Criminaliteit in (het Land van) Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). (Dries Mertens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

Misdrijven tegen de lichamelijke integriteit

 

3.) De daders

 

3. 1. Geslachtsverhouding

 

De volgende geslachtsverhouding werd gevonden:

Geslacht

Aantal

Procentueel Aandeel

Mannen

155

95,1

Vrouwen

8

4,9

Totaal

163

100

Het overwicht van het mannelijk geslacht laat zich duidelijk merken. Ook elders was de situatie vergelijkbaar. Als we bijvoorbeeld de situatie te Eeklo bekijken, zien we dat er van de 90 geweldsmisdrijven er slechts twee door vrouwen begaan werden, terwijl het mannelijk geslacht verantwoordelijk was voor 80[1]. Dit is ook niet te verwonderen door de gegeven misdaden: in de regio zijn het altijd mannen die hun echtgenotes aftroeven, of erger nog, doodslaan. Gevechten in drankgelegenheden, al dan niet met dodelijke afloop, zijn ook het exclusieve terrein voor mannen. Daarentegen staan de typisch vrouwelijke geweldsmisdrijven als kindermoord en te vondeling leggen, allebei misdrijven die echter exceptioneel in de archieven voorkwamen. Zoals reeds vermeld, zijn dit misdrijven die waarschijnlijk talrijker zullen hebben plaatsgevonden dan het bronnenmateriaal laat uitschijnen. We menen bovendien dat de hypothese van Roets zeker ook opgaat voor de besproken regio. Zij beweert namelijk dat dit grote kwantitatieve verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke gewelddaden valt uit te leggen als een uiting van de beperkte sociale relaties die de vrouw had.[2] Deze cijfers willen niet zeggen dat vrouwen geen geweldsmisdrijven begingen. Het kan zijn dat (gewelds)delicten, die door vrouwen gepleegd werden, zelden vervolgd werden. Garnot meent dat, zeker tot de 18e eeuw, men zich veeleer richtte tot de vader of de echtgenoot van de vrouw die iets mispeuterd had. Waarschijnlijk werd de vrouwelijke criminaliteit ook meer beteugeld door middel van bemiddeling, juist ook omwille van de ondergeschikte positie van de vrouw[3].

 

3. 2. Leeftijdsopbouw

 

Voor de helft van de vrouwen en voor 72 mannen (46,4 %) weten we hun leeftijd. De volgende verhoudingen doen zich voor:

Leeftijdsklasse

Mannen

Vrouwen

10-14

2

-

15-19

5

2

20-24

17

-

25-29

8

-

30-34

15

1

35-39

4

-

40-44

8

-

45-49

6

-

50-54

3

1

60-64

1

-

65-69

1

-

70-74

2

-

Totaal

72

4

Ook voor de geweldsdelicten merken we dat jongemannen (van 20 tot en met 34 jaar) een groot percentage uitmaken van de delinquentengroep (25,8 %) in zijn geheel. Ook de mannelijke leeftijdsgroep van 40 tot en met 54 jaar was goed vertegenwoordigd (23,6 %). De eerste groep lijkt zich vooral te hebben beziggehouden met gevechten in drankgelegenheden of op openbare plaatsen. Een dergelijke aanwezigheid van jonge mannen is niet alleen uit te leggen door een grotere onbezonnenheid of heftige passies die eigen aan de leeftijd zouden zijn. Voor jongens was het gebruik van geweld gelinkt aan de verdediging van de eer. Voorts hield het een levendige noodzaak in om hun aanwezigheid te bevestigen en een eigen plaats op te eisen in de samenleving.[4]

De tweede leeftijdsgroep was natuurlijk ook wel verantwoordelijk voor gevechten in herbergen, maar telde dan ook weer nogal wat mannen onder hun rangen die hun echtgenotes mishandelden.

 

3. 3. Burgerlijke Stand

 

Voor 54,3 % van de deze groep was het mogelijk dit element na te gaan. De geringe sociaal-economische informatie die we krijgen uit de archieven voor de stad Aalst laat zich ook hier merken. De gehuwden zijn het talrijkst vertegenwoordigd, met 53,4 % van de groep waarvoor we hun burgerlijke status konden bepalen. Dit overwicht is uit te leggen door het groot aantal mannen die hun vrouw mishandelen of doden. Maar ook door de gratiebrieven zijn we hierover geïnformeerd. Vele echtgenotes schreven immers het verzoek tot strafvermindering, of lieten dit optekenen. Toch zijn ook vele gehuwden vertegenwoordigd bij de andere geweldsmisdrijven. Zij gebruikten geweld in de herberg of dienden dit te gebruiken tegenover agressors in de woonplaats.

