Kracht, Leven, Vreugde. De “Kinderlandverschickung” in Duitsland en België (1940- 1945). (Leen Schmücker)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Eerste kandidatuur, eerste cursus,  ‘Algemene inleiding tot de geschiedbeoefening’ van prof. François, pagina 2: “De vorser kan slechts zo objectief mogelijk handelen wanneer hij zich bewust is van zijn eigen subjectiviteit.” Objectief handelen, objectief navorsen, reeds in eerste kandidatuur werd ons duidelijk gemaakt dat dit geen sinecure zou worden. Zeker als het over onderwerpen zou gaan die betrekkelijk dicht bij onze leefwereld liggen, over onderwerpen waar iedereen een mening en een zegje over heeft. Zoals de Tweede Wereldoorlog, zoals het nazisme, … Toch geloof ik dat ik  een betrekkelijk objectief onderzoek heb kunnen uitvoeren. Prof. François heeft het op dezelfde bladzijde van zijn syllabus over een noodzakelijkheid van bewustzijn van eigen voorkennis en eigen achtergronden, als men objectief wil werken. Ik heb op dat vlak een voordeel. Ik heb de helft Duits bloed, - als bloed als een nationaliteit kan hebben  - en dus ook Duitse grootouders. De zwart / wit opdeling tussen goede Belgen en slechte Duitsers was mij, als kind, nooit zo duidelijk. Ja, opa en oma zijn Duitsers, maar opa en oma hebben nooit een Jood vergast of een land aangevallen. Opa en oma zijn – of liever, waren - eigenlijk zelfs heel fatsoenlijke mensen. Maar opa was wel eventjes soldaat en oma keek in volle bewondering naar de knappe jongens en deftige meisjes die in uniform voorbij marcheerden. De zaken bleken gecompliceerder dan de meeste kinderen dachten, want als er ook goede Duitsers bestonden, bestonden er dan ook slechte Belgen?

 

Tijdens mijn thesisonderzoek werd het hele verhaal over goed en kwaad alleen maar grijzer, hoe dichter ik bij de personages van mijn verhaal kwam, hoe duidelijker werd dat mensen zelden helemaal goed, of helemaal slecht zijn. Dat ze zelden maar één drijfveer hebben voor de dingen die ze doen. Ik heb tijdens mijn onderzoek zeer bewust geprobeerd niet te oordelen, en  zoveel mogelijk vooroordelen die schijnbaar toch in ieders bewustzijn leven, los te laten. Ik wou de bronnen voor zichzelf laten spreken, zoveel mogelijk uiteenlopende meningen om me heen verzamelen en pas op het einde een besluit eruit te trekken.

 

Vraagstelling

 

Ik heb mijn thesis rond verschillende deelvragen opgebouwd. Het ging er me in de eerste plaats om een beeld te scheppen van wat de “kinderlandverschickung” had ingehouden, zowel in België als in Duitsland. Wie er verantwoordelijk voor was, hoe het georganiseerde was en wat de impact ervan was op de kinderen die eraan deelnamen en op de bevolking in het algemeen. In de tweede plaats heb ik gedurende mijn onderzoek ook aandacht besteed aan de verschillen in doelstellingen en impact tussen de beide landen. 

 

Aangezien de status questionis sterk verschilt wat Duitsland en België betreft, bespreek ik dit telkens bij het respectievelijke hoofdstuk.

 

Ik begin dit werk met een algemene situering van de Duitse jeugd kort voor en tijdens het Derde Rijk, waarbij ik vooral aandacht heb besteed aan de monopolisering van de jeugdbewegingen door de Hitlerjugend vanaf 1933. Ook de Bund Deutsche Mädel neem ik even onder de loep.

In een tweede deel spit ik rond in de Kinderlandverschickung in Duitsland. Veel van de praktische uitwerkingen die ik hier voor Duitsland beschrijf gaan ook op voor de Kinderlandverschickung in België.

Daar rond heb ik in mijn derde deel gewerkt. Na een korte inleiding over de Belgische jeugd tijdens de bezetting, volg ik ongeveer hetzelfde onderzoek-  en schrijfschema als ik benutte voor het hoofdstuk over Duitsland.

 

Ik hoop met deze thesis een licht te werpen op een grijs onderwerp binnen de geschiedenis van de Tweede wereldoorlog. Grijs, niet alleen omdat er nog zeer weinig over werd onderzocht of geschreven, maar vooral ook grijs omdat het slecht past in de gewoonlijke zwart/ wit verhalen over die periode.  Zoals bij zo vele maatregelen, genomen binnen een log en bureaucratisch systeem, kan de praktische uitwerking nogal verschillen van het door bovenaf geplande, strakke ideaalbeeld.

 

Op de vraag waarom ik dit onderwerp gekozen heb, moet ik toegeven dat het antwoord betrekkelijk cliché is. Om te begrijpen. Het spreekwoord ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’ is al altijd een populair principe geweest.  Voor de periode die ik bestudeerd heb, valt misschien nog veel harder dan nu op, dat kinderen gekweekt worden om een politieke machtsverhouding in stand te houden. Ik hoop met mijn onderzoek te kunnen bijdragen aan de zoektocht over hoe we kinderen kunnen beschermen tegen de politieke spelletjes waarvan zij de inzet zijn, of hen ten minste weerbaar, mondig en zelfstandig maken.

 

 

DEEL I. MAATSCHAPPELIJKE SITUERING: JEUGD IN DUITSLAND 1900 - 1945

 

1 MAATSCHAPPELIJKE SITUERING: JEUGD IN DUITSLAND

 

1.1 De mythe van de jeugd

 

De emancipatie van de jeugd vind haar oorsprong in de industrialisatie, midden 19de eeuw. Door de technologische vernieuwingen konden zonen niet langer zomaar de job van hun vaders overnemen en verlieten ze het ouderlijke huis vaak vroeger, om in de steden en industriekernen te gaan werken. Er groeide een zekere onafhankelijkheid tussen de generaties, waarin jongeren op zoek gingen naar hun eigen organisatievormen en zingeving in het leven. Meegaand in het fin de siècle gevoel raakte zelfs de elite van de Europese jeugd, het saaie leven van de feesten en de bals moe. Ze hoopten op radicale veranderingen, op revoluties waarbij al het oude en decadente zou verdwijnen, en de ‘nieuwe mens’ opnieuw vrij zou kunnen ademen. Ze geloofden dat de wereld mooi was en dat de maatschappij enkel moest ontdaan worden van de smerige laag die de vorige generaties erop hadden achtergelaten. Wereldoorlog I leek voor velen dan ook het ideale  moment om komaf te maken met de oude orde. Toch kan er in deze situatie  niet gesproken worden van een echte revolutie, die makkelijk te documenteren en te traceren zou zijn geweest. Het gaat eerder om het in het leven roepen van de ‘mythe van de jeugd’ die veel minder bedreigend is naar de autoriteiten toe, en hoogstwaarschijnlijk zelfs door hen in het leven is geroepen om hun machtssysteem in stand te houden.  Het idee “Wij, jongeren, gaan alles anders doen dan de generatie van onze ouders”, “Wij worden nooit corrupt en log” is betrekkelijk ongevaarlijk. De oudere generaties gingen  er van uit dat deze enthousiaste jongelingen op een dag onvermijdelijk toch oud zouden worden, en met hun jeugd ook hun  strijdbaarheid zouden verliezen. Het kwam er voor hen dus op aan, deze jongeren langzaam te incorporeren in het systeem, en ze slechts heel langzaam te laten opklimmen tot een machtige positie. Op deze manier poogden ze bruuske maatschappelijke veranderingen die hun eigen politieke vel in gevaar zouden kunnen brengen te vermijden. [1]

WO I was voor vele jongeren een ontzettende teleurstelling. Niet alleen waren er in Duitsland de trauma’s van een verloren oorlog, de zo vele gesneuvelden en een thuisland in brokstukken, er kwam bovendien ook niets van de gehoopte vernieuwing binnen het politieke systeem. De oorlogsvernielingen werden door verschillende mensen als dé kans gezien om vanaf nu alles anders te doen, tabula rasa, vanaf nu de jeugd aan de macht. Maar van deze jongensdroom kwam niets in huis. Duitsland verzeilde in de politieke, economische en sociale chaos van de Weimarrepubliek en kreeg er nog een aantal specifieke oorlogstrauma’s bovenop.

 

1.2 De vaderloze maatschappij: vaderfiguren om de evoluties binnen de Duitse jeugd van het interbellum te verklaren.

 

In de eerste plaats, stelt Stambolis,  zijn er natuurlijk die jongeren die hun vader hadden verloren in de eerste wereldoorlog en het gemis aan vaderlijke liefde en leiding in hun dagelijkse gezinssituatie beleefden. Een tweede vaderloosheid groeide met de generatiekloof:  jongeren die in de praktijk geen enkele boodschap meer hadden aan hun fysiek aanwezige vader.  Dit kon een gevolg zijn van de psychische verstoring die de vader had opgelopen tijdens de eerste wereldoorlog, apathie, vervreemding, ... of van een afkerigheid van de jongere naar zijn vader toe, die zijn vader zag als symbool van de oude, verrotte maatschappij. Een derde vorm van vaderloosheid die in de Weimarrepubliek welig tierde was de politieke vaderloosheid. Geen enkele zekerheid, geen economische toekomst, geen structuur om op te bouwen, of geen bescherming kon worden geboden. Er was geen sprake van veilig schuilen onder een sterke arm, de jongeren stonden er, net als alle andere Duitsers, op alle vlakken alleen voor.  Dit hele klimaat, zowel op persoonlijk vlak als op openbaar vlak, zorgde voor een algemeen gevoel van onzekerheid, van verwaarloosd worden. Als er iets zou moeten veranderen zouden ze het zelf moeten doen, want op vaders, in welke zin van het woord dan ook, kon niet langer worden gerekend. Deze opvattingen maakten de jeugd op een bepaald vlak veel sterker, veel onafhankelijker, maar hun onafhankelijkheid had de bittere bijsmaak van noodzakelijkheid, en hun zoektocht naar vaderfiguren en betrouwbare leiders tekende de toekomst van de Duitse jeugd in het interbellum enorm. 

De mentale verwarring en onzekerheid die in deze decennia heersten, opende de deuren voor experimenten naar nieuwe vormen van organisatie en bronnen van emotionele en morele zekerheid. In dit kader ontstond ook de jeugdbeweging. 

 

1.3 Ontstaan van de jeugdbeweging in Duitsland.

 

Eerst en vooral zal ik proberen afbakenen wat ik in dit werk versta onder de term ‘jeugdbeweging’. Het is een geestelijke, culturele en sociale vernieuwingsbeweging uitgaande van de jeugd zelf, in een poging zich af te scheiden van de burgerlijke volwassenenmaatschappij. Uitgaande van het idee dat jeugd door jeugd moet geleid worden ontstaan ze los van een reeds bestaande, door volwassenen geleide groepen. Deze levensreformistische beweging kreeg vorm rond het einde van de 19 de eeuw in de kringen van Duitse scholieren en studenten als reactie op de burgerlijkheid van het Willem II – tijdperk.  Zij waren onderdeel van een algemeen opkomende cultuurkritiek onder geestelijk leiderschap van mensen zoals Nietzsche[2] en Paul de la Garde, met de Sturm und Drang – beweging en de vroeg- romantiek.[3] Zij verzetten zich tegen het opkomende materialisme, het intellectualisme en het kapitalisme, en streefden naar ‘de nieuwe mens’, die socialer en eenvoudiger zou moeten gaan leven.

 

Eenvoudig gesteld doorliep de jeugdbeweging 3 afzonderlijke fases:

 

1.3.1 Van 1896 tot 1918: de ‘Wandervogels’:

 

Deze beweging was in oorsprong a-politiek, het ging erom samen wandelingen te maken en te genieten van het natuurschoon. Veel eerder dan een politiek statement tegen Willem II, was het een vlucht uit de moderniteit, een vlucht weg uit het stadsleven van fabrieken en sociale ellende, uit drukte en lawaai. Ze zochten binnen de groep een soort vervangende nestwarmte, een gemeenschapsleven en waren vervuld van nostalgische ideeën over het middeleeuwse leven en bijhorend waardepatroon. [4] Volksdansen en volksliederen werden herontdekt, de jongelingen droegen kleren geïnspireerd op de 14de eeuwse gezellenmode, compleet met hoed en bijhorende veer. Ze gingen op excursies naar nabijgelegen burchten en kastelen en de voorvader – verering won aan belangstelling. Ook lichaamscultuur werd gebruikt om zich af te zetten tegen de burgerlijke wereld van de volwassenen. Gymnastiek, al dan niet naakt of in openlucht, geheelonthouding van alcohol, tabak en andere drugs, gezonde buitenlucht en lange wandelingen zouden hen behoeden voor de verloedering die de oudere generatie aan het verteren was. De eerste wereldoorlog betekende voor de Wandervögel, net zoals voor de gehele Duitse jeugd, een zwaar dieptepunt. Niet alleen werden de meeste leden van de groep naar het front gestuurd, maar het werd ook enorm moeilijk, zoniet onmogelijk om in de gegeven omstandigheden a-politiek te blijven. Onvermijdelijk trof de naoorlogse chaos ook de jonge mensen van de Wandervögel, en werd ook daar de scheiding tussen links en recht gedachtegoed een breekpunt. De beweging spatte uit elkaar in tientallen, zoniet honderden splintergroepjes, die zich elk in mindere of meerdere mate politiek – links of rechts georiënteerd - engageerden. 

 

1.3.2 Van 1918 tot 1923: de ‘ Freideutsche Jugend’

 

Deze groep was een politiek heel heterogeen mengsel, men had een liberaal democratisch centrum, een volkse rechtse kant, en een communistische linkervleugel. Daarenboven neigden de jeugdafdelingen van bestaande politieke, religieuze of levensbeschouwelijke groeperingen steeds meer naar de organisatievorm van de oorspronkelijke jeugdbeweging. Ze kregen meer ruimte en autonomie tegenover de volwassenen van de groep en konden op verschillende vlakken samenwerkingsverbanden sluiten met andere jeugdorganisaties. Vanaf 1919 groeide de ‘nieuw Duitse padvinderij’ uit tot een van de grotere groepen en slaagde er weer min of meer in een beetje afstand te nemen van de politieke verscheuring die het land beheerste. De zoektocht en het verlangen naar eenheid binnen de ontwrichtte Weimarrepubliek begon zijn sporen na te laten in de jeugdbeweging. Er werd steeds meer nadruk gelegd op uniformen, op vlaggen en discipline. De noden van de gemeenschap werden boven de noden van het individu gesteld, en de jonge padvinders werden op hun plicht om ‘ elke dag één goed daad’ te doen, gewezen. Er kwamen eretekens en lintjes voor degenen die uitblonken in behulpzaamheid, vlijt, en opgewektheid. Het idee uitverkoren te zijn, kreeg langzaam vorm. De jeugd zou Duitsland redden uit de chaos. 

 

1.3.3. Van 1924 tot 1933: de koepel van de‘ Bündische Jugend’

 

Zij slaagde erin de jeugdbeweging een veel bredere basis toe te kennen en probeerde zich te onderscheiden van de zovele politieke of confessionele groepjes. In 1930 telde ze 50000 lidgeld betalende leden. [5] Ondanks hun afkerigheid van partijpolitiek, evolueerde hun stijl steeds verder naar het militaire toe. Ze bewonderden de dapperheid en vastberadenheid van de Duitse frontsoldaten uit de Eerste Wereldoorlog, en cultiveerden het ideaal van een herboren Duitsland. Eén van de grootste groepen binnen de Bündische Jugend was de Deutsche Freischar met 12000 leden. Ze noemden zichzelf  naar een bataljon Pruisische soldaten uit de oorlog tegen Napoleon, en wilden op deze manier hun vaderlandsliefde kenbaar maken. In de door hen opgerichte ‘zomer - werkkampen’ ijverden ze voor de samenwerking tussen arbeiders, boeren en studenten om Duitsland terug op de rails te krijgen.

Iedere politieke groepering had ondertussen ook zijn jeugdafdeling, die naar gelang de verschillende afdeling  meer of minder autonoom van de volwassenenafdeling kon werken. De katholieke centrumrechtse conservatieven hadden hun politieke school, de Windshorstbund genoemd.  Hieruit is de latere, naoorlogs CDU[6] gegroeid. Binnen de socialistische zuil had men reeds sinds 1919, een paar maanden na het einde van de oorlog, een goed draaiende, 30000 leden tellende arbeidersjeugdbeweging. Ze ijverden onder meer voor een jeugdbeschermingswet en meer jeugdherbergen. In 1922 verenigden ze zich met de socialistische proletariërjeugd in de sozialistische Arbeiterjugend Deutschlands ( SAJ ). Ze organiseerden zeer gelijkaardige activiteiten als alle andere jeugdbewegingen, zelfs zeer gelijklopend met wat de Hitlerjugend deed: Wandelen, Heimabenden [7], volksdansen en zingen,...Deze groep was een stuk minder militaristisch maar verder verschilden ze alleen in de politieke inhoud en de aangeduide zondebok. Om een kamp te kiezen gingen veel jongeren af op het concept: “hoe erger ik mijn ouders het meest? ”. Kinderen van links gezinde ouders kwamen vaak in een rechts georiënteerde jeugdbeweging terecht en omgekeerd.[8] De communistische jeugd ( Kommunistisch Jugendverbund Deutschlands :KJVD) leefde op voet van oorlog met de sociaal-democraten, die ze sociaal-fascisten noemden, er was slechts in zeer zeldzame gevallen sprake van samenwerking, wat dan enkel op persoonlijke contacten berustte tussen een toevallig tolerante socialist en een even toevallig tolerante communist. Het hele linkse kamp ziet vanaf 1931 –’32 zijn ledenbestand snel slinken. Langs de rechtse kant van de maatschappij was er ook een heel scala van groepjes en clubjes. Ontstaan uit het antirepublikeins Freikorps van 1919-’20 kon men een voor militaire opleiding krijgen in de Schilljugend of de Freischar Schill. De Stahlhelmen zagen hun jeugdige aanhangers in de Jung- Stahlhelm- beweging, en de Bund der Frontsoldaten richtte de Sharnhorstbund op. Zij waren allemaal anti- liberaal, antidemocratisch en anti-parlementair, of gewoon anti–Weimar, en droomden luidop over een groot en machtig Duitsland dat ooit alle gestolen grondgebied zou heroveren, en zich wreken voor het vernedering van Versaille van 1918.

 

Het grootste deel van de jeugd echter was georganiseerd in een katholieke of evangelische organisatie, die strikt genomen echter geen jeugdbeweging was aangezien ze rechtstreeks afhankelijk waren van de door volwassenen geleidde moederorganisatie – de kerk, de parochie,...  De belangrijksten, zeker achteraf gezien in het licht van het verzet tegen het opkomend nazisme, waren de Quickborn Bund, en de Neu Deutsche Bund. Zij waren een van de eerste maatschappelijke groeperingen die waarschuwden voor de inpakt die de haatverspreiding van de NSDAP had op de jeugd. De Bund Deutsche Bibelkreize, hield zich niet enkel bezig met bijbelstudie maar naar mate het politieke klimaat vermilitariseerde hadden ze ook steeds vaker aandacht voor politieke, sociale en maatschappelijke thema’s. Zij probeerden, in tegenstelling tot veel socialistische en communistische groeperingen, jongeren zelf tot de conclusie te laten komen waar het allemaal zou toe leiden in de toekomst. Onder de dekmantel van het katholicisme en de bescherming van het Concordaat, konden zij hun activiteiten het langst verder zetten en zo proberen hun leden een iets kritischer geluid aan te bieden. 

 

1.4 Bestond er een rechtstreekse link tussen de jeugdbeweging en de Hitlerjugend?

 

Als we deze evolutie bekijken, kunnen we ons afvragen in hoeverre de jeugdbeweging het pad heeft geëffend voor het nationaal socialisme en zijn jeugdwerking. Er springen in ieder geval een aantal kenmerken in het oog, die stevige gelijkenissen vertonen met de HJ opvoeding. Het belang van lichaamscultuur bijvoorbeeld. Wat ooit ontstond als reactie op het moderne, ongezonde fabrieksleven bij de Wandervögel, werd bij de HJ in het extreme getrokken.  Het ging niet meer om de frisse lucht en het gezellig even strekken van armen en benen, maar om een bijna paramilitaire training. De esthetische waarde van het perfecte lichaam, fysieke weerbaarheid en, -aanvankelijk op de verborgen agenda-, geschiktheid voor het slagveld of Hitlers elitetroepen waren de doelstellingen. Tegelijkertijd werd ook het anti-intellectualisme waar de Wandervögel voor stonden sterk doorgedreven. Het Griekse evenwicht van een gezonde geest in een gezond lichaam, werd volledig uit proportie getrokken. Een daadkrachtig volk moest gecreëerd worden, en geen denkend bureaucraten volk, dat had de Weimarchaos ons toch duidelijk gemaakt.[9]  Een ander raakvlak tussen de jeugdbeweging en het nationaal socialisme was de gemeenschapszin: het gevoel van verbondenheid met de gemeenschap en het handelen daarnaar.[10] Op zich is streven naar gemeenschap niets nieuws, een mens is al altijd een groepsdier geweest,  maar ook dit werd binnen het nationaal socialisme sterk doorgedreven. “Jij betekent niets, jouw volk betekent alles.” Het idee werd opgedrongen dat één mens alleen niets kon veranderen, voor jezelf denken had geen enkele zin, je moest trouw zijn aan je eigen volk, aan je eigen groep, alleen dan kon er iets bereikt worden. De verschillende vormen van kampleven ( zomerkampen, militaire trainingskampen, een politieke opvoedingsmaand voor laatstejaars humaniora studenten, internaten,... ) moesten hiertoe bijdragen. Weg van de ouderlijke invloed en weg van anders denkenden kon er het beste aan groepsgeest en kameraadschap gewerkt worden. De kameraadschap die werd gepropagandeerd had echter weinig met solidariteit te maken, het ging veel meer om competitiegeest dan om respect voor en hulp aan zwakkeren. Daarin verschilt de nationaal socialistische opvoeding wel wezenlijk van die van de vroegere jeugdbeweging. Ook daar was competitie een onderdeel van het groepsleven, maar hadden degenen die niet steeds wonnen, of zelfs degenen die steeds verloren, niet zo zwaar te lijden onder een vernederende groepsdruk.  Samenhangend met de vraag naar gemeenschapszin is de kwestie van leiderschap en volgzaamheid. Zowel binnen de jeugdbeweging als binnen de HJ was leiderschap een belangrijk thema. Het grote verschil tussen beide groeperingen ligt erin dat het bij de jeugdbeweging mogelijk en zelfs gangbaar was om kritiek te hebben op de leidersfiguren. En dat, als de groep liever iemand anders volgt en als leider aanduidt, de oude leider het pleit verliest. De mogelijkheid bestond om de leider van de groep uit te dagen en te proberen zijn positie te ‘ veroveren’. Het draaide erom de meest getalenteerde, of meest charismatische persoon als leider te verkiezen. De leiders leerden verantwoordelijk te handelen en zich niet in zelfverheerlijking te verliezen, de rest van de groep moest zich leren voegen naar de leider maar niet afleren om zelfstandig te denken en handelen. Bij de HJ zat de vork bijna volledig omgekeerd aan de steel: de leiders werden gekozen van hogerhand. Er was geen mogelijkheid om zich te verzetten tegen de leider zonder sancties op te lopen, en geen mogelijkheid om vrij te kiezen door welke leider iemand wou geleid worden. Daarmee verloochende de HJ ook hun theoretische  principe, overgenomen van de jeugdbeweging, dat jeugd door jeugd geleid zou moeten worden. Het hoofd van de jeugdbeweging, en kaderlid van de NSDAP, bepaalde wie wel en wie niet geschikt was om HJ- leider te worden. Behalve natuurlijk hun gedrag en hun prestaties gedurende hun HJ- loopbaan, werd ook rekening gehouden met de raszuiverheid tot in de 3 de graad, familie en vriendenkring. Toen het ledenaantal in de loop van de jaren ‘30 sterk toenam werden de toelatingscriteria behoorlijk afgezwakt om toch voldoende leiders te kunnen inzetten.   

 

 

2. HITLERJUGEND

 

2.1 Inleiding

 

De geschiedenis van de nationaal socialistische jeugdbeweging valt grotendeels uiteen in drie belangrijke stukken: een eerste periode tot ’33, waarin de opbouw centraal stond, een tweede periode tot ’36 waarin de verworven positie werd veiliggesteld, en een laatste periode die de oorlog en de nederlaag van het Derde Rijk omvat.

Deze fasering is van belang omdat er tijdens de verschillende fases, die vooral met politieke achtergronden en de internationale situatie samenhingen, verschillende accenten werden gelegd binnen de opvoeding en gebruik werd gemaakt van verschillende machtsmiddelen.

 

2.2 De Hitlerjugend tot 1933: periode van opbouw

 

2.2.1. Ontstaan

 

Onder leiding van de 18 jarige Gustav Lenk, een jongeman die aan Hitler was opgevallen door zijn extreem enthousiasme voor een herenigd, sterk Duitsland, werd in maart 1922 de jeugdafdeling voor 14 tot 18 jarigen van de NSDAP opgericht, de ‘Jugendbund der NSDAP’. Uit de verschillende reeds bestaande reactionaire groepjes werden mensen die een gelijklopende visie hadden, verzameld om het basiskader van deze beweging te vormen. In de statuten staat te lezen dat de leden  zich verenigen op basis van vaderlands- en volksliefde, van genot en eer vinden in het open, eerlijke gevecht en het verzet tegen het Joodse complot. Dit wilden ze bereiken door middel van vaderlandse avonden en voordrachten, wandelingen en bewegingsoefeningen. [11] Na de mislukte putsch van Hitler op 9 november 1923, werd de Jugendbund der NSDAP, die actief had meegewerkt aan de staatsgreep, samen met de NSDAP zelf, verboden. Maar al in 1924 vonden de meeste ex-leden elkaar terug in de Gross Deutsche Bund onder leiding van Kurt Gruber. Ze werden meteen terug tot officiële jeugdafdeling van de partij benoemd van zodra de NSDAP werd heropgericht in 1925. Op de eerste partijdag in Weimar in juli 1926 werd de Gross Deutsche Bund tot Hitlerjugend omgedoopt. Gruber werd tot rijksjeugdleider benoemd, maar kreeg geen toelating de HJ als zelfstandig orgaan te besturen. Ze werden met z’n allen een onderdeel van de SA, en verwacht werd dat de Hitlerjugendleden bij hun 18de verjaardag overgingen in de SA rangen. Twee jaar later ontstonden de eerste splintergroepen binnen de NSDAP jeugdbeweging, de NS scholierenbond, onder leiding van Adrian von Renteln, de NS studentenbond onder leiding van Baldur von Schirach en in 1930 kreeg de meisjesafdeling definitief vorm in de ‘Bundes Deutsche Mädel’. Er werd ook een kinderafdeling (10 tot 14 jarigen) van jongens en meisjes groepen opgericht, respectievelijk het ‘Jungvolk’ en de ‘Jungmädel’. Tijdens hun wekelijkse bijeenkomsten, de ‘Heimabenden’, werden de jongeren onderwezen in de belangrijkste NS thema’s: het belang van het zuivere bloed, de rassentheorie, het vaderland, de verering van de Führer, het rode gevaar, en het Jodenprobleem.[12] Op een schizofreen aandoende manier werden onderwerping en uitverkoren zijn met elkaar gecombineerd. Ieder HJ lid moest onvoorwaardelijk gehoorzamen aan zijn overste, zonder tegenspreken orders uitvoeren en nederig zijn, maar daar tegenover werd gesteld dat zij een herenvolk waren, de ‘Übermensch’, en dat hun leven meer waard was dan dat van een niet- ariër, of zelfs meer waard dan het leven van een niet- HJ – lid. Verder werd aandacht besteed aan arische kunst en cultuur, volksliederen en volksdans om terug voeling te krijgen met de traditie en het Duits zijn. Bijna wekelijks gingen ze met de hele groep naar politieke manifestaties en fakkeltochten, als wandelend reclamebord voor de rijzende NSDAP. Toen in april ’32 de paramilitaire SA een verbod boven het hoofd hing, poogde Baldur von Schirach, die ondertussen enige leider was geworden van de HJ (de scholieren- en de studentenbond was onder dezelfde noemer ondergebracht),  de groep nog te vrijwaren door ze onafhankelijk te verklaren. Dit vermurwde de Weimar-regering von Papen echter niet, en ook de HJ werd verboden. Al na enkele maanden besloten ze hun verbod weer ongedaan te maken, nadat hen was opgevallen dat het verbod de HJ alleen maar ten goede kwam. Net doordat het nu een clandestiene organisatie was geworden, was de aantrekkingskracht voor de jonge pubers des te groter geworden en washet ledenaantal over heel Duitsland met 35000 gestegen. De HJ activiteiten bereikten een eerste hoogtepunt met de Rijksjeugddag  op 1 en 2 oktober 1932 in Potsdam.[13] Het door de propagandadienst verkondigde cijfer van 100 000 deelnemers was weliswaar een tikje overdreven, maar tussen de 50 000 en de 70 000 jongeren zullen er wel degelijk geweest zijn. Alleen al de massale intochten met vlaggen en wimpels in de stad Potsdam moet een indrukwekkend schouwspel geweest zijn. De zeven uur durende parade van geuniformiseerde, gedisciplineerde jongeren door de straten van de stad, de speechen van Hitler en von Schirach, het vuurwerkspektakel, de concerten en de fakkeltochten zullen hun propagandadoel niet voorbij geschoten zijn. Uit de boekhouding van de sportarena van Potsdam, waar de speeches werden gehouden en de concerten doorgingen blijkt dat 50 000 mensen inkom betaalden om erbij te kunnen zijn. Voor veel van de aanwezige jongeren was de politiek en de bijhorende speechen bijzaak aan het hele gebeuren. Voor hen was het een unieke kans om naar Berlijn te kunnen reizen, met een groep vrienden, zich te vergapen aan het vuurwerk en de parades, en even aan de ouderlijke aandacht te ontsnappen. [14] Dat het grootste deel van de jongeren, zelf niet eens stemgerechtigd, niet snapte waarover Hitler het had in zijn speech is irrelevant. Zijn woorden waren aan de politieke tegenspelers van de partij gericht: “Dit is het begin van een nieuwe tijd, mijn tijd!”.  De kinderen namen de bezielde verhalen over het hele gebeuren terug mee naar huis, naar alle uithoeken van het Duitse rijk, en vormden zo een levende reclamegolf door het land.

