'De aanneming van een kind en de dienstwillige voogdij'. Adoptie in België van 1803 tot 1951. (Katrien Nijs)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

 

De mogelijkheid om fictieve afstammingsbanden te creëren bestond al in antieke rechtssystemen. De adoptie zoals wij die in onze Westerse cultuur kennen, is echter terug te voeren tot het Romeins recht, waar ze een niet onbelangrijke plaats in nam. Na de val van het West- Romeinse Rijk verwaterde ook de invloed van haar recht. In onze streken waar het Germaanse gewoonterecht overheerste dat was gebaseerd op het principe van familie-en stameigendom gaf men de voorkeur aan bloedbanden en wees men de mogelijkheid af om die te vervangen door fictieve banden.

 

Aan de vooravond van de Franse codificatie was de adoptie als rechtsinstelling  in onze streken zo goed als onbekend. De instelling werd na eeuwen in de vergetelheid terug opgevist door de Franse wetgever om, als revolutionair middel bij uitstek, de oude klasseverschillen te bekampen  en een versnippering van de grote fortuinen te bewerkstelligen. Na de mislukte pogingen om adoptie een wettelijk kleedje te geven, werd ze ter zijde geschoven in  het eerste ontwerp van de Code civil. Desondanks de bemoeienissen van Napoleon is ze niet die instelling geworden die de kinderloze consul er van wou maken. Alhoewel ze werd verdedigd als troost voor kinderloze echtparen en als daad van menslievendheid voor weeskinderen, konden enkel  meerderjarigen geadopteerd worden. Als reden voor deze discrepantie werd opgegeven de eerbiediging van de vrijheid van de persoon. In feite werd de kinderwens miskend door de wetgever en het probleem van kinderloosheid herleid tot ‘het hebben van een erfgenaam’. De bedoelingen van de wetgever stonden dan ook in schril contrast met de eindelijke wettekst.  Rechtsgeleerden zijn er altijd van uit gegaan dat adoptie tot aan de Tweede Wereldoorlog ‘een dode instelling’ is gebleven.

Een toetsing van de theorie aan de praktijk wijst in die richting. Voor het gerechtelijke arrondissement Gent werden tussen januari 1855 en april 1940, slechts 85 adoptieakten gehomologeerd. Het negatief burgerrechtelijk sanctioneren van het ongehuwd en extra-maritiaal moederschap lag aan de basis van het gros van adoptie. De meeste adoptanten waren dan ook ongehuwde vrouwen die hun eigen onwettig kind door adoptie juridisch onderdak wilden geven. Slechts een verwaarloosbaar deel van ‘kinderen’ werd geadopteerd door ‘echte’ kinderloos koppel.

 

Bij het begin van de 20ste eeuw doken overal ter wereld kinderadoptiewetten op. In Frankrijk kwam er na de Eerste Wereldoorlog een nieuwe adoptieregeling tot stand die model stond voor de wetswijzigingen in België. De wet van 22 maart 1940 ‘op de aanneming van een kind’ betekende een ommekeer voor de adoptie in ons land, minderjarigen konden geadopteerd worden en adoptanten hoefden maar 35 jaar in de plaats van 50 jaar te zijn. De vernieuwde adoptie streefde vooral naar de lotsverbetering van natuurlijke kinderen. De problematiek van de natuurlijke kinderen genoot bijzonder veel aandacht binnen de toenmalige wetgevende arbeid. Na onderzoek van adoptieakten, in de periode april 1940- juni 1951, gehomologeerd voor de rechtbank van Eerste aanleg te Gent bleek dat de nieuwe wet een enorme impuls had gegeven aan het instituut. In tien jaar tijd werden er 198 adoptieakten gehomologeerd. Vooral stiefouders bleken geïnteresseerd te zijn in het instituut. Het aantal adopties ten voordele van kinderen met een minderwaardig juridisch statuut steeg procentueel niet zo sterk ten opzichte van de periode voor 1940, maar hun reëel aantal nam onverminderd toe. Toch bracht ook deze wetswijziging geen echte oplossing voor de ‘echte’ kinderloze echtparen. In de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw werd onze adoptiewet meermaals gewijzigd om uiteindelijk ook aan hun kinderwens tegemoet te komen.

