Toegankelijkheid in een wettelijk kader[1]

Op juridisch vlak zijn er - op verschillende niveaus -  een aantal wettelijke kadreringen uitgetekend die elk vanuit eigen invalshoek het begrip toegankelijkheid willen duiden en er ‘kracht van wet’ aan willen toekennen - bestaansrecht zo je wil.

Een greep uit het niet-exhaustieve aanbod aan regelgeving :

2.1. Wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek (B.S. 19.08.1975.)

Deze wet omvat volgende 5 wetsartikelen :

Art. 1: Ten behoeve van de gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek wordt door de bevoegde overheid slechts een bouwvergunning verleend mits die gebouwen voldoen aan de normen door de Koning vastgesteld terzake van hun toegankelijkheid voor gehandicapten.

Art. 2: Artikel 1 van deze wet is eveneens van toepassing op gebouwen die een belangrijke verbouwing moeten ondergaan. Onder belangrijke verbouwingen moet   worden verstaan: werken die de inrichting van het gebouw veranderen.

Art. 3: De Koning legt de lijst van de in artikel 1 bedoelde gebouwen vast, alsmede de normen voor het ontwerpen, bouwen en verbouwen met het oog op de toegankelijkheid voor gehandicapten, evenals de handicaps die in aanmerking komen voor de toepassing van deze wet.

Art. 4: De voor het publiek toegankelijke gebouwen die door de gehandicapten gebruikt worden zonder hulp van een andere persoon, moeten worden aangeduid door een plaat waarop het internationaal symbool van toegankelijkheid voorkomt. De nadere kenmerken en de modaliteiten van het aanbrengen van die plaatsen worden door de Koning vastgesteld.

Art. 5: Het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 3, bepaalt dat de Ministers of de Staatssecretarissen die bevoegd zijn voor de ruimtelijke ordening en stedenbouw, ieder voor het gebied dat hem betreft, afwijkingen mogen toestaan van de bepalingen genomen met artikel 3 van deze wet, wanneer plaatselijke omstandigheden of specifieke eisen van technische aard een bijzondere bouwwijze vorderen.

De effectuering van bovenstaande wet dient te gebeuren via het Koninklijk Besluit van 9 mei 1977, dat genomen werd in uitvoering van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek.

Art.1: Voor de toepassing van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek komen in aanmerking de handicaps die de bewegingsvrijheid van de personen die erdoor getroffen zijn, ernstig belemmeren.

Art. 2: De gebouwen bedoeld in art. 1 van de wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek zijn : de gebouwen voor recreatieve en socioculturele activiteiten

Art. 3: 

§1 : Wat betreft de gebouwen onder 1 tot 8 van artikel 2 wordt een bouwvergunning of een vergunning voor belangrijke verbouwingswerken enkel afgegeven wanneer zij over hun gehele, voor het publiek toegankelijke oppervlakte voldoen aan normen vastgesteld in de artikelen 4 en 5.

Art. 4: De normen met betrekking tot de toegang zijn de volgende :

§ 1 : voor de parkeerruimten gelden de volgende regels : ten minste 1 op 25 parkeerplaatsen is bestemd voor voertuigen die door gehandicapten gebruikt worden; die parkeerplaatsen zijn minstens 3 m breed en bevinden zich bij voorkeur op de hoeken; in geval van boxen is de minimumbreedte 3,30 m.

§ 2 : voor de toegang tot de gebouwen dienen de volgende normen in acht genomen te worden:

1.  de toegangsweg van de straat of van de parkeerruimten naar tenminste één ingang van het gebouw dient bij voorkeur horizontaal te liggen en minimum 1,20 m breed te zijn;

2.  de hellende toegangswegen voldoen aan de volgende       voorwaarden;

a) de helling bedraagt hoogstens 7 pct. voor een maximale lengte van 5 m en hoogstens 5 pct. voor een maximale lengte van 10 m in één stuk;

b)  de breedte van het hellend vlak bedraagt  minimum 1,20 m;

c) bovenaan en onderaan elk hellend vlak dient een bordes van minimum 1,20 m  lengte aangelegd;

d) aan de open zijkanten van het hellend vlak en van het bordes die boven de begane grond uitsteken dient een stoepband aangelegd waarvan de hoogte minimum 0,05 m bedraagt;

e) het hellend vlak en het bordes zijn aan weerskanten voorzien van een ononderbroken leuning, welke een hechte steun biedt en een vorm heeft, die   een gemakkelijk glijden van de hand erover mogelijk maakt. Die leuning bestaat uit twee leuningregels die zich respectievelijk op een hoogte van 0,75  en 0,90 m bevinden;

3.    de trappen voldoen aan de volgende voorwaarden :

a) de traptreden zijn maximum 0,15 m hoog en minimum 1,20 m diep; 

b) de trap is voorzien van leuningregels als beschreven in 2 e);