 

2.2.2. De propagandamachine en de martelaren

 

Tot aan de volledige machtsovername van Hitler op 30 januari ’33, werd de HJ verder als propaganda orgaan gebruikt voor de NSDAP. Niet alleen verschenen ze, volledig in uniform en opvallend gedisciplineerd, op alle lezingen en manifestaties, ze werden ook ingezet om propagandablaadjes van deur tot deur te verspreiden, affiches te gaan plakken en krantjes te verdelen. Als in januari ’32, 6 jonge Hitlerjongens in de communistische wijk van hun stad gaan strooibriefjes bussen voor een lezing over het gevaar van het communisme, wordt één van hen betrapt door de bewoners van de wijk en neergestoken. De omstanders laten de 15 jarige Herbert Norkus doodbloeden op hun stoep. Hoewel de jongeman geen lid was van de HJ, en enkel met de rest van het groepje was meegegaan omdat hij het spannend had gevonden, werd hij tot martelaar uitgeroepen. Steeds weer werd zijn voorbeeld aangehaald, als hoogste graad van zelfopoffering. Elk jaar werden er herdenkingen gehouden op het kerkhof en zijn verhaal, aangedikt op de ‘juiste’ plaatsen, werd in romanvorm geschreven door Karl Aloys Schenzinger, en zelfs verfilmd. ‘Hitlerjunge Quex: ein Film vom Opfergeist der Deutschen Jugend’ ging op 11 september in Munchen in première.[15] Er werd een zeer duidelijk vijandbeeld gecreëerd: communisten, of het nu volwassenen zijn of kinderen, zijn gevaarlijk, lelijk, vuil en volksvijandig. De gepropagandeerde ‘trouw tot de laatste druppel bloed’ uit de films en liedboeken kwam gevaarlijk dichtbij: van 1931 tot eind januari 1933 kwamen 21 Hitlerjongens en 1 meisje om het leven. Tussen  1 juni en 20 juli 1932 waren er in Pruisen alleen al , waar er net zoals in de rest van Duitsland heftige geschillen werden uitgevochten tussen de verschillende groepen,  322 aanslagen met 72 doden en 487 lichtgewonden. In 203 gevallen waren de aanvallers communisten, in 72 gevallen HJ, in 21 gevallen waren het Reichbanners, de paramilitaire groepering van de SPD, die het gevecht hadden uitgelokt en in de overige 26 gevallen bleven de aanvallers onbekend. [16]

 

2.2.3 De vraag naar de aantrekkingskracht

 

Deze evolutie bekijkend kan men zich de vraag stellen waarom jonge mensen in deze periode ervoor kozen om bij de Hitlerjugend te gaan. Per slot van rekening was het niet zonder risico en waren er genoeg andere clubjes en groepjes voor alle mogelijke hobby’s en vrijetijdsbestedingen. Eerst en vooral is het effect van het risico, het gevaar voor de jonge mensen eerder een aantrekkingskracht dan een reden om weg te blijven. In de bronnen vindt men vaak verwijzingen naar de zoektocht naar spanning, avontuur, het verbodene of half – verbodene, en de daarbijbehorende  reactie van ouders of leraars. Zoals reeds eerder aangehaald vonden vaak kinderen van zwaar geëngageerde linkse ouders hun  weg naar de HJ. Een ander argument kan zeker ook gevonden worden in het aantrekkingseffect van de massabeweging. De jongeren maakten niet zozeer een politieke beslissing maar wilden er eerder ‘bijhoren’. Het gebeurde niet zelden dat jongens naar alle fakkeltochten in de stad gingen, of die nu door een communistische of fascistische organisatie werd georganiseerd.  Het ging om het vuur, en de lol die ze daar konden beleven met hun vrienden.  Na verloop van tijd, toen duidelijk werd dat de HJ hun ledenaantal steeg, en ze dus steeds opvallender werden, trok dit element op zich alweer veel nieuwe leden aan. Lang niet alle ouders waren tegen de HJ. Zelfs als ze zelf aanvankelijk niet op de NSDAP stemden, zagen velen snel genoeg in dat de beweging wat zou gaan betekenen in de toekomst. Ze stelden zichzelf buiten iedere verdachtmaking door ten minste één van hun kinderen naar de wekelijkse activiteiten te sturen. Naarmate de sociale druk steeg, na de machtsovername van Hitler, zal dit steeds vaker een argument worden om bij te treden. Men hoefde geen overtuigd voorstander van het nationaal socialisme te zijn, maar men wou ook vooral niet opvallen als tegenstander. Een zeer belangrijk aspect van hun ledenwerving was gebaseerd op praktische hulp aan jongeren. In een tijd van enorme jeugdwerkeloosheid en armoede, zelfs in de gezinnen waar een van beide ouders wel nog werk had, contrasteerden gratis maaltijden in ruil voor werkuren, omscholingscursussen en bemiddeling bij de zeldzame stageplaatsen voor technisch onderwijs met de zweverigheid van veel andere jeugdbewegingen. Enkel de communistische jeugd had een ander alternatief opgericht voor de honger. De jongens en meisjes van de groep ‘Rote Hilfe’ in Berlijn, viel af en toe grote supermarkten binnen, laadden armen vol eten en dreigden ermee de winkel kort en klein te slaan als ze het niet mochten meenemen. Eens buiten verdeelden ze de buit  onder de arme mensen. Zo goed als alle medewerkers eindigden in de gevangenis.[17]  In juli ’31 begon de HJ met vrijwillige arbeidsdienst: de jongeren leefden er samen in barakken en kregen 3 keer per dag te eten. Ze werden onder andere ingezet in de stratenbouw, de landbouw en het turfsteken. Begin ’32 waren er al 250000 jonge mensen aan de slag in een dergelijk systeem. Ook een pragmatische deel van de studerende jeugd had snel genoeg uitgerekend dat, in het geval dat de NSDAP echt ooit zo machtig zou worden als ze zelf beweerden, de HJ dé plek was om een basis te leggen voor de latere carrière.

 

2.3 De Hitlerjugend van ’33 – ’36: aanspraak op de totaliteit

 

2.3.1 Ongelijke concurrentiestrijd

 

De politieke overwinning van Hitler op 30 januari 1933 bracht voor de HJ nieuwe taken en nieuwe verantwoordelijkheden mee. De machtsstrijd waar ze zo intens aan hadden meegevochten was nu gewonnen. Met de nieuwe leuze: één partij, één jeugdbeweging, en in naam van de ‘ gelijkschakeling’ van alle Duitse jeugd, werd vanaf nu de strijd aangebonden tegen alle concurrerende jeugdbewegingen. Tot ’33 was er geen enkele samenwerking tussen de HJ en andere groeperingen, er had ook geen plan bestaan om jongeren uit andere groepen te lokken, of groepen in zijn geheel te incorporeren. Daar kwam nu verandering in. De meest  ‘volksvijandige’ groepen moesten er het eerst aan geloven: als er in februari  ’33 brand uitbrak in de Reichstag, en men de communisten als zondebok aanduidde, had Hitler meteen een troef in handen om de hele communistische jeugdbeweging te verbieden.  Ook de joodse bewegingen kregen niet langer de toestemming bijeenkomsten te organiseren. Ondertussen werden in april van dat jaar verschillende groepen hitlerjongens ingezet bij acties tegen Joodse ondernemingen. Zij riepen op tot  boycots en vielen de mensen lastig die hier geen gehoor aan gaven, schilderden slogans op de etalages van Joodse winkels, en vernielden eigendommen van Joodse medeburgers.

In de loop van de volgende maanden verdwenen bijna alle jeugdbewegingen, onafhankelijke jeugdherbergen, sportclubs en andere vrijetijdsclubs één na één van het toneel. In een laatste wanhopige poging staande te blijven, organiseerden ze zichzelf onder de koepelorganisatie van de Gross Deutscher Bund. Enkele weken later viel de politie en de HJ hun hoofdkantoor binnen met de mededeling dat ze konden verder werken, maar dan wel onder leiding van HJ officieren.  Ze ontvreemden verschillende documenten in verband met de leiders en leden van de groep, die hen later goed van pas kwamen bij de bestrijding van opstandige individuen.   Maar zelfs zoveel water in hun wijn kan de Gross Deutsche Bund niet redden en op 17 juni van dat jaar werden ook zij, categoriek verboden. Zo goed als alle leden ( 70 000 kinderen) werden overgesluisd naar de HJ.[18]  Zelfs de rechts radicale ‘Jung stahlhelmen’ werden  even later verboden en alle leden overgenomen. Veel jongeren en begeleiders, vooral uit de sport- en hobbyclubs zagen niet echt graten in deze evolutie. Zij zagen het verschil niet tussen een onafhankelijke koprol en een nationaal socialistische koprol, en hadden, als ze daar een andere mening over waren toegedaan, niet veel andere realistische opties.  Enkel de politiek geëngageerde jeugd en enkele religieuze groeperingen bleven zich verzetten, en moesten de illegaliteit induiken met hun vereniging. Enkel de katholieke jeugdbeweging had nog een beetje ademruimte. Aanvankelijk werden ze nog de hand boven het hoofd gehouden door enkele NSDAP leiders die zichzelf nog tot de katholieke kerk bekenden, maar toen bleek dat ze een geduchte tegenstander bleven voor de HJ werd er steeds strenger opgetreden. Veel ouders , die hun kinderen wilden weghouden uit het politiek gerommel en de burgeroorlog -achtige situaties onder de jongeren, zeker voor ’33, stuurden hun kroost naar de katholieke jeugdbeweging waar aanvankelijk niet aan politiek werd gedaan. Achteraf gezien bleken zij wel één van de weinige bewegingen die het zich konden veroorloven commentaar te leveren op het systeem. Het rijksconcordaat van de zomer van ‘33 regelde de onafhankelijke werking van alle katholieke bewegingen in het derde rijk, in ruil voor de zegening van de Duitse troepen met het beruchte ‘ Gott mit uns’. Toch roept Baldur von Schirach in april ’35 op om die katholieke landverraders niet langer te tolereren. Duitsland was nu één geworden, en er was volgens hem geen plaats meer voor machtsgeile subgroepjes die de eenheid bedreigen. ‘ God laat toe dat wij winnen, dus God staat aan onze kant’ ‘Ein Gott, ein Reich, ein Führer, eine Jugend’. [19] Er breekt een heftige strijd los tussen de HJ en de katholieken, maar ook tussen de verschillende parochies onderling. De ‘Sturmschar’, een groepje extreem geëngageerde jonge katholieken zweerden heilige eden op het lichaam van Christus nooit bij de HJ aan te sluiten, en pleegden actief verzet en sabotageacties. Er werden uit heel Duitsland verschillende pastoors naar concentratiekampen gebracht, op verdenking van hoogverraad. Vanaf hun preekstoel zouden ze volksvijandige opmerkingen hebben gemaakt en zo geprobeerd jongeren tegen te houden om bij de HJ te gaan, of onder de volwassenen twijfel hebben gezaaid omtrent de partij. Hoewel ze zich allemaal beriepen op het concordaat bij hun verdediging zijn er toch verschillende gevallen bekend van jarenlange opsluiting van priesters en andere religieuze leiders. De meeste dorpspastoors legden zich echter bij de schijnbaar onontkoombare realiteit neer, en riepen op tot gehoorzaamheid en volgzaamheid aan de staat. De bisschoppen maakten echter nog een hele tijd gebruik van hun positie binnen de katholieke hiërarchie om hun ongenoegen te uiten. De jaarlijkse bisschoppenconferentie van 9 januari ’36 liet een rondbrief  verspreiden naar alle parochies, waar hij in de zondagsmis moest worden voorgelezen, waarin gewaarschuwd werd voor de Hitlerverering, ( de vergelijking werd gemaakt met het gouden kalf uit het oude testament) en de onchristelijke leer die de HJ onder de Duitse jeugd verspreidde. [20]  Hoewel dit staaltje van moed de NSDAP leiding volledig in het verkeerde keelgat schoot, moesten ze toch voorzichtig zijn in hun reactie. Een volledige breuk met het Vaticaan zou alles behalve bevorderlijk geweest zijn voor de buitenlandse diplomatie. In de daaropvolgende maanden werd dan ook van strategie veranderd binnen het wervingssysteem. Er werd in de campagnes naar de katholieke bevolkingsgroepen toe sterk de nadruk gelegd op de mogelijkheid om de zondagse hoogmis bij te wonen in HJ verband. Van zodra de tegenstelling werd verzacht, en men niet langer als een slechte katholiek moest doorgaan als men ook HJ was, schoot het ledenaantal fiks omhoog. Degenen die nog steeds niet overtuigd waren konden vanaf dan beter altijd in groep over straat gaan, in de hoop nog een kans te maken als ze een groepje vechtlustige HJ kruisten. Ook voor de rest van de jeugd liep de sociale druk op. Alle jongeren die nog geen lid waren kregen regelmatig brieven thuis, waarin werd aangedrongen zich alsnog in te schrijven. Of antwoordstrookjes waarin gevraagd werd wat de reden was om geen lid te zijn. Detail: ook de naam, functie en werkplaats van de vader en jongere moest worden ingevuld. Onrechtstreeks werd er op die manier gedreigd met een promotiestop of zelfs het verlies van job, voor vader en zoon. Ik heb in mijn onderzoek geen cijfers gevonden hoeveel mensen inderdaad hun job verloren door een dergelijk invulstrookje, maar al vanaf 1934 waren alle kinderen van ambtenaren verplicht lid van de HJ of BDM, en kon men enkel nog een stageplaats krijgen als men lid was. De theoretische vrijwilligheid van de staatsjeugdbeweging werd op deze manieren steeds verder ondergraven en eindigde in een praktische verplichting om lid te worden.

 

2.3.2 Fysieke weerbaarheidstraining

 

In het tweede deel van deze periode, toen het grootste deel van de Duitse jeugd in meer of mindere mate vrijwillig lid was van de beweging werd het accent van de acties weer verlegd. De aandacht kwam vooral op het lichamelijke te liggen, op het trainen en het ‘daadkrachtig’ worden. Het kernwoord in hun nieuwe betoog werd  ‘wehrhaft’ en ‘wehrfähig’; de twee termen werden door elkaar gebruikt maar betekenen eigenlijk geheel verschillende dingen. Wehrhaft betekent letterlijk weerbaar, terwijl wehrfähig, strijdbaar betekent. Weerbaar wordt als een positief kenmerk gezien, zichzelf kunnen verdedigen als men aangevallen wordt, zich niet op zijn kop laten zetten en stevig op eigen benen staan. Strijdbaar gaat veel eerder in de richting van genot beleven aan de strijd, zoals het in de beginstatuten van de HJ staat, het klinkt meer als ‘ klaar om aan te vallen’. Dit is net de verwarring die vaak in het nationaal socialistische betoog naar voren komt, een aanval voorstellen als een verdediging. Vooral in de internationale politiek werd de hele tijd door, gewaarschuwd voor Frankrijk dat zou gaan aanvallen, of Sovjet Unie, of zelfs Engeland. Maar ook in hun binnenlandse politiek verdraaiden ze de dingen op dezelfde wijze, het waren de Joden die een bedreiging vormden voor de Duitse natie, de zigeuners die de waarden aanvielen en de homoseksuelen die de moraliteit zouden ten val brengen. Dus moest de Duitse jeugd niet voorbereid worden om te strijden, maar om zich te verdedigen tegen al deze burchten van kwaad. En wie kan het een leider kwalijk nemen als hij zijn volgelingen leert zich te verweren? 

Voor iedere leeftijdscategorie werden minimumnormen bepaald voor lichamelijke prestaties, en er werden wedstrijden georganiseerd op alle niveaus en voor alle mogelijke en onmogelijke categorieën. De prestatiedrang en competitiegeest werden aangezwengeld en met de stok achter de deur van zware sociale druk waagden er maar weinigen niet hun allerbeste best te doen. In 1934 werd voor het eerst, naast alle lichamelijke wedstrijden ook een ‘intellectuele’ wedstrijd georganiseerd onder leiding van Axmann. In de ‘Reichsberufswetkampf’ ging het erom de beste te zijn binnen een bepaald vakgebied. De beste bakker, de beste kleermaker, de beste bandwerker, de beste verpleegster,... Iedereen werd op deze manier aangespoord om het hele jaar door hard en flink te werken, zodat men zou opvallen in zijn/haar bedrijf en dat de zaakvoerder hem/haar als afgevaardigde naar de wedstrijd zou sturen. De winnaars van de nationale wedstrijd werden op 1 mei door de Führer ontvangen en gedecoreerd. Een jaar later werd ook de grote, nationale sportwedstrijd, de ‘Reichssportwettkampf’ op poten gezet. Al deze nationale aangelegenheden moesten bijdragen aan het gevoel één volk te zijn, de gemeenschapsband te verstevigen, en de competitiegeest moest de Duitse productiviteit omhoog helpen, en de bevolking voorbereiden op de oorlogsinspanning die steeds dichter bij kwamen. In maart ’35 werd de algemene dienstplicht ingevoerd,voor mannen tussen de 18 en de 45 jaar, eerst één jaar, maar vanaf ’36 al opgedreven naar twee dienstjaren. Vanaf juni ’35 werd ook de arbeidsdienst voor jongeren verplicht. Er werden in die laatste maanden van 1936 verschillende wetten uitgevaardigd die de reeds lang bestaande tendensen vastlegden; zoals het verplicht lidmaatschap van de HJ of BDM, de centralisatie en hiërarchie binnen de organisatie, en de eenvormigheid die nu in officiële leerboeken werd doorgegeven.

 

2.4 De Hitlerjugend van  ’37 tot ’44: hoogtepunt en ondergang

 

Deze centralisatietendens kreeg verder vorm in de oprichting van de verschillende hoge scholen en andere onderwijsinstituten. De Adolf Hitlerscholen, die in een voorbereiding moesten voorzien van toekomstige partijleiders, en hogere administratiepersoneel waren de eliteorganen van de nationaal socialistische wereld. De rijksjeugdleidersschool in Potsdam en de academie voor rijksjeugdleiding werd opgericht nu de functie van Hitlerjugend leider naar een betaalde en respectabele job evolueerde. De criteria om carrière te kunnen maken binnen de hiërarchie van de HJ, werden verscherpt. Niet alleen moest men gedurende 1 jaar één van de speciale opleidingen in Potsdam of Braunschweig hebben doorlopen, er werd ook gekeken of de persoon in kwestie zijn dienstplicht had vervuld en of hij een partijkaart bezat,maar ook of hij

inderdaad uitgetreden was uit de kerkgemeenschap, en hoe het zat met zijn afstamming en bloedzuiverheid. In een aanloop naar de oorlog werd de discipline steeds strenger, eigen keuzes werden op alle vlakken afgeschaft en nadat de partijleiding zich er van vergewist had, dat er genoeg nieuwe leiders uit de nationaal socialistische scholen waren gevloeid, werden veel oude leiders, die teveel eigen initiatief aan de dag legden,  verwijderd. Nadat ze binnen hun organisatie de hiërarchie verstevigd hadden, begon de partijleiding in ’37 een hernieuwd initiatief om de laatste restjes non-conformistische  jeugd van het toneel te laten verdwijnen. Vooral de laatste kernen van Katholieke jeugd kregen het zwaar te verduren, en konden hun legaal werk niet langer verder zetten.  

 

2.4.1 Voorbereiding op de oorlog

 

Vanaf ’38, Duitsland bezette toen Sudeten Duitsland en Oostenrijk, begon de fysieke oorlogsvoorbereiding vorm te krijgen.  Binnen de HJ werd er meer aandacht besteed aan schietoefeningen en militaire dril, in directe samenwerking met de Wehrmacht.  De  speciale eenheden, de vliegeniers, motorafdeling, de marine HJ, en de nieuwscellen kregen meer middelen toegeschoven en kregen de opdracht hun ledenbestand uit te breiden. Deze wendingen werden niet door alle HJ leden commentaarloos geslikt, en hier en daar broeiden er weerbarstige opstandjes. Als reactie hierop liet von Schirach de HJ Streifendienst, een soort bewakingseenheid gevormd door de jongeren zelf, die reeds sinds april ’34 bestond, uitbreiden. De Streifendienst werkte nauw samen met de SS maar had officieel geen politionele bevoegdheden. Ze waren met 150 leden per district,, verantwoordelijk voor de openbare orde onder jongeren. Hun taak bestond erin de rondhangende groepjes op straten en pleinen weg te sturen, HJ en BDM jongeren op uniformen en identiteitspapieren, en jeugdherbergen en  reistoelatingen te controleren.  Als extra maatregel tegen opstandige jongeren werd de jeugdrechtbank in het leven geroepen, waar kinderen vanaf 10 jaar konden worden veroordeeld tot strenge straffen, eventueel tot gevangenis of concentratiekamp. Vaak werden ook kleine onregelmatigheden al voor deze rechtbank gebracht; zoals bijvoorbeeld, roken onder de 18 jaar of armen uit het raam van de trein houden.  Met de wet van 25 maart ‘39 werd de jeugddienstplicht ingevoerd[21]. Het is opvallend te bedenken dat deze maatregel er kwam vóór het uitbreken van de oorlog, en niet als gevolg van een noodtoestand tijdens de oorlog, zoals veel mensen aannemen. Alle jongeren, zowel meisjes als jongens,  van 10 tot 18 jaar werden verplicht te werken in verschillende sectoren.  De organisatie en inlijving verliep via de HJ en BDM en zodoende slaagde deze er nu in hele jaargangen volledig in te lijven. In samenwerking met de burgerlijke stand en de verschillende scholen werden integrale lijsten opgesteld, zodat men amper nog aan de arbeidsverplichting kon ontsnappen. Wie het wel probeerde riskeerde en kreeg in vele gevallen ook zware straffen.

 

1.4.2 Tijdens de oorlog

 

Vanaf de lente van ’40 functioneerde deze arbeidsdienst vlot, en begon men in de industrie de invloed ervan te voelen. Het was een sluwe zet van de partijleiding om ervoor te zorgen de industrie niet tegen zich in het harnas te jagen. Veel werknemers waren nu aan het front, en hun arbeidsplaatsen raakten niet zo makkelijk terug opgevuld. Vrouwen en jongeren werden opgevorderd door de partij. Daarenboven werkten deze nieuwe krachten voor een hongerloontje of vrijwillig. De Duitse industrie heeft gedurende de eerste oorlogsjaren enorme winsten geboekt, op de rug van de jeugd.  De jongeren werden niet allen binnen de private industrie ingezet, maar ook veelvuldig binnen de partij zelf. Koerierdiensten, bewaking- en propagandadiensten, secretaressewerk, klusjesdienst, technische noodhulp bij de brandweer, de post of het spoor, vaak werden ze ook ingezet bij landbouwers om te helpen bij de oogst.  Naarmate de oorlogssituatie er slechter en slechter begon uit te zien voor nazi Duitsland, werden ook steeds jongere kinderen voor militaire en gevaarlijke taken opgevorderd. Vanaf de leeftijd van 16 kon men opgevorderd worden om een luchtafweergeschut te bedienen, kinderen van 10 verzekerden de communicatie tussen de verschillende hoeken van de stad  tijdens de bombardementen, of hielpen bij het blussen van branden achteraf.  Ieder protest tegen de verzwaarde discipline en enorme risico’s die de kinderen liepen, werd hardhandig de kop ingedrukt door de Streifendienst en de SS.   Een ander thema waar de nationaal socialistische jeugdbeweging, zowel de jongens als de meisjes , mee bezig waren was de Kinderlandverschickung, het evacueren van jonge kinderen uit door geallieerden bedreigd gebied. Dit werd voorgesteld als service naar de ouders toe, zodat zij zich op het overleven en het strijden om Duitsland  konden concentreren en zonder zich zorgen te moeten maken om hun kroost. In realiteit was het de NSDAP ‘s  gedroomde kans om kinderen weg te halen van de invloed van hun ouders en ze net zo te kneden en te vormen zoals zij ze graag zouden zien opgroeien. De gewone wekelijkse activiteiten van de HJ gingen nog steeds door, maar de klemtoon  werd nu vooral gelegd op militaire training. Zelfs in klasverband werd aandacht besteed  aan een militaire opleiding. Iedere jongen van 16 moest gedurende 1 week op trainingskamp met zijn klas, het aanwezigheidscertificaat daarvan was noodzakelijk om het schooldiploma te krijgen. [22]

In de laatste oorlogsjaren groeide de ontevredenheid en de desertie uit de jeugdbeweging sterk veel jongeren stapten uit de HJ, of liepen zelfs over naar het verzet, dat in die periode weer sterk de kop op stak. Er  ontstond  binnen de HJ leiding een tweespalt in verband met de vraag hoe deze rebellie tegen te gaan. Langs de ene kant werd geopperd voor een verstrenging van de discipline, meer controle en strengere straffen, maar dit systeem hadden ze de laatste jaren reeds toegepast en dit leek steeds verder meer aan efficiëntie te verliezen. Het andere kamp pleitte voor een verzachting van de discipline, meer aandacht voor de ‘softe’ kant van de jongeren. Zij wilden weer gaan zingen en wandelen, de samenhorigheid die enkele jaren gelden zoveel jongeren had aangetrokken terug wat leven inblazen, en de jongeren meer inspraak geven. De NSDAP leiding zag dit echter compleet niet zitten, en besloot, gezien de steeds hopelozer wordende oorlogssituatie zeker geen gas terug te nemen op vlak van militaire training. Zij vonden dat met strenge discipline en straffen nog wel genoeg jonge mannen bereid zouden worden gevonden te vechten voor het vaderland, tot hun laatste druppel bloed.  Voor vele jongeren eindigde het verhaal ook zo. Tijdens de laatste oorlogsweken sneuvelden duizenden Hitlerjugend jongens bij de verdediging van hun stad of dorp.  Zelfs nadat Duitsland had gecapituleerd werden er nog plannen gesmeed om met de resten van de HJ grootschalige sabotageacties te ondernemen, onder de naam Weerwolven, in de hoop de geallieerden terug buiten te krijgen en alsnog te kunnen dromen van het Duitse Rijk.

 

 

3  BUND DEUTSCHER MÄDEL 

 

3.1 Inleiding

 

Al vroeg werd binnen de NSDAP ingezien dan men nooit een totale socialisatie zou bereiken als men geen aandacht besteedde aan de vrouwelijke helft van de Duitse jeugd. Uit een mengeling van puberdromen, traditie en revolutionaire resten werd de Bund Deutscher Mädel ontwikkeld, die erop gericht zou zijn  meisjes op te voeden tot nuttige onderdanen van het Derde Rijk. Tegelijkertijd slaagden ze er ook in aan bepaalde noden van de jonge dames tegemoet te komen. Hun onzekerheden en donker toekomstperspectief in de vrouwonvriendelijke Weimarrepubliek maakte hen ontvankelijker voor de emo- propaganda en de beloofde groepsveiligheid.

 

3.2 Een korte geschiedenis

 

In veel opzichten verliep de ontstaans-  en ontwikkelingsgeschiedenis van de BDM behoorlijk parallel met die van de HJ, daarom zal ik hier slechts een korte historische schets voorleggen. Uit het wederom onduidelijke cijfermateriaal valt af te leiden hoe de vrouwenafdeling van de nationaal socialistische jeugdbeweging evolueerde van een marginaal clubje; tijdens de jaren twintig, tot een maatschappijdragende, actieve groep tijdens de oorlogsjaren. Bij de start in 1929 waren er volgens de meest ruime schatting 67 meisjes lid, verspreid over verschillende lokale groeperingen, in 1931 waren zij, volgens dezelfde bron nog steeds maar met 1711. Eind ’33  maakte de BDM met hun ondertussen  243.750, leden nog steeds niet de helft van de NS jeugdbeweging uit. Van jaar tot jaar kwam er meer evenwicht in die geslachtsverhoudingen, en eind ’39 waren er al bijna net zoveel meisjes als jongens lid van de NS, en ondertussen enige legale, jeugdbeweging.[23]

Net zoals bij de geschiedenis van de HJ kunnen we 3 periodes onderscheiden: ‘Ontstaan en strijdjaren’ van de jaren ‘20 tot ’33; ‘Machtsuitbreiding’ van ’33 tot ’36; en ‘Hoogtepunt en ondergang’ van ‘36  tot ’45. Deze laatste periode kunnen we bij de BDM nog eens in drie onderverdelingen opsplitsen, van ’36 tot oorlogsbegin in ’39, van ’39 tot de eerste militaire nederlagen in ’42, en van ’42 tot het einde van het Derde Rijk.

 

3.2.1 Ontstaan en strijdjaren: jaren ’20 tot ‘33

 

In tegenstelling tot de jongensgroepering die van bovenaf werd georganiseerd groeide de meisjesvereniging van onderuit. Naast de verschillende reeds bestaande traditionele meisjesclubs, vooral turnverenigingen en religieuze groeperingen, maar ook reeds enkele nationaal socialistische, volkse groepjes,  richtte Marta Assmann, volledig zonder opdrachtgeving van de NSDAP, in 1929 de Bund Deutscher Mädel op. Ze stelden zich als doel de SA mannen en Hitlerjongens die gewond waren geraakt in de politieke straatgevechten te verzorgen en bij te staan met bijna moederlijke liefde. [24]Dit voorbeeld vond in verschillende regio’s, weliswaar onder andere namen ( zusterschappen)  en met andere accenten, navolging;  en hoewel ze nog steeds met onbeduidend weinig leden waren, zette dit de partijtop aan het denken. In oktober ’31 werden alle zusterschappen deel van de BDM en de BDM officieel ondergeschikt deel van de Hitlerjugend. Er werden gedetailleerde orders rond hiërarchie en organisatie rondgestuurd om zo de eenheid en de discipline te versterken. Hiermee gaven de vrouwelijke leidsters hun onafhankelijkheid van de mannenbureaucratie op en voegden zich naar de partij.  In maart ’32 werd Elisbeth Greiff- Walden tot rijksadviseur voor meisjeskwesties benoemd en verwierf op die manier een beetje inspraak bij de opvoedingsconcepten. In tegenstelling tot wat bij de HJ werd gepraktiseerd, stelde zij dat meisjes niet konden worden opgevoed door dwang en geweld, maar dat de tijd om te rijpen en goede voorbeelden om zich heen veel meer effect zou hebben. [25] Dat het behalve een periode van organisatorische ontwikkelingen ook een periode van strijd was, blijkt uit de activiteitenkalender van die jaren. Meisjes werden, net zo goed als jongens, ingezet voor propaganda - doeleinden: strooibiljetten en krantjes verspreiden, op allerlei politieke meetings verschijnen en juichen, door de straten marcheren en enthousiast wezen, ... De meisjes, en dan vooral de leidsters, die commentaar leverden op de militarisering van de opvoeding binnen de BDM, en de ‘ont-vrouwelijking’  van de activiteiten werden uit de beweging gezet. [26]

 

3.2.2 De machtsuitbreiding: van ’33 tot ‘36

 

Van zodra Hitler in januari 1933 aan de macht kwam, veranderden de prioriteiten van de nationaal socialistische jeugdbeweging: de nadruk werd nu gelegd op het uitbreiden van het ledenbestand, met als ideaalbeeld dat iedere jongere, zowel mannelijk als vrouwelijk zich zou engageren in de HJ of BDM. Door de nieuwe machtsmiddelen die de NSDAP nu ter beschikking stonden kon aan een geheel nieuwe wervingscampagne gedacht worden. Er werd een stevig budget vrijgemaakt voor propaganda en logistieke werking, en in de loop van volgende jaren werden één voor één alle alternatieve jeugdbewegingen verboden. En niet zonder gevolg: eind 1935 waren er 1.046.134 lidgeld betalende leden, eind 1936 waren dat er alweer 600.000 meer.[27] De volledige vrouwelijke jeugd was dat echter nog lang niet. Als grootste tegenwerkende factor zag de NSDAP leiding de politieke ondermijning van de confessionele groepen, [28] die op meisjes nog een grotere uitwerking schenen te hebben dan op de jongens.

De militarisering binnen de BDM werd steeds verder doorgedreven, marcheren en vendelzwaaien werd een vanzelfsprekendheid. Ook de strakkere institutionalisering en hiërarchievorming zette zich door, en werd uiteindelijk voorlopig afgerond met  ‘de wet op de Hitlerjugend’ van 1 december 1936, waarin werd verordend dat de HJ ( en respectievelijk de BDM) de enige toegelaten opvoedingsinvloed op lichamelijk, geestelijk of maatschappelijk vlak mochten zijn, buiten het gezin en de school. 

 

3.2.3 Hoogtepunt en ondergang

 

3.2.3.1 Van ’36 tot oorlogsbegin in ’39

Deze periode werd gekenmerkt door een versterkte aandacht voor de oprichting van HJ- jeugdherbergen, de opleiding van leiders en leidsters in speciaal daarvoor opgerichte scholen, en de logistieke uitwerking van de arbeidsstructuren, zoals de ‘Landhilfe’ en de huishoudhulp. De militarisering en ‘vermannelijking’ waren midden jaren ’30 vanuit de partijtop zelf hernieuwd op kritiek gestoten, en de BDM leidsters werden opgedragen toch weer meer aandacht te besteden aan de ‘vrouwelijke kwaliteiten’ en natuurlijke gratie. De strijdlustige liederen werden uit de liedboeken geweerd, kamperen en nachtelijke activiteiten werden verboden, en de omgangsvormen moesten ‘vervrouwelijkt’ worden.  Als rechtstreeks gevolg van deze evolutie werd in januari ’38 ‘ Glaube und Schönheit’[29] opgericht, voor vrouwen tussen de 17 tot 21 jaar, waar vooral werd geturnd, en over huishoudelijke weetjes gedebatteerd.