 

Status

Aantal

Procentueel Aandeel

Gehuwd

47

53,4

Ongehuwd

39

44,3

Weduwe/weduwnaar

2

2,2

Totaal

88

100

 

3. 4. Geletterdheid

 

Dit element was voor 75 of 46,2 % van de delinquenten na te gaan. Ook hier zorgen magere gegevens, vooral voor Aalst, voor dit vrij geringe aantal. We blijven ook in het ongewisse hierover doordat nogal wat delinquenten, na een zwaar geweldsmisdrijf te hebben begaan, de benen namen. Voor 58 of 77,3 % van de gekende groep bleek hun ongeletterdheid. Slechts 17 van de 75, of 22,6 %, kon dit wél. Een mogelijke verklaring voor dit toch wel heel geringe aantal kan gelegen hebben in het feit dat de daders in deze groep veelal simpele arbeiders of boeren waren, voor wie scholing de allerlaagste prioriteit had.

Geletterdheid

Aantal

Procentueel aandeel

Geletterd

17

22,6

Ongeletterd

58

77,3 %

Totaal

75

100

 

3. 5. Beroepen

 

Voor ongeveer 60 % (inclusief het aandeel van de vagebonden) van de delinquenten was het mogelijk een beroepsmatige aanduiding te geven. Let wel, in de onderstaande tabel staan er ook sommige delinquenten die twee beroepen hebben opgegeven.

Mannen

Beroepen

Aantallen

handwerker

20

knecht

11

landbouwer

10

wever

6

beenhouwer

4

soldaat

3

schrijnwerker

3

schoenmaker

3

spinner

3

jachtopziener

2

klompenmaker

2

verkoper

2

zwingelaar

2

strodekker

2

herbergier

2

bezemmaker

2

houthakker

2

bediende

1

koster

1

“cooldregher”

1

“garencutser”

1

“calryder”

1

schiptrekker

1

scheepsmaat

1

smid

1

handelaar

1

vioolspeler

1

zager

1

maaier

1

kleermaker

1

Vrouwen

Beroepen

Aantallen

herbergierster

1

landbouwster

1

naaister

1

spinster

1

Vagebonden

Mannen

5

Vrouwen

2

Ook hier zijn het wederom de kleine ambachtslieden, loonarbeiders en de landbouwers die in de meerderheid zijn, dus voor het merendeel personen uit het ruraal en stedelijk proletariaat. Soly vond dat juist deze bevolkingslagen het gros van de herbergbezoekers vormden, zeker na de tweede helft van de eeuw[5], het tijdvak waarvoor we de meeste sociaal-economische gegevens vinden van de delinquenten door de procesdossiers van het Leenhof. We hebben hogerop reeds gezien dat vele geweldsmisdrijven juist plaatsvonden in de talrijke herbergen.

 

3. 6. Autochtoon of allochtoon?

 

Wat hier opvalt is de grote vertegenwoordiging van de autochtonen. Niet minder dan 144 of 88,8 % van de delinquenten waren uit de stad of (vooral) de kasselrij van Aalst afkomstig. Natuurlijk zijn onze gegevens enigszins vertekend doordat vele gewelddaden pas in de archieven van het Leenhof werden opgetekend na de bevoegdheidsuitbreiding van 1760. Vlaanderen en Brabant leverden elk 2,4 % van de “geweldenaars”, Henegouwen 1,2 %. De vele gewelddaden in de plaatselijke herbergen en in de huiselijke kring verklaren dit autochtone overwicht.

Ook elders in Vlaanderen bemerkt men een soortgelijke situatie. Voor het Kortrijkse werden de gewelddaden eveneens meestal door inwoners uit de stad of de kasselrij gepleegd[6]. Ook voor Nederland zijn de resultaten gelijklopend. Diederiks meent dat rurale gerechtshoven meestal twee soorten criminaliteit dienden te behandelen: een “lokale”, die vooral uit geweldsdelicten bestond, en een “geïmporteerde” criminaliteit, die meestal uit landlopen en bedelen bestond. Men moet er wel mee rekening houden dat het onderzoek naar dergelijke rechtbanken nog niet ver staat[7].

Afkomst

Aantal

Procentueel Aandeel

(Land van) Aalst

144

88,8

Vlaanderen

4

2,4

Brabant

4

2,4

Henegouwen

2

1,2

Onbekend

8

4,9

Totaal

162

100

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende


[1] VAN VOREN S., De criminaliteit voor de vierschaar te Eeklo, 1746-1795, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1997, p. 203.

[2] ROETS A.-M., Vrouwen en criminaliteit: Gent in de 18e eeuw, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 95 (1982), pp. 365-378.

[3] GARNOT B., La perception des…, p. 351.

[4] MUCHEMBLED R., La violence au village. Sociabilité et comportements populaires en Artois du XVe au XVIIe siècle, Turnhout, Brepols, 1989, pp. 44-45.

[5] SOLY H., op.cit., p. 576.

[6] VAN DE PUTTE J., op.cit., p. 84.

[7] DIEDERIKS H., Urban and rural criminal justice in the Netherlands, in JOHNSON E. A., MONKKONEN E. H., op.cit., p. 162.