Criminaliteit in (het Land van) Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). (Dries Mertens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

Misdrijven tegen de lichamelijke integriteit

 

1.) Algemeen overzicht

 

1.1. Inleiding

 

Ook hier hebben we de indeling van Roets gevolgd[1]. Hier bespreken we deze vergrijpen die de slachtoffers in de letterlijke zin (bij bijvoorbeeld moord of doodslag) of in de figuurlijke betekenis (beledigingen en bedreigingen) rechtstreeks benadelen. Daarom leek het opportuun om bij de verschillende soorten delicten na te gaan tegen wie de “geweldenaars” zich richtten om zodoende een eventuele verklaring te vinden voor hun daden. De gevolgen van de agressieve en ruwe mentaliteit van de samenleving uit de 18e eeuw zullen volop tot uiting komen in dit hoofdstuk. We mogen hieruit niet besluiten dat we een weerspiegeling krijgen van een toenmalige maatschappij, die doordrenkt was van bloeddorst en geweld, met alle ellende vandien. Johnson en Monkkonen betogen dat het fout is om te denken dat onze voorouders minder gelukkig waren in hun turbulente leven, waarin geweld een belangrijke plaats innam. De mensen uit de tijd van onze (groot)ouders waren of zijn niet noodzakelijk gelukkiger in een veel veiliger en schijnbaar meer “beschaafde” maatschappij. Liefde en geluk kunnen zonder problemen bestaan hebben naast fatale uitbarstingen van passie[2].

In de historiografie over criminaliteit van de laatste decennia is er veel te doen geweest over de zogenaamde “violence au vol”-stelling. Deze stelt dat er in de 18e eeuw een daling van het geweld, eigen aan de feodale samenleving, optrad en een stijging van het aantal vermogensmisdrijven. De 18e eeuw fungeert hier dan als een tijdvak met een toegenomen welvaart, geletterdheid én moreel besef. Recente studies hebben deze interpretatie in vraag gesteld. Zo zijn maatschappelijke ontwikkelingen als industrialisatie en urbanisatie niet noodzakelijk verantwoordelijk geweest voor een daling van de agressie[3]. Hoewel er wel een daling van geweld tegen personen lijkt geweest te zijn vanaf de Late Middeleeuwen is het nog maar de vraag of er een duidelijke toename was van vermogensmisdrijven over de lange termijn[4]. Soman merkt op dat vele artisanale en middengroepen hun disputen voor de notaris regelden, waarbij men veel misdaden opzettelijk verbloemde. Moord werd dan een “ongeluk”. Dit is de situatie voor Frankrijk, maar ook voor andere regio’s waar het notariële systeem belangrijk was, zoals Italië en de Lage Landen, verdient dit onderzoek[5].

Ook Cameron meent dat een dergelijke hypothese als de “violence au vol” onderhevig is aan kritische opmerkingen. De invloed van het “dark number” wordt hier van belang geacht. Bij geweldsmisdrijven was het nog moeilijker om de mensen te overtuigen om samen te werken met de autoriteiten dan dit voor diefstal het geval was. De afhandeling van dergelijke vergrijpen werd ook buiten de rechtszaal gereguleerd. Cameron kwam tot de conclusie dat in de Auvergne en de Guyenne het gerecht de private regeling tussen agressor en slachtoffer aanmoedigde (de zogenaamde “accomodement”)[6].

Voor de onderzochte regio zien we dat men bij gewelddaden, maar ook bij andere delicten (poogde) om tot een private regeling tussen slachtoffer en (de verwanten van) de agressor te komen. Men moet dan ook rekening houden met de infrajudiciële wegen die de tijdgenoot kon gebruiken om zijn of haar disputen te regelen. We zullen verderop nog zien dat nogal wat gewelddaden plaatsvonden in de huiselijke kring of toch alleszins daar hun oorsprong vonden. Nu was een strafproces niet alleen duur en diende men rekening te houden met een onzekere afloop, maar werd dit eveneens als smadelijk ervaren, zeker als de betrokken partijen juist familie of verwanten waren. Daarom dat familiale geschillen in het Ancien Régime dikwijls zonder rechterlijke tussenkomst beslecht werden, en men bij onhandelbare familieleden bijvoorbeeld collocatie verkoos boven de inschakeling van het gerecht. Er was trouwens van die kant maar weinig hulp te verwachten. Ook in de Oostenrijkse Nederlanden vond er een opwaardering plaats van de privé-sfeer, wat verklaart waarom men zich veelal terughoudend opstelde bij conflicten binnenshuis[7].

 

1. 2. Stad Aalst

 

In de evolutie van deze vergrijpen voor de stad en het schependom van Aalst is het niet mogelijk een eenduidige lijn te trekken. Er moet hier wederom rekening gehouden worden met het beperkt aantal totale vergrijpen per periode. Desalniettemin vertonen de percentages hun laagste aantal ten tijde van de Oostenrijkse Successieoorlog en de nasleep ervan, als het plaatselijke gerecht af te rekenen kreeg met een toevloed van landlopers en bedelaars. We zien inderdaad dat vanaf de tijdsspanne 1736-1741 de percentages gevoelig dalen, om hun allerlaagste aandeel te bereiken in de periode 1748-1753. Daarna stijgen ze weer voor de jaren 1760-1765, om vervolgens weer te dalen. De cijfers voor dit gebied geven dus veeleer een zicht op de mate waarin het gerecht en de rechtsonderhorigen een delict van dit kaliber voldoende belangrijk achtten.