Ondertussen waren de aanwervingscampagnes helemaal niet stilgevallen, hoe zekerder het regime werd van zijn onaanraakbare machtspositie hoe meer druk ze uitoefenden om jongeren ‘ vrijwillig’ te doen inschrijven. Bij de vorm van deze vrijwilligheid kunnen welliswaar enkele vraagtekens worden geplaatst. Net zoals bij de HJ zelf, kregen meisjes het zeer moeilijk om op school nog geaccepteerd te worden in een groep of klas, als ze geen lid waren van de BDM, of werden hun ontwikkelingskansen ontnomen, bv, het vinden van een stageplaats voor een niet lid was ver van evident, aangezien alle machtsgetrouwe handelaars en vakmannen liever een HJ of BDM in de leer namen.  De BDM meisjes werden door de partijleiding in een bepaalde beroepsrichting gedreven, men moest een job leren die welliswaar vrouwelijk was, maar die vooral van pas kon komen  in ‘geval van nood’. Steeds vaker werd gespeculeerd naar de mogelijke oorlog en hoe de vrouwen dan zouden kunnen paraat staan voor het vaderland, hoe ze dan eindelijk konden bewijzen hoe zeer ze wel van Duitsland en hun Führer hielden. Al vanaf 1938 werd één keer per maand ‘luchtafweergeschut’- les gegeven aan de BDM en noodsituaties zoals bombardementen voorbereid en geoefend.  In deze context moeten we ook de verhoogde aandacht voor gezondheidszorg kaderen, Hitler wou een gezond volk dat kon werken en vechten, en het werd een nieuwe plicht binnen de HJ en de BDM om gezond te blijven. In het kader van de komende oorlog werden vanaf maart ’39 de meisjes, vanaf 10 jaar, bij wet verplicht om vrijwillige arbeidsdienst te doen.[30]

 

3.2.3.2 Van ’39 tot de eerste militaire nederlagen in ’42

In de eerste oorlogsmaanden werd deze vrijwillige arbeidswet van maart ’39 in praktijk gebracht, meisjes moesten de arbeidsplek innemen van mannelijke arbeiders die in het leger zaten. In sommige gevallen werden meisjes zelfs leidsters van HJ groepen omdat er niet genoeg jongens konden gevonden worden om deze taken uit te voeren. Dit was echter volledig tegen de zin van enkele figuren binnen de NSDAP leiding,  volgens hen kon zelfs  de oorlog geen reden zijn om een verwrongen  biologische orde te tolereren. De BDM meisjes hielden zich vooral bezig met alle mogelijke inzamelacties, gaande van geld over geneeskundige kruiden tot kleren; hulp in de landbouw en grote gezinnen, en sociale hulp. Ze werden ook ingezet in ziekenhuizen en kleuterscholen, maakten pakketjes voor de frontsoldaten, naaiden uniformen en vlaggen en vrolijkten gewonden soldaten op met muziek en toneelstukjes. Hoe meer mannen wegvielen uit het civiele leven, hoe meer posten er vrijkwamen, en na verloop van tijd zaten er veel vrouwen op openbare ambten, bij de post, de spoorwegen, zelfs binnen de NSDAP verschenen er steeds meer vrouwen. Naast al dit werk, werden alle meisjes ook nog steeds op hun wekelijkse bijeenkomst verwacht voor wereldbeschouwelijke les of lichamelijke opvoeding. Vrije tijd werd hun niet meer gegund en alternatieve geluiden over de oorlog drongen zelden tot hun door.  Zelfstandig of kritisch denken werd bij de meeste meisjes een zeldzaamheid. De territoriale uitbreiding van het Derde Rijk bracht voor de jeugd een nieuwe verantwoordelijkheid mee. Van hun werd verwacht dat zij deze gebieden zouden gaan bevolken en de Duitse cultuur zouden verspreiden.  Reeds vanaf het tweede oorlogsjaar kregen de BDM meisjes er nog een zware verantwoordelijkheid bovenop. Samen met de HJ werden ze verantwoordelijk gesteld voor de “Kinderlandverschickung”, het evacueren en entertainen van kinderen uit door geallieerde bommen bedreigde gebieden. Naarmate de oorlog vorderde werd er steeds meer  inzet gevraagd van de jeugd, en in samenhang daarmee, groeide ook het protest van de jongeren tegen het regime.

 

3.2.3.3 Van ’42 tot het einde van het Derde Rijk

In november ’42 landden de geallieerden in Noord Afrika en in dezelfde winter werd het Duitse leger verslaan bij Stalingrad, daarmee begon de ononderbroken serie van nederlagen voor het Derde Rijk. In het binnenland en dan vooral naar de jeugd toe, worden enorme inspanningen gedaan om het moraal hoog te houden. Met eigen positieve berichtgeving, grote volksfeesten en redevoeringen probeerden de propagandameesters van het Rijk  te redden wat er te redden viel, maar de interne tekenen van verval waren niet te miskennen. Binnen de HJ en de BDM waren er steeds meer discipline problemen, de goederenschaarste begon zwaarder te wegen en er trad een zekere oorlogsmoeheid in. Toch hielden veel BDM meisjes hun oorlogsinspanningen vol, nu konden ze bewijzen hoe hard ze het allemaal hadden gemeend, en ze bleven onder elkaar ook veel steun vinden. Zij zouden de helden worden van de komende overwinning. Zelfs als ze in de laatste oorlogsmaanden in de frontnabijheid werden ingezet, bleven velen geloven in de propagandapraatjes van hun leidsters, dat ze het uiteindelijk toch zouden halen. De bevrijding, of wat in geallieerde termen de bevrijding werd genoemd, was dan ook voor velen onder hen een zware klap.

 

3.3 Doelstellingen Bund Deutscher Mädel

 

3.3.1 Opvoeden

 

Voor de vrouwelijke helft van de jeugd in nazi Duitsland kan amper van een opvoedingsconcept worden gesproken. De heren pedagogen gingen ervan uit dat vrouwen een veel zwaarder aandeel instinct te dragen hadden dan mannen. Daarenboven zouden ze ook beschikken over een kleiner aandeel logische verstand, en tegen deze ongelukkige combinatie kon zelf de meest intense opvoeding niet op. De hele pedagogie met betrekking op meisjes liep dan ook spaak op deze stelling; erfelijkheid en rassenleer beperkten de mogelijkheden van  de meisjes, ze moesten / konden op zichzelf niets betekenen. Enkel als deel van de gemeenschap hadden ze waarde en persoonlijke ontwikkeling was dus zeker geen prioriteit. Als algemene leidraad voor de BDM opvoedingen reikt Klaus in zijn boek, Mädchen im Dritten Reich, enkele waarden aan. Als basisvereiste om lid te mogen zijn van de BDM werd gesteld dat de meisjes Duits, arisch en erfgezond  moesten zijn. Verder werd aandacht besteed aan inzet en offerbereidheid voor de Duitse natie en Volk, kennis en volgzaamheid van de NS waarden, algemene discipline, sportiviteit, gezondheid en netheid; vlijt en zelfstandigheid in het huishouden; bewustzijn van de moedertaak, culturele en muzikale opvoeding om onderhoudende gastvrouw te kunnen worden, en een verantwoordelijke herderin voor man en toekomstig gezin kunnen worden.  Als in de propaganda werd gesteld dat de BDM vrouwen zou opvoeden tot dappere, sterke vrouwen, ging het er vooral om vrouwen te leren onderdanig zijn, hun lijden en dat van hun toekomstig gezin met een glimlach te dragen. Om zichzelf en hun verlangens en dromen op te offeren voor Duitsland. Hier kom ik later op terug in de paragraaf rond identiteitsvorming.

 

3.3.1.1 Moederschap en huishoudkunde

Het zou te simpel zijn te stellen dat vrouwen in het Derde Rijk enkel gezien werden als wandelende voortplantingsorganen, maar de moeder – en huisvrouwenrol werd wel sterk benadrukt binnen de BDM. . De vrouw werd bestempeld als verschaffer van jong, nieuw leven, levens voor  het rijk, soldaten voor Hitlers leger. Ze droegen de verantwoordelijkheid om jonge nationaal socialisten af te leveren, die reeds doordrongen waren van de idealen van het Derde Rijk. Als ze de juiste waarden van thuis mee kregen, zou de staat niet meer zoveel energie en geld moeten investeren in de opvoeding van de volgende generaties. Een zeer populair concept bij de mannelijke NSDAP leiding waren de 4 k’s: keuken, kleren, kinderen en kerk. Dat zou de afbakening moeten worden van het reële en mentale leven van de vrouw. Binnen de BDM, die uitsluitend bestond uit vrouwen, werden deze begrenzingen niet in dank afgenomen en in praktijk was er dus wel ruimte voor andere initiatieven.

 

3.3.1.2 Emotionele verbondenheid

Een opvallend verschil tussen de HJ en de BDM lag in het omgaan en cultiveren van gevoelens ten opzichte van de partijleiding. Onder de meisjes heerste een ware hype van ademloze bewondering, adoratie en bijna erotische aantrekkingskracht naar Hitler en enkele andere hooggeplaatsten van de NSDAP, die binnen de BDM sterk werd aangezwengeld. Er werden posters en bidprent – achtige kaartjes gedrukt, zodat de meisjes thuis een soort privé altaartje konden bouwen, met bloemen en kaartjes en foto’s. Voor hen was Hitler de verpersoonlijking van de almacht, hij heerste en waakte over hun lot en dat van de hele natie, hun toekomst lag in zijn handen. De meeste BDM meisjes hadden een grenzeloos vertrouwen in de Führer, die zelfs zo ver ging dat als ze klaagden over iets dat fout ging binnen het Derde Rijk, ze ervan uit gingen dat Hitler hier niets van wist.[31] Volgens verschillende psycho –historici werd de link gelegd naar een verlangen naar een sterke vaderfiguur, die in veel gevallen in het echte leven van de meisjes ontbrak. Op deze vaderloze jeugd en de maatschappelijke gevolgen hiervan  kom ik in het hoofdstuk, ‘BDM als identiteitsvormer’  nog terug. 

 

3.3.1.3 groepsvorming

Binnen de gehele sociaal nationalistische maatschappij werd groepsvorming, volksgemeenschap en samenhorigheid als een van de grootste waarden gepropagandeerd. De jeugd kreeg dit concept dan ook op alle mogelijke manieren te verwerken. De leuze ‘ Du bist nichts, dein Volk ist Alles’ liet weinig aan de verbeelding over. Er werd van de jongeren verwacht dat ze hun eigen ‘ik’ opgaven, alles wat betrekking had op hun eigen persoonlijkheid aan de kant te zetten om  zo  één te worden met de rest. Een homogene, kleurloze massa waar niet werd getolereerd dat iemand zou opvallen of aandacht trekken. De rijksadviseuse Trude Mohr definieerde de Bund Deutscher Mädel als volgt: het is een levende en actieve gemeenschap die over alle klasseverschillen en oorsprongsverschillen heen staat, waar het ‘ik’ in een ‘wij’ overgaat. [32]  Dit principe werd ook veruiterlijkt in de activiteiten- structuur van de BDM ( en evengoed de HJ) , buiten de groep viel steeds minder te beleven. Er werd een verbod afgekondigd om alleen of in kleine groepjes te gaan wandelen of zwemmen, in veel dorpjes liepen alle BDM meisjes samen naar school. De wekelijkse activiteiten op zich konden niet volstaan om een complete socialisatie te bekomen, er moest een nieuwe levenshouding worden aangeleerd, waar de jongeren ook buiten hun wekelijkse bijeenkomst zouden blijven in hangen. Binnen deze groepsvorming was er echter weinig sprake van solidariteit in de zin van, mekaar helpen en voor elkaar opkomen. Steeds was er een ondertoon, of zelfs veel meer dan een ondertoon, van competitiegeest. Knutselen was goed en wel, maar je moest het mooiste, het grootste knutselen, hetzelfde met sport. Je deed alles om te winnen. Om de beste te zijn, beter dan je kameraadjes. Degenen die de competitie verloren moesten tijdens de volgende optocht achteraan lopen, en de publieke vernedering ondergaan. Voor bepaalde karakters was deze vernedering een uitdaging om de volgende competitie te winnen, maar meisjes die van nature al wat onzekerder waren, knapten op zulke motivatiesystemen af en legden zich bij hun underdog positie neer.

 

3.3.1.4 lichamelijke opvoeding

De relatie met je eigen lichaam was geen private zaak in het Derde Rijk, ze belangde de natie aan en moest dus aan controle onderworpen worden.

Met sport, spel en dans werd geprobeerd de meisjes een nieuwe lichaamshouding aan te leren; een lichaamsbeheersing, rug recht, borst vooruit, blik op de horizon,  die aantoont dat je bewust bent van de verantwoordelijkheid die je draagt. Het was een plicht het lichaam gezond te houden, voor de meisjes werd, in tegenstelling tot de jongens die krachtsport moesten gaan doen, vooral de nadruk gelegd op gratie en vorm. Maar ook deze sporten werden met militaire dril aangeleerd, en werd alles gereglementeerd. Individuele dansen waren ten strengste verboden, de dansgroepen moesten op marcherende soldaten lijken.[33]

Ook de kledij en de algemene lichaamsverzorging werd gereglementeerd, behalve een verplicht uniform, werden ook richtlijnen gegeven over wat te dragen op dagen dat ze geen BDM activiteiten hadden en dus ook geen uniform hoefden te dragen. Alles wat zou kunnen opvallen, werd categoriek verboden, gaande van make-up over korte rokjes tot juwelen. Er werd een kruistocht georganiseerd tegen de modebladen die on-Duitse kledij en buitenlandse vrouwen ophemelden en zo de Duitse eigenheid verrieden. Hoewel dit idee vanuit de mannelijke NSDAP hoek werd gelanceerd, vond het concept snel ingang bij de Duitse vrouwen. Vooral de arbeidersvrouwen konden nu op deze manier hun financiële toestand beter verbergen. Nu het niet meer modieus of gewenst was om chique  kleren te dragen, vielen zij eerder op in de positieve zin. Zij hielden zich strikt aan de nieuwe kledijvoorschriften. Dat dit grotendeels gemotiveerd was door hun onmogelijkheid om dure kleren te kopen, en niet door politieke verantwoordelijkheidszin kon hun niet worden aangezien. In plaats van ‘ de arme vrouw’ waren ze nu plots  de ‘ goede vrouw ‘ geworden in het oog van de goegemeente.

Hoewel het menselijk lichaam een belangrijk thema werd geacht binnen het nationaal socialisme, werd seksuele opvoeding volledig weggelaten uit het opvoedingspakket.. Als er vragen rond dit thema kwamen vanuit de meisjes zelf, werd door de partijleiding voor de grootste terughoudendheid gepleit. Er werd voor afleiding gekozen; in plaats van verklaringen. Enkel binnen de HJ scholen werd een allusie gemaakt op seksualiteit, en dan in de zin dat geslachtsgemeenschap enkel de natie mocht dienen en dus op voortplanting gericht moest zijn. Homoseksualiteit, een gegeven waar men zeker binnen de mannelijke jeugdbeweging geregeld mee geconfronteerd werd, werd als zeer strafbaar en schandelijk gezien en in verschillende wetten expliciet verboden. Er werden duidelijke regels opgesteld over waar de grens lag  tussen kameraadschappelijke vriendschap en verboden erotiek. Over lesbische relaties is er nooit een wet of richtlijn verschenen. Onder de meisjes werd een ‘natuurlijk schaamtegevoel’ gepropageerd en vage toespelingen gemaakt op alle mogelijke seksuele aandoeningen die zouden circuleren, vooral onder de rasonzuiveren, in de hoop dat dit de meisjes hun seksuele ontwikkeling en experimenten zou kunnen uitstellen.

 

3.3.1.5 wereldbeschouwelijke opvoeding

Eén derde van de  bijeenkomsten moesten worden gevuld met deze zogenaamde wereldbeschouwelijke opvoeding, met andere woorden, het doorgeven van de specifieke ideologische waarden van het Derde Rijk. Voor de meisjes werd een sterke nadruk gelegd op het belang van het ‘eenvoudig leven’. Dit sluit aan bij de kledijvoorschriften en lichaamsverzorging, maar het ging er indirect ook om de jonge vrouwen voor te bereiden op tijden van nood en schaarste. Het idee ‘ minder is meer’ werd in de strijd gegooid. Een ander belangrijk, vrouwgericht thema op de bijeenkomsten was de rassenkunde en bloedzuiverheid. ‘ Uw bloed behoort niet alleen aan u toe, het behoort de natie’, er werd de jonge vrouwen op het hard gedrukt hun bloed en hun stamboom niet te bezoedelen met onreine elementen. Als zij zich zouden voortplanten met niet arische mannen, werd het kind dat daaruit zou worden geboren als minderwaardig wezen bestempeld, geen échte Duitser. Ze kregen onderricht in hoe een stamboom opstellen, en er werden verschillende archieven opengesteld om na te gaan tot welke lijn iemand bloedzuiver was.  Deze onderzoeken ging terug tot 1800.  In deze opvatting werd het belang van opvoeding ondergeschikt. Dit kon enkel nog dienen om slechte eigenschappen een beetje te camoufleren of goede eigenschappen wat meer op de voorgrond te krijgen, maar als iemand geboren is uit een onrein persoon dan is deze bij voorbaat verloren. Er werden dan ook aan verschillende meisjes, na het stamboomonderzoek duidelijk gemaakt dat ze nooit of te nimmer een leidinggevende taak zouden kunnen vervullen binnen de beweging. Er werden zelfs meisjes uit de groep verwijderd omdat hun voorouders niet allemaal bloedzuiver waren geweest.[34] 

De leidsters hadden zelf geen stem in hoe zulke avonden te organiseren. Er werden van de partijleiding uit boekjes verspreid die verduidelijkten hoe bepaalde thema’s moesten worden aangebracht, met verplichte liederen, achtergrondteksten en antwoorden op lastige vragen die de kinderen eventueel zouden kunnen stellen. Er werden enkel thema’s behandeld die in rechtstreeks verband stonden met de leefwereld van de meisjes. De sterk vereenvoudigde realiteit of ostentatieve leugens werden met grafiekjes bewezen en met tekeningetjes verduidelijkt: onder andere: hoe herken ik een rasonzuivere? Of grafiekjes over welke bevolkingsgroep het meeste uren werkt. Opvallende is dat de leerboeken voor de meisjes in een veel emotionelere taal zijn geschreven dan dezelfde boeken voor de jongens. Er werd veel vaker aan angst geappelleerd en veel persoonlijker over alle thema’s geschreven, met ‘getuigenissen’ van andere meisjes en  zogenaamde anekdotes. 

 

3.3.1.6 arbeidsethos

De algemene opwaardering van arbeid, en dan vooral handenarbeid, werd ook binnen de BDM zichtbaar. Arbeidsvreugde (niet ongewoon na een periode van lange werkeloosheid) werd als belangrijke waarde onderstreept. Werken deed men om de natie terug groots te maken, en verdienste hoorde een ondergeschikte rol in te nemen.  Door deze mentaliteitswijziging en het vele vrijwilligerswerk in de Duitse fabrieken dat ook vanuit de jeugdbeweging werd georganiseerd, spaarden bedrijven zwaar op de loonkosten, en konden ze de oudere werknemers met gezinnen een iets hoger loon uitbetalen. De grootste winnaars bij het hele systeem bleven echter de bedrijven zelf natuurlijk, die een enorme winst boekten tijdens de oorlogsjaren, en dus ook trouwe aanhangers waren van het regime. Als wederdienst aan het regime investeerden zij in concentratiekampen, politiediensten en oorlogstechnologie. Hoewel buitenshuis werk voor vrouwen voordien alleen werd goedgekeurd tijdens de korte periode tussen afstuderen en trouwen, werd het voor veel alleenstaande vrouwen tijdens de oorlog  een economische noodzaak. Ze werden aangemoedigd om “geslachtseigene” jobs uit te voeren; vooral in de verzorgende en opvoedkundige sector. Maar vrouwen werden ook geacht over een beter esthetisch aanvoelen te beschikken, zodat ook jobs in de textiel, leer of glasindustrie  aan hun werden toevertrouwd. De meerderheid van de vrouwen bleef echter binnenshuis werken. Ze kreeg binnen het nationaal socialisme meer waardering voor het huismoederschap dan ooit tevoren. Naarmate de oorlog vorderde en de verliezen van manschappen groter werden, keek de partijleiding steeds minder naar de geslachtseigenheid en werden vrouwen en meisjes ook ingezet bij de militaire verdediging van Duitsland.

 

3.4 Bund Deutscher Mädel als emancipatiebeweging en identiteitsvormer

 

Men kan zich afvragen waarom de BDM is die eerste jaren zoveel meisjes, op volledig vrijwillige basis aantrok en waarom deze meisjes zich vrijwillig onderworpen aan een autoritaire, militaire organisatie. Hoewel uit veel getuigenissen blijkt dat veel meisjes in het begin helemaal niet wisten dat ze bij een politieke groepering waren bijgetreden, hebben ze de organisatievorm wel bewust beleefd. Zij hadden de dwang niet zozeer als dwang ondervonden. Ze pasten zich vrijwillig aan en deden wat van hen verwacht werd, omdat ze beloond werden met het hoogste goed; namelijk: zingeving aan het leven. Vele vrouwen, die toen BDM meisjes waren, spreken nu nog van hun mooiste jaren.  Ze ontkennen de wreedheid van het nazieregime helemaal niet, maar blijven het verschil in stand houden tussen de slechte partij, die gemoord en vernietigd heeft, en de goede BDM, waar ze gelachen en gedanst hebben, en waar samen aan een ideaal werd gewerkt.

 

3.4.1 Emancipatiestrijd

 

De Duitse meisjes genoten tijdens het interbellum weinig praktische vrijheden: tot ze trouwden werd van hen verwacht dat ze thuis woonden en hielpen met het huishouden, het was onbetamelijk voor meisjes om te kamperen, op reis te gaan of zingend door de straten te gaan. Verschillende jeugdbewegingen grepen de ontevredenheid hierover, die bij de meisjes leefde, aan en probeerden binnen de grenzen van het goede fatsoen een uitweg te bieden. De discussies over de ‘typisch vrouwelijke aard’ en de onderscheiden tussen jongens en meisjes liepen soms hoog op en vaak scheurden de meisjes zich binnen de kortste keren af van de jongensgroep en gingen op zichzelf verder. In het ‘Mädchenwerkblatt’ van januari 1930 kreeg de verlangde verandering  een eerste definitie naar de buitenwereld toe:” Die Zeit ist vorbei, in der die Frau in engem, geschlossenem Kreiz wirkte, wenig mit dem Kampf des Lebens zu tun hatte und dadurch zart, unselbständig und hilfsbedürftig war.”[35] Binnen de toen pas opgerichte BDM vonden de meisjes een nooit eerder ervaren vrijheid. Eerst en vooral konden ze per week enkele uren aan het ouderlijk gezag ontsnappen, zonder stil te moeten zitten op schoolbanken, samen zijn met vriendinnen, spelen, knutselen en dansen. Ze konden zich uitleven. Daarenboven waren zij binnen de BDM redelijk onafhankelijk van wat voor mannelijke invloed dan ook. Of zo leek het toch voor de meisjes die niet konden weten dat het weer maar eens mannen waren die aan de laatste touwtjes trokken. Zij hadden enkel contact met de vrouwelijke leidsters die amper 2 a 3 jaar ouder waren dan zijzelf, en die op een gelijkaardige manier van hun vrijheid, weg van familiale invloed, genoten. De eerste paar jaren, tot er klachten kwamen over de onvrouwelijkheid van de activiteiten, konden de meisjes gaan kamperen, ’s nacht aan het kampvuur zingen en waken,  en zonder schaamte, zelfs met trots in de openbaarheid treden tijdens optochten en politieke redevoeringen. Deze vrijheden werden weer ingetrokken in tijden dat de BDM al zo goed als verplicht was voor alle meisjes, en ze zich dus geen zorgen meer moesten maken over de aantrekkelijkheid van de groep.

 

3.4.2 Identiteitsvorming

 

Al de maatschappelijke wantoestanden die bij de jongens hun persoonlijkheidvorming tegenwerkten, wogen nog zwaarder door op de levens van de meisjes in de Weimarrepubliek. Voor hun doemde een donker toekomstbeeld op waarin ze onopgemerkt en ongewaardeerd zouden oud worden, zonder ooit hun eigen ambities te kunnen waarmaken. Tijdens de economische crisis waren de meisjes steeds de eersten die ontslagen werden en bij familiale, financiële moeilijkheden waren het de meisjes die van school werden gehaald. De emancipatie van de jeugd, waar ik het eerder over had, was bijna uitsluitend een mannenzaak en dus konden ze ook daar geen genoegdoening vinden. Thuis heersten de patriarchale rollenpatronen, waarin meisjes sowieso geen vrijheid of speciale appreciatie voor hun werk vonden. Vaak deelden ze hun kamer of zelfs hun bed, met andere mensen zodat ze geen privacy hadden. Ze werden, meer dan jongens die vaak niet thuis waren, geconfronteerd met de financiële moeilijkheden en de bestaansonzekerheid  binnen het gezin. Veel ouders hadden ook niet veel tijd voor hun kinderen, en ontbrak er een nestgevoel binnen het gezin. Bij de BDM vonden ze het samenhorigheidsgevoel dat ze thuis misten, je leefde er beschermd in de massa van je gelijken, weggestopt in een veilige anonimiteit. Hun onzekerheid over de toekomst en de zin van hun bestaan werd ruimschoots opgevuld met het nieuwe verantwoordelijkheidsgevoel. De toekomst van de natie rustte volgens de NSDAP op hun jonge schouders, ze waren nodig en gewenst, voor het eerst werden ze als meisje ernstig genomen. Voor het eerst hadden ze het gevoel in een groter geheel te passen en iets te betekenen. En als ze dan nog konden klimmen op de carrièreladder van de organisatie, kregen ze bovendien ook nog macht. Een gevaarlijke balsem op de ziel van onderdrukten. De BDM speelde handig in op de noden en verlangens van de jonge meisjes en spiegelde hun het paradijs voor. Toen bij de bevrijding alle ideologische luchtkastelen instortten, verdween samen met de partij de zekerheid en de oriëntatie. Alles wat juist was geweest werd nu fout en zoveel van hun hele ideaal bleek op een leugen te zijn gebaseerd.

 

 

DEEL II. DE ‘ ERWEITERTE KINDERLANDVERSCHICKUNG’ IN DUITSLAND (1940 – 1945)

 

4 DE ‘ERWEITERTE KINDERLANDVERSCHICKUNG’ IN DUITSLAND (1940 - 1945)

 

4.1 Inleiding

 

Bij de eerste geallieerde luchtaanvallen in de lente van 1940 op Duitse woonwijken werd al snel duidelijk dat de Duitse troepenmacht niet in staat was zijn eigen burgerbevolking afdoende te beschermen. De oorlogsvoorbereidingen waren allemaal getroffen in het kader van de aanval en aan verdediging was weinig geld en moeite besteedt. In de meeste grote steden, zoals Berlijn en Hamburg, was er een schrijnend gebrek aan degelijke schuilkelders en afweergeschut, en in de kleinere industriestadjes was er al helemaal geen accommodatie voor de burgerbescherming voorzien. Dit veroorzaakte een enorm onveiligheidsgevoel bij de bevolking en hun vertrouwen in hun Führer kreeg een aanzienlijke deuk. De propagandameesters moesten er snel iets op zien te vinden en al in september ’40 dachten ze de oplossing op tafel te hebben: de ‘Erweiterte Kinderlandverschickung’: “Adolf Hitler brengt jullie kinderen in veiligheid” Alle kinderen  tussen de 3  (later 6)  en 10 jaar zouden  worden ondergebracht bij pleeggezinnen op het platteland.  De kinderen tussen 10 en 14 werden in groep in jeugdherbergen, hotels en kuuroorden ondergebracht, onder deskundige leiding  van hun leraren en vooral de HJ Führers.

De term [36] ‘ Erweiterte Kinderlandverschickung’ sloot aan bij de reeds langer aan de gang zijnde ‘Kinderlandverschickung’, waar zieke of zwakke kinderen konden worden verzorgd en hernieuwd krachten opdoen in het een of het andere kuuroord, op kosten van de staat. De keuze om dit woord te gebruiken was weloverwogen. De term zou de aandacht moeten afleiden van het feit dat het in de praktijk een evacuatie maatregel betrof, welke de ongerustheid van de ouders, en het Duitse volk in het algemeen, natuurlijk alleen maar zou aanwakkeren. De maatregel werd voorgesteld als een uitrust- vakantie, een gunst van de Führer, die natuurlijk ook bezorgd was om het lot van ‘ zijn kinderen’. Tijdens deze periode weg van thuis, zouden ze rustig kunnen slapen, zonder verschillende keren per nacht naar de koude schuilkelders te moeten rennen, zouden ze terug op regelmatige basis les kunnen volgen en in de gezonde buitenlucht leven. Hij verzilverde zijn beloftes door voorrang te geven aan de kinderen van armere gezinnen die niet  over een degelijke schuilkelder konden beschikken. Ondanks de mooie woorden  was de populariteit van deze grootscheeps opgevatte, interne migratieoperatie eerder gering en bleken vooral de moeders er niet al te happig op hun kinderen in deze situatie van huis te laten gaan.

 

4.2 Status questionis

 

Ondanks de enorme hoeveelheid wetenschappelijke werken die er reeds geschreven werden rond het thema ‘jeugd in het Derde Rijk’, en ‘Nationaal Socialistische opvoeding’  bleef het aspect van de KLV  lange tijd verbazingwekkend onbelicht. In werken rond de Hitlerjugend, die tenslotte de drijvende kracht was achter het geheel, werd de KLV ook grotendeels genegeerd. Meer aandacht werd besteed aan de evoluties binnen de beweging en de  concurrentiestrijd met andere groepen. Dit aspect komt ook in dit hoofdstuk terug, aangezien de KLV op dezelfde wijze andere sociale instellingen verdringt van het toneel.  In studies die de luchtoorlog bespreken wordt de KLV enkel genoemd als beschermingsmaatregel voor de burgerbevolking, en zodoende in een zeer vereenvoudigde, en vaak historisch  oncorrecte vorm gegoten.

Pas begin jaren ’80 verschijnt de eerste publicatie van de hand van Gerhard Dabel.[37]  Hij baseert zich voor zijn onderzoek op een door zichzelf in het leven geroepen documentatiecentrum, opgericht in 1979. De meeste stichtingsleden van dit centrum waren, net zoals hijzelf, allemaal nauwe medewerkers geweest van de planning en uitvoering van de KLV. Dabel zelf was na een geslaagde carrière doorheen de HJ reeds in 1940 medewerker geworden van de Reichsdienststelle KLV, de centrale planningsdienst voor de hele operatie,  en schopte het daar in 1944 tot diensthoofd. Verder waren ook het diensthoofd van de afdeling transport, Horst Hechler, en het schoolhoofd van de Reichsschule  für KLV Lagermannschaftsführer, Werner Frehse, actief lid van het documentatiecentrum.[38]  Reeds in de advertenties waarin ze opriepen materiaal te doneren waren ze zeer duidelijk in hun doelstelling: ze wilden de humanitaire kracht van deze organisatie naar voren brengen zonder met droeve uitzonderingsverhalen hun ‘nest’ te bevuilen.[39] De officiële documenten waarop Dabel zich 2 jaar later baseerde om zijn boek samen te stellen zijn ook van twijfelachtige afkomst. Dat wil zeggen, ze zijn hoogstwaarschijnlijk authentiek, maar na de oorlog zijn ze vele jaren in het bezit geweest van Heinrich Sahrhagen, een van de verantwoordelijken van de KLV zelf. Na zijn dood kwamen ze in het bezit van het documentatiecentrum van Dabel. Ondertussen zijn de betreffende documenten ondergebracht in het staatsarchief van Hamburg, maar er is geen mogelijkheid meer om de volledigheid te controleren. In die lange jaren waren er genoeg mogelijkheden voor mensen die er belang bij hadden bepaalde compromitterende documenten te laten verdwijnen.

Het werk van Dabel wordt grotendeels gevuld met persoonlijke berichten over hoe fantastische het wel geweest was op zo’n KLV kamp. Vooral bijdragen van kinderen, maar ook leraars of kampleiders doen hun optimistische zegje. Er worden ook verschillende stukken opgenomen uit de kampdagboeken, waarvan Dabel en enkele andere leiders zelf toegeven dat deze onder streng toeziend oog van de kampleider werden geschreven. Het hele werk straalt een enorme subjectiviteit uit. Als er al eens melding word gemaakt van een minder optimale toestand binnen de kampen, wordt dit toegeschreven aan de haast waarmee de hele operatie moest van start gaan, of eventueel een enkel geval van slechte kampleiders. Doordat ze zich wel matig distantiëren van het nationaal socialisme als politieke strekking en de internationale politieke evoluties, wekken ze de indruk objectief te werk te gaan.  Zij waren ‘de goeden’ binnen  het nazistische, slechte  Duitsland,  zij hebben de onschuldige jeugd gered.

Aangezien dit werk voor lange tijd het enige werk was, hebben verschillende andere auteurs zich op zijn bronnen gebaseerd. Harald Scholtz neemt bijvoorbeeld in zijn boek ‘ Erziehung und Unterricht unterm Hakenkreuz’[40] Dabels’  cijfergegevens blind over. Ook Claus Larass komt via hetzelfde bronnenmateriaal tot dezelfde positieve eindconclusie over de KLV.[41]

Enkele jaren later verschijnen er objectievere, onuitgegeven maar interessante licentiaatverhandelingen,  die zich op andere, regionale bronnen baseren. Zo zijn er onderzoeken naar de KLV in Hamburg, Westfalen Nord en Bremen. [42] Ook enkele uitgegeven egodocumenten besteden aandacht aan de KLV. [43]

In 1997 verscheen het eerste uitgebreide werk rond de KLV in Duitsland, van de hand van Gerard Kock. In zijn ‘ Der Führer sorgt für unsere Kinder’ die Kinderlandverschickung im Zweiten Weltkrieg’ geeft hij een algemeen beeld van de organisaties die betrokken waren, het dagelijkse kampleven, de praktische en ideologische moeilijkheden en politieke doelstellingen. Hij baseert zich op verschillende eigentijdse tijdschriften en dienstmededelingen, werken rond pedagogie en psychologie en verschillende bestanden van aanverwante organisaties en lokaliteiten. Vooral de documenten van de nationale leraarsbond en het ministerie van opvoeding bevatten veel informatie omtrent de organisatiestructuur en de opbouw. De archieven van de Reichsjugendführung, waar een kopie zou moeten gezeten hebben van ieder document dat betrekking had op de KLV, is in zijn geheel verloren gegaan.

