REBOUL, Langage et idéologie, 41, 56-57, 79; THOM, La langue de bois, 23-25.

[24] REBOUL, Langage et idéologie, 187-188; THOM, La langue de bois, 24-25, 30, 36.

[25] REBOUL, Langage et idéologie, 126-130; THOM, La langue de bois, 63-66; PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 1.49-1.56.

[26] CAMPÉ, DUMON en JESPERS, Radioscopie de la presse Belge, 298; PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 1.23-1.24.

[27] DE BAETS, Beeldvorming over niet-westerse culturen, 26-27.

[28] WITTE, Media en politiek, 203-204.

[29] WITTE, Media en politiek, 194-195.

[30] VAN GERWEN, "Representaties waarnemen", 68.

[31] PIETERS en VANDEVOORDE, "Over de rand van de tekst. Literatuur en representatie", 91.

[32] WAUTERS, Le monde communiste et la crise du Congo Belge; LUMUMBA, VAN LIERDE en SARTRE, La pensée politique de Patrice Lumumba; CHOMÉ, Lumumba et le Communisme; HOUART, La pénétration communiste au Congo.

[33] DE WITTE, De moord op Lumumba; LUMUMBA, VAN LIERDE en SARTRE, La pensée politique de Patrice Lumumba; GOTOVITCH, Histoire du parti communiste de Belgique; VERHAEGEN, "Communisme et anti-communisme au Congo"; BRODER, "De Communistische Partij van België en het koloniale vraagstuk"; MASSCHAELE, De activiteiten en standpunten van de Communistische Partij van België met betrekking tot Belgisch Congo.

[34] DECAN, Qui est qui en Belgique francophone. 1981-1985, 388; DECAN, Qui est qui en Belgique francophone. 1985-1989, 1025; Gesprek met Alain Meynen, 1 maart 2004; DONEUX en LE PAIGE, Le Front du Nord, 165-167.

[35] DECAN, Qui est qui en Belgique francophone. 1981-1985, 909; Gesprek met Alain Meynen, 1 maart 2004.

[36] BACQUELAINE, WILLEMS en COENEN, "Parlementair onderzoek", 13; DESSENS, "Links moet deze beweging de hand reiken".

[37] Kandidaten provinciale verkiezingen. West-Vlaanderen; Gesprek met Alain Meynen, 1 maart 2004.

[38] ANDRIEU, La guerre d’Algérie n’a pas eu lieu; JURQUET, La Révolution nationale algérienne et le Parti communiste français; DAZY,La Partie et le tout; MONETA, Le PCF et la question coloniale.

[39] JOLY, The French Communist party and the Algerian war; SIVAN, Communisme et nationalisme en Algérie. 

[40] MASSET, Une Affaire intérieure française?: la Belgique et la guerre d'Algérie, 1954-1956.

[41] DONEUX en LE PAIGE, Le Front du Nord.  Des Belges dans la guerre d'Algérie (1954-1962).

[42] VERHASSELT, "Brandend Afrika". (De perceptie van twee Afrikaanse bevrijdingsbewegingen in de Vlaamse tijdschriftpers.)

[43] PINIAU, Congo-Zaire 1874-1981: la perception du lointain

[44] WITTE, Media en politiek, 124.

[45] DEVOLDER, De communistische propaganda, 99.

[46] SIEBERT, PETERSON en SCHRAMM, Four theories of the press, 124.

[47] PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 1.11.

[48] DEVOLDER, De communistische propaganda, 115-117.

[49] DEVOLDER, De communistische propaganda, 118.

[50] SIEBERT, PETERSON en SCHRAMM, Four theories of the press, 110.

[51] SIEBERT, PETERSON en SCHRAMM, Four theories of the press, 126-127.

[52] DEVOLDER, De communistische propaganda, 106-107.

[53] SIEBERT, PETERSON en SCHRAMM, Four theories of the press, 132.

[54] DEVOLDER, De communistische propaganda, 107.

[55] SIEBERT, PETERSON en SCHRAMM, Four theories of the press, 112.

[56] PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 1.36-1.37.

[57] CAMPÉ, DUMON en JESPERS, Radioscopie de la presse Belge, 298.

[58] Rapport sur la Presse au Comité Central des 11 et 12 septembre 1954 (Dacob, nr. 1.17.4).

[59] Dossiers Flamands, Maarten Thijs (Dacob, nr. 5297).

[60] Dossiers Flamands, Vic Van Saarloos (Dacob, nr. 6173).

[61] Vermoedelijk tussen 1947 en 1954 te dateren.

[62] DE CONINCK, "Bijlage"; Dossiers Flamands, Gerard Van Moerkerke (Dacob, nr. 6141).

[63] Propositions sur la presse. Comité Central du 2 octobre 1955 (Dacob, nr. 1.20.4).

[64] CAMPÉ, DUMON en JESPERS, Radioscopie de la presse Belge, 303-304.

PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 2.10.

[65] CAMPÉ, DUMON en JESPERS, Radioscopie de la presse Belge, 305; telefoongesprek met Rosine Lewin.

[66] Rapport sur la situation de la presse communiste (Dacob, nr. 1.12.1).

[67] Activiteitenverslag van het Centraal Comité.  XIIe Nationaal Congres van de KPB, Gent 19-22 april 1957, 2.

[68] PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 2.46.

[69] PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 2.46.

[70] Dossiers Flamands, Raymond De Smet (Dacob, nr. 5387).

[71] PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan, 2.48.

[72] Raymond De Smet. Réaction sur le rapport sur la presse (Dacob, nr. 1.17.4); Terfve. Réaction sur le rapport sur la presse (Dacob, nr. 1.17.4).

[73] Rapport sur la Presse au Comité Central des 11 et 12 septembre 1954 (Dacob, nr. 1.17.4); Gesprek met Alain Meynen, 1 maart 2004.

[74] Activiteitenverslag van het Centraal Comité.  XIIe Nationaal Congres van de KPB, Gent 19-22 april 1957.  Brussel, 1957; SIEBERT, PETERSON en SCHRAMM, Four theories of the press, 135.

[75] PUYPE, Het Vlaamse kommunistische dagblad De Rode Vaan van 1944 tot 1959: een historisch-kritische benadering.

[76] Dossiers Flamands, Gerard Van Moerkerke (Dacob, nr. 6141); telefoongesprek met Rosine Lewin.

[77] PINIAU, Congo-Zaire 1874-1981: la perception du lointain, 115.

[78] LUYKX, Ontwikkeling van de Belgische pers sedert WO II, 142; ETAMBALA, Congo '55-'65, 182: telefoongesprek met Rosine Lewin.

[79] Brief Ramon Borgerhof aan Le Drapeau Rouge, 1962 (Dacob, nr. CO/01-3); Brief van Patrice Lumumba aan Marcel Levaux, 21 september 1959 (Dacob, nr. CO/12); telefoongesprek met Rosine Lewin.

[80] KRIPPENDORFF, Content Analysis, 13-16.

[81] RIFFE, LACY en FICO, Analyzing media messages, 19.

[82] DUCHEYNE, Kwantitatieve en kwalitatieve dagbladanalyse, 8-15.

[83] DUCHEYNE, Kwantitatieve en kwalitatieve dagbladanalyse, 119.

[84] ALTHEIDE, Qualitative media analysis, 38-48.

[85] KRIPPENDORFF, Content Analysis, 17.