Periode

Aantal

Aandeel van het totaal

1700-1704

10

15,8

1724-1729

5

45,4

1730-1735

5

31,2

1736-1741

6

10,9

1742-1747

1

5,0

1748-1753

1

3,2

1754-1759

5

4,8

1760-1765

6

30,0

1766-1771

3

15,7

1772-1777

4

14,2

1778-1783

3

14,5

1784-1789

1

7,1

1790-1795

2

10,0

Totaal

50

 

 

1. 3. Land van Aalst 1700-1759

 

Voor deze periode zijn de gegevens heel summier en is het ook hier onmogelijk om over een trend te spreken. Wederom heeft dit natuurlijk te maken met de bevoegdheid over de “ghedyde “ personen waarover het Leenhof in die periode slechts bevoegd was om recht over te spreken. In de jaren 1720, in volle zigeunervervolging, zijn er zelfs geen cijfers voorhanden. Hetzelfde geldt voor de jaren 1750-1754, in de nasleep van de Oostenrijkse Successieoorlog. Zoals voor Aalst zelf, mogen we zeggen dat de schaarse cijfers eerder een indicatie zijn van de mate waarin de leenmannen zich bezighielden met de berechtiging van deze misdrijven, met de bedenking voor ogen dat de kasselrijrechtbank dan natuurlijk alleen over de “ghedyde” personen recht kon spreken en dit dikwijls geen inwoners van het Land van Aalst waren. Verderop zal nog blijken dat misdrijven tegen de lichamelijke integriteit dan ook nog eens vergrijpen waren die voor de overgrote meerderheid door de autochtone bevolking werden begaan.

 

Periode

Aantal

Procentueel Aandeel

1705-1709

3

10,7

1710-1714

1

7,1

1715-1719

1

11,1

1720-1724

-

-

1725-1729

-

-

1730-1734

1

3,4

1735-1739

-

-

1740-1744

6

10,7

1745-1749

3

4,4

1750-1754

-

-

1755-1759

2

12,5

Totaal

17

 

 

1. 4. Land van Aalst 1760-1795

 

Met de bevoegdheidsuitbreiding van het Leenhof voor deze periode krijgen we nu een groter aandeel van deze misdrijven. De cijfers bereiken hun hoogste aandeel in het geheel der misdrijven in de periode 1772-1777. Het is dan dat de overtredingen van politiereglementen een klein aandeel innemen (15,8 %, zie het desbetreffende hoofdstuk). Zoals Otte voor de Oudburg opmerkte, kan deze stijging ook te maken hebben met een veranderende houding tegenover geweld. Hierbij zou men bij geweld sneller een aangifte doen, terwijl dit vroeger meer getolereerd werd [8].

Daarna dalen ze, om vanaf 1784 tot 1795 een klein aandeel uit te maken. Dit is zeker geen bevestiging van de “violence au vol”-thesis. Andere factoren liggen aan de basis van de daling hier. In de periode 1784-1789 nemen de vermogensdelicten een groter aandeel in dan in andere periodes, met 66,5 %. De berechtiging van de bende van Jan De Smet is hier voor een groot deel verantwoordelijk voor. Voor de tijdsspanne 1790-1795 nemen ze ook meer dan de helft van de misdrijven voor hun rekening ( 52 %), onmiddellijk gevolgd door de misdrijven tegen de openbare orde met 24,6 % (door de opstandelingen tegen de Brabantse Omwenteling, zie desbetreffend hoofdstuk). Ook voor deze laatste periode van het Ancien Régime mogen we in zekere zin stellen dat we veeleer een reflectie krijgen van de gevoeligheden van het Leenhof dan een werkelijk beeld van de evolutie van de geweldscriminaliteit.

Periode

Aantal

Procentueel Aandeel

1760-1765

31

25,8

1766-1771

19

21,8

1772-1777

47

32,4

1778-1783

45

28,6

1784-1789

22

10,2

1790-1795

16

10,2

Totaal

180

 

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende


[1] ROETS A.-M., op.cit., p. 24.

[2] JOHNSON E., A., MONKKONEN E. H., op.cit., p. 7.

[3] ROUSSEAUX X., From medieval cities to..., p. 14.

[4] JOHNSON E. A., Quantification and criminal justice in the nineties: some introductory remarks, in Historical Social Research, 15 (1990), p. 8.

[5] SOMAN A., art.cit.

[6] CAMERON I. A., op.cit., pp. 191-192.

[7] LIS C., SOLY H., Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18e eeuw, Leuven, Brepols, 1990, p. 219.

[8] OTTE E., op.cit., p. 74.