Eind jaren ’90 bloeide het thema enigszins op als ook Prof. Gerhard Sollbach van de universiteit van Hagen een onderzoek opstartte. Hoewel ook hij met getuigen werkt, verliest hij de objectiviteit niet uit het oog. De ervaringen die hij opneemt gaan van ‘ de mooiste tijd van mijn leven’ tot ‘de verschrikkingen van mijn jeugd’. Hij probeert een verklaring te vinden voor deze hemelsbrede verschillen in aanvoelen van de kinderen.  Daarenboven heeft hij aandacht voor de kritische achtergronden van de hele operatie en toont hij de veelzijdigheid van de maatregel helder aan. Hij gaf naar aanleiding van dit enorme onderzoek verschillende publicaties uit [44] en verzorgde in samenwerking met de universiteit van Dortmund een tentoonstelling in het stadsmuseum van Hagen tijdens de zomer van 1999.

 

4.3 Doelstellingen

 

Over wat nu net de doelstellingen waren en welke van deze mogelijke doelstellingen als de belangrijkste moeten worden gezien, raken de verschillende auteurs het niet eens. Deze discussie hangt nauw samen met de politieke achtergrond van de onderzoekers.

 

4.3.1 Bescherming / instandhouding ras?

 

Zo stelt Dabel, die zelf grote verantwoordelijkheid droeg binnen het project, en zichzelf dus wou verantwoorden, dat het enkel ging om de veiligheid van de kinderen. Terwijl Sollbach, die pas een halve eeuw later aan zijn onderzoek begon en er geen persoonlijke band mee had, vermoedde dat er heel andere belangen meespeelden. Eén verdienste die zeker niet over het hoofd kan worden gezien is het feit dat er hoogstwaarschijnlijk meer Duitse kinderen waren gestorven tijdens de geallieerde bombardementen als de KLV niet had plaatsgevonden. Voor zover de bronnen hebben kunnen aanwijzen, zijn er geen dodelijke slachtoffers gevallen in de kampen door geallieerde bombardementen. Er werden verschillende dokters en verpleegsters in elk kamp ingedeeld, en ook de kwaliteit en kwantiteit van de voeding werd streng gecontroleerd.  Verder werd er inderdaad, zoals Hitler had beloofd, voorrang gegeven aan kinderen van armere gezinnen die niet over degelijke schuilkelders beschikten. Dit gegeven werd in de pers breed uitgesmeerd en in contrast gesteld met de beschermingsmaatregelen die in Groot Brittanië werden doorgevoerd. Daar werden uit de door bommen bedreigde groot- en industriesteden, enkel de kinderen wiens ouders de overtocht konden financieren, de ‘waardevolle renpaarden’ zoals ze in de Duitse pers werden genoemd, bij  Amerikaanse en Canadese gezinnen ondergebracht. Een iets genuanceerder beeld zou hebben vermeld dat de staat ook in Engeland instond voor de begeleiding, de opvoeding en een groot deel van de kosten.[45]

Maar de Duitse pers blokletterde enkel de ‘ware sociale aard’ van de Führer. Toch kunnen er ook bij deze ware aard enkele vraagtekens worden geplaatst. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat Joodse kinderen niet moesten worden beschermd tegen de bommen. Ook de kinderen van politieke dissidenten, gehandicapten, bijzonder onderwijsleerlingen en andere ‘onaangepaste’ elementen vielen uit de boot. Daarenboven moesten alle kinderen die wilden aangenomen worden voor het project, kunnen bewijzen dat ze in perfect gezonde staat verkeerden, en geen psychische stoornissen of epilepsie  hadden. Ook bedplassers werden verzocht thuis te blijven. Dit doet de these die Wissmann poneert[46], namelijk dat het vooral ging om het in stand houden van het ras, zeer aannemelijk klinken. Een gezond staal van de dappersten der Germanen werd uit het oorlogsgewoel gehouden om, wat ook de uitkomst van de oorlog mocht zijn, in ieder geval niet uit te sterven. Een andere beperking die aan de bescherming werd opgelegd was de leeftijdsgrens. In alle propaganda werd de maatregel voorgesteld als dé manier om alsnog een diploma te behalen in deze woelige tijden. De Amerikanen zouden met hun voortdurende bombardementen willen voorkomen dat de Duitse jeugd nog langer naar school zou kunnen gaan en ze op deze manier tot een achterlijk en chaotisch volk te maken. Maar dank zij de Führer en de KLV zou zijn volk hier niet voor buigen… Toch werden alle 14 jarige jongens en meisjes, dus nog lang voor ze hun diploma hadden gehaald, terug gestuurd naar de belegerde steden om daar hun burgerlijke dienstplicht aan te vatten. De militaire communicatie verzorgen op fietsen, de brandweer, de politie of de ziekenhuizen helpen, puin ruimen, luchtafweergeschut bedienen, … 

 

4.3.2 Concurrentiestrijd met andere invloedssferen

 

Een ander doel dat door de tegenstanders van de KLV naar voren wordt geschoven, maar door de voorstanders ten zeerste wordt ontkent, is het losweken van de jeugd uit hun eventueel kritische omgeving. Alle partijen waren er zich van bewust dat kinderen tussen de tien en de veertien makkelijk beïnvloedbaar zijn en dat net die periode tekenend kan zijn voor hun waardenschaalvorming, de uitbouw van hun persoonlijkheid, en hun zelfbeeld en dus voor het verdere verloop van hun leven. In de eerste plaats wou de HJ de kinderen weg van de ouderlijke invloeden, waar ze soft en onzelfstandig werden gehouden en te gemakkelijk ‘verkeerde gedachten’ oppikten. Maar ook weg van de school. De Reichsjugendführung was er zich der dege van bewust dat ze nog lang niet alle leraren en directies helemaal in hun macht en invloedssfeer hadden. Het hing sterk af van de persoonlijkheid van de leraar in kwestie hoeveel aandacht er werd besteed aan de nieuwe vakken zoals ‘rassenkunde’ en ‘ Duitse aardrijkskunde’.[47] Reeds voor de doorvoering van de KLV werden al plannen gesmeed om alle scholen in ‘kampvorm’ te gieten. De Adolf Hitler scholen konden als strekkend voorbeeld dienen. Hoewel de schoolse opvoeding strictu sensu in handen was van de nationaal socialistische  leraarsbond, hadden de Hitler Jugend figuren binnen het kamp ook een stevige invloed op het leerprogramma en onderwijsmethodes. Een andere invloed waar de Duitse jeugd bij voorkeur ver van weg te houden was, volgens de Reichsjugendführung, waren de confessionele groepen. Vooral de katholieke kerk verzette zich sterk tegen het hele opvoedingsconcept van het nationaal socialisme, en in het bijzonder tegen de KLV. Hun grootste zorg was, behalve natuurlijk zelf aan macht en invloed verliezen, dat de jongeren hun godsdienstige plichten niet zouden kunnen of mogen vervullen en zouden vervreemden van hun geloof. Gedurende de gehele KLV periode blijft dit een punt van strubbelingen tussen de organisatoren en de kerk, en dus ook een reden voor de geestelijken, vooral de hogere geestelijken, om anti –reclame te maken voor de jeugdkampen. 

 

4.3.3 Gleichschaltung

 

Waar de verschillende kampen en strekkingen het wel over eens zijn, is dat de operatie de “Gleichschaltung” ten goede kwam. Persoonlijkheden werden afgevlakt of afgebroken, tot er een homogene brij van kinderen overbleef. Hetzelfde uiterlijk, dezelfde waarden, dezelfde woorden, dezelfde gedachten. In het KLV kamp werd je pas echt deel van de gemeenschap, je leerde er de waarde kennen van eenheid en samenhorigheid, zo stond in de wervingsbrochures te lezen. De nationaal socialistische auteurs zelf zien dit als één van de mooiste prestaties, terwijl mensen als Sollbach of Kock dit verdwijnen van het recht op een identiteit, het recht om anders te zijn net aanklagen.

 

4.4 Organisatie en werving

 

Als we een blik werpen op de organisatiestructuur van de KLV in de praktijk, zien we een patroon dat doorheen de gehele nationaal-socialistische organisatie terugkomt. Chaos; een volstrekte onduidelijkheid over wie waarvoor bevoegd is. Zeker op het vlak van jeugd en opvoeding komt dit fenomeen sterk naar voor. Iedereen wou wel een brokje van de macht veroveren op dit cruciaal onderwerp: Goebbels, Himmler, von Schirach die op dat moment Reichsjugendführer der NSDAP was, Rust van het Reichsministerium für Wissenschaft , Erziehung und Volksbildung,  Hilgenfeld van de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt, de Nationalsozialistischer Lehrerbund met Wächtler… En zoals in zovele gebieden van de NS politiek overlapten de bevoegdheden, wat het aanlokkelijk maakte voor alle betrokkenen om zich te gaan bemoeien met de zaken van een andere dienst of persoon, om zo het eigen machtsimperium uit te breiden. Toch waren er aanvankelijk, in september ‘40 redelijk duidelijke afspraken over wie wat zou gaan doen.

 

4.4.1 Hitler, Baldur Von Schirach en de algemene planning

 

De aanzet van het geheel werd in ieder geval genomen door Hitler zelf. Naar aanleiding van een reeks verontruste brieven van Berlijnse moeders over de gestoorde nachtrust van hun kinderen door de luchtaanvallen, riep Hitler Baldur von Schirach, de Reichsjugendführer en bevelhebber van Wenen, op 26 september 1940  bij zich.  Hij gaf von Schirach de volmacht om de evacuatie van  alle grootstadkinderen te organiseren en uit te voeren. Hoewel von Schirach dit gesprek en zelfs zijn aanwezigheid in Berlijn die dag, ontkent, tijdens de processen van Neurenberg, en hiermee dus ook de verantwoordelijkheid van zich afschuift, maken zowel de agenda van Hitler[48], als het dagboek van Goebbels  [49] notitie van dit gesprek. Meer nog, uit von Schirach’s eigen notities[50]   blijkt dat hij zelf een voorstel tot evacuering heeft overgemaakt aan Hitler, en dat dit tijdens het onderhoud op 26 september enkel door de Führer werd goedgekeurd. Von Schirach speelde als Reichsjugendführer reeds langer met het idee om de scholen nauwer te doen samenwerken met de HJ, teneinde een betere controle te verwerven op de praktische uitvoering van het leerplan. Met de nu goedgekeurde KLV planning lag deze weg voor hem open. Als hoofd van de HJ betekende iedere invloedsuitbreiding van de organisatie ook een persoonlijke machts- en invloedsuitbreiding voor hem. Onder von Schirach, en met hem aan het hoofd werd de centrale organisatieafdeling van de KLV, de “Reichsdienstelle Kinderlandverschickung” opgericht. Hier werden de algemene beslissingen genomen die dan via de HJ leiders werden doorgegeven naar de verschillende kampen. In de eerste dienstcommuniqués naar de verschillende gouwen, duiken de eerste onduidelijkheden, of veranderingen in de plannen die Hitler goedkeurde, al op. Terwijl in het voorstel dat Hitler onder ogen kwam zeer duidelijk vermeld staat dat er geen enkele dwang mag worden uitgeoefend op de ouders, is deze formulering al sterk afgezwakt tot, ‘dwang wordt afgeraden’. Door een zeer vage en dubbelzinnige verwoording blijft ook onduidelijk welke instantie de eigenlijke leiding van een kamp heeft, de Hitlerjugend afgevaardigden of de door de NSLB aangewezen leraar. Op financieel gebied was de NSDAP, het Reichsfinanzministerium,  verantwoordelijk voor het terugbetalen van de gemaakte kosten door de verschillende organisaties. Het benodigde personeel werd ofwel meegebracht uit de uitzendgebieden, bijvoorbeeld de gewone leraars van de kinderen, ofwel verplicht in het kader van de arbeidsdienst of de HJ / BDM dienst, of rechtstreeks overgenomen van de nu verboden of afgeschafte organisaties, zoals de Bundische Jugend, of simpelweg het personeel van het in beslaggenomen  hotel of kuuroord.

 

4.4.2 Nationalsozialistische Volkswohlfahrt  (NSV)

 

Een andere, reeds voor 1940 bestaan organisatie die veel verantwoordelijkheid kreeg was de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt.  De NSV was een sociaal Darwinistische organisatie die nauw samenwerkte met de NSDAP. In mei ’33 werd ze verantwoordelijk gesteld voor de volkswelvaart en de ziekteverzekering. Vanuit hun nogal opvallende filosofie maakten ze duidelijk dat mensen geen recht hebben op hulp vanuit hun individueel bestaan. Ze kunnen en mogen  slechts geholpen worden doordat ze lid zijn van een gemeenschap. Daaruit volgde dat hulp van de NSV enkel was weggelegd voor de behoeftige maar welwillende, bloedzuivere Duitser die zich in denken en handelen aanpaste aan de volksgemeenschap.[51] Eén van hun belangrijkste initiatieven was het Winterhilfswerk (WHW), waarbij particulieren geld doneerden voor de behoeftige Duitsers. En hoewel ze hier dus zelf bijna geen financiële middelen in staken, droeg het sterk bij aan de inplanting van nationaal socialistische sympathieën in de gemeenschappen. Verder was de organisatie van de oorspronkelijke Kinderlandverschickung, waarbij zieke of verzwakte kinderen konden gaan kracht opdoen in  sanatoria, in hun handen. Ongeveer hetzelfde concept bestond ook voor overwerkte moeders, waarbij dan gezorgd werd voor een kindermeisje of huishoudster die voor het moederloos achtergebleven gezin zorgde. Na verloop van jaren werd hun ‘service’ uitgebreid met crèches, kleuterscholen, ziekenhuizen,  wijkgezondheidscentra, enz. 

Bij de aanvang van de KLV in ’40 werd de NSV verantwoordelijk gesteld voor de verschillende alternatieven aan de kampen. Bijvoorbeeld de opvang van de kinderen tot 10 jaar in gastgezinnen. Voor de adressen van opvangfamilies  op het platte land konden ze terecht bij een caritatieve organisatie die al sinds 1872 stadskinderen een zomervakantie bood in de gezonde buitenlucht. Van zodra de kinderen 10 jaar werden, werden ze overgeplaatst naar één van de KLV kampen onder de bevoegdheid van de HJ. De bronnen getuigen veelvuldig van problemen tussen de gastkinderen en de ontvangstfamilie, en verschillende kinderen moesten dan ook verplaatst worden. In enkele gevallen werd de kinderen als ‘opvoedingsonbekwaam’ bestempeld en terug naar huis gestuurd, of naar een KLV kamp overgebracht. Ook de populaire ‘Mutter und Kind’ verschickung werd door de NSV georganiseerd. Moeders met kleine kinderen, aanvankelijk tot drie jaar, later tot zes jaar, werden bij gezinnen in aanvalsvrije zones ondergebracht. Eventueel konden de oudere kinderen van hetzelfde gezin ook met hun moeder mee, maar dan moest worden bewezen dat deze oudere kinderen onontbeerlijk waren voor hulp bij het huishouden. Van het inwonende gezin werd verwacht dat zij het gastgezin een handje toestaken. Ook hier staken verschillende problemen de kop op, twee huismoeders in dezelfde keuken, dat liep regelmatig spaak, en uit verschillende egodocumenten blijkt ook dat het gastgezin niet zelden zwaar profiteerde van de extra handen om het werk voor zichzelf te verlichten.[52] Ook de aanpassing van vaak gegoede stadsvrouwen aan het eenvoudige plattelandsleven was niet altijd even evident. Er werden, door de NSV ook enkele grotere opvanghuizen voorzien, maar dan vooral voor zwangere vrouwen en vrouwen met zuigelingen. [53]

Verder regelden zij het medische onderzoek en andere administratieve rompslomp van alle 10 tot 14 jarige kinderen voor het kampvertrek, en het transport tot aan de kampplaats. Op de trein zelf kregen ze al versterking van één HJ leider per wagon.

De NSV pikte ook in op het particulier initiatief van de ‘Verwantenverschickung’. Vele ouders hadden reeds voor de KLV operatie begon, vanaf de eerste aanvallen op Berlijn en Hamburg, hun kinderen bij familie of vrienden buiten de stad gebracht. Hoewel deze private ondernemingen perfect verliepen voor zij zich ermee gingen bemoeien, moesten de NSV toch hun zegje hebben. Het was ten zeerste ongewenst dat er maatregelen werden getroffen zonder een tussenkomst van de Reichsjugendführung of de partij, want op deze manier ontglipten de kinderen aan de invloed van de partij.  Aangezien de tussenkomst van de NSV volstrekt overbodig was, beperkte hun bijdrage zich ertoe de onafhankelijk reizende kinderen uit te nodigen om met hetzelfde transport te worden vervoerd. Ze werden ook aangespoord om  in hun nieuwe woonplaats de HJ activiteiten, of in sommige gevallen zelfs de KLV kamp –activiteiten,  mee te volgen. 

 

4.4.3 De Hitlerjugend

 

Zoals in een vorig hoofdstuk beschreven was de HJ de enige jeugdbeweging die overbleef na een succesvolle eliminatiecampagne van alle concurrenten. Enkel een paar christelijke groepen waren in beperkte mate blijven bestaan, en zij organiseerden nu ook, zeer tegen de zin van de HJ en de gehele NS staf, op zichzelf kinderevacuaties.

Als verantwoordelijken voor de goede gang van zaken in het KLV kamp, controleerden de HJ afgevaardigden, soms amper ouder dan de te controleren kinderen zelf,  of alles er wel nationaal socialistisch en mini - militair genoeg aan toe ging. Verscheen iedereen snel genoeg op het appel? Was er een ordelijke formatie? Waren de schoenen goed gepoetst? Lag het haar in de juiste richting gekamd? Verder was het hun taak de kinderen ‘nuttig’ bezig te houden en het dagprogramma te organiseren en te leiden. Over dit dagprogramma wil ik het in een volgend hoofdstuk uitgebreider hebben. Alle activiteiten en controles werden van bovenaf, vanuit de Reichsjugendführung, uitgewerkt en neergeschreven in diensthandleidingen. In het kader van deze Gleichschaltung,  was weinig tot geen plaats voor eigen creativiteit bij de plichtsgetrouwe HJ leider. 

 

4.4.4 De “Nationalsozialitischer Lehrerbund” (NSLB)

 

Hoewel aan hen, als aan de verontruste ouders bij het startschot van de KLV verzekerd was dat zij de eigenlijke leiding zouden hebben over het kamp, kwam hier nooit veel van in huis. Er was gezegd dat de leraren een HJ afgevaardigde zouden naast zich krijgen om de dagelijkse gang van zaken wat te vergemakkelijken en in vriendschappelijk overleg tot beslissingen te komen. In de meeste gevallen waren deze HJ leiders echter zeer jong en zeer autoritair, wat vaak niet in goede aarde viel bij de oudere en ervaren leraren. Na verloop van zeer korte tijd, werden de verantwoordelijkheden van de leraars steeds verder uitgehold en draaiden de machtsverhoudingen zich volledig om. Uiteindelijk hadden de leraars zich enkel nog te bemoeien met het pure lesgeven, en konden ze zich zelfs niet meer verzetten als de HJ leider besloot dat de kinderen net tijdens zijn  4 lesuren per dag, op excursie moesten. In veel kampen leed de kwaliteit van het onderwijs sterk onder dit machtsconflict. [54]

 

De enige instelling die volledig uit de boot viel bij de slag om de kinderzieltjes was het Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung. Hoewel ze hun best deden een vinger in de pap te behouden, werden ze van alle andere kampen onder vuur genomen, en verloren al tegen 1942 roemloos de strijd.

 

4.4.5 Werving

 

Aanvankelijk had Hitler gesteld dat het adverteren en werven voor de KLV in een discreet kader via de scholen zou moeten gebeuren. [55] Toch kon publiciteit  moeilijk vermeden worden. De kranten berichtten op alle voorpagina’s over de goedheid van de Führer die de Duitse kinderen redde. Geen enkele krant durfde het aan te speculeren over het waarom of hoe van deze plots beslissing. Er werd naar gestreefd om hele klassen ter zelder tijd te kunnen ‘verschepen’, zodat ook een klasleerkracht kon worden meegestuurd. De plaatselijke HJ groep organiseerde ouderavonden waar ze wervingspraatjes kwamen houden. Diezelfde mensen kwamen af en toe ook eens verslag uitbrengen eens de eerste kinderen vertrokken waren, en probeerden met die verhalen over hoe goed de kinderen het wel hadden, nieuwe ouders te overtuigen. Ik zal later terugkomen op de communicatie tussen ouders en de geëvacueerde kinderen . Ondanks alle inspanningen bleef de KLV een moeilijk te verkopen maatregel. Ouders zagen de noodzaak  die eerste paar maanden nog niet in, om zich van hun kinderen te laten scheiden. De dreiging door bommen bestond wel, maar was nog niet overweldigend. Eens de dreiging dan wel zeer reëel werd voor veel gezinnen waren er al een behoorlijk aantal negatieve berichten over die KLV kampen tot de bevolking doorgedrongen. Ook de moeilijkheden die werden ondervonden om de kinderen terug te halen,  bezorgden de ouders een slecht gevoel bij de zaak. Daarenboven toonde de kerk zich zware tegenstander, wat ook zeker invloed zal gehad hebben op de man en vrouw in de straat. 

 

4.4.6 Cijfergegevens

 

Over het aantal ‘verschickte’ kinderen zijn de bronnen het natuurlijk nog minder eens dan over de doelstellingen. Het documentatiecentrum van Dabel beweert dat er 2.8 miljoen kinderen beschermd werden in een KLV kamp, en tot 5 miljoen kinderen als men ook de andere initiatieven zoals “Mutter und Kind” Verschickung, en “verwantenverschickung” bijtelt. Van alle kinderen die met de KLV in aanraking kwamen, belandden er in totaal maar één derde in een KLV kamp. Andere bronnen, zoals de cijfers van de transporteenheden of de NSLB,  houden het op 850.000 kinderen. Daarbij komen nog eens 850.000 kinderen onder de tien jaar die in gezinnen werden geplaatst, en 500.000 jonge kinderen die samen met hun moeder werden geëvacueerd. Hoe hoger de cijfers, des te meer belang lijkt de KLV te hebben gehad, dus lijkt het aannemelijk dat Dabel en zijn collega’s een eerder ruime schatting prefereren. Gedurende de oorlog werden er wel degelijk nauwgezet cijfers bijgehouden maar die documenten zijn, zoals eerder vermeld, verdwenen. Ze zijn ook nooit publiekelijk bekend gemaakt omdat Hitler vreesde dat opvallend hoge cijfers zouden aantonen dat de bevolking bang was van de geallieerde bommen en dus geen vertrouwen had in de Duitse beschermingsmaatregelen. Langs de andere kant zouden opvallend lage cijfers aantonen dat deze sterk gepropageerde  en door Hitler zelf bevolen maatregel, een slag in het water was. Het gehele project beleefde zijn hoogtepunt al in ’41, waarna de cijfers aantonen dat de populariteit al snel daalde. [56] Een mogelijke verklaring is dat nadat de eerste kinderen na 6 maanden terug thuis waren, de echte verhalen en ervaringen niet meer uit de nieuwtjesstroom te houden waren. Zelfs met alle propagandamiddelen die ertegenaan werden gegooid, konden de verantwoordelijken niet meer veel ouders overtuigen om hun kind alsnog te laten vertrekken. Naarmate de bombardementen zwaarder werden, vooral in ’43, bedachten zich nog een aantal ouders maar het aanvankelijke relatieve enthousiasme kwam niet meer terug.  Naarmate de ouders terughoudender werden om hun kinderen te laten gaan, werd de druk van bovenuit steeds zwaarder. De vrijwilligheid waar Hitler op gewezen had verdween steeds verder.

 

4.5 Dagelijks Leven

 

4.5.1 Verspreiding en behuizing

 

Om te beslissen welke kinderen naar waar zouden worden gebracht, waren geen regels vastgelegd. De eerste paar maanden, toen het nog een relatief beperkte groep kinderen betrof, werden deze ondergebracht in de HJ huizen en jeugdherbergen.  Maar niet, zoals misschien logisch zou lijken, in de dichtstbijzijnde, maar vaak helemaal aan de andere kant van het land. [57] Dabel stelt in zijn boek dat dit enkel te maken had met de geschiktheid van de gebouwen, maar veel andere auteurs citeren bronnen waaruit blijkt dat de Reichsjugendführung vond dat kinderen beter helemaal uit hun omgeving weg konden worden gehaald, en dat hoe verder ze van huis waren, hoe verder ze ook waren van die negatieve invloeden van thuis.[58]  Na enkele jaren ervaring bleek ook dat kinderen minder geneigd waren om weg te lopen als ze wisten dat de weg naar huis onoverbrugbaar ver was. Verder werd tijdens die eerste jaren ook gekeken naar toeristisch uitgebouwde gebieden, waar de onderdak infrastructuur uitgebreider was. In verschillende toeristische streken werd een groot deel van de hotel-, pension- en kuuroorduitbaters onteigend of werden ze zeer nadrukkelijk verzocht om hun gebouwen open te stellen voor de Duitse jeugd. Ze kregen hiervoor een kleine vergoeding, die echter nooit overeenstemde met de inkomsten die ze uit hun zaak hadden voor de oorlog. Toch waren bepaalde eigenaars niet volledig tegen deze maatregel. In gebieden waar de goede zaken het vooral hadden moeten hebben van buitenlandse toeristen, en waar het dus nu zeer kalm was, werd het compensatiegeld van de partij minder vijandig ontvangen. Vooral de kuuroorduitbaters zagen de KLV kampen niet graag in hun gebouwen intrekken. Zij profiteerden in bepaalde zin mee van een oorlog, doordat er nu veel meer gewonde of zieke soldaten waren die moesten revalideren, en die betaalden goed voor hun verzorging. Na lang over en weer geschrijf en geklaag met de Reichsjugendführung, werd afgesproken dat er binnen de kuuroorden steeds 40 procent van de bedden moest beschikbaar blijven voor de gewonde soldaten.[59] Sinds 1942 werden er ook KLV kampen opgericht in bevriende landen of in nieuw veroverde gebieden, in Denemarken, Slowakije, Polen, Italië, Nederland, België,… Volgens alweer Dabel, was dit enkel omdat er binnen het oude Duitsland geen plaats meer was, maar de tijdschriften en mededelingsbladen van deze kampen stellen zeer duidelijk dat de Duitse kinderen een ambassadeursfunctie kregen toegewezen.[60] “Toon aan de wereld wat voor een gedisciplineerd, sterk volk wij zijn.” Bad Podiebrad op 40 km buiten Praag, werd beschouwd als de hoofdstad van de KLV kampen. 15.000 Kinderen woonden er in meer dan 50 verschillende kampen, voornamelijk in de mondaine gebouwen van een voormalig kuuroord. Ook de KLV opleidingsschool was daar gevestigd. Hoewel het de kinderen er aan geen enkele luxe ontbrak, maken verschillende auteurs in hun egodocument de link met een enorme gevangenis.[61] Veel kinderen liepen emotioneel verloren in de gigantische organisatiemolen en  konden er zich niet thuis voelen. Als alle private en staats- opvangmogelijkheden waren uitgeput ging de Reichsjugendführung over tot het in beslag nemen van Caritas huizen en andere sociale voorzieningen die nog onafhankelijk werkten van de staat. Tegen het einde van de oorlog, als de schaarste overal begon toe te slaan, stegen de spanningen tussen de KLV kampen en de plaatselijke bevolking. Vooral in de streek van de Elzas, waar de bevolking altijd al als Duitsvijandig werd beschouwd, werd de sfeer onhoudbaar en moesten de KLV kampen verhuizen. De SD meldde in al in maart ’42 dat de vijandigheid tegenover de bezettingstroepen in Slowakije steeg naarmate er meer Duitse kinderen werden aangevoerd. Waarschijnlijk vreesden de Slowaken er toen al voor dat die vraatzuchtige colonnes hun voorraden zouden aantasten. 

In de ‘KLV schulnachrichten’ [62] werden regelmatig artikels gepubliceerd over hoe de Hitlerjugend hemen waar de meeste KLV kampen die niet in toeristische gebied lagen, in werden ondergebracht, moesten gestructureerd worden. Onder de titel ‘Raumgestaltung’ stelde de RJF strikte regels op over hoe kamers moesten ingericht worden. Het interieur moest de algemene geest en doelstelling van een KLV kamp weergeven. Het gebouw moest vooral volksheid uitstralen: posters van het Duitse platteland, van Duitse boerengezinnen, versierde kadertjes met spreuken en gedroogde bloemetjes moesten de liefde voor het vaderland symboliseren. Daarbij hoorde natuurlijk de onvermijdelijke foto’s van Adolf Hitler, en nog enkele andere hoge officieren zoals Baldur von Schirach of Goebbels. In de klaslokalen werden de traditionele banken vervangen door tafels en stoelen die men in groepjes kon opstellen, om zodoende de gemeenschapszin bevorderen. De slaapzalen  moesten eerder aan de kleinere kant gehouden worden, om een gezinssfeer en intimiteit te creëren. De buitenkant van het gebouw moest vooral harmonie met de omgeving uitstralen, stevig ‘wortels’ in de Duitse bodem hebben en de ordelijkheid die er binnen in zou moeten heersen naar buiten brengen.

 

4.5.2 Materiele bevoorrading

 

Er was van in het begin van de actie gesteld dat de kinderen het materieel minstens even goed moesten hebben in de KLV kampen, als dat ze het thuis hadden, wou de actie geaccepteerd worden door de Duitse ouders. Al vanaf de eerste berichten naar het thuisfront werd de nadruk gelegd op de gewichtstoename die bij de meeste kinderen optrad. De verschillende kampen staken elkaar naar de kroon over waar de kinderen het dikst werden. Ook de ziektecijfers, die in de kampen lager lagen als bij de niet geëvacueerde kinderen, [63] werden duchtig verspreid. De kinderen die fysiek toch geen noemenswaardige vooruitgang boekten werden verhuisd naar de oude ‘erholungs’ KLV kampen. Of zo stond het allemaal in de ouderblaadjes vermeld. Tot aan het einde van de oorlog werden er inderdaad  weinig problemen gemeld in verband met de voedselleveringen. Waar wel verschillende misstanden voorkwamen, was in de verdeling binnen het kamp. Veel van het keukenpersoneel werd verplicht daar te werken, en was dus niet bijster geïnteresseerd in de goede verzorging van de kinderen. Er verdwenen bovendien regelmatig extraatjes, die voor de kinderen bedoeld waren, in de zakken van het een of het andere personeelslid.

Niet alleen de bevoorrading van voedsel werd strikt georganiseerd, ook kleren, beddengoed- en schoenvoorzieningen werden in de gaten gehouden. Door de steeds zwaardere bombardementen werd het voor de meeste kinderen onmogelijk geacht om na de geplande 6 maanden terug naar hun thuisstad te vertrekken. Soms in samenspraak met de ouders, maar vaak zonder, werd beslist de KLV kampen te laten doorlopen tot het einde van de oorlog.  De kinderen hadden in deze lange periodes nieuwe schoenen en kleren nodig, dus ook dat moest door de Reichsjugendführung worden voorzien. Er groeide langzaam een heel regiment personeel rond de grotere KLV kampen: ‘wasouders’ die instonden voor het schoon houden van de kleren, naaisters, een schoenmaker, medisch personeel, de keukendienst,  de hele hiërarchie Hitlerjugend figuren, de leraars, … Hoe het er in de realiteit aan toeging verschilde enorm van kamp tot kamp. In sommige afgelegen gebieden was er gewoon niet genoeg personeel of materiaal om alles volgens de regels te doen, in andere kampen, werden gewoon de voeten geveegd aan alle voorschriften, en probeerden alle medewerkers vooral zichzelf in de watten te leggen. Hoewel er verschillende inspecteurs het rijk rondreisden om te controleren, en af en toe ook verslag uitbrachten van wantoestanden, bleven veel onreglementaire praktijken tot het einde bestaan. [64]

 

4.5.3 Pedagogische doelstellingen

 

Met het ontstaan van de KLV kampen zagen verschillende HJ leiders een kans waarop ze reeds lang hadden gewacht: een alleenheerschappij over de opvoeding van de Duitse jeugd. Ik heb reeds aangehaald hoe ze, net zoals in het openbaar leven,  alle concurrerende krachten, het ministerie van opvoeding, de NSLB,…  langzaam aan de kant hadden gezet. Nu konden de KLV kampen, zonder hindernissen volledig in de nationaal socialistische zin worden doorgevoerd. Hun opvoedingsmethodes die reeds in de Adolf Hitler scholen en NPEA  werden getest konden nu op de gehele Duitse jeugd worden losgelaten. Onder het motto ‘Het individu is niets, de gemeenschap is alles’, werd alle persoonlijkheid afgekeurd. Zin voor verantwoordelijkheid en zelfdiscipline stonden, samen met gemeenschapszin en militarisme boven aan de prioriteitenlijst. Het zou een ‘vrijwillig’ onderwerpen aan het opperste gezag moeten worden. De schoolse opvoeding werd zo veel mogelijk beperkt, en vervangen door ervaringsleren. Het feit dat de NSDAP deze nieuwe opvoedingswaarden niet onder stoelen of banken stak, droeg er zeker en vast bij aan de weerstand die ouders voelden tegenover de KLV kampen.  Ze hadden het gevoel alle controle over de opvoeding van hun eigen kind te verliezen, en daarin hadden ze meer dan waarschijnlijk ook gelijk.