 

Door de wet van 21 mei 1951 werd de procedure enigszins gewijzigd, zodat het contactuele karakter van de adoptie gevoelig afnam. De adoptie hoeft niet meer ter overschrijving aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand worden aangeboden, wel nog het beschikkend gedeelte van het vonnis of arrest dat de adoptie homologeerde.

 

De wet van 10 februari 1958 die de voorwaarden tot de erkenning en wettiging van natuurlijke, in casu overspelige kinderen, verruimde, heeft ook de adoptievoorwaarden versoepeld. De wetgever wou duidelijk aan de adoptie een gezinsdimensie verlenen, door adoptie binnen het gezinsverband te bevorderen. Inderdaad, bij adoptie door één of beide echtgenoten van een kind van de andere partner, volstond het dat de adoptant(en) ouder was (waren) dan 21 jaar en er een leeftijdsverschil van 10 jaar bestond. De voorwaarde van kinderloosheid gold in dit geval niet. Deze maatregel was zeer belangrijk, daar ze een verbetering van het statuut van natuurlijke kinderen, zo deze niet voor wettiging in aanmerking zouden komen, mogelijk maakte. De op het eerste zicht nogal paradoxaal aandoende hypothese dat een ouder zijn eigen kind adopteerde samen met zijn of haar echtgenoot/echtgenote, vond haar rechtvaardiging in het feit dat deze ouder anders de ouderlijke macht over dit kind verloor. Van deze mogelijkheid werd zeer veel gebruik gemaakt.[207]

 

Het zou echter nog 10 jaar duren voor het hele systeem grondig hervormd werd. Door de wet van 21 maart 1969 werden er een aantal fundamentele wijzigingen van kracht. Onder andere de ‘wettiging door adoptie’ werd ingevoerd en de vereiste kinderloosheid verviel. Omwille van het feit dat de adoptie door deze wet een jeugdbeschermingsinstituut werd, beschouwd men over het algemeen deze wetswijziging als de belangrijkste.

 

Op 27 april 1987 werd de wet, voorlopig, een laatste keer grondig veranderd. De voornaamste vormelijke wijziging betreft de vervanging van de uitdrukking ‘wettiging door adoptie’ door ‘volle adoptie’. Deze verandering was tot stand gekomen nadat het Hof van de Rechten van de Mens, België had aangemaand de discriminatie tussen de natuurlijke en wettige kinderen in onze wetgeving af te schaffen. De terminologie werd onder andere veranderd en de leeftijd van de adoptant werd teruggebracht op 25 jaar. Door de huidige perikelen rond de bevoegdheid van ‘Kind en Gezin’, de lange wachttijden enz., speelt de regering ermee om de adoptiewetgeving andermaal aanpassen. Ons logge bureaucratisch systeem staat in ieder geval voor nieuwe uitdagingen op het vlak van afstamming door de snelle ontwikkeling van geneeskunde en genetica. Alternatieve samenlevingsvormen brachten ondermeer het maatschappelijk debat op gang omtrent de vraag of homokoppels al dan niet kinderen mogen adopteren. Voorlopig zijn de meeste landen nog weigerachtig om aan deze kinderwens tegemoet te komen. Het is nog maar de vraag of de wetgever zal kunnen bijbenen. Naar alle verwachtingen zal de nieuwe wetswijziging niet alle lacunes opvullen zodat ook de komende generatie wetgevers een flinke kluif zullen hebben aan de adoptieproblematiek.

 

Toch is dit geen alleenstaand geval. Met de regelmaat van de klok duiken er schrijnende verhalen op over de handel in ontvoerde kinderen. De wetgeving sluit zelden alle misbruiken uit, maar niet alleen hier zorgen tekortkomingen in de wet ervoor dat levens voorgoed getekend blijven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[207] 1958, 962; 1959, 1463; 1960, 1256, 1961, 1263; 1962, 1356; 1963, 1339; 1964, 1478 ;  1965, 1630. NIS, Statistisch jaarboek voor België, 1965 (deel 86), pp. 77.