4.     voldoet één toegangsweg aan de voorwaarden bepaald bij 2 of 3 dan zijn de andere er niet aan onderworpen;

5.     het oppervlak van de toegangswegen is ruw en, in geval van tegelwerk, opgevuld tot gelijkmatig tot aan het oppervlak opgevuld;

6.     tenminste één toegangsdeur heeft een vrije doorgangsbreedte van minimum 0, 90 m en indien zij van een automatische deursluiter voorzien is, heeft deze een minimale weerstand ; de draaikruisdeuren zijn uitgesloten ; de breedte van de deurwand aanliggend bij de deurknop is minstens 0,50 m;

7.    de nooduitgang voldoet aan dezelfde voorwaarden als de ingang;

Art. 5 : De normen van binnenverkeer en -accommodaties zijn de volgende ;

§ 1:  Voor de gangen, sassen en overlopen : de vrije doorgangsbreedte is minstens 1,50m ;

§ 2: Voor de eventuele liften:

1) minstens één lift is toegankelijk voor gehandicapten

2) liften bestemd voor gehandicapten, voldoen aan de volgende voorwaarden: 

        a) de minimale afmetingen van de cabineruimte zijn:

diepte, d.w.z. de afstand van de binnenkant van de liftdeur tot de tegenoverliggende liftdeur tot de tegenoverliggende liftwand: 1,30 m ;

breedte, d.w.z. de afstand tussen de tegenoverstaande zijwanden naast de      liftdeur: 1 m;

b) de liftdeur, de schachtdeur of de deur die voor beide dienst doet, is een  schuifdeur waarvan de doorgangsbreedte tenminste 0,80 m bedraagt, ze is voorzien van een gevoelige rand die bij aanraking de deur automatisch opent;

c) langs de wanden van de liftcabine is een handgreepregel aangebracht op 0,90 m hoogte, gemeten vanaf de cabinevloer;

d) het mechanisme van de lift maakt een peilinstelling mogelijk tot op 0,02 m nauwkeurig;

e) alle bedieningsknoppen binnen de cabineruimte zijn dubbel voorzien  één reeks aan iedere zijde van de deur; ze dienen in te springen en zich op een hoogte van maximum 1.30 m te bevinden. Naast, of op iedere bedieningsknop wordt de aanduiding van zijn functie zorgvuldig gegraveerd of uitstulpend aangebracht. De knoppen die niet van het elektronische type zijn, hebben een ronde of rechthoekige vorm en de minimale afmeting bedraagt 15 mm.

§ 3: Voor de binnendeuren :

alle binnendeuren van lokalen voor het publiek voldoen aan de volgende voorwaarden:

1) de vrije doorgangsbreedte bedraagt minstens 0,80 m; 

2) de breedte van de muurwand aanliggend aan de deurknop is minstens 0,50m; 

3) is de deur van een drempel voorzien, dan steekt deze aan beide zijden niet meer dan 0,02 m boven het vloeroppervlak uit;

4) automatisch sluitende deuren zijn voorzien van een vertragingsmechanisme; 

5) beglaasde deuren zijn van veiligheidsglas voorzien.

§ 4: Voor het trappenhuis:

Het trappenhuis voldoet aan de volgende voorwaarden:

1) De traptreden zijn maximum 0,18 m hoog en minimum 0,23 m diep, op de looplijn gemeten;

2) Iedere trap is langs beide kanten voorzien van een trapleuning met doorlopende handgreep. Deze steekt 0,40 m voorbij begin- en eindpunt van de trap uit.

§ 5 : Voor de loketten:

1) De loketten bevinden zich op en maximum hoogte van 1, 15 m;

2) De ruimte tussen loket en afbakening bedraagt minimum 0,90 m.

§ 6 : Voor de publieke telefoons:

1) De hoorn van minstens één toestel bevindt zich op een maximum hoogte van 1,15 m ;

2) de ruimte naast en onder het toestel dient vrij te zijn.

 § 7 : Voor de sanitaire accommodaties:

1) WC-lokalen:

a) waar toiletten voor het publiek toegankelijk gesteld worden, is minstens 1 WC aangepast voor gehandicapten;

b) de minimumafmetingen zijn tenminste 1,50 m x 1,50 m;

c) de deur is een naar buiten opendraaiende deur met een bijkomend vertikaal handvat op een hoogte van 0,90 m en op 0,25 m van de scharnierzijde;

d) de vrije doorgangsbreedte van de deur bedraagt minimum 0,80 m; 

e) de hoogte van het zitvlak van de WC-pot, gemeten vanaf de vloer, bedraagt 0,50 m à 0,55 m;

f) aan weerszijden van de WC-pot zijn handvaten voorzien op een hoogte van 0,85 m en over een minimumlengte van 0,50 m; de ruimte onder de wastafels is vrij; de benedenrand van de spiegel bevindt zich op een hoogte van maximum 1,10 m.