 

4.5.4 Dagelijkse routine

 

Het kampleven begon voor alle kinderen om 7.00 ( in de winter werd het hele programma met een uur verlaat) met opstaan, wassen, bed opmaken, opruimen en gezondheids- en hygiëneappel, binnen de kleine groepjes van kinderen die op dezelfde kamer sliepen. Eén van de kinderen was aangesteld geworden als kamerleider en moest erop toezien dat alles in orde was voor ze gezamenlijk naar de eetzaal gingen. Om 8.00 werd het vlaggenappel ingezet, met enkele liederen, het groeten van de vlag, het uitvoeren van enkele militaire formaties, en een spreuk van de dag. Om 8.15 was er het eerste ontbijt, nadat de kinderen die tafeldienst hadden de tafels hadden gedekt.

Van 8.45 tot 13 werd er les gegeven, met tussen door een korte pauze waarin het tweede ontbijt werd geserveerd. Hoewel aan de ouders werd voorgespiegeld dat hun kinderen een voortzetting van het gewone leerplan zouden krijgen was dit in praktijk niet het geval. Verschillende vakken werden afgeschaft, onder het mom geen vakspeciale leraars te vinden. Maar langs de andere kant werd het wel getolereerd dat als het bijvoorbeeld de sportleraar was die was meegekomen uit de thuisstad, deze nu het hele leerprogramma afwerkte. Ook het rapport werd afgeschaft en vervangen door een quotatie op verschillende gebieden: leiderscapaciteit, aanpassing binnen de groep, orde en vlijt, wilskracht, …  Daarenboven was het beschikbare leermateriaal in veel kampen zeer beperkt. Leerlingen die konden aantonen hun best te hebben gedaan, ook al haalden ze de normen niet, werden toch overgezet naar een hogere klas. Wat daar dan natuurlijk weer voor nog meer problemen en leerachterstand zorgde. Het lage onderwijsniveau moet echter ook bekeken worden in een globaler patroon. Veel van de geëvacueerde kinderen hadden in hun thuisstad al maanden geen regelmatig onderwijs meer kunnen genieten, omdat hun schoolgebouwen waren opgevorderd voor oorlogsdoeleinden, of omdat hun leraars naar het front waren gestuurd.  Om 13 uur was er lunch en middagpauze, die in bed en in stilte moest worden doorgebracht. De oudere kinderen hadden tijdens deze middagpauze vrije tijd.

Gedurende de eerste oorlogsjaren werd de namiddag gevuld met sport en spel, en slechts twee namiddagen per week in beslag genomen door rechtstreekse politieke opvoeding zoals paramilitaire training voor de jongens, met schietoefeningen en marcheren, en naaiwerk voor de frontsoldaten of andere oorlogsgerichte activiteiten voor de meisjes. Hoewel ook in deze periode de keuze van de spelletjes, en hun maatschappelijke achtergrond sterk werd gecontroleerd door de RJF, konden de kampleiders nog iets of wat van creativiteit aan de dag leggen. In het dagschema uit de publicatie van 1943 werd al zeer duidelijk gesteld dat alle spelletjes, en ‘vrijetijdsbezigheden’ moesten worden gehaald uit het KLV magazine “ unser Lager”, dat iedere maand rond een bepaald, zeer sterk militair gericht thema, werd opgesteld. De namen alleen al spreken boekdelen: grensgevecht, gesloten frontkring, Franken en Romeinen, sluipmoordenaar,…  [65] Verschillende van de  spelletjes die in dit tijdschriftje werden uitgelegd en gepromoot, zouden nu door om het even welke jeugdbeweging of opvoeder worden bestempeld als pure pesterijen. Spelletjes waarbij kinderen met hun hoofd onder water werden geduwd, waarbij kinderen opgesloten raakten in donkere kamertjes of zich op ziijn/haar ééntje moest verweren tegen alle andere kinderen. Zo speelden ze ‘blindemannetje’ – een spelletje waarbij een geblinddoekt iemand de andere kinderen  die door de kamer lopen moet proberen te vinden - maar met als extraatje dat alle niet geblinddoekte kinderen moesten proberen de ene ‘ blinde’ te doen struikelen. [66]Of de schoenen afnemen van één kind en die van de ene naar de andere gooien tot het kind zonder schoenen deze terug kan pakken. Wordt erbij vermeld: is extra grappig als je dit buiten speelt op kiezelsteentjes… Volgens de pedagogen die dit alles verzonnen, kwam het erop aan het kind te harden en te leren nooit op te geven, zelfs als je tegenover een overmacht kwam te staan. Ik twijfel of de 10 en 11 jarigen dit zo begrepen zouden hebben. Een kind dat een spelletje verloor, werd blootgesteld aan de vernedering van de groep en de minachting van de kampleider. Net zoals in de Hitlerjugend, moesten de verliezers van bijvoorbeeld de veld en troepdienst, achteraan de colonne marcheren zodat alle mensen konden zien dat zij ‘de zwaksten’ waren.

 

Vanaf ’43 werd in het namiddagprogramma in het algemeen veel meer aandacht besteed aan de oorlogssituatie en meer nadruk gelegd op de politieke opvoeding in het algemeen. Twee of drie namiddagen per week werden de kinderen opgevorderd om speelgoed te maken voor het Winterhilfswerk (WHW) van de NSV, dat dan onder de hulpbehoevende Duitse kinderen werd verdeeld. Het sportonderwijs werd veel strenger gedisciplineerd en verschillende, ‘onnuttige’ sporttakken, zoals voetballen of tennissen, werden afgebouwd. Hardlopen, gooien, schieten en marcheren daarentegen werd aangemoedigd en vaak tot drie keer per week verplicht. Voor de meisjes veranderde in die laatste oorlogsjaren niet zoveel. Hun uren ‘speelgoed maken’ werd opgedreven en ook in de meisjeskampen kwam er meer aandacht voor de politieke opvoeding in het algemeen. Bij alle sport en speltakken stond zowel bij de jongens als bij de meisjes, de competitiegeest centraal. Bijna wekelijks waren er op zondag wedstrijden te winnen, soms ook tegen andere KLV kampen in de buurt of plaatselijke HJ groepen; brevetten te behalen en punten te sprokkelen die dan recht gaven op meer vrije tijd of een wegvallen van klusjesdiensten. Kinderen die minder atletisch waren aangelegd, en dus geen erelintjes en brevetten opstapelden, kwamen onder een enorme psychische druk vanuit de groep te staan, die door de kampleiders eerder werd aangewakkerd dan opgevangen.

Om 16.00 werden de namiddagactiviteiten onderbroken voor het ‘koffiedrinken’, waarna op weekdagen het huiswerk aan de beurt kwam. Om 18.00 werd opgeruimd, gepoetst, gerepareerd en schoenappel gehouden. Om 19.00 was er avondeten. ’s Avonds stond er elke dag van de week iets anders op het programma: maandag: politiek uurtje met een stand van zaken in het Rijk en enkele  aanwijzingen van de HJ dienstplicht, op dinsdagavond werd er gezongen, woensdagavond was er vrije tijd, donderdag werd er aan een gezamenlijke brief aan de ouders gewerkt, vrijdag was leesavond en zaterdag knutselavond. Om 21.00, op zondag uitzonderlijk om 22.00 was het bedtijd. Gedurende de 5 jaar waarin de KLV kampen actief waren veranderde er zo goed als niets binnen dit schema. [67]

 

Tot op een bepaald niveau wijkt deze dagplanning niet zoveel af van een streng internaat zoals het in de jaren ’40, ’50 of zelfs ’60 gangbaar was. Toch moet worden opgemerkt dat het militarisme een heel stuk boven de doorsnee internaten uitstak. Gaande van het militaire vocabulaire die overal opdook: alle mogelijke soorten appels, schouwingen, formaties, marcheren, en vlaggengroet. Over alle titels die betrekking hadden op militaire achtergronden, tot de vormgeving van de namiddagprogramma ’s met het eeuwig politieke kantje, of het nu over zingen, gezelschapsspelletjes of kampen bouwen ging. Bovendien werden alle deelnemers van de KLV ook automatisch lid  van de HJ.  

 

4.5.5 Communicatie met de buitenwereld

 

Iedere vorm van communicatie van de kinderen naar hun ouders werd onderworpen aan strenge controle. Eén keer per week werd er tijd gemaakt om in groep een brief te schrijven naar de ouders. Hoewel natuurlijk ieder kind een eigen brief schreef, werden er duidelijke suggesties gemaakt over wat erin moest komen te staan.  Voordat de kinderen een envelop en postzegel kregen werden de brieven gelezen door de kampleiding en als er ‘verontrustende berichten’ instonden moest deze brief herschreven worden. Deze richtlijn werd open en bloot doorgegeven aan alle kampleiders, en werd geargumenteerd, ook naar de kinderen toe,  met het feit, dat men de ouders toch niet onnodig ongerust wou maken.[68] Als het kind zwaar ziek was of een noemenswaardig ongeluk zou hebben, dan moesten de ouders op de hoogte worden gesteld door de kampleiding. De ‘fantasievolle’ verhalen van de kinderen zelf waren niet opportuun. Vanuit verschillende grote KLV kampen werd ook een soort tijdschriftje uitgegeven om de ouders op de hoogte te houden van het doen en laten van hun kinderen. De meeste artikels daarin werden door de leraar, de kampdokter  of de kampleider geschreven, en verhaalden enkel van de rozengeur en maneschijn. Een vaak terugkomend thema was de gewichtstoename en de vooruitgang in de fysieke prestaties van de kinderen, de schoonheid van het omringende landschap en de gezonde buitenlucht.   In ieder blaadje werden ook een aantal opstelletjes opgenomen van de kinderen zelf. Deze werden vanzelfsprekend aan dezelfde censuur onderworpen als de brieven.

Maar deze censuur werkte ook in omgekeerde zin. Er werd sterk afgeraden aan de ouders om in hun brieven die zij aan hun kinderen schreven, te praten over slecht nieuws. Ook vertellen dat je je kind miste werd afgeraden, want dit zou de kinderen alleen maar verdriet doen en desoriënteren.  In praktijk werden alle brieven geopend en gelezen voor ze aan de kinderen werden gegeven. Men kan dus ook aannemen dat er brieven werden achtergehouden als de inhoud niet naar wens van de kamp leider was. [69]

Hoewel het niet officieel verboden was, werd het bezoekrecht van de ouders op alle vlakken tegengewerkt. Eerst en vooral speelde de afstand een grote rol, maar ook de bijkomende bureaucratie en de onwil van de kampleiders maakten het de ouders moeilijk.

Als broertjes en zusjes van hetzelfde gezin op KLV kamp werden gestuurd, was de kans groot dat zij elkaar gedurende die hele periode nooit zagen. In sommige kampen werden uitstapjes georganiseerd naar het naburig KLV kamp waar het andere geslacht verbleef, en met een beetje geluk kon je daar je broertje of zusje voor een paar uur om de zoveel maand zien. Maar heel vaak werd geen rekening gehouden met de andere kinderen van het gezin om te bepalen naar welke streek of dorp je zou worden gestuurd. Ook dit bemoeilijkte het bezoekrecht van de ouders. Als men bijvoorbeeld drie kinderen op KLV kamp had, elk aan een ander uiteinde van het rijk, was de afstand nog moeilijk te overbruggen. 

Al deze moeilijkheden op communicatievlak en de onbereikbaarheid van hun kroost vielen bij veel ouders niet in goede aarde.  Na verloop van tijd, zeker nadat de eerste lading kinderen terug naar huis was gekomen, druppelden er ook alternatieve verhalen de gemeenschap binnen. Over heimwee en militaire dril, over slechte accommodatie en machtsgeile kampleiders. Als daarenboven ook nog eens werd beslist dat de geplande periode van 6 maand werd verlengd voor onbepaalde duur, was voor velen de maat vol. Zij wilden hun kinderen zo snel mogelijk terug thuis. In de versie van 1943 van de handleiding voor KLV kampen ‘Erweiterte Kinderlandverschickung. Anweisungen für Jungen – und Mädchenlager’ duiken een aantal nieuwe politiereglementen op die het strafbaar maken ‘de orde te komen verstoren in de kampen’.[70] Dit was specifiek bedoeld voor ouders die het wachten op de eindeloze bureaucratie moe waren, en hun kinderen zelf kwamen halen. Ook via de ouderblaadjes werd de  druk opgevoerd: al in maart 1941 schreef RJF het volgende artikel. “Das Zurückholen einzelner Jungen und Mädel aus den Gemeinschaftslagern wirkt sich auch auf alle andere Kinder äusserst ungünstig aus. Oft haben Eltern ihren antrag mit angeblich schlechten Unterbringung, mangelnder Verpflegung usw. Begründet. Solchen Anträgen kann keinesfalls stattgegeben werden, sondern über den Inspekteur des Aufnamesgebietes wird eine Nachprüfung veranlasst. Das Ergebnis und die daraus evtl. Erfolgende Abstellung der Beanstandungen wird den Eltern mitgeteilt. Es muss sich jeder Mutter darüber klar sein, dass sie ihr Kind in dieser Zeit nicht besser; reichlicher und gesünder ernähren kann, wie es draussen in den Lagern geschieht, wo die Kinder eine erhöhte Zuteilung erhalten. Wollen Eltern ihr Kind aus einem nicht wirklich zwingenden Grund vorzeitig zurückholen, so ist das ein Vertrauensbruch gegenüber der Partei, die mit der gewaltigen Organisation der Kinderlandverschickung bewiesen hat, dass für die Gesunderhaltung und Erziehung unserer Deutschen Jugend kein Opfer zu gering ist.”[71] Samengevat betekent dit dus dat als iemand zijn kind terugwou, dit niet langer mogelijk was. Meer zelfs, alleen al het verlangen om terug een gezin te vormen werd aanzien als een afvalligheid tegenover de partij. In Hamburg werd eind 1943 een speciale dienst opgericht vanuit de RJF om alle klachten van ouders en aanvragen tot terugzenden van kinderen te verwerken. [72]

 

4.6 Voorlopig besluit

 

Slechts één derde van alle door de brede KLV organisatie ‘behandelde’ kinderen kwamen in een KLV kamp terecht. Ouders waren en bleven gedurende de gehele oorlog gekant tegen deze maatregel, en hoewel ze zich natuurlijk zorgen maakten om de toekomst van hun kinderen waren ze toch alles behalve happig om hun kroost af te geven en hun opvoedingsmandaat weg te geven. Zeker nadat de eerste kinderen terugkwamen uit de KLV kampen, en de ongecensureerde berichten zich begonnen te verspreiden werd de populariteit van de hele organisatie nog minder. Toch kan men niet stellen dat het er in de kampen erbarmelijk aan toe ging op materieel vlak. De verschillen tussen de kampen onderling in acht nemend, blijft toch duidelijk dat er inderdaad steeds eten was, steeds frisse lucht en geen bomalarmen in het holst van de nacht. Toch ontbraken er blijkbaar een heel aantal andere aspecten die misschien wel belangrijker zijn voor een kind, zoals geborgenheid, liefde, persoonlijke aandacht of een zekere flexibiliteit om daarbinnen te kunnen experimenteren.

Voor sommige kinderen, die thuis is een erg streng gezin en vaak als enig kind werden opgevoed, kon een dergelijke kampervaring, als verbetering en versoepeling  van hun situatie worden gezien. In een groep van 150 kinderen vonden de meeste wel een speelkameraadje en met gemiddeld 1 begeleider voor 30 kinderen viel er af en toe wel eens te ontsnappen aan de autoritaire controle voor wat kinderlijk kattenkwaad.

De getuigenissen van de kinderen achteraf blijken in de bronnen enorm te verschillen. Vaak wordt het onderscheid tussen ‘de verschrikking van mijn jeugd’ en ‘de mooiste tijd van mijn leven’ gemaakt door het al dan niet vinden van zingeving in het systeem. Als de kinderen zelf zeer bang waren geweest tijdens bombardementen in hun thuisstad en hun ouders hadden hen oprecht kunnen duidelijk  maken waarom ze niet thuis konden blijven, dan was er kans, als dat dan ook nog eens strookte met het karakter van het kind, dat ze zouden kunnen aarden in een KLV kamp. Toch kon ook bij deze categorie van kinderen een sterke heimwee, die nu eenmaal redelijk eigen is aan jonge kinderen, niet worden vermeden. Naarmate de periode van thuis weg steeds langer werd, en er ook geen einde in zicht kwam, geen belofte van een concrete datum waarop ze naar huis mochten, kwam dit probleem steeds meer op de voorgrond. Het gros van de getuigen die nu nog steeds zeggen dat hun KLV kamp een mooie ervaring was, zijn vaak diegenen die niet langer dan een paar maand van huis weg waren, diegenen die in kleine groepjes leefden [73] of, zoals daarnet vermeld, kinderen uit kleine, autoritaire gezinnen.

Maar of de kinderen het nu aangenaam vonden of niet, één ding is bij zo goed als alle deelnemertjes gelijk: het gebeuren heeft een enorme invloed gehad op de vorming van hun persoonlijkheid. Al is het niet zo eenduidig dat bijvoorbeeld alle kinderen effectief overtuigd nationaal socialist geworden zijn. Voor velen stond het gene wat ze hoorden en leerden niet direct in verbinding met het leven buiten het kamp. En bij veel andere heeft het KLV opvoedingssysteem net een enorme weerstand opgewekt tegenover de rechtlijnigheid en strenge tucht die in hun kamp heerste. Net zoals bij veel Duitse jongelingen vielen bij vele KLV -ertjes hun ideaalbeelden in duigen toen na de oorlog  de verschrikking van het regime in zijn volle omvang duidelijk werd. 

 

 

DEEL III. MAATSCHAPPELIJKE SITUERING: JEUGD IN BELGIE 1940 - 1945

 

5  BELGISCHE JEUGD TIJDENS DE BEZETTING (1940-1945)

 

5. 1 Inleiding

 

In dit korte tussenstukje wil ik even de situatie schetsen van de  Belgische jeugd tijdens de Duitse bezetting, meerbepaald de situatie van de georganiseerde jeugd. Net zoals in Nazi Duitsland zelf, werd een poging gedaan alle geuniformiseerde en concurrerende jeugdgroepen te verbieden, of samen te smelten tot één nationaal socialistische eenheidsbeweging. Dit liep echter van geen leien dakje aangezien niemand bereid was afstand te doen van zijn kleine brokje macht dat ze net veroverd hadden. 

 

5. 2 Vooroorlogse situatie

 

In het artikel van J. Maassen ‘ Zur Jugendfrage in Vlandern’ worden de vooroorlogse jeugdbewegingen in 3 categorieën onderverdeeld. Een eerste groep zijn de politieke jeugdbewegingen, met vooral de jeugd van Rex, VNV en Dinaso, waar het gemeenschappelijk kenmerk orde en tucht is. De tweede groep, stelt Maassen, bestaat uit de ‘klassenmässige’ groepen, die hij beschrijft als ‘verpolitiekt’ en waartoe hij de K.A.J. en de katholieke middenstandsjeugd rekent. Als derde groep wijst hij op de weinige vrije jeugdbewegingen; de padvinderij en de scouts. Deze is opgesplitst in een neutrale, een katholieke en een volkse vleugel ( de scheiding tussen de VVKS en de FSC). Het VVKS krijgt van Maassen een gunstige beoordeling omdat het in theorie en praktijk het volkse en het Vlaamse beklemtoont, en met de politieke jeugdorganisaties de bekommernis voor orde en tucht deelt. De enige bemerking die hij op dit punt formuleert is dat een zekere angst voor het militarisme hun opmars tegenwerkt. Over de communistische of socialistische jeugdbewegingen rept Maassen met geen woord. Deze werden, net zoals alle andere jeugdbewegingen – met uitzondering van de scoutgroepen –al tijdens de eerste weken van de Duitse bezetting verboden

 

5.3 Het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (AVNJ)

 

Al vanaf het eerste bezettingsjaar, 1940, streefde de VNV ernaar de jeugd te verenigen onder hun vleugels en binnen hun structuur, onder de naam AVNJ. In ‘Vlaanderen in uniform’ publiceerde Vincx een manifest van 1941, onder de titel ‘Sluit aan bij de Dietse Blauwvoetvendels’, waarin de doelstellingen van het AVNJ werden verduidelijkt. [74] Zij vatten de ideologie samen in 5 termen: Nationaal, Volks, Kristelijk, Radicaal en Jong. Onder nationaal willen zij verstaan ‘ het Germaans stambewustzijn opwekken en strijden voor de grootheid en de welvaart van de Dietse volksgemeenschap’. Ook het begrip ‘ Kristelijk’ werd door hen als een van de basisbegrippen gesteld, al geven ze hiervoor een ongewone uitleg. ‘ Wij willen een lichamelijk en geestelijk gezond, doch vooral hoogstaand zedelijk volk. Daarom willen wij dat ons volk godsdienstig zij. Ieder, die tot ons volk behoort, is welkom in onze rangen, ongeacht zijn geloofsbelijdenis. Wederzijds respect, onderling vertrouwen en volkse samenhorigheid overbruggen alle kloven.’ Het erbij zetten van deze term lijkt mij eerder een propaganda stunt, om geen Katholieken voor het hoofd te stoten, want hun bijhorende uitleg doet de inhoud eigenlijk teniet. Ook hun uitleg voor de term ‘jong’ lijkt mij vooral propagandistisch: ‘ Het AVNJ wil de alzijde vorming zijner leden in orde en tucht, trouw, weerbaarheid en offervaardigheid. Het haat al het kleine zieldorre en burgerlijke. Het is geen studiekring, geen sportvereniging en ook geen stijf soldatenspel.

 

Hun streven naar een eenheidsjeugd wilde aanvankelijk niet al te best lukken omwille van verschillende politieke en organisatorische redenen. Pas eind ’40, praktisch gezien pas begin ’41, slorpte het AVNJ hun eerste concurrent, het Diets jeugdverbond ( DJV) op.

Ze staken niet onder stoelen of banken dat ze een autoritaire, pre-militaire organisatie wilden zijn, naar stichtend voorbeeld van de machtige  Duitse eenheidsjeugdbeweging, naar wiens goedkeuring ze dan ook hengelden.  Wat opvalt in hun publicaties van die periode is dat alle andere jeugdbewegingen sterk worden bekritiseerd en afgebroken, behalve de padvinderij, waarvan de heren van het AVNJ maar al te goed beseffen dat ze een hele stap vooruit zouden komen als deze goed georganiseerde en populaire beweging zich aan hun zijde zou scharen.

Van Duitse zijde kreeg het AVNJ een sterke tegenwind, die hun verweet verdeeldheid te zaaien bij de Vlaamse jeugd, en te Diets te zijn. De relatie tussen het VNV, waarvan het AVNJ sterk afhankelijk was, en de Duitse bezetter verliep in het algemeen niet al te vlot, gezien het VNV niet zomaar bereid was zijn strijd om de macht in Vlaanderen te staken.

 

In februari ’41 werd Alfons Wachtelaer, leider van de NSVAP,  die was overgegaan in de SS Vlaanderen, door de militairverwaltung aangesteld als gevolmachtigde van de RJF in België. Wachtelaer kreeg de opdracht om alle jeugdbewegingen van Vlaams nationale strekking te hergroeperen in één eenheidsbeweging. Hiermee stelden de Duitsers een duidelijk teken van wantrouwen tegenover de AVNJ. Een nieuwe jeugdbeweging kwam ook effectief van de grond in maart ’41, onder de naam ‘Vlaamsche jeugd’, maar deze omhelsde alles behalve  de hele Vlaams nationalistische jeugd.

 

5.4 Poging tot eenmaking en het NSJV

 

In de maanden die hierop volgden werden er verschillende overlegrondes gehouden tussen de Vlaamsche jeugd en het AVNJ, die elkaar hierbij vooral in de haren zaten. Beiden wilden als enige jeugdbeweging erkend worden door de Duitse bezettingsmacht. Het niet erkende kamp zou dan bij de andere jeugdbeweging moeten aansluiten en zich voegen naar de erkende beweging. Pas in mei van hetzelfde jaar kwamen alle partijen tot een vergelijk. Er zou een nieuwe organisatie komen, de Nationaal Socialistische Jeugdbeweging Vlaanderen (NSJV), waarin de beide concurrenten zouden samengaan. Deze organisatie zou het VNV erkennen maar er onafhankelijk van werken. De nieuwe groep bestond nu, uit, naast het AVNJ en de Vlaamsche jeugd, uit Rex jeugd en Jonge Dinaso, die even voordien reeds tot het AVNJ waren toegetreden, de Dietse meisjesscharen, de Vlaamse jeugdherbergencentrale en het VIVO. Het VVKS trad niet toe, en men kon dus zeker niet spreken van een algemene eenheidsjeugdbeweging.

Hiermee was de twist echter nog lang niet voorbij. De twee grote (ex?) tegenstanders interpreteerden de oprichting van de NSJV totaal anders. Het VNV en AVNJ zagen de NSJV als een voorloper van een jeugdgroep van het VNV, en bleven voorbereidingen treffen voor als het VNV de enige erkende Vlaams nationalistische macht zou worden. De Vlaamsche jeugd zag de zaak net omgekeerd, en geloofde dat deze nieuwe organisatie de eerste stap was om de jeugd los te weken van het VNV. Bovendien wilden de ex AVNJ’ers de Groot-Nederlandse tendens en de godsdienstige achtergronden meer op de voorgrond  zien. Het VNV van zijn kant maake zich dan weer terecht zorgen naarmate de samenwerking tussen het NSJV en de HJ steeds hechter werd, over het aan hen ontglippen van hun jeugd. Ze hadden het over Groot Germaanse hersenspoelingen en het verloederen van de Vlaamsche Zaak in het NSJV.

Ook naar buiten toe, naar hun doelgroep en de bevolking in het algemeen, liep de oprichting en uitbouw van de eenheidsjeugdbeweging niet van een leien dakje. Er heerste een sfeer was wantrouwen, die onvermijdelijk was gezien de onduidelijkheid van hun standpunten, op verschillende toch wel cruciale punten. Hoe stond het NSJV bijvoorbeeld tegenover de Vlaamsche, of eerder Dietsche zaak? Hadden ze hun ziel niet aan de Duitsers verkocht? In ‘De jonge Nationaalsocialist’ in de slachtmaand van 1941 schreef Leo Poppe een artikel onder de titel ‘Onklaarheid belemmert onzen opmarsch: Standpunten der NSJV’. Hierin stelt hij, als antwoord op de vraag over de Dietsheid, dat er geen nationaalsocialisme kan komen zonder de erkenning van het eigen volk, en verduidelijkt hij het Belgisch standpunt: vroeger was België een Franse machinerie, maar gezien de geboorteachteruitgang in Wallonië en de steun die ze uit het ‘kernland’ kregen, kon België nu bestuurd worden door Nederlandstaligen en was er geen reden meer om anti – Belgisch te zijn. Op de vraag of de NSJV de jeugdafdeling van het VNV is, antwoordde Poppe eerder omzichtig, maar verraadde hij zichzelf door een verkeerde woordkeuze: ‘ …ook al treedt het NSJV vooralsnog op als een zelfstandige organisatie, zij met het oog op een gemeenschappelijk doel, in volledige overeenstemming met de eenheidsorganisatie, het VNV, werkt.’ [75]  In een artikel in hetzelfde krantje, in de zomermaand van 1942, werd verslag gedaan van een toespraak van de jeugdleider op een kaderdag in Brussel, waarin de situatie al enigszins anders werd belicht. Hoewel de proclamatie van Kortrijk stelt dat de walen en Vlamingen één en hetzelfde volk, nl Germanen zijn, was het toch heugelijk nieuws dat Wallonië binnenkort zou leeggelopen zijn door het tekort aan geboortes, zodat de Vlamingen dan deze streken konden gaan bezetten. Er werd ook een open aanval gedaan op het VNV die volgens de jeugdleider, het NSJV gebruikte als soort kinderbond voor het VNV. Ze definieerden  hun doel als het creëren van een nieuw soldatenras en zich voorbereiden op de macht. Al wat afbreuk deed aan het eenheidsprincipe of gezagsbeginsel moest radicaal worden uitgeroeid. [76]

 

5.5 De VVKS en de KAJ

 

Hoewel Maurits van Haegedoren, de verbondcommisaris van de VVKS, wel naar Berlijn was gereisd op uitnodiging van de Reichsjugendführung samen met de andere jeugdleiders van Vlaanderen,  had hij toch besloten zich met de VVKS niet te engageerden in deze nieuwe eenheidsbeweging. Zij en de KAJ, die dezelfde beslissing hadden genomen, werden hiervoor steeds zwaarder op de korrel genomen door alle Duitse en Vlaamse partijen. Vooral aan de VVKS werd een machtsgeil opportunisme verweten, mee te draaien met de oorlogskansen en van twee walletjes te eten, een anglofiel trekje te hebben,  hun premilitaire mogelijkheden onbenut te laten en de Vlaamse eenheid tegen te werken..  Ook Baden Powell, de Engelse stichter van de scouts, werd mikpunt van kritiek. Volgens de NSJV leiding, en daar hadden ze volledig gelijk in, preekte Baden Powell in het buitenland het pacifisme en het internationalisme, terwijl hij de Engelse jongens op het hart drukte te vechten voor de Union Jack, de Britse vlag, omdat zij het symbool was van beschaving en vooruitgang. Scouting stond voor de Vlaams nationalistische leiders gelijk met overgeciviliseerde verburgerlijking van de jeugd, en verdoken imperialisme.[77]

Het definitieve einde van het openbaar optreden van de scouts en KAJ in bezet België, kwam er in april 1943 toen er een uniformverbod werd opgelegd aan alle leden van de padvinderij. [78]

 

Het NSJV draaide ondertussen nog steeds behoorlijk vierkant, met interne rebellieën omtrent ideologie en strategie.  Regelmatig werd het door het NSJV leiding noodzakelijk geacht individuen te verwijderen uit de top van de organisatie omdat ze afscheuringen planden of orders negeerden. Vaak gebeurde dit in opdracht of op aandringen van de Duitse Militairverwaltung. In oktober 1943 werd de HJ Vlaanderen opgericht en daarmee was de eigenlijk rol van het NSJV uitgespeeld.

 

5.6 Hitlerjugend Vlaanderen

 

Reeds in de herfst van ’33  hadden enkele Duitsers en ‘volksduitsers’ die in België verbleven de Hitlerjugend België opgericht, onder leiding van Herman Degen. Deze organisatie bleef echter zeer beperkt in omvang en had in de praktijk weinig invloed. Pas na de Duitse inval in België verwierven ze, zwaar gesteund en gesponsord door de Duitse machthebbers, enige bekendheid. Ze konden in juni 1941, volgens de meest optimistische tellingen,  400 jongens en meisjes bijeensprokkelen voor een sportfeest in Brussel. [79]

Op 15 oktober 1943 werd de afdeling ‘Hitlerjugend Vlaanderen’ opgericht onder leiding van een zekere Hardt. Dit was in praktijk vooral een anti – NSJV instrument. De Duitse bezetter was de strubbelingen en de interne conflicten binnen de Vlaamse jeugdclubjes grondig beu, en nadat het NSJV in het voorjaar van ’43 ook nog eens was gestopt met het rekruteren voor de  KLV kampen, de weersportkampen, de leiderscursussen en dergelijke was de maat vol. Op 14 november van dat zelfde jaar traden 350  DeVlag- jongens toe tot deze nieuwe, duidelijk Duits gezinde organisatie.[80] De laatste restjes Vlaamsheid waren  hiermee van de baan. De Vlaamse Hitlerjongens begonnen meteen aan een charme- en zichtbaarheidsoffensief naar de bevolking toe. Ze hielden gedisciplineerde marsen, fakkeltochten, zangfeesten en meetings waarin duidelijk werd naar voren gebracht dat zij in niets leken op die Vlaamse chaoten die elkaar de keel overbeten voor een kruimeltje macht. Dit concept sloeg blijkbaar aan, want de meeste nieuwe leden werden geworven uit niet - NSJV of DeVlag kringen. Alle leden moesten in het bezit zijn van een bewijs van Germaanse afstamming, en eventueel een bewijs van uitschrijving uit een andere jeugdbeweging. Hun goede imago bij de bevolking werd nog ondersteund door de praktische hulp die ze boden aan slachtoffers van de Engelse bombardementen, ze hielpen puin ruimen of blusten branden. Naarmate de oorlogskansen er steeds slechter begonnen uit te zien voor de Duitsers, veranderde het karakter van de Hitlerjeugd sterk. Terwijl ze zich in  het eerste jaar vooral met propagandistische activiteiten hadden bezig gehouden zoals heldenherdenkingen, zonnewendefeesten; weersportkampen en KLV kampen in Duitsland, werd nu steeds meer de nadruk gelegd op praktische oorlogsondersteuning. Er werden koerierdiensten tussen de steden en binnenin de steden opgezet,  informatie verzameld,  en de wapentrainingen werden opgedreven  Bij de bevrijding van België vluchtte de hele staf en veel van de kinderen zonder veel weerstand te bieden  richting moederland. De jongste Vlaamse HJ kinderen werden ondergebracht in verschillende KLV kampen verspreid over Duitsland,  terwijl alle 14 +, in sommige gevallen zelfs 13 + kinderen een spoed militaire training ondergingen en werden ingezet tijdens de laatste, verbeten gevechten. [81]

 

 

DEEL IV. KINDERLANDVERSCHICKUNG IN  BELGIE “KRACHT, LEVEN, VREUGDE” 1940 – 1945

 

6  KINDERLANDVERSCHICKUNG IN  BELGIE KRACHT, LEVEN, VREUGDE (1940 – 1945)

 

6.1 Inleiding

 

In de zomer van 1941 organiseert de bezettende Duitse macht voor het eerst een reisje van 4 weken voor de kinderen van de Duits gezinde Vlamingen naar het veilige en mooie  binnenland van het rijk. Hoewel het concept verdacht veel gelijkenis vertoonde met de Kinderlandverschickung in Duitsland, werd het volledig anders aangebracht bij de Belgische bevolking.  De klinisch en zeer Duits aandoende naam werd vervangen door KLV: Kracht; Leven, Vreugde, en de propagandamachine deed beelden opbloeien van gelukkige, blozende en vooral gezonde Arische kinderen. Men speelde, net zoals in Duitsland, in op de bezorgdheid van ouders, die in de chaos van een oorlog vreesden voor de veiligheid en gezondheid van hun kinderen.    

 

6.2 Status questionis

 

Over de Kinderlandverschickung en zijn varianten in België werd nog zo goed als geen onderzoek verricht. In enkele grote werken over België tijdens de bezetting wordt het thema  even aangehaald, maar nooit ten gronde bekekenen. ‘Vlaanderen in uniform’, een lijvig naslagwerk van Jan Vincx uit 1982, geeft enkele cijfers en  namen van verantwoordelijken aan, maar maakt geen enkele kritische opmerking. Hij neemt in verschillende paragrafen letterlijk de teksten van de wervingsbrochures over. Zo stelt hij, zonder daar enige tegenpool aan te koppelen, onder de paragraaf ‘verdiensten van de KLV’: In de vijf jaren KLV werd aan 3 miljoen kinderen geborgenheid geboden. Statistisch berekend kan men zeggen dat de KLV ongeveer 1 miljoen jonge mensen heeft gered. [82]   Er wordt in het hele hoofdstuk ook met geen woord gerept over de aanvaardingscriteria die voor de kinderen golden, de politieke doelstellingen van het initiatief of één van de andere addertjes onder het gras. Deze zwaar onkritische, en soms zelfs Nazi gezinde houding [83] doen twijfels rijzen over de bruikbaarheid van de rest van zijn, schijnbaar wetenschappelijk cijferwerk.

Ik heb me voor mijn onderzoek vooral gebaseerd op archief materiaal en kranten. In het boek van Kock staan enkele bladzijden over volksduitse kinderen die op kamp kwamen in Duitsland.  In het SOMA/CEGES te Brussel bevinden zich een aantal wervingsbrochures en ouderkrantjes van verschillende kampen, de archieven van de NSV, van ‘Winterhulp’ en van ‘De Vlag’.  Ook de krant ‘Volk en Staat’ heb ik daar kunnen inkijken. Voor de exemplaren van ‘Vooruit’ heb ik beroep kunnen doen op het AMSAB in Gent.

Ik ben vooral op zoek gegaan naar de verschillen en gelijkenissen tussen de KLV in Duitsland en die in België, en heb gekeken naar de verantwoordelijken, de doelstellingen en de impact van het initiatief. 

 

6.3 Propaganda en werving

 

Van zodra de beslissing was genomen om ook in België een Kinderlandverschickung op poten te zetten, schoot de hele propagandamachine in werking. Via alle mogelijke kanalen werd het initiatief aan de bevolking bekend gemaakt, artikels in de kranten en magazines, op de radio, de muurkranten,… De families van de Oostfrontstrijders of arbeiders in Duitsland kregen een brochure in de bus, want de praktische regelingen van het hele initiatief waren tenslotte alleen aan hen gericht. Alle andere burgers moesten er enkel van doordrongen worden dat het Rijk zo goed en barmhartig was buitenlandse kinderen in de veilige schoot van hun land op te nemen.

 

In de verschillende nationaal socialistische blaadjes, zoals “De Nationaal socialist”, en  “De Vlag”  ( in veel mindere mate in “Volkkamp”, het blaadje van het VNV) verschenen vanaf de lente van 1941 regelmatig wervingsartikels voor de vakantiekampen in het Rijk. Vooral in het jeugdblad van de NSJV “De jonge Nationaal Socialist”  werd duchtig gedroomd over hoe fantastisch het wel zou zijn om op vakantie te gaan naar Duitsland. Meteen werden er ook artikels geschreven waarin enkele oppervlakkige argumenten die ouders zouden kunnen verzinnen om hun zoon of dochter niet te laten vertrekken, van antwoord werden gediend. Afhankelijk van het te bereiken publiek werd de nadruk op verschillende aspecten gelegd.

 

6.3.1. Veiligheid en gezondheid van de kinderen

 

In de kranten voor de man en vrouw in de straat, (ik heb me vooral toegespitst op ‘Vooruit’ en ‘volk en Staat’), werd vooral gewezen op de unieke kans die de KLV de kinderen bood om weg te zijn van het oorlogsgewoel. Dit argument sloeg minder hard aan in België dan dat het in Duitsland had gedaan, om de evidente reden dat er in België minder gevaar was voor geallieerde bombardementen. Toch waren er nog genoeg bezorgde moeder- (en vader) harten om op in te spelen. Welke ouder wou niet dat zijn kind ver weg was van alle bombardementen en oorlogsgeweld? Dat het in frisse lucht in de vrije natuur kon spelen?  Dat het voldoende en gezond te eten had? Door de steeds aangroeiende schaarste in België, werden de levensmiddelen steeds duurder en veel gezinnen konden de eindjes maar amper meer aan elkaar knopen. De KLV propaganda heeft dankbaar gebruik gemaakt van de bezorgdheid van die minder begoede ouders, door langs de ene kant werk en dus ook geld aan te bieden in Duitsland voor de vaders, en meteen een oplossing te bieden voor al die hongerige maagjes rond moeders keukentafel. Bovendien was de hele vakantie die de kinderen werd aangeboden, en zelf het zes maanden verblijf, volledig kosteloos.

 

6.3.2 Germaanse samenhorigheid

 

Een ander argument waar de toch al enigszins Duitsgezinde burgers mee konden worden gepaaid was het ideaal van de Germaanse samenhorigheid. Onze Vlaamse kinderen werden helemaal niet naar een vreemd volk gestuurd maar ze leerden hun bloedverwanten kennen. Uit een verscheurd Europa zou één geheel, één grote familie groeien als we ons hart maar zouden openen naar het Duitse volk.. En wie kan men beter als ambassadeurs van een volk sturen dan de onbevooroordeelde en van nature openhartige kinderen? Zij zouden van hun heerlijke verblijf terugkomen met achting en waardering voor die hard werkende mensen die het zo goed voor hebben met hun Germaanse stamgenoten. Er werd in de verschillende speeches die gehouden werden bij de terugkomst van de kinderen ook duidelijk gesteld, dat het vanaf nu voor de ouders en later ook voor de kinderen onmogelijk en onmenselijk zou zijn om tegen de Duitsers ten strijde te trekken. 

Wat de Walen, waarvan de geschiedenis toch al eeuwen stelt dat zij een Romaans volk zijn, betreft, ging het verhaal slechts een tikkeltje anders. Diep vanbinnen zijn Walen ook Germanen, alleen hebben zij langer onder Romaanse invloed gestaan en zijn ze dus verder afgedwaald van hun Germaanse wortels… Ook de Waalse kinderen gingen dus met hun stamgenoten verbroederen. 

 

6.3.3 Nationaal socialistische opvoeding

 

Naar de reeds overtuigde nationaal socialisten toe, zoals de Oostfronters en de actieve collaborateurs die niet bij hun gezin konden zijn, werden de vakantiekampen, en zeker later ook de zes maanden kampen, voorgesteld als dé zekerheid om hun kinderen aan de juiste invloeden bloot te stellen. Zij kregen dan ook persoonlijk een wervingsblaadje in hun brievenbus. Er werd aan de bezorgde vaders en moeders verzekerd dat hun kinderen met de juiste waarden zouden worden omringd: discipline,  orde, tucht, gemeenschapszin en vaderlandsliefde. Of die vaderlandsliefde dan op Vlaams-lievend of Duits-lievend sloeg, bleef gedurende de gehele periode van de kampen en de vakanties een knelpunt, waarover de organisatoren liever vaag bleven. Ik kom hier in een later hoofdstuk op terug.

 

6. 4 Selectiecriteria

 

Al in de eerste berichten in ‘Volk en Staat’ [84] over de inrichting van de vakanties in Duitsland werd zeer duidelijk gesteld dat deze ‘kans’ niet voor alle kinderen was weggelegd. Voorrang hadden de 10 tot 14 jarige kinderen van de 180 000 Belgische arbeiders die in Duitsland werkten,  de kinderen, broertjes en zusjes van de strijders van de Wapen SS en het Vlaams Legioen, en van de medewerkers van de OT (Organisation Todt) [85] en de NSKK (Nationalsozialistische Kraftfahrkorps)[86]. Van de Waalse kinderen werd verwacht dat zij een bloedband hadden met iemand binnen het Waals legioen, de Waalse wacht of het Waalse NSKK. Verder moesten de kinderen bij voorkeur uit een kroostrijk gezin komen en wonen in een door de geallieerden bedreigd gebied, - in 1941 vooral de kuststreek, later uit alle grotere steden. De verdeling van het aantal Waalse en Vlaamse kinderen moest parallel lopen aan het aantal Vlaamse en Waalse arbeiders.

Pas in de zomer van 1942 dook voor het eerst een klein alternatief, sociaal geluid op in deze selectiecriteria. In een artikel in ‘Vooruit’ waar geronseld  werd  voor 6 weken vakantie, kan men als derde ‘klasse’ van kinderen die in aanmerking komen voor de reis vinden: “ Tenslotte komen dan de verzwakte kinderen, waarvoor lucht, zon en flinke voeding de redding zullen brengen” [87] In de aanwervingartikeltjes van de volgende lente en zomer, waar vooral de nadruk werd gelegd op de 6 maand durende kampen, stelt men niet meer expliciet dat het enkel is voorbehouden aan kinderen van collaborerende ouders, maar in praktijk bleef dit wel het geval. Alle inschrijvingen verliepen ook nog steeds via de NSJV, en eventuele niet- leden werden bij hun inschrijving onmiddellijk ingelijfd in de NSJV.

 

6.5 Cijfergegevens

 

De cijfers over hoeveel kinderen uiteindelijk een reisje maakten, of zelfs over hoeveel kinderen het ging in de KLV kampen voor zes maanden, zijn ontzettend onduidelijk. Volgens de krantenartikels in ‘Vooruit’ zouden er in 1941 ongeveer 9800 kinderen en in 1942 in totaal ongeveer 5000 kinderen voor een vakantie van gemiddeld 6 weken naar Westfalen, Wurtemberg, Maagdenburg, Brandenburg en Saksen zijn gereisd.  In het werk van Vincx, waarvan ik de cijfergegevens zeer sceptisch bekijk, wordt gesteld dat er in 1941 slechts 1050 kinderen zouden vertrokken zijn. Hij specifieert niet naar welke gebieden.  Volgens zijn cijfers waren er in ’42 9830 kinderen, in ’43 2600 en in ’44 nog 1720 voor een paar weken op vakantie in Duitsland. Vincx vermeldt niet van waar of welke instantie hij deze cijfers heeft gehaald. [88]

Uit verschillende krantenartikels van ‘Vooruit’ bleek dat veel van de kinderen die mee waren gegaan op vakantie in  1941 ook weer van de partij waren in 1942. En in de meeste gezinnen werd meteen alle kinderen ter gelijker tijd ingeschreven. Hieruit zou kunnen blijken dat het succes van de KLV zoals de Duitse instanties het graag zelf stelden, toch te relativeren valt. Zoveel verschillende ouderparen konden blijkbaar toch niet overtuigd worden. In ‘Vooruit’ werd het vertrek van verschillende treinen aangekondigd, en in hetzelfde artikel dan ook geworven voor inschrijvingen, waarvan ik nooit een bewijs of een bron vond dat ze ook daadwerkelijk vertrokken. 

 

6.6 Organisatie

 

6.6.1 De  Nationaal Socialistische Volkswelvaart (NSV)

 

Het grootste deel van de organisatie was in handen van de NSV-V ( Nationaal Socialistische Volkswelvaart Vlaanderen), opgericht naar het voorbeeld van en in dichte samenwerking met de Duitse NSV. De NSV-V had hier aanzienlijk minder invloed en een kleiner actieterrein dan hun Duits broertje maar de filosofie die er achter stak was dezelfde. Het recht op hulp had men enkel als lid van de gemeenschap en niet als individu. In ‘Vooruit’ in september 1941 verscheen, naar aanleiding van de thuiskomst van de eerste groep Vlaamse vakantiegangertjes, een reeks artikels met als titel: ‘Het nationaal-socialisme van de daad’ waarin de drijfveren en de bezigheden van de NSV-D werden verduidelijkt. In het eerste artikel, dat de ondertitel: “Waarom nam Duitschland onze kinderen op?” droeg, doet een NSV-D  verantwoordelijke het verhaal hoe Duitsland werd aangevallen door de Britten en geen andere keus had dan zich te verweren.[89] Maar ze beseften natuurlijk zeer goed, dat deze oorlog hun door regeringen was verklaard en niet door volkeren, zodat ze nu hun verantwoordelijkheid tegenover deze overwonnen volkeren wilden opnemen. In het kielzog van hun legers trok het NSV-D mee, om de gevluchte bevolking te voeden en terug naar hun huizen te begeleiden. Hier zou ik al een eerste kanttekening willen maken. Het klopt inderdaad dat de NSV-D voedselhulp heeft verstrekt aan vluchtelingen en de reorganisatie van de chaos in de bezette landen op zich heeft genomen. Maar er kunnen ernstige vraagtekens worden geplaatst bij de humanitaire drijfveren hiervoor. Het was in het grootste voordeel van de bezetter dat de rust in de veroverde landen zo snel mogelijk zou terugkeren en iedereen weer als voordien aan het werk zou gaan. Er moest voor gezorgd worden zo weinig mogelijk haat en tegenstand bij de bevolking op te wekken en pseudo-humanitaire hulp, net zoals de verschijning van het Duitse gentlemanleger, dat zelden plunderde of verkrachtte; paste perfect in dit plan.  

Van zodra de rust was teruggekeerd in de bezette gebieden, kon de NSV-D aan zijn tweede luik beginnen: het inplanten van waarden en normen. In het tweede artikel van de reeks stelt het NSV zich voor als de hoeder van de biologische kern van de natie, en de bevorderaar der arbeidskracht. [90] Een darwinistisch exposé over het liberalisme en het individualisme dat de morele gaafheid diep heeft ondermijnd en ook de biologische zuiverheid reeds zwaar heeft aangetast. Het NSV wil het ‘zuiveringsproces’ dat nodig is om deze evolutie ongedaan te maken op zich nemen. Verder besteedden ze in hun artikels nog aandacht aan de moeder als hoedster van het leven en draagster van de toekomst, en aan het brengen van een nieuwe orde in de chaos van het individualisme.  Ook bleven ze hameren op de verantwoordelijkheid die ze hadden tegenover de Belgische bevolking om hen te redden van de uithongeringspolitiek van Engeland.

Ik besteed zoveel aandacht aan deze artikels omdat ik hiermee wil duidelijk maken dat de Belgische bevolking, indien ze een beetje om zich heen keek, zeker kon te weten komen wat voor een organisatie het NSV was en waar ze voor stonden. Veel van de waarden die ze propageerden, zoals, het gezin als de hoeksteen van de maatschappij,  tegen de morele verloedering van de jeugd, tegen rassenvermenging, … werden reeds voor hun komst door de conservatieve partijen en clubjes gepromoot, en klonken bij veel Belgen als muziek in de oren.

Wat de KLV betrof, was de NSV –V de stuwende kracht in alle voorbereidende werk en bureaucratische rompslomp op gebied van verzekeringen, inleveringen van rantsoenbonnen, en dergelijke. Ze stonden ook in voor het goede en tuchtvolle verloop van het vertrek van de kinderen, en voor hun begeleiding tot aan de grens. Vanaf de grenscontrole werd de verantwoordelijkheid overgedragen aan de Duitse NSV. De Vlaamse afdeling bekommerde zich ook om het personeelsbeleid van de zomervakanties en de zesmaand- kampen. Zij wierven de meereizende leerkrachten en begeleiders /sters  aan en regelden hun salaris. Deze meereizende opvoeders werden betaald door de NSV-V, die op hun beurt de rekening dan weer doorstuurden naar de RJF in Berlijn.

 

6.6.2 Het NSJV

 

Hun aandeel in KLV beperkte zich meestal tot de werving van vakantiegangertjes. Dit gebeurde in praktijk vooral in eigen rangen. Aanvankelijk hadden de leiders van de beweging, en dan vooral de VNV gezinden,  gehoopt dat men via dit avontuurlijk lokmiddel kinderen zou kunnen aantrekken van buiten het collaborerende milieu. En dat ze, bij hun terugkomst uit het schitterende Duitsland zouden vervuld zijn van nationaal socialistische idealen en zich bij het NSJV aansluiten.  Dit was echter zelden  het geval. Vanaf 1943 werd ieder kind dat mee wou op KLV kamp, voor een paar weken of voor zes maand, verplicht  lid te zijn van de NSJV.

Vanuit enkele districten, waar men een overschot had aan leiders of leidsters, leverden het NSJV ook begeleiders / sters voor de kampen van zes maanden. Wat de vakanties voor een paar weken betreft, deze werden steeds begeleid door  een NSJV leider of leidster van de streek van afkomst van de kinderen. Degenen die verlof wilden nemen van hun werk, om hun troep naar Duitsland te begeleiden, werden vergoed door de NSV-V, en kregen hun gewone loon uitbetaald.

 

6.6.3 De Vlag

 

In ieder wervingsblaadje of artikel stond vermeld dat het hele Kracht, Leven, Vreugde initiatief een samenwerkingsverband was tussen de NSV en ‘De Vlag’. Ik heb echter nergens teruggevonden wat de precieze taak van ‘De Vlag’ behelsde. Uit de wervingsartikels in de kranten blijkt, dat de kantoren van de organisatie werden opengesteld om informatie te verspreiden en inschrijvingen te doen. Verder was de adressenlijst van ‘De Vlag’ waarop veel namen van arbeiders in Duitsland voorkwamen, een handig aanknopingspunt voor de propaganda. Zoals eerder vermeld kregen alle gezinnen van Oostfronters en arbeiders in Duitsland persoonlijk een wervingsbrochure in de bus. Voor zover ik heb kunnen nagaan zorgde ‘De Vlag’ vooral voor het vertrouwensargument bij de Belgische bevolking. Het kon een deel van het wantrouwen tegenover de Duitse NVS wegnemen als duidelijk werd dat de organisatie ondersteund werd door een Vlaamse groep.

 

Verder verleenden er nog verschillende politieke diensten en figuren hun goedkeuring en medewerking aan dit initiatief, zoals bijvoorbeeld de heer Romsee, de secretaris generaal van binnenlandse zaken en volksgezondheid, de heer Hendriks, directeur generaal van het Rijksarbeidsambt en de geneeskundige dienst van het Rijksarbeidsambt. .

 

6.7 Reisroutine

 

6.7.1 Voorbereiding

 

Net zoals de Duitse KLV kampen begon het hele avontuur met medische controles, één zes weken en een tweede een paar dagen voor vertrek. In tegenstelling tot Duitsland echter vond ik nergens documenten terug die erop wijzen dat  alleen kerngezonde kinderen mee mochten. De controles hadden tot doel de kinderen met besmettelijke ziekten er uit te filteren, maar kinderen met niet besmettelijke en niet zeer ernstige aandoeningen werden niet geweerd. Hier had de maatregel ook niet tot doel om een gezond staal van het ‘übervolk’ te vrijwaren van de oorlogsdood. De KLV leiding in de bezette gebieden had er meer baat bij zoveel mogelijk kinderen Duitsgezind te krijgen, of ze nu helemaal kerngezond waren of niet. Deze medische controle was in handen van de NSVV, die ook, kleren en materiaal inzamelden voor de armere kinderen die op KLV kamp vertrokken, zodat de ouders geen extra kosten moesten doen voor uniformkleren en andere vereiste kampspullen. Voor ieder kind dat mee op vakantie vertrok, moesten de ouders voedingsbons inleveren, of hun kinderen laten uitschrijven voor de periode dat ze in Duitsland verbleven. Het gebeurde niet zelden dat ouders probeerden deze rantsoenen achter te houden, zodat de achterblijvende gezinsleden onrechtstreeks ook konden profiteren van de KLV. [91]

 

6.7.2 Vertrek

 

Het eigenlijke vertrek uit het station was een hele propagandavertoning op zichzelf. Dit was het moment om breed uit te smeren hoe goed en zorgzaam het Derde Rijk wel was, en aan zo goed als ieder vertrek werd dan ook massaal veel persaandacht besteed. Krantenartikels met iedere keer hetzelfde verhaal met een foto van lachende kindergezichtjes die uit het treinraampje hingen en dapper met Vlaamse Leeuw –en swastika- vlaggetjes wapperden. Ouders en afscheidnemende kennissen van de kleine reizigers konden reeds enkele dagen voor afreis een perronkaartje gaan afhalen bij de lokale ‘De Vlag’ afdeling om hun kinderen tot aan de trein te kunnen vergezellen. Zo konden ze voor mooie beelden van  perrons vol enthousiast wuivende mensen zorgen. Bij ieder afscheid, en vreemd genoeg bijna nooit bij een aankomst, was er een muziekkapel van de partij, die voor de juiste stemming moest zorgen. Vrolijke marsmuziek en strijdlustige liederen overschetterden het gemoed van een bezorgde moeder of een onzeker kleintje. Als er in de krant al sprake was van tranen, verbloemden de journalisten dit keer op keer tot ‘ vreugdetraantjes’ van dankbare moeders. Voor alle, op naam en nummer gesorteerde kinderen dan eindelijk konden vertrekken moest er nog gespeecht worden. Enkele hooggeplaatsten van ‘De Vlag’ of van het militair bestuur hadden steevast de mond vol over “de schitterende kans die deze kinderen nu werd geboden, waar we het Derde Rijk en Hitler in het bijzonder, zeer dankbaar voor moeten zijn. Deze onbaatzuchtige Duitsers die zich bekommeren om het lot van onze jeugd en meeleven met de moeilijkheden in België, verdienen al onze achting. [92] Nu onze kinderen veilig zijn voor de laffe aanvallen van verziekte Anglofielen, en onbezorgd kunnen spelen met volksverbonden leeftijdsgenootjes, kunnen de volwassenen zich met hart en ziel op hun werk storten en op die manier meewerken aan de Duitse zegen. Eens het Rijk komaf zal gemaakt hebben met de volksvijanden zullen dit soort uitstapjes en kansen de regel worden voor iedereen.[93]” En na nog een paar luchtspiegelingen over wat voor goeds de kinderen allemaal zou overkomen, kon de Vlaamse Leeuw eindelijk worden ingezet en de reis van start gaan.

Gedurende de reis werd er voor lunch gezorgd door de dames van het voorzorgscomité van ‘De Vlag’ en van zodra de trein over de grens was werd de groep Vlaamse begeleiders versterkt door mensen van de Duitse NSV, die meegingen tot de kinderen geïnstalleerd waren in hun respectievelijke gastgezinnen of hemen.

 

6.7.3 Thuiskomst

 

Ook de thuiskomst van de troepen kinderen werd door de bezetter met beide handen aangegrepen als propaganda evenement. Weer werd alle pers opgetrommeld, de muziekkapel en de fotografen. In alle kranten verschenen beelden en verhalen over hoeveel cadeaus en mondvoorraad de kinderen wel hadden meegekregen van hun gulle Duitse gastgezin. Nadat de kinderen uit de trein waren gestapt en de trein terug was verder gereden, werden de ouders op een afstand gehouden door ordediensten van de Zwarte Brigade en dranghekkens. Pas nadat alle autoriteiten van ‘DeVlag’, de bezetter of het NSV hun zegje hadden gedaan, gewoontegetrouw over dankbaarheid en de goedheid van het Duitse volk, en nadat er een reeks liederen en appéls waren afgewerkt, mochten de kinderen bij hun ouders.[94] Deze gang van zaken riep bij veel ouders, en bij de oppositie weerstand op en niet zelden waren er relletjes tussen de ordediensten en ouders die zich niet langer van hun kinderen wilden laten scheiden. Ik kom hierop terug als ik me later even verdiep in de oppositie.

 

6.8 Verblijf

 

Hoe het verblijf en de dagelijkse bezigheden van de kinderen eruit zagen als ze eenmaal ter plaatse waren, was sterk afhankelijk van het type en de duur van de vakantie. Vaak kwamen de kinderen zelf ook voor verrassingen te staan, als plots bleek dat hun gastgezin helemaal niet scheen te bestaan, en ze met alle andere kinderen samen in één van de KLV hemen werden ondergebracht. In de eerste KLV zomer van 1941 ging het uitsluitend om vakanties van maximaal vier weken, waarvan alle kinderen werden ondergebracht bij boerengezinnen. Het tweede jaar, 1942,  gingen de KLV kampen voor een periode van zes maanden van start en werden de vakantiegangertjes meteen voor zes tot acht weken meegenomen. In die zomer kwamen er al verschillende groepen in hemen terecht, die volgens de planning die aan de ouders was gegeven, bij gezinnen hadden moeten wonen. In het artikel dat bij hun terugkeer in ‘Vooruit’ en ‘Volk en Staat’ verscheen, werd dit afgedaan als een detail, en goedgemaakt door een verhaal over de vele kilo’s die de kinderen waren verdikt. [95] De grenzen aan het vertrouwen van de Belgische ouders werden afgetast, naar mate de vakanties steeds langer werden en de bezetting zwaarder begon te wegen.  Hoe gevaarlijker het leven in Belgische steden werd, hoe meer de Duitsgezinde ouders geneigdwaren om hun kinderen voor een langere periode af te staan. De niet Duits gezinde ouders daarentegen kregen een steeds grotere afkeer van het hele Duitse propagandasysteem en het aantal nieuw overtuigde ouders daalde recht evenredig met de bezettingsjaren. 

 

6.9 Vakantie voor enkele weken

 

Tijdens de zomer van 1941 vertrokken 10 tot 14 jarige kinderen van over heel België, vooral van aan de kust, naar boerenfamilies in het Duitse binnenland. Ze leefden daar als lid van het gezin en moesten dan ook als ieder ander gezinslid meehelpen in het huishouden en op het land. Dit kwam zeer gelegen voor de Duitse boeren die tijdens de oorlogsjaren een nijpend gebrek hadden aan arbeidskrachten, nu al hun jonge mannen voor de partij en de oorlog in de weer waren. Ik wil niet stellen dat dit de enige reden zou zijn geweest om Belgische kinderen te ontvangen in hun gezin, maar  het kan zeker een extraatje betekend hebben voor het landbouwbedrijf.  Het jaar nadien werden de kinderen vaker bij burgergezinnen ondergebracht, met het argument dat de boerengezinnen in de oogstperiode niet zoveel tijd konden investeren in hun gastjes als ze zouden willen. Een minder optimistisch geluid, dat zijn weerklank vond in  de nieuwe argumentaties van de wervingsbrochures, was dat sommige kinderen uitgeput waren geraakt door het vele werken en helpen op de boerderij.

Meestal werden er verschillende Belgische kinderen in hetzelfde dorp geplaatst, zodat ze zich een beetje beter zouden thuis voelen. In dorpen waar veel Belgisch volk bij elkaar zat, werd meestal een Vlaamse of Waalse begeleider ondergebracht die zo nu en dan een activiteit organiseerde. Ook werd aan de kinderen met zachte dwang aangeraden mee te doen met de plaatselijke HJ of BDM activiteiten, en onder elkaar geen Vlaams of Frans te spreken. Dit moest en zal ongetwijfeld ook, hun ‘verduitsing’ bevorderen.

De krantenartikels die verhalen over de thuiskomst van de KLV kinderen, blijven oeverloos herhalen hoe dik en blozend ze wel geworden zijn. Ze sommen regellang alle etenswaren op die de kinderen van hun pleegouders hebben meegekregen. Natuurlijk zijn volgens de kranten, alle kinderen ontzettend dankbaar voor de overheerlijke weken die ze dankzij de Führer en het fantastische Duitse volk hebben kunnen beleven. Opvallend is dat alle kinderen bijna letterlijk dezelfde woorden gebruiken in hun relaas; soms lijkt het wel een van buiten geleerd versje of gebedje. 

 

6.10    Zes maand KLV kamp

 

Als tijdens de zomervakanties vooral de nadruk werd gelegd in de propaganda  op het overvloedige en kwalitatieve eten en  de Germaanse samenhorigheid, werd hier vooral aandacht besteed aan de nationaal socialistische opvoedingsidealen en de premilitaire dril.

 

6.10.1 Verblijf en organisatie

 

Het verblijf van 6 maanden was uitsluitend voorbehouden aan de kinderen, zowel jongens als meisjes,  van actieve collaboratiefamilies tussen de 12 ( in sommige gevallen 10 )  en de 14 jaar oud. Ze werden ondergebracht in groepen van 50 tot 70 kinderen in particuliere jeugdherbergen of HJ hemen in het Duitse kernland, zoals het Moselland, het Rijnland en de streek van Thüringen. Iedere groep  kreeg enkele jeugdleiders of leidsters en een onderwijzer/ ster vanuit Vlaanderen ( of Wallonië, voor de Waalse groepen) mee. In de grotere kampen werd dit team nog aangevuld met enkele Duitse jeugdleiders / sters, boven op het keuken- en onderhoudspersoneel van de herberg of heem. Eén van de aanwezige vrouwen werd daarenboven benoemd tot kampverpleegster.

 

6.10.2 Dagelijkse routine

 

Het militair aandoend dagschema van de Belgische KLV kampen verliep zeer gelijklopend met de Duitse versie. De dag begon vroeg met wassen, opruimen, morgenappel en  ontbijt. Daarna werden er vier uren onderwijs voorzien, een middagmaal en daarna bedrust. De namiddag werd voor de jongens gevuld met troep- en velddienst, sport en premilitaire oefeningen. De meisjes gingen wandelen, zongen of turnden. Na het avondmaal waren er heemavonden gepland waar er tijd werd gemaakt voor expliciete politieke opvoeding of konden de kinderen zich creatief maar opvoedkundig correct bezighouden. Bij de ‘auslanddeutsche’ groepen werd meer tijd vrijgemaakt voor uitstapjes om de omgeving en de plaatselijke bevolking, hun cultuur en hun ‘aard’ te leren kennen. Overal werd er naar tekenen van ‘Germaansheid’ gezocht en gepoogd de link te leggen naar de aard en de cultuur van de Belgische kinderen. Er werd ook meer dan bij de Duitse kinderen, voorgelezen uit de kranten en de oorlogssituatie opgevolgd. Dit was begrijpelijk gezien de meeste kinderen een vader of een broer aan het Oostfront hadden. Voor zover dit mogelijk was, kwestie van vervoer en ambitie van de begeleiders, werden er ook uitstapjes georganiseerd naar de fabrieken waar Belgische arbeiders werkten, zodat sommige kinderen daar hun vader of broers konden ontmoeten.

 

6.10.3 Pedagogie 

 

6.10.3.1 Volksch werkelijkheidsonderricht

Over het thema ‘ Onderwijs in het Derde rijk’ alleen zou men ongetwijfeld een volledige thesis, waarschijnlijk zelfs een doctoraat kunnen schrijven. Ik wil in dit hoofdstukje slechts kort enkele punten aanhalen, uitgaand van één van de hoofdbegrippen van de naziepedagogie: “lebensnah”.