§ 8: Waar het publiek over zitplaatsen beschikt, zijn minstens 2 % bestemd voor gehandicapten.

Art. 7 :

§ 1 :  Op gebouwen en hun aanhorigheden en op accommodaties die aan de bij dit besluit gestelde voorwaarden beantwoorden, wordt het internationaal toegankelijkheidssymbool aangebracht.

§ 2 :  Het internationaal toegankelijkheidssymbool bedoelt bij artikel 4 van de in artikel 2 vermelde wet van 17 juli 1975, bestaat in een plaat waarop in het wit op een blauwe achtergrond de silhouet is afgebeeld van een in een rolstoel zittend persoon.

§ 3 : Het wordt aangebracht op een goed zichtbare plaats aan de rechterzijde van de ingang, alsook aan de binnen- en buitenaccommodaties voor gehandicapten.

§ 4 : Het toegankelijkheidssymbool wordt toegekend door de overheid belast met het verlenen van bouwvergunningen.

Art. 8 :

De Ministers of Staatssecretarissen die bevoegd zijn voor de ruimtelijke ordening en stedenbouw, ieder voor het gebied dat hem betreft, mogen afwijkingen toestaan op de lijst der gebouwen bedoeld in artikel 2, op de normen met betrekking tot de toegang bedoeld in artikel 4, op de normen van binnenverkeer en accommodaties bedoeld in artikel 5 en op de normen voor het stationsgebouw bedoeld in artikel 6, wanneer de plaatselijke omstandigheden of specifieke eisen van technische aard een bijzondere bouwwijze vorderen.

2.2. Hiaten in de toegankelijkheidswet die de (integrale) toegankelijkheid in de weg staan

De toegankelijkheidswetgeving bevat nog heel wat onvolkomenheden. Deze worden vrij goed ondervangen in de VN-Standaardregels

De VN-Standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten nemen toegankelijkheid op als een speerpunt voor gelijkwaar-dige deelneming. Rond toegankelijkheid stellen ze het volgende :

De Staten dienen te erkennen dat bij het bieden van gelijke kansen op alle deelterreinen van het maatschappelijk leven toegankelijkheid van het allerhoogste belang is.

a) toegankelijkheid van de leefomgeving

1.      De staten dienen maatregelen te nemen om barrières voor deelneming in de leefomgeving weg te nemen. Deze maatregelen behelzen het opstellen van normen en richtlijnen en het in overweging nemen van wetgeving om te zorgen voor toegankelijkheid van het leven in de maatschappij, zoals woningen, gebouwen, openbaar vervoer en andere vervoermiddelen, straten en andere openbare gebieden.

2.      De staten dienen er voor te zorgen dat architecten, bouwkundigen, en anderen die beroepshalve zijn betrokken bij het ontwerp en de bouw van de leefomgeving toegang hebben tot toereikende info over het gehandicaptenbeleid en maatregelen om de toegankelijkheid te garanderen.

3.      Toegankelijkheidseisen dienen vanaf het beginstadium van de bouwplannen deel uit te maken van het ontwerp en de bouw van de leefomgeving.

4.      Gehandicaptenorganisaties dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van normen en voorschriften betreffende toegankelijkheid. Zij dienen ook ter plaatse in het allervroegste stadium bij bouwplannen te worden betrokken om aldus te kunnen zorgen voor maximale toegankelijkheid.

b) toegang tot informatie en communicatie

6.      De staten dienen strategieën te ontwikkelen om informatiediensten en documentatie toegankelijk te maken voor mensen met diverse soorten beperkingen. Braille, geluidsbanden, grote-letterdruk en andere geschikte technieken dienen te worden gebruikt om schriftelijke informatie en documentatie toegankelijk te maken voor visueel gehandicapten. Evenzo dienen geschikte technologieën te worden toegepast om gesproken informatie toegankelijk te maken voor mensen met gehoorstoornissen met een beperkt begripsvermogen.

9.      De staten dienen de media, met name radio, televisie en kranten, aan te moedigen om hun diensten toegankelijk te maken.

 

10.    De staten dienen ervoor te zorgen dat nieuwe geautomatiseerde informatiesystemen en dienst verlenende systemen die beschikbaar zijn voor het publiek, van meet af aan toegankelijk worden gemaakt of kunnen worden gemaakt voor gehandicapten.

11.    Gehandicaptenorganisaties dienen te worden geraadpleegd bij het treffen van maatregelen om informatiediensten toegankelijk te maken.



[1] Uit de wetteksten werden enkel die fragmenten geciteerd die rechtstreeks  betrekking hebben op het onderwerp van dit eindwerk i.c. toegankelijkheid van de openbare bibliotheek voor rolwagengebruikers.