In alle propagandabrochures bleef men er steeds weer op hameren dat het onderwijs dat de kinderen genoten in het KLV kamp, weinig gemeenschappelijk had met het onderwijs van de democratische oude stempel. Die oude vorm van onderwijs, die feitenkennis zo sterk overwaardeerde, was de wortel van veel kwaad in de vooroorlogse dorre maatschappij. Onderwijs moest vanaf nu vanuit het gevoel, vanuit de buik worden gegeven, en gemeenschapszin en zelfstandigheid zouden op de voorgrond komen. De droge boekenwurmen hadden niets meer te zoeken in klaslokalen. Onderwijs moest gebeuren in relatie met de echte wereld, moest “lebensnah” zijn, in relatie met wat de kinderen elke dag zagen en wat hun boeide. Een belangrijk stuk realiteit waarin de kinderen leefden was het nationaal socialisme. Deze levenswijze  moest dan ook in alle vakken naar voor worden gebracht. Het geschiedenisprogramma werd volledig herschreven. De leugens die men, volgens de nationaal socialistische leraarsbond,  aan de kinderen in het oude democratische systeem voor waarheden had verkocht, konden nu worden rechtgezet. Vooral als het over Vlaamse geschiedenis en Duitse heldendaden ging deden deze KLV leraren de historische bewijsvoering nogal wat geweld aan. Ook de biologieles kon schitterend worden omgetoverd in deze nieuwe richting. Niet alleen werd er aandacht besteed aan het nieuwe vak rassenkunde, om de superioriteit van het Arische ras aan te duiden, ook in de traditionele biologie vond men allerlei aanknopingspunten. Het darwinisme was razend populair, want het legde op een wetenschappelijk verantwoorde wijze uit waarom het normaal en goed was dat zwakkere soorten moeten en zullen verdwijnen. Iedere diersoort heeft zijn plaats in de pikorde en kan daar niet uit weg. De sterkere soort heeft alle macht en dat hoort ook zo. [96]

Een andere nieuwe invalshoek die dit volks werkelijkheidsonderricht naar voren bracht, was het gemeenschapsgevoel. De kinderen moesten leren samenwerken, in groep werkjes schrijven en deze naar voor brengen. Langs de andere kant werd het sterk aangemoedigd dat de beste leerling van de klas het voortouw zou nemen, en experimenteren met zijn leiderscapaciteiten. Binnen deze groepjes werd dus niet gestreefd naar een gelijkheidsprincipe. Het ging erom je als individuele leerling zo snel mogelijk naar de top van de pikorde op te werken, om vanuit die positie te kunnen heersen over de andere kinderen. Het werd dan ook volledig geaccepteerd en zelfs aangemoedigd, als deze zogenaamde sterkste leerling vanuit zijn luie stoel de andere kinderen in het rond commandeerde en zelf geen vinger uitstak naar het groepswerk.

 

6.10.3.2 Zelfstandigheid

Bij de zogenaamde zelfstandigheid die, volgens de propagandabrochures, binnen de KLV  kampen werd aangeleerd, stel ik me toch ook enkele vragen. In een brochure van de ‘Dienststelle Kinderlandverschickung Brüssel’ aan de Lagerleiders en het onderwijzend personeel van de KLV kampen van oktober ’43, werd uitgelegd hoe een opstel schrijven kon worden gebruikt om meer praktisch nationaal socialisme in de lessen in te lassen. Kort samengevat komt het erop neer, de kinderen te laten samenwerken: de één weet de correcte spelling van dit woord, een ander weet hoe men een bepaald werkwoord moet vervoegen, een derde heeft verstand van zinsbouw, en zo komt de hele klas tot een mooie en hoogstaande schrijfoefening. Inderdaad, zo slaagt de groep erin een opstel af te werken, maar de individuele kinderen kunnen nog steeds niet spellen of zinnen bouwen. Dit euvel werd echter opgelost door te stellen dat een individu zowieso tot niets in staat is, als het geen deel uitmaakt van een gemeenschap. “Du bisst nichts, dein Volk ist alles”,  zelfs in de spellingsles. 

 

6.10.3.3 Weerbaarheid

Een ander kernwoord dat vaak terugkwam in de wervingsbrochures voor de KLV kampen, was de term weerbaarheid. Dit sloeg in de eerste plaats, net zoals voor de Duitse kinderen op fysieke weerbaarheid. Daar was oog voor tijdens de veld- en troep dienst, waar de jongens leerden kompas lezen, schieten, boksen, hardlopen, klimmen, kruipen en zoveel meer wat een soldaat zijn leven kan redden in oorlogstijd.  Een aspect van weerbaarheid dat speciaal aan de opleiding werd toegevoegd bij de niet-Duitse KLV kinderen, was die van morele weerbaarheid.  In de bezette landen, zoals België, maar dit gold ook voor Nederland, Frankrijk, Noorwegen, Polen, enz, werden de kinderen van collaborerende families, en zeker deze die dan ook nog eens terugkwam van een  vakantiekamp bij de vijand, zwaar onder vuur genomen en gepest door de andere kinderen, leraars, buren,…  In deze training voor morele weerbaarheid werd er vooral de nadruk op gelegd samen te blijven. Als groep stonden ze natuurlijk fysiek sterker, maar konden ze mekaar ook meteen in het oog houden. De sociale controle onder de kinderen moest iedereen in de pas en trouw aan het nationaal socialistische ideaal houden. In verschillende brieven van kinderen aan hun ouders komt dit thema terug: ‘misschien zullen onze volksgenootjes hun ogen open gaan en kunnen we terug één volk vormen’[97]

 

6.10.3.4 Duits of Vlaams nationalisme?

De relatie tussen het Duitse Rijk en het Vlaamse volk was gedurende de gehele bezetting een punt van spanning waar alle collaborerende bewegingen hun weg en hun verantwoording moesten in vinden. Zeker als het om hun kinderen en hun opvoeding ging wilden de Vlamingen weten waar ze als klein Vlaams volk stonden ten opzichte van het machtige Duitse rijk.

In een poging duidelijkheid te scheppen brengt de ‘dienststelle KLV Brüssel’ een brochure uit onder de titel ‘Volk en Rijk’. Men definieert de term ‘volk’  daarin als een dynamische, organische gelede heelheid. Net dit dynamisme van het concept ‘volk’ belet ons om met zekerheid de geografische grenzen ervan vast te stellen. Zolang een volk uitdeint zonder hierbij zijn aard te verliezen, zullen de grenzen meeschuiven. Ons Vlaamse volk zit innig verstrengeld in de organische gelede heelheid van het complex van de Germaanse volkeren, die het rijk zullen vormen  In deze verstrengeling is van opslorping geen sprake, aangezien de veelheid van verschillende onderdelen net de sterkte uitmaakt van dit rijk. Het rijk zal een volkerenstaat worden, waarin het volk dat het meest offerde om de verschillende volkeren te redden en de leidersfiguren voortbracht, aan de spits zal staan. In ideale omstandigheden zou het ontstaan van de volksgemeenschap de wording van het rijk moeten vooraf gaan, maar door de nood ter tijden ( de bolsjewistische en kapitalistische aanval op Europa) moet de rijkswording nu de wording van de volksgemeenschap vooraf gaan. [98]

Deze verklaring, die in de originele tekst nog veel omslachtiger en warriger was dan wat ik hier nu samenvat, brengt volgens mij amper duidelijkheid. Het enige waar ze zonder omwegen een uitspraak over doen is dat Vlaanderen niet zal worden opgeslorpt, en dat de Duitsers, al worden ze niet met naam genoemd, zullen heersen. In hoeverre dit dan met de realiteit strookt, vooral die uitspraak over opslorping van volkeren, daar valt over te discuteren. Wat het stuk over de grenzen van een volk betreft, lijkt het me een uitleg die ruimte overlaat voor als de Duitsers nog verder van het kernland volkeren zouden onderwerpen. Om in hun propagandistisch plaatje te blijven passen, moesten deze volkeren ook als Germanen kunnen worden bestempeld. Wellis waar met groot verlies van hun Germaanse oorsprong, maar ergens diep vanbinnen leefde er wel nog een bloedband met de Duitsers. 

In de praktijk hing het karakter, Vlaams-  of Duitsgezind, van een KLV kamp vooral af van de kampleiders en de leerkracht. Wat deze in hun spelletjes en lessen vertelde aan de kinderen ontsnapte in praktijk aan de meeste controle. De officiële versie luidde dat Vlaanderen evenwaardig was aan Duitsland en dat er aan de beide identiteiten, de Vlaamse en de Germaanse, evenveel aandacht zou worden besteed.

 

6.10.4 Religie

 

Een ander knelpunt dat bleef bestaan gedurende de hele KLV periode, en een breekpunt was voor vele ouders om te beslissen of hun kinderen al dan niet mochten meegaan op kamp, was de godsdienstvrijheid. Natuurlijk vertelde alle blaadjes en advertenties zo vaak je maar wou horen dat dit vanzelfsprekend in orde zou komen, maar  hoe zat het in de realiteit? Voor zover ik heb kunnen nagaan in de bronnen werden de kinderen niet actief tegengewerkt om naar de mis te gaan. Uit verschillende kampen kwamen echter wel berichten van passieve tegenwerking, zoals het middagmaal dat zo werd gepland dat de kinderen die in het dichtstbijzijnde dorp naar de mis waren geweest, pas konden terug zijn als het eten reeds voorbij was. Of stellen dat zij die naar de mis wilden, niet mee konden op uitstap die namiddag, omdat ze niet op hen konden wachten. Voor kinderen van die leeftijd  was dit een zeer moeilijke keuze.

In plaats van een mis werd er op zondagmorgen wel tijd gemaakt voor een ‘morgenwijding’. Dit was een soort ritueel, een bezinningsmoment, waar aandacht werd besteed aan het natuurschoon, het goede en het sterke om hen heen. Als ik er de uitgaves van ‘Unser Lager’ of ‘Ons kamp’ op nakijk, krijg ik de indruk  dat dit vooral het moment bij uitstek was om gevoelsmatige, romantische propaganda aan de kinderen op te dringen. Er werden dramatische gedichtjes voorgedragen, leuzes gescandeerd, en strijdliederen gezongen. Als er een gedenkteken voor gevallen helden in de buurt was, werd deze plek tot “kerk” uitgeroepen, anders vond het ritueel plaats aan de vlaggenmast. 

Er heerste een heel eigen spiritualiteit, bijna een godsdienst, maar dan zonder een uitgesproken God. Zo goed als nooit komt in de teksten die als voorbereiding van deze morgenwijdingen moesten dienen, het woord God voor. Er werd gesproken over dankbaarheid voor al het goede en het schone, maar meestal bedoelde men dan dankbaarheid tegenover de Fuhrer of de KLV leiding, en niet tegenover een hogere macht. Het Germaanse volk duldde geen hogere of grotere kracht boven zich, zij waren vrij, en niet bang voor de Duivel of voor God. Toch is er een spiritualiteit die duidelijk op het christendom is gebaseerd aanwezig. Er wordt bijna in elke uitgave gewag gemaakt van de onsterfelijke Duitse helden, die de jeugd beschermen en leiden.  Een enkele keer zelfs heeft de auteur het over de dag der heropstanding van de gevallen helden, zodat zij de overwinning die uit hun bloed is geboren alsnog kunnen aanschouwen.  [99] Andere thema’s die vaak terug komen waren eer, trouw,  vaderlandsliefde, dankbaarheid aan de boeren,  bloedbanden, moederliefde, martelaren, zonnewende, … Naarmate de oorlog vorderde en de lijsten met namen van gevallen hitlerjongens steeds langer werden, besteedde men meer aandacht aan de dood. Beelden van dappere, zingende soldaten die de dood recht in de ogen keken en eervol stierven voor hun vaderland overspoelden de KLV kinderwereld. Sterven leek iets mooist te zijn, iets romantisch, bijna iets om naar uit te kijken, als we de morgenwijdingen konden geloven.

 

Het lijkt me evident dat Katholieke ouders met dit bijna heidens ritueel geen genoegen konden nemen als het ging over het vervullen van godsdienstige plichten. Toch kan niet worden gesteld dat de KLV leiders deze visie zorgvuldig verstopten. Als men de ouderkrantjes doorneemt valt op dat er ten tijde van religieuze feesten, met geen woord wordt gerept over de Christelijke kant van de  zaak. Met Pasen kwam de paashaas de kinderen van het kamp verwennen met allerlei lekkers, moederdag werd niet zoals bij ons, op 15 augustus, op Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, gevierd, maar op een zondag in mei. En met kerstmis verscheen een uitgebreid verslag  van een nachtelijk kampvuur, waar een brandend wiel van de helling werd gerold om de overwinning van het licht op de duisternis te vieren. [100] Het enige katholiek religieuze wat ik in de verschillende krantjes heb kunnen vinden, was ‘ Het gebed van de soldaat’ van Gerhard Schuman:

 

Herrgott, mit Worten sind wir karg.

Hör gnädig unser Beten nun:

Mach uns die Seelen hart und stark.

Das andre woll’n wir selben tun.

Behüt den Führer und das Land,

Die Kinder lass in Frieden ruhn.

Wir geben sie in deine Hand,

Das andre woll’n wir selber tun.

 

6.10.5 Communicatie met de buitenwereld

 

Ik heb reeds verschillende keren de bron ‘ouderkrantjes’ aangehaald, deze wil ik hier even verder bespreken. Dit was, behalve de brieven die ze van hun kinderen ontvingen, en de sporadische meldingen op de radio Brussel, het enige medium waarlangs de Belgische ouders nieuws konden verkrijgen over hun kinderen in het buitenland.

De grotere KLV kampen gaven gemiddeld om de drie of vier maanden een soort krantje, brochure uit waarin nieuwtjes verschenen over het kamp, de kinderen en de activiteiten die er plaats hadden. Het geheel was, net zoals de brieven die de kinderen naar huis stuurden, onderworpen aan een strenge censuur en bureaucratische controle. Enkel de meest positieve en opgewekte kinderverslagjes werden erin afgedrukt. Zo’n brochure begon meestal met een inleiding geschreven door de een of ander hoge ambtenaar van de KLV Duitsland, waarin de ouders werden bedankt voor het vertrouwen dat ze in het Duitse volk stelden, en waarin kort nog eens de redenen werden opgesomd waarom deze KLV actie zo een schitterend idee was.  Daarna volgde een hoofdstukje over de streek waar de kinderen waren ondergebracht. Het leek vaak meer op een toeristische folder, verlucht met tekeningen van de kinderen en foto’s van het gebied. Er werden verschillende artikels geschreven over de vorderingen die de kinderen maakten op gebied van tafelmanieren, orde en tucht, onderwijs, en alle andere dingen waarvan de auteurs hoopten dat het de ouders zou verblijden. En dan kwamen de kinderen zelf aan het woord. Eén van de eerste dingen die mij opvielen was de frequentie van germanismen in hun taalgebruik. Alle andere onzuiverheden werden angstvallig uit de kindertekstjes weggehaald maar deze toch wel opvallende taalfouten bleven staan. Waren de begeleiders zelf zodanig opgegaan in hun nieuwe moedertaal dat ze deze fouten echt overzagen, of probeerde men hiermee een statement van verduitsing duidelijk te maken? Gezien de bezorgdheid van veel ouders over het verlies van het Vlaamse karakter van de opvoeding lijkt me dat geen al te best idee.

Een ander aspect van de kinderverslagjes dat zeer onnatuurlijk overkomt, behalve het volledig ontbreken van ieder nieuws van ruzie of onenigheid in de groep van vijftig kinderen, was de woordkeuze en zinsbouw, die meer wegheeft van voorgekauwde slogans, dan van spontaan schrijven van jonge pubers. “ Binnen zes maand gaan we hier volmaakt vandaan!” Kristien, twaalf jaar, “met een vurig Hou-Zee en een krachtig Heil Hitler sluit ik deze brief. In godsvertrouwen alles voor het Vaderland.” Hans, veertien jaar. [101] Uit veel van de brieven van de kinderen blijkt een nogal stroeve relatie met hun ouders. Soms lijkt het alsof de kinderen als soort van straf op KLV kamp werden gestuurd: “Vake, nu hebt ge uw doel bereikt: ik heb leren werken!” Marie-José, dertien jaar. “Ge zult mij niet meer herkennen, ik ben nu een flinke werker, en ge moet niet meer beschaamd zijn in mij.” Irene, dertien jaar. [102]

Ondanks alle censuur en controle breken hier en daar toch enkele zeer dubbele signalen door in de kinderverhaaltjes. Ontelbare keren vond ik in de uittreksels van de kinderbrieven  de verwijzen naar dankbaar moéten zijn terug. “ Wij zouden wel heel ondankbaar zijn, als we zouden zeggen dat we het hier niet goed hadden.” Hadden de kinderen iets gezegd tegen hun kampleiders over het feit dat ze misschien toch niet helemaal gelukkig waren en werd daarop geantwoord dat ze ondankbaar waren? Want hier in het kamp hadden ze toch alles? Eten, kleren, bescherming, gezonde lucht? Misschien konden of mochten de kinderen niet benoemen wat ze te kort kwamen? Eén zeer treffend signaal kwam vermomd in de vorm van een sprookje geschreven door ene veertien jarig meisje uit Brussel. Zoals het in een goed sprookje betaamd kreeg de sprookjesheld drie wensen van de lelijke heks, met de eerste twee redde hij het leven van de stereotype beeldschone prinses, waarmee hij dan in een prachtig paleis zou wonen. De derde wens echter, was om zijn ouders, die aan de andere kant van het woud in een klein, armoedig hutje woonden, bij zich te hebben in het kasteel. Een toch opvallende wens voor een stoere sprookjesheld….[103]

Af en toe werden er ook voorbeeldige brieven van ouders afgedrukt. Net zoals in Duitsland werkte de censuur in twee richtingen, de brieven die de kinderen kregen van hun ouders of vrienden werden geopend en gelezen voor ze aan de kinderen werden doorgegeven.[104] Brieven met slecht nieuws of kritiek op de organisatie, kwamen vaak nooit tot bij de kinderen.

Een extract uit  zo’n ‘voorbeeldige’ brief, van de familie G. aan hun dochter Lea: “… U moet kunnen lijden en strijden, het leven is een strijd, en daarom, Lea, maak van dien tijd gebruik, dan zult u ondervinden dat er iets schooners is dan kinema, toiletjes dragen, permanante en swing-zazou, u zult leren de schoonheid der natuur naar waarde schatten, de schoonheden die de Almachtige ons schenkt, de arbeid en de echte vreugde, kameraadschap, de tucht en orde, denkt eraan. (Tucht is trouw en trouw is eere.) Wanneer ge dan aan die opdracht voldoening schenkt, dan zullen uw overheid en weldoeners zeggen, op zulk een meisje kunnen wij rekenen, en dan zal de dag komen dat Moeke en ik fier zijn op u en dat al onzen strijd en leed niet nutteloos zullen geweest zijn. In dien geest, liefste Lea, zijn wij en blijven wij de beste vrienden.”

 

6.10. 6 Onregelmatigheden

 

Tijdens de eerste fase van mijn bronnenonderzoek leek de mythe van de perfect georganiseerde, gestructureerde en rationele nazi - organisatie overeind te kunnen blijven. Maar hoe dieper ik doordrong in de publicaties die niet voor het grote publiek bestemd waren, hoe meer onregelmatigheden ik vond in de organisatie en de uitvoering van de grootse plannen. De blaadjes met dienstmededelingen en tips voor KLV leiders verraden veel van de problemen waar ze mee te kampen hadden. En als sommige opmerkingen of reglementen in zo goed als elke editie verschenen, iedere keer in iets strengere bewoordingen tot men er uiteindelijk de straffen en de tuchtmaatregelen bij vermeldde, dan weet men ook dat het respect voor de hiërarchie en de interne tucht bij de leiders en leidsters soms erg ver te zoeken was.

Behalve de oproepen op het ene of het andere formulier of kasboek nu eindelijk eens naar de RJF door te sturen, waren er vooral opmerkelijk veel artikels over ‘ongepaste relaties’. Dit ging in de twee uitersten, langs de ene kant leiders/sters die moesten aangemaand worden om wat minder affectief met hun kinderen om te gaan. In een enkel geval werd expliciet gesteld dat intieme, persoonlijke en/ of seksuele relaties tussen kind en – in dit geval- leidster niet gewenst waren.[105]  De RJF waarschuwde voor een gebrek aan discipline, waarbij de kinderen als ze maar genoeg jammerden of lief genoeg lachten ze alles gedaan konden krijgen van de kampleider/ster. De kinderen moesten op de levensstrijd worden voorbereid en niet ‘verweekt’ en verzwakt worden. In sommige kampen zal het inderdaad wel zo geweest zijn dat de leider/ster in kwestie moeilijkheden had het gezag te bewaren hoewel hij/zij dat wel wou, maar het kwam zeker ook voor dat de leider/ster gewoon het nut niet inzag van zo streng en afstandelijk te zijn, en de zaakjes liever op zijn/haar eigen manier klaarde.  Langs de andere kant werden er ook opmerkingen gepubliceerd die de leider/sters erop gewezen dat er ook een grens was aan het militarisme dat in een KLV kamp moest heersen. In ‘Unser Lager’ stelde Dabel, de redacteur van het blaadje, dat het toch een beetje overdreven was om kinderen te doen in houding springen als je ze ’s morgens ging gaan wekken. Er werd een lijstje van straffen opgenoemd die, door de controleurs waren vastgesteld in een kamp, en waarvan zelfs de RJF vond dat deze een tikje te ver gingen. Zo was het niet toegelaten een kind van tien ’s nacht buiten het gebouw alleen achter te laten,  of publiekelijk stokslagen uit te delen. Over lijfstraffen in het algemeen was de RJF eigenlijk niet zo opgetogen, maar in de praktijk knepen ze er wel een oogje voor dicht.

Behalve klachten over de relatie tussen kind en kampleider/ster waren er nog een heel aantal praktische bedenking die bij de RJF opkwamen, naar aanleiding van de verslagen van de inspecteurs. Zo werden de leiders/sters opgeroepen om hun troep regelmatig te tellen, de wascontrole grondig door te voeren, streng genoeg te zijn bij de schouwingen, zelf steeds het uniform te dragen en in het algemeen een voorbeeld functie te vervullen voor de kinderen. Maar vooral om de kast waar men de – verboden - alcoholvoorraad verborg, goed af te sluiten…

Verschillende kampleiders/sters moeten een aanvraag hebben gedaan om nog iemand bij te krijgen die mee kon helpen om de massa kinderen in de hand te houden, maar dit werd resoluut geweigerd en deze mensen werden publiekelijk belachelijk gemaakt in de verschillende blaadjes voor kampleiders. De reactie van RJF kwam kort gezegd neer op ‘trek er uw plan mee’ en doe uw plicht voor het vaderland. [106]  Het beeld van een perfect geoliede machine dat ze naar buiten, naar de ouders en de algemene propaganda toe, probeerden hoog te houden, zag er van de binnen kant bekeken heel anders uit.

 

6.11 Oppositie

 

De enige georganiseerde en min of meer publieke vorm van oppositie die reeds vanaf de eerste wervingscampagnes de kop opstak was die van de katholieke kerken. Verschillende priesters die met naam en parochie in een artikel in ‘De Nationaalsocialist”[107] verschenen, gebruikten hun preekstoel en daarmee hun sociale invloed om ouders te waarschuwen voor dit listig initiatief. Ze herinnerden hun parochianen eraan dat Duitsland nog steeds een land was waar wij, als Belgen, mee in oorlog waren, en het dus volledig onaanvaardbaar was om ons kostbaarste bezit, onze jeugd, daar naartoe te laten vertrekken. Daarenboven waren de meeste Duitsers geen rechtschapen katholieken, en zou het dus zonde zijn deze tere kinderzieltjes aan hun verdorven invloed bloot te stellen. Eén enkele pastoor haalde aan dat zelfs goede katholieke Duitse ouders hun kinderen niet eens naar zulke kampen lieten vertrekken, om ze te behoeden voor de onzedelijke en onchristelijke invloed van dit soort initiatieven. Anderen orakelden dat onze Vlaamse kroost zou gebruikt worden als levend schild tegen de geallieerde bombardementen, maar dit verhaal moet toch naar het rijk der fabeltjes worden verwezen. Toch hield veel van hun commentaar wel steek. Het gebeurde niet zelden dat er met de ouders was afgesproken om de kinderen in een katholiek gezin onder te brengen, maar dat de kinderen uiteindelijk terechtkwamen in een evangelische gemeenschap, of inderdaad in één van de hemen van de Hitlerjugend, waar de mogelijkheden om de katholieke verplichtingen, zoals deze pastoor dat noemde, te volbrengen zeer bemoeilijkt werden.

 

De weinige vormen van vrije informatieverspreiding, zoals de clandestiene pers of radio London, waarschuwden regelmatig voor de gevaren die de Belgische kinderen zouden lopen in het vijandelijke land. In de ‘vooruit’ van 14 september ’41 werd verslag gedaan van een uitzending op de radio waarin de Britten de Vlaamse ouders afraden om hun kinderen naar Duitsland te laten vertrekken. Behalve het voor de hand liggende argument  dat de kinderen zouden worden opgevoed door de vijand, waarschuwden ze ook voor het gevaar van Britse bombardementen op knooppunten van treinsporen en stations. Het Duits tegenargument was opmerkelijk: nee, bombardementen waren geen gevaar voor de kinderen op reis in Duitsland want op het dak van hun wagon stond een rood kruis geschilderd. En als de Engelsen deze wagons toch zouden bombarderen dan zouden alle Belgen eindelijk eens begrijpen dat de Engelsen de vijand zijn…

 

6.12 Alternatieven.

 

Behalve met de KLV kon de Vlaamse en Waalse jeugd op talrijke andere manieren het Duitse rijk ontdekken. Wat een grote troef was in de Duitse wervingscampagnes was het feit dat als men als groep samen inschreef voor het één of het andere project, dat men er ook voor zorgde dat deze groep kon samenblijven. Op deze manier creëerden de Duitse overheden bijna een vakantiegevoel hoewel het bij de meeste ‘uitstapjes’ enkel om werken draaide. De idyllische foto’s van picknickende, giechelende meisjes en vriendelijke Duitse boeren die hun fles wijn aan boden die in de propagandablaadjes werden verspreid, versterkten dit imago. De Duitse campagnevoerders slaagden erin om een dubbel beeld te creëren, met langs de ene kant hun buitenlandse, verdrukkende politiek, die in het dagelijkse leven van de mondaine burger niet altijd even hard opviel, en langs de andere kant, schijnbaar helemaal los van dit eerste, een vredelievend en warm Duits volk dat vreemdelingen met open armen ontving.

 

6.12.1 Oogstreizen

 

Een van de meest populaire opties  waren de oogstreizen. Gedurende de zomer, de periode waarin de boeren het meeste werk hadden, werden de NSJV jongeren, zowel de jongens als de meisjes, ‘uitgenodigd’ door de Hitlerjugend om in Duitsland op het land te komen werken. Ze kregen hiervoor een kleine vergoeding; voor de jongeren tussen veertien en zestien jaar oud ging dat enkel om een beetje zakgeld, degenen ouder dan zestien werden betaald zoals de Duitse Hitlerjugend jongens die, in het kader van hun ‘Landdienst’ op de boerderij werkten. De jongeren werden ondergebracht bij gezinnen, en werden volgens de propagandablaadjes behandeld als eigen kinderen.  Het lijkt me duidelijk dat de boerengezinnen waarvan de meeste eigen  jonge sterke mannen naar het front waren getrokken, deze zeer goedkope en werkwillige arbeidskrachten met open armen ontvingen. 

Ook bij dit uitwisselingsinitiatief ging het er voor een groot stuk om de overvloed en de goede gang van zaken van het Duitse rijk tentoon te spreiden aan de volksduitse jonge mensen. Zodat zij bij hun terugkomst in België met hun positieve verhalen een tegengewicht konden bieden aan de anglofiele propagandacampagnes.  Het aspect van de materiele overvloed die zij hadden gezien op het Duitse platteland contrasteerde sterk met de schaarste die in de bezette gebieden heerste, en deed vermoeden dat als de Duitsers de oorlog eenmaal hadden gewonnen, er in het hele rijk genoeg te eten zou zijn voor iedereen.

 

Behalve de oogstreizen was er nog een heel gamma van vredelievende, maar daarom niet minder indoctrinerende mogelijkheden voor kinderen en jongeren om naar Duitsland te gaan voor langere of kortere periode. Behalve natuurlijk gewoon gaan werken in de Duitse industrie, kon men allerlei opleidingen gaan volgen in het Rijk. Gaande van huishoudschool, of verpleegsterswerk voor de meisjes tot jeugdleiderkampen en practica in bedrijven voor jongens. Ook werden er regelmatig gigantische wedstrijden van allerlei aard gehouden waarop steeds weer Belgische jongeren werden verwacht. In praktijk werden er zelfs quota’s gesteld van hoeveel mensen iedere NSJV afdeling moest meebrengen.  Voor zover ik heb kunnen nagaan in mijn onderzoek gebeurden deze competities altijd in het kader van de NSJV, die dan ook de reis en de verzekeringsrompslomp en dergelijke voor hun rekening nam.  

 

6.12.2 Muttererholungsheim

 

Behalve aan jongeren en kinderen, werd  ook aan moeders aangeboden om in het Rijk te komen verpozen. Wat in Duitsland een veel sterker evacuatiekarakter had in het kader van de “Mutter und Kind verschickung”, kreeg in België, bij gebrek aan constant luchtgevaar, een veeleer vakantiegevoel meegegeven. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat deze gunst enkel was weggelegd voor moeders en vrouwen  ‘die het beste van zichzelf hadden geven voor het Rijk’. Met andere woorden, en dit werd ook zo expliciet gesteld, enkel vrouwen waarvan de zoon, kleinzoon of echtgenoot bij de Wapen SS aan het Oostfront vocht, kwamen in aanmerking. Begin mei 1941 vertrok, in samenwerking met ‘De Vlag’ en het Vlaamsch voorzorgscomité, de eerste groep van twintig vrouwen voor een vakantie van vier weken [108] naar Baden.  Net zoals in het Duitse systeem, werd voor een huishoudster gezorgd om op de achtergebleven kroost te passen en het huishouden draaiende te houden. Voor de vrouwen brak een tijd aan van lang slapen, lichte sport, veel eten, veel rusten en genieten. In ruil daarvoor kregen ze een flinke brok nationaal socialistische propaganda te verwerken over hun rol als vrouw, de algemene oorlogsvorderingen en een opvallend hoge portie Hitlercultus, die over het algemeen zeer geschikt werd geacht voor vrouwen van alle leeftijden, hoe eenzamer hoe beter. In het artikel dat ‘De Vlag’ publiceert[109] naar aanleiding van  een terugkerend konvooi, wijden ze een opvallend groot stuk aan het vermelden  hoeveel Hitler- foto’s en posters en Hitler- medaillons alle vrouwen hadden mee terug gebracht. Dit viel me vooral op aangezien de meeste artikels over terugkomende Belgen uit Duitsland verslag uitbrengen van de hoeveelheden voedsel die alle passagiers hebben meegekregen van hun Duitse vrienden. 

 

6.12.3 Zwitsers kartel voor Hulp aan kinderen welke slachtoffer zijn van de Oorlog

 

In tegenstelling tot Duitsland bleven er in België nog enkele niet nationaal socialistische alternatieven over om kinderen of verzwakten uit het bezettingstumult  te halen. In de ‘Vooruit’ van 14 september 1941 werd via het Internationale Rode Kruis medegedeeld dat 700 Belgische kinderen nu reeds 3 maanden veilig in het neutrale Zwitserland vertoefden, en dat deze actie die oorspronkelijk een éénmalige inspanning zou zijn, zou worden verder gezet gedurende de gehele periode van de oorlog. Het geld en de mensen werden geleverd door een organisatie die “ Zwitsers kartel voor Hulp aan kinderen welke slachtoffer zijn van de Oorlog” heette, en het unieke doel had verzwakte of hulpbehoevende kinderen van  Duitsland en Italië, samen met kinderen van de bezette landen, op te vangen. Ze organiseerden ook particuliere opvang bij  Zwitserse gezinnen, die persoonlijk verantwoordelijk waren voor de aan hen toevertrouwde kinderen, en regelden het vervoer en de reispapieren voor de vakantiegangers. In december 1941 melde de ‘Vooruit’ [110] dat er ondertussen reeds 1500 kinderen een vakantie van 3 maanden in Zwitserland achter de rug hadden. Men kan zich afvragen waarom dit concept duidelijk meer populariteit genoot dan de KLV. Eén van de hoofdreden is natuurlijk dat deze organisatie volledig los stond van de bezettende macht, en hoewel moeders hun kinderen ook aan vreemden moesten toevertrouwen, waren deze vreemden ten minste geen vijanden van het volk. Daarenboven speelde ook de invloed van de kerk hier een grote rol. De Zwitsers werden als goede katholieken niet als een gevaar bestempeld voor het zielenheil van de kwetsbare kinderen, en de kerkelijke autoriteiten keurden dit initiatief dan ook niet af.

 

6.12.4 Boerenhulp aan stadskinderen

 

Een ander sociaal initiatief dat weliswaar de goedkeuring genoot van de bezetter maar er verder betrekkelijk los van stond, en werd georganiseerd in samenspraak met ‘Winterhulp’ was ‘Boerenhulp aan stadskinderen’. Verschillende groepen stadsmusjes, zoals zijzelf de stadskinderen noemden, werden voor vier weken ondergebracht bij boerengezinnen in België of vanaf juli ’42, ook in tehuizen. Het ging de organisatoren er vooral om de ondervoeding die welig tierde onder de stadskinderen een beetje op te vangen. Gedurende die weken vakantie moest het kind zijn ‘natuurlijke aanleg om sympathie en medelijden op te wekken’ [111] gebruiken om de liefde van de boerin te winnen, en daarmee een plekje aan haar keukentafel te veroveren. In september 1942 verscheen een artikel in  ‘Vooruit’ waarin werd gesteld dat gedurende het gehele jaar 1941 duizendvijftig kinderen konden worden geplaatst, en dat gedurende de eerste zes maanden van 1943 alleen al meer dan vierduizend stadsmusjes konden worden geplaatst.  In de loop van die zes maanden werden ook veertien nieuwe tehuizen geopend. [112] Voor zover ik heb kunnen achterhalen werden er geen specifieke criteria  gesteld aan de kinderen, om in aanmerking te kunnen komen voor deze vakanties. Er werd vooral gekeken naar wie er het slechts aan toe was op materieel vlak, en voorrang werd gegeven aan de kroostrijke gezinnen, maar dat was voor bijna alle caritatieve maatregelen het geval. 

 

6.12.5 Vakantiehuizen Winterhulp

 

Hierbij zou ik eerst even kort willen schetsen wat de maatschappelijke positie van de groepering ‘Winterhulp’ was. Winterhulp werd opgericht door Belgische notabelen en industriëlen, naar voorbeeld van, en met dezelfde naam als, hun Duitse zusterorganisatie ‘Winterhilfe’.  Vooral deze naamgeving, maar vaak ook de personen die er leiding gevende functies hadden, deden bij de bevolking vragen rijzen over de onafhankelijkheid van deze caritatieve organisatie. [113] Binnen winterhulp vond men vrijwilligers van alle politieke en maatschappelijke strekkingen, vaak ook VNV’ers en Rexisten, maar ook communisten, katholieken en socialisten, die allemaal een vinger in de pap wilden hebben, de spreuk, ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ in het achterhoofd houdend. Het staat vast dat de Duitse bezetter deze organisatie liet betijen en aanvankelijk zelfs steun verleende in de hoop er een propagandamedium van te kunnen maken. Dit werd echter, afhankelijk van de gemeenten en de medewerkers aldaar, in meer of mindere mate tegengewerkt en tegen het eind van de bezetting kan men in de verslagen van de Militairverwaltung lezen dat er ernstige beschuldigingen bovendrijven van gewapend verzet, georganiseerd vanuit Winterhulp.  [114] De publieke opinie omtrent het hele gebeuren verschilde nogal van gemeente tot gemeente, afhankelijk van welke politieke strekking  de sterke man van de plaatselijke afdeling  was, maar slechts zelden werd er opgeroepen de hulp en het extra rantsoen  dat winterhulp bood, af te wijzen.

Tijdens de vakanties die winterhulp, in samenspraak met het Rode kruis organiseerde, lag vooral de nadruk op de extra voeding die er ter beschikking werd gesteld. Het grootste gedeelte van de krantenartikels die over dit thema verschenen verhaalden over de extra rantsoenen,[115] die vaak tot in de kleinste details werden beschreven en ongetwijfeld de bevolking zal hebben doen watertanden, en de geneeskundige en tandheelkundige service die er gratis ter beschikking werd gesteld door de organisatoren. Nergens in deze wervingsartikels of verslagen van zulke vakanties wordt over een beperking of criteria aan dewelke de kinderen zouden moeten voldoen om mee te mogen, gepraat.

De kinderen werden ondergebracht in scholen, tehuizen, instellingen en leegstaande kastelen over het gehele land verspreid. Ze werden begeleid en in de gaten gehouden door vrijwilligers van ‘Winterhulp’. Door de stijgende populariteit van dit soort initiatieven, en zeker ook naar voorbeeld van de Duitse KLV, rezen er plannen om dit soort kampen ook tijdens het schooljaar verder te zetten, en in het kamp zelf onderwijs te voorzien. [116] Ik heb echter nergens gegevens gevonden die zouden kunnen staven dat dit initiatief ook daadwerkelijk meer werd dan een plan.

 

 

DEEL V. BESLUITEN

 

7 BESLUITEN

 

7.1 Doelstellingen

 

De KLV werd in Duitsland voorgesteld als een humanitaire evacuatiemaatregel om de stadskinderen te beschermen tegen de geallieerde bomaanvallen. In de praktijk was het echter een poging om de alleenheerschappij over de jeugd en de opvoeding te verkrijgen en deze in de juiste nationaal socialistische banen te leiden. De nazi’s geloofden echt in hun duizend jarig rijk, en begrepen heel goed dat de volgende generaties dit rijk zouden moeten dragen en verder zetten. Nadat de jeugdbeweging was gemonopoliseerd onder de HJ en de BDM, wou de partijtop nu de invloed van de ouders en de school terugschroeven. Van zodra de kinderen waren ondergebracht in een KLV- kamp waren deze twee partijen ( ouders en school) zo goed als uitgeschakeld.

In België werden, net zoals in de andere bezette landen, enigszins andere accenten gelegd in de doelstellingen.  Eerst en vooral betrof het een soort charmeoffensief naar de overwonnen bevolking toe: hun kinderen mochten volledig  gratis op vakantie, genoten gratis onderwijs, werden beschermd tegen de bomaanvallen, enz. In dezelfde dynamiek werd er meteen ook vertwijfeling gezaaid over de aard van het Duitse volk. Langs de ene kant zag men de Duitse bezetter, die bij de meeste mensen zeker niet welkom was, maar langs de andere kant werd er nu een beeld opgehangen van gastvrije, vrijgevige en open Duitse gezinnen die de Belgische kinderen verwenden. Met dit sympathieoffensief beoogde de Duitse bezetter te bekomen dat de Belgische jeugd niet meer bereid zou worden gevonden om in een oorlog te vechten tegen de Duitsers. Een ander doel dat werd beoogd was het creëren van een gevoel van Germaanse samenhorigheid, zodat de Belgen na verloop van tijd vrijwillig onder Duits gezag zouden blijven en dit aanzien als een natuurlijke zaak, aangezien zij allen één volk waren: de Germanen. Dit argument heeft echter nooit sterk aangeslagen bij de Waalse bevolking. Het verhaal dat Walen verfranste Germanen zijn, bleek toch net iets te ver gezocht. Tijdens de tweede bezettingszomer breidden de Duitsers hun vakantieconcept uit naar een verblijf van zes maanden. Hier werd eerder de nadruk gelegd op de nationaal socialistische opvoeding. Men kan dit zien als een tweede stap in de integratiepolitiek. Nadat een heel aantal Belgische kinderen vertrouwd was geraakt met het  Duitse volk op zich, werd het nu mogelijk geacht om aan het diepgaandere werk te beginnen. Als het derde rijk wou standhouden over de generaties heen, zouden er in ieder gebied, dus ook in België,  zwaar overtuigde en strijdbare nationaal socialisten moeten geboren en grootgebracht worden. Of liever: zou het nationaal socialisme  de norm moeten worden. 

 

7.2 Verantwoordelijken en verloop

 

De KLV was bevolen en georganiseerd vanuit de hoogste partijkringen. Vanuit verschillende hoeken zagen mensen hierin een kans om  meer invloed te verwerven binnen de partij, want zoals ze zelf zeiden: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Om de hele zaak uit te werken, vooral op propagandistisch en inhoudelijk vlak werd de Reichsjugendführung versterkt met een nieuwe afdeling, waar Baldur von Schirach, als Reichsjugendführer, de leiding over had. De praktische uitwerking, vooral de voorbereiding en het transport, was zowel in Duitsland als in België in handen van de Nationaal Socialistische Volkswelvaart. De HJ / BDM leverde de kampleiders/ sters en stond in voor de algemene organisatie en programmatie binnen de kampen.

Zoals met zoveel maatregelen die in een log en bureaucratisch systeem werden genomen, verliep de uitvoering vaak anders dan door de hoge heren gepland. Hoewel alles, maar dan ook werkelijk alles onderworpen was aan strenge regels en militaire dril, viel dat in de praktijk soms anders uit. Ver weg van Berlijn, en dus ook ver weg van de meeste controles, konden kampleiders de praktische gang van zaken vaak redelijk zelfstandig bepalen. Dit gebeurde echter in beide richtingen. In sommige kampen heersten er een gemoedelijke, bijna slordige sfeer, waarbij de kampleiders het nut niet inzagen van strenge militaire toestanden, terwijl in andere kampen de kinderen volledig gedrild werden en bij wijze van spreken, iedere ademhaling gereglementeerd was. Vaak waren de kampleiders jonge mensen die niets van pedagogie afwisten, maar in een KLV kamp hun werkdienst moesten vervullen. Binnen de kamphiërarchie stonden zij boven de vaak veel oudere en ervarene leerkrachten, wat niet zelden voor machtsconflicten zorgde. 

 

7.3 Pedagogie

 

De pedagogische principes binnen een KLV kamp werden volledig overgenomen van de HJ en de BDM. Voor de jongens betekende dit opgroeien tot soldaat, trouw en daadkrachtig. Meerdere keren per week marcheerden de tien tot veertien jarigen door de wijde omgeving, ze leerden kaart en kompas lezen, schieten, sluipen en allerhande andere technieken die hen tijdens een oorlog het leven zouden kunnen redden. Voor de meisjes werd een carrière als flinke huismoeder uitgestippeld. Terwijl de jongens soldaatje speelden, gingen zij wandelen of dansen, leerden ze zingen, koken en naaien. Alle kinderen kregen enkele keren per week ‘politieke opvoeding’ tijdens de heemavonden. De grote thema’s en dogma’s van het nationaal socialisme werden aan hen opgedrongen: het jodenprobleem, de internationale bedreigingen, de verheerlijking en dankbaarheid aan de Führer, de rassenleer en het belang van het zuiver houden van het ras.

De dagelijkse routine was zeer militaristisch en rechtlijnig. Verschillende keren per dag werden er vlaggenappels en schouwingen gehouden. Er heerste ook bij de kinderen onderling, een strenge hiërarchie. De ouderen waren verantwoordelijk voor de kleineren en hadden ook reële macht om te straffen of te belonen.

 

Het onderwijs was zowel voor de Duitse als voor de Belgische kinderen gestructureerd rond het “volks werkelijkheidsprincipe” en het ervaringsonderwijs. Men draaide de oude onderwijsprincipes om, nu was het niet meer belangrijk wat men wist, maar wat men kon. De boekenwijsheid werd veracht, en de daad kwam nu op de voorgrond. Opvoeding moest je harden en klaarstomen voor het echte leven. Hoe meer weetjes je mee sleepte door het leven, hoe meer je zou gaan twijfelen, en dus hoe minder snel je zou handelen. In de lessen moesten de thema’s van elke dag aan bod komen, in relatie  met de realiteit. Een belangrijk stuk realiteit was het nationaal socialisme, dat dan ook in alle lessen moest worden geïncorporeerd. Verder werd aandacht besteed aan het gemeenschapsgevoel dat ook overal in moest terug komen. Er moest de kinderen zo vaak mogelijk worden duidelijk gemaakt dat ze als individu nergens stonden en ze slechts als gedisciplineerde groep met een sterke leider iets konden bereiken. 

 

7.4 De verschillen in impact in Duitsland en België

 

De impact die zo een KLV kamp heeft gehad op het leven en de ontwikkeling van een kind lijkt enorm afhankelijk van kind tot kind. Hoe meer kinderen zichzelf identificeerden met de groep, hoe zwaarder de impact was. Kinderen die zich niet thuis voelden binnen de structuur of de groep namen veel minder van de waardepatronen en propaganda in hun karakter op. Net zoals bij de HJ/ BDM, en later bij de KLV hing het zich wel of niet thuis voelen binnen de groep af van verschillende zaken. Eerst en vooral waren er een heel aantal jongeren die bij hun ouders geen echte thuis vonden. Om zeer uiteenlopende redenen, de op til of aan de gang zijnde oorlog was er zeker één van, hadden veel ouders geen tijd, geen aandacht of geen liefde te geef voor hun kroost. Een aantal van deze kinderen vond binnen de HJ/ BDM en de KLV een veilige haven. Ze belanden in een veilige massa, waar ze zingeving konden vinden. Nu waren ze strijders voor een ideaal, droegen ze de toekomst in zich en waren ze belangrijk en gewenst. Ten tweede was het zich wel of niet thuis voelen enorm afhankelijk van de sfeer binnen een kamp, wat dan weer afhankelijk was van de kampleider en de andere verantwoordelijken binnen de groep. Zoals ik al eerder vermeldde in dit besluit varieerde dit sterk. Kinderen die zeer extrovert waren en die geen probleem hadden met het aanvaarden van autoriteit, konden waarschijnlijk beter aarden in een competitieve groep dan onzekere kinderen, die misschien gevoeliger waren aan de emotionele leegte die vaak in de militair georganiseerde kampen heerste. Naarmate de oorlog  bleef duren en de kampen steeds langer aansleepten, verslechterde de sfeer vaak. Er werd aan de kinderen geen zekerheid geboden over waneer ze nu eindelijk naar huis terug mochten en zo langzaam aan kregen zelfs de meest groepsgerichte kinderen last van heimwee. Veel van hen hadden al meer dan een jaar hun ouders en broertjes en zusjes niet meer gezien.

Lang niet alle kinderen die in een KLV- kamp hadden gezeten werden overtuigde nationaal socialistische  volwassenen.  Omdat de situatie binnen een KLV- kamp zo anders was dan het echte naoorlogse leven, zo artificieel, legden veel jongeren niet de directe link naar de buitenwereld toe. In de eerste jaren na de Duitse nederlaag heeft het Duitse volk zo een enorme berg werk verzet dat men zich kan afvragen of de strenge waarden die ze binnen het nationaal socialisme hadden aangeleerd hier geen aandeel in hadden. In hoeverre deze jonge mensen van de KLV- kampen  tijdens hun verdere leven zijn blijven vasthouden en geloven in de waarden die hun toen werden ingepompt zou een thema kunnen zijn voor een volgend onderzoek. Hierover kan ik na het onderzoek dat ik gevoerd heb, weinig uitsluitsel geven.

Een groot verschil tussen de KLV voor Duitse kinderen en die voor Belgische kinderen, of liever het verschil in de impact lag in de groepsdruk. Terwijl het in Duitsland bijna onontkoombaar was dat je als kind naar een KLV kamp werd gestuurd, was je in België eerder een uitzondering als je meeging. De RJF hoopte dat de Belgische kinderen die terug kwamen na hun verlof, andere kinderen zouden overtuigen om ook mee te gaan. Dit was voor zover ik heb kunnen nagaan slechts zeer zelden het geval. In tegendeel eigenlijk,  de KLV- kinderen, eens terug in België, kregen het zwaar te verduren. Ze werden gepest door hun leeftijdsgenootjes, kregen commentaar van hun leraars en hun buren en konden maar beter samenspannen met de andere Belgische kinderen die ook op zo’n kamp waren geweest om niet op hun kop te krijgen.

Een ander argument in verband met de impact van de KLV in België,  was de vraag naar hoever de ouders die hun kinderen lieten meegaan ook overtuigde nationaal socialisten waren. Naarmate de oorlog langer duurde en de voedingswaren steeds duurder werden, waren er steeds meer gezinnen die de eendjes niet meer aan elkaar konden knopen. Voor hen waren de werkaanbiedingen in Duitsland een bittere noodzaak om het hoofd boven water te kunnen houden. Eens één van de gezinsleden zo een job had aangenomen werd het ook mogelijk om de kinderen op KLV kamp te laten vertrekken. Op die manier hadden de moeders een mondje minder te voeden. Vaak hadden de kinderen bij hun thuiskomst allerlei lekkers meegekregen van hun Duitse gastfamilie, wat ook weer eventjes een verlichting was voor het krappe gezinsbudget.

 

7.5 De Vlaamse zaak

 

Als ik het verhaal van de KLV bekijk vanuit de ogen van de Vlaams nationalisten van de Tweede Wereldoorlog kan ik alleen maar bedenken dat ze belazerd zijn. De relatie tussen het machtige Duitse rijk en het kleine Vlaanderen was gedurende de gehele oorlog een problematische aangelegenheid. In een poging in de gunst te komen bij de Duitse bezetter wierf het VNV en het NSJV actief jongeren voor de KLV- kampen. Ze hoopten en gingen er waarschijnlijk van uit, dat de kinderen daar een Vlaams nationaal socialisme voorgeschoteld zouden krijgen. Dit was tot op zekere hoogte ook wel zo, er werd in de lessen aandacht besteed aan de Vlaamse heldendaden van de Gulden Sporenslag en de Eerste Wereldoorlog, maar wat vooral op de voorgrond kwam was de Germaanse samenhorigheid en het groot Germaanse rijk. De les over de Vlaamse onafhankelijkheid stond zeker niet op het programma. De Vlaams nationalisten komen er dus redelijk slecht van af voor de geleverde moeite, ze gaven, om het zo cru te stellen, hun jeugd af aan de vijand. Al tijdens de bezetting leverden verschillende VNV’ers en NSJV’ers hierop commentaar, maar de machtsgeile partijtop hield voet bij stuk, en wilde de bezetter niet voor het hoofd stoten.  

 

7.6 Dualiteiten

 

In de hele psychologische kant van het nationaal socialisme, en bij de vorming van een jonge nationaal socialist kwamen steeds weer dualiteiten en tegenstrijdigheden terug. Deze traden ook duidelijk op de voorgrond als het om opvoeding en onderwijs ging. Een eerste dualiteit was deze van de rationaliteit versus de emotionaliteit. Als het om het opvolgen van orders ging, over autoriteit aanvaarden zonder vragen te stellen, was er maar één advies: een mens moest zo koud en berekend mogelijk zijn. Gevoelens remden de jonge mens enkel af in hun daadkracht en waren sentimentele balast. Zelf nadenken, laat staan afgaan op eigen gevoel of intuïtie werd niet getolereerd. Langs de andere kant, werd op veel andere vlakken volledig gerekend op de gevoelswereld van de jongeren. Het hele “bloed en bodem” concept was puur gevoelsmatig, zoals ze het zelf stelden: vanuit de buik.  Het volks zijn, het verhaal van het zuivere ras en de romantische propaganda  speelde sterk in op angsten, op groepsdynamiek en de hoop om ergens bij te kunnen horen, ergens aanvaard te worden, en te mogen opgaan in een anonieme, sterke massa.

Een tweede dualiteit die verschillende keren terugkomt binnen het opvoedingsdiscours is deze  van de kracht en gedetermineerdheid van het bloed tegenover de kracht van een opvoeding. Langs de ene kant wordt gesteld dat bloed alles bepaald, en dat de goede genen de enige garantie zijn voor een deugdzaam en daadkrachtig leven. Maar als dit inderdaad zo zou zijn, waarom deed de RJF dan zulke moeite om kinderen op te voeden? Tegen het einde van de oorlog vinden ze hier zelf een soort van compromis tussen: mensen met slechte genen zijn inderdaad verloren voor de gemeenschap, maar mensen met goede genen die een slechte opvoeding krijgen zijn eveneens nutteloos materiaal. De ‘goede genen’ worden voorgesteld als een vruchtbare bodem waarop, mits de juiste inspanningen en het juiste zaad, iets moois kan bloeien.

De derde dualiteit, die me zelf het meeste opviel was deze van de tegenstrijdigheid tussen onderdanigheid en herenvolk. Zolang het gaat over de relatie met de niet Duitsers word de kinderen ingeprent dat zij superieur zijn. Beter dan de Joden natuurlijk, maar ook beter dan de Afrikanen, beter dan de Fransen of de Engelsen, zelfs beter dan de Italianen. Die zijn welliswaar onze bondgenoten, maar iedereen weet dat die Italianen toch niet zo perfect zijn als het Duitse volk. Van zodra echter de relaties gedefinieerd moesten worden binnen het Duitse volk, werd het een stuk gecompliceerder. Langs de ene kant werd van ieder kind verwacht dat hij / zij zich volledig zou onderwerpen aan de hogere officieren, dat er complete onderdanigheid zou heersen, zelfs tegenover mensen, zelf nog kinderen die amper ouder waren dan het kind zelf.  Langs de andere kant werden de kinderen aangemoedigd om op te klimmen op de militaire en sociale ladder door anderen te onderwerpen, zijn/ haar leiderscapaciteiten te benutten en ervoor te gaan zorgen dat anderen onderdanig werden aan jou.   

 

7.7 Algemeen Besluit

 

De RJF had de ideale leeftijdsgroep uitgekozen voor zijn pedagogische experiment, het maken van ‘de nieuwe mens’.  Tussen de tien en de veertien is hét moment om de opkomende persoonlijkheden te breken en te vervangen door de nationaal socialistische eenheidsworst waarnaar de partijleiding streefde.

Het al dan niet slagen in hun opzet hing in grote mate af van de grond die de kinderen onder hun voeten hadden. Kinderen die thuis een ‘nest’ hadden gekend, konden veel moeilijker aarden in het massagebeuren van een KLV- kamp, en konden beter weerstand bieden tegen de propagandastroom waarin ze verzeilt raakten.

Zowel in België als in Duitsland was de maatregel niet bepaald populair. Zeker nadat de eerste kinderen terug thuis kwamen, en de ongecensureerde verhalen over het kampleven de ronde begonnen te doen, steeg de bezorgdheid van de ouders.  Maar zoals het betaamd in een goede dictatuur zijn uw kinderen, uw kinderen niet, maar zij zijn de kinderen en toekomst van het systeem.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Trommler in Koebner, Janz en Trommler, 1985, p. 14 - 47

[2] Nietzsche, 1970, p.84.

[3] In Steffen, Bildung und Gesellschaft, 1972, p. 41.

[4] In Mogge, Bilder aus den Wandervogel-leben, 1991, p. 7.

[5] Boberbach, Jugend unter Hitler, 1982, p.7.

[6] Alle afkortingen worden verklaard in een lijst van afkortingen, bijgevoegd achterin dit werk.

[7] Deze term wordt later verklaard.

[8] Jahnke, 1989, p. 24. 

[9] Hitler, Mein Kampf, 1933, p. 422.

[10] Van Daele, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 1976.

[11] Boberbach, Jugend unter Hitler, 1982, p. 18.

[12] May, 1934, hoofdstuk 2.

[13] Von Schirach, 1933.

[14] Huber, 1982, p. 59.

[15] jugend im NS staat, tentoonstelling van het Bunderarchiv, 1982.

[16] Huber, 1982, p. 98.

[17] Klönne, 1982, p. 218.

[18] Jahnke, 1989,  p 14.

[19]Huber, 1982, p. 125.

[20] Huber, 1982, p 133.

[21] Wet “ jugenddienstpflicht 25.3.39” geciteerd in Kloenne, 1992, p. 36.

[22] Erhardt, 1968, p.161.

[23] Alle cijfergegevens uit Kaufmann, 1940, p. 39.

[24] Busse- Wilson, 1920; p. 28.

[25] Klaus; 1983; p 80.

[26] Rüdiger, 1987, p. 87.

[27] Cijfers gebruikt uit het Bundesarchiv Koblenz, in Klaus, 1983, p.92.

[28] Vooral de kloosterscholen en internaten, door nonnen geleid,  werden als tegenwerkende kracht lang onderschat.

[29] Geloof en schoonheid, twee waarden die NSDAP mannen als zeer wenselijk zagen in Duitse vrouwen.

[30] Met dit ‘vrijwillig’ werd bedoeld, ‘niet betaalde’ arbeid, en niet als in ‘ vrijwillig = zonder dat men verplicht wordt’

[31] verschillende getuigenissen worden beschreven in ‘Mädchen im Dritten Reich” van Klaus, 1983.

[32] In Wille und Weg, geciteerd in Munske,  1935, p. 10

[33] Hartung, 1984, p. 48.

[34] Bartel, Schriftenreihe für die Schulung in der HJ, 1941.

[35] geciteerd in Klaus, 1983, p. 161.

[36] De reeds bestaande en iets kortere term Kinderlandverschickung en zijn afkorting ( KLV) werd door alle autoriteiten en instellingen gebruikt als ze eigenlijk naar de Erweiterte Kinderlandverschickung verwijzen. Ik zal deze term en afkorting dan ook zo in het verdere verloop van mijn thesis gebruiken.

[37] Dabel G.; KLV, die Erweiterte Kinder- land- verschickung, KLV-Lager 1940 - 1945 ; Dokumentation über den "Größten Soziologischen Versuch aller Zeiten" , 1981.

[38] De volledige lijst van stichtende leden moet nog worden aangevuld met de namen van Erika Witt, Ernst Goldbeck, Eberhard Grüttner, Helene Gruttner, en Erna Dabel. Zij waren actief in een van de KLV kampen, of fungeerden als inspecteur/ inspectrice.

[39] Kock; 1997; p.19.

[40] Scholtz H.; Erziehung und Unterricht unterm Hakenkreuz, 1985.

[41] Larass C.; Der Zug der Kinder. KLV - die Evakuierung 5 millionen deutsche Kinder im Zweiten Weltkrieg

[42] Von Jüchen D.; Die Erweiterdte Kinderlandverschickung im Zweiten Weltkrieg. Organisation und regioanle Durchführung in Gau Westfalen Nord; 1992.//

Pott G.P.; Die ‘Erweiterte Kinderlandverschickung’ ( KLV) in Hamburg 1940-1945.; 1986.//

Von Spee F.; Die Hamburger Kinderlandverschickung in den Jahren 1942 –1945. Eine Studie zum Lageralltag; 1991.

Wissmann S.; Es war eben unsere Schulziet. Das Bremer Volksschulwesen unter den Nationalsozialismus; 1993.

[43] Bijvoorbeeld Jost Hermand en Afred Ehrentreich, waarbij de  eerste een positief gevoel aan deze periode overhoud, terwijl dit bij de tweede auteur zeker niet het geval is.

[44] Heimat ade! Kinderlandverschickung in Hagen. 1941 – 1945; 1999.//  Der Luftterror geht weiter - Mütter schafft eure Kinder fort!" Zusatz erweiterte Kinderlandverschickung und Schulevakuierung in der Stadt Dortmund während des Zweiten Weltkriegs; 2001// Flucht vor Bomben, Kinderlandverschickung aus dem östlichen Ruhrgebiet im 2. Weltkrieg; 2002

[45] Kressel; 1996; p. 48-49.

[46] Wissmann noemt het ‘Den Erhalt der Art’,  in ‘Es war eben unsere Schulzeit, Das bremer Volksschulwesen unter dem Nationalsocialismus’;1993; p. 274.

[47] Ehrhardt; 1968; p. 148.

[48] Uit das itinerar Hitlers in Hillgruber; Hitlers strategie, p. 679.

[49] Goebbels, Tagebücher BD 4; Eintrag vom 27.9.40; p. 341. geciteerd in Kock; p. 78.

[50] Aktenvermerk “Vortrag beim Fuhrer am 27.9.1940” : Das von mir vorgelegte exposé betreffend: Entsendung der Schulpflichtigen aus Berlin und Hamburg wurde vom Führer durchgelesen und in allen Punkten gutgeheissen”, geciteerd in Kock, p. 79.

[51] Kock; 1997;p. 44, uit documenten uit het archief van Potdam ‘ Entwurf betref. “Arbeitsgebiete und betreuungsgrundsätze der NSV”’

[52]Merkblatt für die erweiterte kinderlandverschickung, 8,11,1940. GLA Carlsruhe, 465d/954  zie Kock, 1997, p 109.

[53] Vorländer; 1988; p. 216- 219.

[54] Van Dick; 1988; p. 132.

[55] Hij probeerde hiermee een paniekreactie bij de bevolking te voorkomen. Want waarom zou de Führer alle kinderen willen evacueren als er geen groot gevaar op til was? Dit bleek echter de verkeerde strategie. Het nieuws dat er een kinderevacuatie in het grootste geheim werd gepland,  stelde de bevolking alles behalve gerust.

[56] Zie bijlages nr. 1 

[57] Zie bijlages nr. 2

[58] zie Kock, 1998; p. 98.

[59] Staatsarchief van München, geciteerd in Kock, 1998; p. 100.

[60] Die Brücke im Norden. Elternbrief der Erweiterten Kinderlandverschickung in Dänemark; maart en april 1944.

[61] Ehrentreich A.; 1985; p. 142. // Sollbach, 2002, p. 78.

[62] KLV schulnachrichten, april 1943, heft 3.

[63] Een gegeven dat mij nogal logisch lijkt, wetende dat alle fysiek zwakkere kinderen er reeds bij de inschrijvingen waren uitgefilterd.

[64]Von  Spee;  1991;  p. 111.

[65] Unser lager, november 1942.

[66] Ons kamp, 1944.

[67] Erweiterte Kinderlandverschickung. Anweisungen für die Jungen und Mädellager; Berlin; 1941, p. 6 en 7. En Erweiterte Kinderlandverschickung. Anweisungen für die Jungen und Mädellager; Berlin; 1943; p. 32 en p. 33. In bijlage nr.

[68] Erweiterte Kinderlandverschickung. Anweisungen für die Jungen und Mädellager; Berlin; 1941; p. 30.

[69] Bericht van Heribert S, HA Köln geciteerd in Kock; 1998; p.164.

[70] Erweiterte Kinderlandverschickung. Anweisungen für die Jungen und Mädellager; Berlin; 1943; p. 17 en p. 77.

[71] Elternbrief der Erweiterte kinderlandverschickung, elternbrief des Gaues ostpreussen, maart 1941, p. 19.

[72] Kock; 1998; p. 175.

[73] Larass, 1992. Hermand; 1998.

[74] Vincx, 1982; p. 175. Zonder bronvermelding.

[75] Leo Poppe in De Jonge Nationaalsocialist, nr 6 –7 , jrg. 1, p. 3.

[76] De Jonge Nationaalsocialist, nr 12, jrg. 2, 1942.

[77] Leo Poppe in De jonge nationaalsocialist, nr 21, jrg. 2, 1942.

[78] Volk en Staat, 14 april 1943.’Het dragen van een uniform is voor al de leden van de padvindersvereeniging verboden. Dit verbod treedt onmiddellijk in werking. Deze beschikking geldt voor de leden van de volgende vereenigingen: Association royale des Boys-Scouts de Belgique ( A.S.B.), Vlaamsch Verbond der Katholieke Scouten (V.V.K.S.)  Fédération des scouts Catholiques (F.S.C.), Association des girl-guides Catholiques; Association des Girl-guides de Belgique. Deze beschikking is eveneens van toepassing op de leden van alle andere zelfstandige padvindersgroeperingen.

[79] Vincx, 1983, p. 486.

[80] Vincx, 1983, p. 488.

[81] Janssens, februari 1983; p.62-71.

[82] Vincx, 1982, boekdeel III; p. 337.

[83] In de inleiding van boekdeel III schrijft Dries Callens: Moge dit boekdeel eveneens een stille en late hulde zijn aan hen die getrouw aan hun jeugdidealen hun jong leven gaven, de talrijke jongens uit de jeugdbeweging die sneuvelden aan het Oostfront, of die laf vermoord werden gedurende de oorlogsjaren.

[84] Volk en Staat, 4 juli 1941.

[85] Dit was een particuliere maatschappij die de militaire bouwwerken uitvoerde voor het Duitse leger. Ze werden vooral ingezet om aan de ‘Atlantikwall’ te bouwen.

[86] Reeds voor de machtsovername van Hitler was dit het vervoerskorps van de nationaal socialistische partij. Vanaf 1933 groeide de NSKK uit tot nationale transportmaatschappij.

[87] Vooruit, 13 juni 1942.

[88] Vincx, 1982; p. 349.

[89] Vooruit, 9 september 1941.

[90] Vooruit, 10 september 1941.

[91] Brieven betreffende de inlevering van levensmiddelenkaarten van meisjes, op kamp in het Kinderlandverschickung – Lager Kloster Bonlanden (Ulm) 24/8/1942 – 8/9/1942. Archief SOMA/CEGES.

[92] Vooruit, 1 augustus 1941.

[93] Vooruit, 29 juli 1942. Citaat: “Uit erkentelijkheid voor den inzet van onze Oostfrontsoldaten neemt Duitschland weer duizenden kinderen op: dat is een klein beeld van wat de groote europeesche familie morgen zal zijn.”

[94] Vooruit, 3 september 1941.

[95] Vooruit; 12 augustus 1942; Volk en Staat, 13 augustus 1942. 

[96] Torney, brochure ‘jeugdopleiding’ Volksch werkelijkheidsonderricht., s.d.

[97] Moselland, december 1943; p.13.

[98] brochure van de  Dienststelle Kinderlandverschickung Brüssel, ‘Volk en Rijk’; oktober 1943.

[99] Zie bijlages

[100] Moselland, december 1943.

[101] Moselland, oogst ’43, p. 7.

[102] Moselland, dec. ’43, p. 13.

[103] Das Grüne Herz, s.d.; p. 11.

[104] Das Grüne Herz, s.d.; p. 13.

[105] Unser Lager, april ’42.

[106] Unser Lager, november 1942.

[107] ‘Vlaamsche kinderen met verlof naar Duitschland’ In: De Jonge Nationaalsocialist, augustus 1941.

[108] Vooruit; 14 mei 1942.

[109] De Vlag, augustus 1942; p. 26-28.

[110] Voruit, 3 december 1941.

[111] Citaat uit het artikel ‘boerenhulp aan stadskinderen brengt 40 Gentsche kinderen onder in het tehuis Deken Darris te Tielt’ uit ‘Vooruit’; 3 juli 1942.

[112] Vooruit, 8 september 1942,

[113] Témoignage De Brabander, SOMA/CEGES,

[114] Van Dongen, 1982,

[115] Vooruit, 28 juli 1942.

[116] Vooruit, 12 oogst 1942.